de buitenshuis werkende vrouw
Jjitewationaai
ieuqdcaatact
De buizerd
Het debuut als schrijfster
van Coney Sluysmaes
Campanula's
Litteraire
Kanttekeningen
Jaap Buys helpt eerbied en
begrip bevorderen voor
Erbij
Een roman
een tumult
een kans
Een dassenhanger
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1958
In de siertuin kunnen nu nog alle mo
gelijke vaste of overblijvende planten ge
poot en verplant worden. Ze kunnen voor
het invallen van de winter nog aardig
vast groeien. Voor Campanula's heeft men
over het algemeen veel belangstelling. De
Platycodon doet veel aan een grootbloe-
mige Campanula denken. Deze plant kan
nu nog gepoot worden. Ze levert mooie,
op Campanula's gelijkende bloemen op
van een mooie blauwe kleur. Ze is niet
volkomen winterhard en moet dus tegen
het invallen van de winter met wat turf
molm afgedekt worden. Wie het ook eens
met de echte Campanula's wil proberen,
kan eigenlijk alle kanten uit; er zijn laag-
blijvende en kruipende soorten, die beter
voor de rotstuin gebruikt kunnen worden
of op de voorgrond in de border; er zijn
echter ook soorten met wel meters lange
bloemstengels. Vooral de Campanula pyra-
midalis moet in dit opzicht genoemd wor
den. Die is echter niet helemaal winterhard
en heeft aan afdekken een hekel. U cToet
beter de plant vroeg in het voorjaar te
poten. De Campanula percisifolia is wel
volkomen winterhard en bloeit met blauwe
of met witte bloemen, een prima snijbloem
waarvan men in de border veel plezier zal
hebben.
G. Kromdijk
HET IS maar te hopen, dat het succes
van Conny Sluysmans' debuut „Nog kans
op de hemel" (uitgeversmaatschappij H. P-
Leopolds) de roman beleefde kort na
verschijnen al een tweede druk niet
moet worden toegeschreven aan het kleine
tumult, dat het in het zuiden des lands
ontketende. Het zal, mag men aannemen,
wel uit onbedachtzaamheid zijn geweest
dat een genoemd telefoonnummer (het
hare) en een vermeld autonummer (niet
het hare) mitsgaders een „plaatsbeschrij
ving" en een aantal voor de argeloze lezers
van het boek onbeduidende maar voor in
gewijden blijkbaar makkelijk herkenbare
details, haarfijn met de werkelijkheid over
eenstemden, zodat „men" nooit afkerig
van een sensatie nauwelijks naar de
identiteit van deze of gene meende te hoe
ven gissen. Enfin, het werd, al dan niet op
goede gronden, een kleine rel, die, als ik
het wel heb, bezworen werd doordat de
schrijfster in een tweede druk nadrukke
lijk vermeldde dat een eventuele gelijkenis
van haar romanfiguren met levende per
sonen op toeval berustte. Er blijft van zo'n
spektakeitje altijd iets hangen een bij
geluid, dat de stem van het boek hinder
lijk begeleidt als iets dat niet behóórde
mee te spreken, noch ten voordele (als be
langstelling uit nieuwsgierigheid) noch ten
ongunste (als wrevel om een nodeloos mis-
baar), Genoeg daarover. „Nog kans op
de hemel" is een fictie, ontsproten aan de
levendige fantasie van een debutante, die
blijk heeft gegeven van een nog onrijp,
maar allerminst te verontachtzamen schrijf
talent.
HET DOET niet terzake of men haar
Sonja, het onaantrekkelijke schoolmeisje,
dat met de jaren zoveel met de liefde te
stellen kreeg, wel of niet sympathiek vindt.
Het komt er maar op aan of Conny
Sluysmans de gevoelens van deze jonge
vrouw haar liefdesverlangen, haar
droom van geluk, haar ontgoochelingen,
haar poging tot zelfmoord en haar uitein
delijke verlossing door de kracht des ge-
loofs zuiver en waar heeft uitgebeeld,
er de juiste, de enig-passende woorden,
de authentieke vorm voor heeft gevon
den. Met andere woorden: of haar crea
tief vermogen was opgewassen tegen de
implicaties van het gekozen gegeven. Dat
thema, de kern van deze roman, is goed
goed in de zin van menselijk, goed ook
in de metafysische, hier katholieke zin.
Sonja vertegenwoordigt minder „de" mo
derne jonge vrouw als wel het romantisch-
idealistische meisje, met een oprecht en
zeer intens verlangen naar een grote, duur
zame liefde. Men kan van haar zeggen dat
ze te argeloos gelovend is in de liefdes
betuigingen van haar partners, dat ze op
grond daarvan te veel en te snel aan Eros
offert. Maar dat ze verdorven zou zijn kan
van haar niet worden beweerd. In tegen
deel waarmee ik niet doel op haar op
wellingen van eerlijk-godsdienstige ge
voelens, die zich, psychologisch bezien, al
leen maar op nogal vreemdsoortige ogen
blikken doen gelden, maar op haar zui
verheid, haar eigenlijke kuisheid, waaraan
de talrijke en vrij vérstrekkende avontu
ren geen afbreuk doen.
In zover is zij modern, dóét ze modern,
dat ze in haar meisjesjaren haar onschuld
wat al te lichtvaardig prijsgeeft „in een
erg letterlijk onderzoek naar de essentie
van 't leven". De stijl van de eerste twin
tig bladzijden sluit bij die „experimentele
libertinage" aan: de wat nonchalante
praattoon zo, alsof het er allemaal niet
zo erg op aankomt, in het leven niet en
in de liefde niet heeft een aardig (dus
onaardig) modernistisch accent. Maar
daar blijft 't niet bij, zomin in h schrijf-
procédé als in Sonja's innerlijk. Ze flirt
wel wat met het cynisme, maar de mo
dieuze koelbloedigheid van de tweede
hands (wat aan de film ontleende) sfin
xen gaat haar niet al te best af. En dat
is, geloof ik, nu juist wat Conny Sluys
mans met haar roman heeft bedoeld: dat
er gevoelens zijn, waarop de libertijnse
tendensen van deze tijd geen vat hebben,
gevoelens, die men verloochenen, ridicu
liseren, schenden kan, die door anderen
gekwetst en besmeurd kunnen worden,
maar ergens, diep binnenin, onaantast
baar zijn. Voor deze Sonja wortelen ze in
het katholieke geloof (daarvan wordt ze
zich althans bewust). Voor anderen wor
telen ze misschien in een naamloos levens
gevoel, een ongeschreven moraal, een
JAAP BUYS is voor vele Haarlemmers
geen onbekende. Ten eerste omdat hij
hoofd van de Hartenlustschool in Bloemen-
daal is en ten tweede omdat hij via de radio
met vele mensen „kennismaakte". Hetzij
dan door het programma „Radiolympus" of
door het raadselspel „Het hangt aan de
muur en het tikt". Vele vrouwen zullen
hem in de toekomst nog beter leren ken
nen, doordat hij sinds kort op vrijdag
morgen ook een onderdeel van „Het vrou
wenuurtje'' verzorgt. Want tijdens dit pro
gramma, dat onder redactie staat van Suze
van der Steeg en Joop Söhne, maakt de
heer Buys een praatje met „De werkende
vrouw". Hoe de heer Buys daartoe ge
komen is?
Dat was de eerste vraag, die ik hem
stel. Op een antwoord hoef ik niet te wach
ten. Hij heeft er meteen een dozijn. Met
de heer Buys praten betekent luisteren,
luisteren naar iemand die het sloomste
verhaal toch nog boeiend weet te vertel
len.
„Het programma is bedoeld" zegt de
heer Buys „om wat meer eerbied en
begrip te krijgen voor de vrouw, die bui
tenshuis werkt. Neemt u nou Ans, Lies en
Jetje bijvoorbeeld eens. Ans zit de hele
dag achter een loketje, Lies gaat elke mor
gen naar een duf kantoor om er 's middags
om vijf uur vandaan te fietsen en Jetje is
een conductrice van 'n Amsterdamse tram.
Hoeveel mensen zijn er nu niet die wat
minachtend hun schouders voor deze meis
jes of vrouwen optrekken, omdat ze zo'n
makkelijk beroep hebben. Maar ze ver
geten dan veel. Zij vergeten, dat Ansje,
ook al is ze doodmoe, steeds weer moet
glimlachen naar die vervelende mijnheer,
die maar door blijft zeuren, dat Jetje ook
weieens kriegel wordt van het steeds maar
invullen van dode cijfers en dat Jetje
bijna gek wordt van het „Wilt u misschien
even dóórlopen, mevrouw, mijnheer
Dan zijn er nog beroepen, vervolgt de
heer Buys, die naast de minachting vaak
ook jalouzie oproepen, vooral dan bij de
huisvrouw, wiens ongetrouwde vriendin
mannequin, journaliste of fotografe is. Els,
die nu al jaren met Tinus getrouwd is,
kent hem nou zo zoetjes aan wel. Ze weet.
dat hij elke zaterdagavond zijn hele kla-
verjasclub meeneemt, dat hij om de week
een gat in zijn kous heeft en dat hij altijd
de zuurkool te gepeperd vindt. Zij heeft er
schoon genoeg van en benijdt haar vrien
din, die seeds een nieuwe jurk kan kopen,
zomaar door de week een bioscoopje kan
pikken en soms de hele avond lekker kan
zitten lezen. Maar ook deze huisvrouw
Els ziet alleen de mooie kanten, óók zij
vergist zich als ze denkt dat mannequin
zijn, fotografe of journaliste zijn alles is.
Daarom geeft de heer Buys in dit „Uur
tje voor de vrouw'' een duidelijke uitleg
van ieder beroep. Hij heeft zowel een
vraaggesprekje met de werkgever als
werknemer. Zo hebben we al kunnen luis
teren naar een verpleegster en een direc
teur van een sanatorium, die eerlijk ver
telde, waarom ze hun beroep zo mooi von
den en waarom soms zo vervelend. Door
de radio zullen nog vele vrouwelijke be
roepen worden belicht, want de heer Buys
weet nu al, dat er haast zeker een verkoop
ster, een winkelmeisje, een P.T.T.-ambte-
nares. een journaliste en een mannequin
voor de microfoon zullen verschijnen.
Ik ben bij de heer Buys thuis, als hij me
dit allemaal vertelt. In een grote scheme
rige kamer met blauw-groene gordijnen.
Doordat de heer Buys echter steeds op
staat om voor te doen, hóé moe Lies is en
hoe vervelend het voor Ans is om steeds
maar te moeten glimlachen, zitten we
eigenlijk op een groot toneel. Hij houdt
monoloog. Want ik hoef alleen maar „ja
en nee" te knikken of te lachen- De entou
rage, het decor, is zoals het zijn moet. Een
lange, smalle donkere kamer, met daar
achter een grote uitgestrekte tuin iets lich
ter. Het is een wazig grijs. Het mist en
waait een beetje. Bladeren, geel, bruin, en
rood vallen naar beneden. Soms, als de
heer Buys praat, kijk ik er naar. Daardoor
mis ik een paar zinnen, maar dat hindert
niet, want óes te duidelijker zie ik al die
Jetjes en Ansjes voor me.
Maar nóg duidelijker zie ik ze later, als
ik alleen door Bloemendaal loop.
Ik weet dat ik alleen ben, maar niette
min zijn al die werkende vrouwen en meis
jes om me heen. Ze lopen met me mee naar
'n lantaarnpaal. Daar waar de mist zilver
lijkt. En ineens moet ik dan heel hard
lachen, om,dat ik zo te benijden benPer
slot van rekening ben ik een „journaliste".
Maar ze laten me niet uitlachen. Want
voordat ik stil kan zijn gillen Jetje, Ans en
Liesje in mijn oor: „Ja, want jij ontmoet
altijd van die aparte mensen, jij mag over
al vooraan zitten en voor niets naar een
bioscoop".
ideaal, een droom, maar vanwaar dan
ook komend, ze zijn essentieel voor de
verhouding van de mens ten opzichte van
het leven voor zijn verantwoordelijk
heid daarvoor.
Conny Sluysmans trachtte haar Sonja in
een critieke situatie te plaatsen, waarin
het conflict tussen ideaal en ontgooche
lende werkelijkheid, tussen liefde en ver
raad, geweten en begeerte, geloof en cy
nisme, een beslissend hoogtepunt bereikt:
ondergang in de verlorenheid of verlos
sing in het geloof. Is haar dat gelukt?
FRAGMENTARISCH, ja, als geheel,
neen. Sonja's strijd om een van haar kant
allerminst lichtvaardige liefde voor Noël,
haar krampachtig willen geloven in een
gelijkwaardige wederliefde, haar wanhoop
na de lafhartige trouweloosheid van haar
minnaar dat alles is écht, is overtui
gend en in sommige passages zelfs ont
roerend geschreven. Misschien zou dit de
buut nu wel niet vlekkeloos, maar toch als
een innerlijk gaaf werkstuk uit haar han
den zijn gekomen, als zij voldoende ge
voel had gehad voor maat, voldoende af
stand tot haar schriftuur had kunnen ne
men, om te beseffen, dat voor de zo deli
cate beschrijving van een poging tot zelf
moord wellicht meer talent, maar in ieder
geval meer schrijfvaardigheid vereist is
dan waarover zij op dat ogenblik beschik
te. En wat de bekering aan het slot be
treft: ik respecteer deze gevoelens ten
volle, maar ik heb ze, zoals ze hier staan
uitgedrukt, niet zonder een grote mate van
voorbehoud kunnen aanvaarden, hetgeen
niet op rekening gesteld moet worden van
een tekort aan religieuze overtuiging van
deze katholieke vrouw, maar aan schrijf
kunst, met andere woorden: van een het
zij beperkt, hetzij onvoldoende ontplooid
talent.
Er is nóg wel een en ander, dat op dit
niet onverdienstelijke debuut valt af te
dingen. De kring van Sonja's ervaringen
is bedenkelijk begrensd tot de verhouding
tot de andere sekse. Haar burgerlijk-hui
selijk milieu tekent zich nauwelijks af,
haar vader en zuster blijven vage schim
men op de achtergrond. Voor zover er
sprake is van andere menselijke relaties
dan die der liefde is aan de meespelende
figuren geen belangrijker rol toebedeeld
dan die van figurant.
Zo is er een echtpaar de garagehou
der Heidi en zijn vrouw Barbara dat
niet van het papier loskomt. Dit mensen
paar vervult de functie van bemiddelaar
tussen Sonja en het huwelijksgeluk. De
schrijfster heeft, als ik het wel heb, aan
dit tweetal de symbolische betekenis wil
len geven van de goedwillenden, de trouw-
hartigen, die het zoals Jos Panhuysen
het uitdrukte beter willen weten dan de
Voorzienigheid en daarom falen. Maar
symbolen zijn nu eenmaal geen mensen,
zomin als symbolische handelingen als die
van Noël, die zich van de versmade gelief
de tracht te ontdoen op een wijze, die met
zijn karakterbeschrijving kwalijk over
eenkomt, geen menselijke reacties zijn.
En Conny Sluysmans schreef toch een re
alistisch, en geen „symbolisch" boek.
Niettemin, de schrijfster heeft een re
delijke kans met een eventuele tweede ro
man. Dan zal pas blijken wat ze waard is.
Eva Hoornik
C. J. E. Dinaux
In een fjord bij Sunsval maakte Poppe Damave deze reisschets.
mmrnrnmimmmmmmmmmmmmmmmmmmm-vswmwymmmmmmmmfnmmmmmmm
Wij laten hieronder bij wijze van
uitzondering een paar zeer jonge
„verslaggevers" aan het woord,
namelijk middelbare scholieren,
die in het kader van een uitwisse
lingsprogramma een reis naar en
verblijf in Amerika meemaakten en
daarover in hun eigen bewoor
dingen vertellen. Het vertrek had
plaats in 1957, in de zomer van
1958 was het feest teneinde en
werd de thuisreis aanvaard. Erica
Lambach en Peter Volkert geven
hieronder hun indrukken weerover
OP 5 AUGUSTUS 1957 was het op de
Waalhavenkade van Rotterdam een drukte
van belang. Vele tientallen ouders hadden
zich opgesteld, terwijl ze op een afstand
hun kinderen tussen de honderden jongens
en meisjes op de „Arosa Sky" trachtten te
zoeken, het schip dat zevenhonderd jonge
mensen van vele nationaliteiten naar
Amerika zou brengen. Ze zouden daar een
jaar bij een familie wonen om als Euro
pese scholieren een Amerikaanse „high-
school" te bezoeken. Tussen deze interna
tionale groep van jongelui bevonden zich
ook tweeëndertig Nederlandse scholieren,
die door de American Field Service (A.F.S.)
waren uitgekozen om een jaar naar Ame
rika te gaan. De opwinding op het schip
was groot en toen dan ook de „Arosa Sky"
's middags om zes uur wegvoer, vermoed
den wij allemaal dat we een fantastisch
jaar tegemoet zouden gaan, hetgeen ook
waarheid is geworden. De overtocht was
voor allen een sensatie. De ervaring alleen
al om met zoveel nationaliteiten op één
schip te zijn was uniek
De American Field Service, de organisa
tie die ons deze studiebeurs had toegekend,
werd gedurende de Eerste Wereldoorlog
opgericht door een groep Amerikanen in
Frankrijk, die met hun particuliere auto's
de gewonden van het slagveld naar de zie
kenhuizen brachten. Toen deze Amerika
nen terug naar hun land gingen en zagen
dat de oorlog nog lang niet was afgelopen,
besloten zij om geld te verzamelen om zo
doende echte ambulanceauto's te kunnen
kopen en hiermede in Frankrijk te helpen.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereld
oorlog werd deze taak wederom ter hand
genomen en werd er opnieuw samenge
werkt met vele andere buitenlanders.
Toen begrepen zij, dat het contact met
buitenlanders van zeer goede invloed kon
zijn voor de toekomst en besloten zij om
ook in vredestijd dit contact voort te zet
ten door het uitwisselen van scholieren
van verschillende nationaliteiten. In 1946
het eerste jaar van het uitwisselings
programma (exchange program) waren
er zeventien studenten van vier landen en
in 1957, het jaar dat wij naar Amerika
gingen, was de American Field Service al
zo uitgebreid, dat er duizend achtendertig
studenten uit negenentwintig landen over
zee konden gaan.
DE ERVARINGEN, die wij in dit jaar
hebben opgedaan, zijn onbeschrijfelijk.
Toen wij in New-York City aankwamen
en al de hoge wolkenkrabbers zagen,
dachten we: zou dit nu Amerika zijn?
We leerden vele dingen kennen, we leer
den het Amerikaanse „slang" spreken, ge
noten de vriendelijkheid en gastvrijheid
der Amerikanen, leerden het Amerikaanse
voedsel eten, wat voor velen van ons niet
moeilijk was! We kregen vele Am'erikaan-
se vrienden en vriendinnen, waarmee wij
in hun taal van gedachten konden wisse
len. Om kort te gaan, we leerden hoe het
Amerikaanse dagelijkse leven was en zagen
dat het toch werkelijk niet zo verschilde
van het Europese en dat al de verhalen,
die we vroeger wel eens over Amerika
hoorden, toch echt niet allemaal waar
waren. Van september 1957 tot juni 1958
waren we leerlingen van een Amerikaanse
„highschool". Daar deden we ook vele bij
zondere ervaringen op. We leerden de
„yells" bij sportwedstrijden, we leerden
het schoollied, we leerden het Amerikaan
se sociale leven kennen en maakten een
„graduation" mee, de ceremonie die ge
houden wordt bij het uitreiken van het
eindexamendiploma. Wij leerden dat de
Amerikanen net zo geïnteresseerd in
Europa zijn als wij Europeanen in Ame
rika en hielden daarom ook vele speeches
over ons eigen land.
AAN HET EIND VAN JUNI begon de
grote tocht met de welbekende Greyhound-
bussen en verlieten wij de plaatsen en
families waar we een jaar als kind aan
huis waren geweest. Deze bustocht begon
in vele Amerikaanse plaatsen. Na r sn dag
gereden te hebben werden we onderge
bracht bij families en steeds was het weer
verrassend te zien hoe buitengewoon har
telijk we ontvangen werden. De families
organiseerden picknicks en feestjes en
probeerden het voor ons zo gezellig mo
gelijk te maken. Na een maand reizen op
deze wijze, kwamen we met alle duizend
achtendertig „exchange-students" bij el
kaar in Washington, waar we door Presi
dent Eisenhower toegesproken werden.
Van Washington gingen we naar New-
York City waar we niet vergaten het
hoofdbureau van de A.F.S. op te zoeken,
de organisatie die ons zo'n fantastisch
jaar had gegeven en waar we door mr.
Galati de „vader" der A.F.S. ont
vangen werden.
Deze vogel heeft zijn naamkaartje
verscheurd. Help jij hem even zijn
naam weer op een nieuw kaartje te
schrijven? Begin bij de letter, die de
vogel in de bek heeft en volg dan van
snipper tot snipper het dunne lijntje.
PAUL was een flinke jongen, altijd
erg vroeg op, ook 's zondags, wanneer
zijn huisgenoten nog graag wat wilden
uitslapen.
Deze zondag werd hij om half zeven
wakker, kleedde zich vlug aan en
sloop het huis uit om in de stille och
tend een flinke wandeling te gaan ma
ken. Wat was het heerlijk buiten. Een
leeuwerik steeg zingend al hoger en
hoger en was al spoedig uit het gezicht
verdwenen. Waar zou dat vogeltje zijn
nest hebben? vroeg Paul zich af. De
koeien lagen rustig te herkauwen en
keken dromerig naar die vroege wan
delaar. Even het paard strelen. Wat
heeft het een last van die nare vliegen,
dacht Paul en joeg ze weg. „Hier heb
je een klontje suiker, dat smaakt hé?"
Maar wat hoorde hij daar? Werd
daar een schot gelost? Dat kan toch
niet? Hij keek uit naar de kant, waar
het geluid vandaan gekomen was en
jawel hoor, daar liep een boer met een
buks. Wat verderop zag hij nog net een
aangeschoten vogel omlaag tuimelen.
Hij liep er heen en zag dat het een
buizerd was met een gewonde vleugel.
Hij knielde bij de arme vogel neer en
trachtte hem met zachte vriendelijke
woorden te troosten. Wat vind ik dat
erg voor die arme vogel, ik neem hem
mee naar huis, dacht hij.
Daar kwam de boer aanstappen en
zei: „Die nare vogels vreten al mijn
kuikeps op".
„Dat geloof ik niet, baas. Roofvogels
zijn juist zeer nuttig, want ze eten rat
ten, muizen en schadelijke insecten."
„Je praat maar raak, jongeman, maar
ik laat mijn kuikens niet door dat tuig
opvreten." De boer slenterde weg.
„Ik zal jou geen kwaad doen, maar
proberen of ik je helpen kan", suste
Paul en trachtte de buizerd te pakken,
maar dat ging maar niet zo een, twee,
drie. Angstig dook het dier in elkaar,
maar Paul greep hem stevig vast, zo
dat hij niet kon pikken of zijn klauwen
uitslaan. Rustig pratend ging hij met
de vogel naar huis.
„Vader, ik heb een aangeschoten
buizerd meegebracht."
Vader, die juist van boven gekomen
was, bekeek de mooie vogel aandach
tig en maakte de wond schoon. Rustig
liet de vogel zich nu helpen, alsof hij
voelde, dat deze mensen hem geen
kwaad zouden doen. Intussen vertelde
Paul wat er gebeurd was.
„We zullen hem wel weer beter ma
ken, hoor jongen. Zet hem maar zo
lang in een kistje. Dan moeten we pro
beren een nest voor hem te maken in
het kippenhok. Die boer deed heel
dwaas om de buizerd te willen doden.
Ik ben niet bang dat hij onze kuikens
kwaad zal doen!" zei vader. Zo gezegd,
zo gedaan. Samen met Paul maakte
vader een ruim nest boven tegen de
muur in het kippenhok bij het open
raampje, met er tegenover een soort
platform voor het voedsel. Toen het
nest klaar was, legde Paul de vogel er
in en ging naar de keuken om bij moe
der wat vlees te halen. Gulzig at de
buizerd het op.
„Zeg Paul, jij hebt nog die padvin-
dersfluit. Weet je dat je die nu goed
kunt gebruiken?"
Wat naar, dat 't zomerweer voorbij is,
De zon, die zie je haast niet meer.
Het duurt nog lang voordat het mei is,
De wind blaast alle blaadjes neer.
De bloemen in ons kleine perkje,
Die hebben vast een beetje pijn.
En ook dat jonge, fijne berkje,
Wat moet de wind daar naar voor zijn!
Ik zal ze héél stil toe gaan dekken,
Wanneer het regent dat het giet.
Wij kunnen jasjes aan gaan trekken,
Maar bloemetjes, die kunnen 't niet!
Marianne van Raait
„Ja vader, daarmee kan ik hem fijn
roepen."
De buizerd zat daar goed op zijn
horst. Moeder kwam ook al aanlopen:
„Ik zal morgen wat paardevlees mee
brengen, want ik weet dat ze dat graag
lusten."
„Heerlijk dat jullie mij zo helpen
willen. Nu wordt alles misschien nog
goed voor dat arme dier!" zei Paul.
Daar kwam Henny, zijn jongere zusje
aangelopen en vroeg of zij de vogel
ook mocht zien. Hij tilde haar op om
haar in het nesf te laten kijken. „Mor
gen mag jij hem ook wat vlees geven."
DOOR DE GOEDE verzorging genas
Hans, zoals hij werd gedoopt, vrij snel.
Na enige tijd begon hij alweer te vlie
gen. Hij was zeer gehoorzaam en aan
hankelijk als een hond; hij kwam dan
ook dadelijk als Paul hem floot. „Kom
maar Hans", en dan kwam hij door het
raam naar buiten vliegen, waar Paul
de voerplank, waarop een stukje vlees
gebonden zat, omhoog wierp. Het touw
hield hij in zijn hand. Gretig verslond
de vogel dan het vlees. Wat was Paul
trots op zijn mooie vogel, die weer zo
goed kon vliegen. Hans werd ook goede
maatjes met de bewoners van het kip
penhok en zelfs niet één kuiken kwam
daarbij om het leven. De ratten en
muizen, die gewend geweest waren
zich rond en dik te eten aan het kip
penvoer en dikwijls een kuikenboutje
niet versmaadden, hadden met de bui
zerd minder prettige ervaringen opge
daan, en waren nergens meer te be
kennen. Wat had die boer zich lelijk
vergist!
OP EEN DAG in april, toen Paul
weer bezig was met het voeren van de
vogel, vloog er een wijfjesbuizerd over.
En ja, toen was Hans niet meqy te
houden. Hij sloeg zijn vleugels uit en
vloog het wijfje achterna. Nu was
Paul zijn vogel kwijt, maar hoog in
een boom, dicht bij zijn huis, bracht
na enige weken een gelukkig buizerd-
paar een drietal jongen groot. Paul
was wat blij, dat hij die mooie vogel
door zijn verzorging had kunnen red
den. Tenslotte hoort een roofvogel niet
in een kippenhok te leven, maar in de
vrije natuur. Dat vinden jullie toch
ook, nietwaar?
Anita
Trek de tekening over op triplex
(2x). Het stukje B hoort bij het triplex,
het. zwarte wandstukje niet! Lijm de
tv delen tegen elkaar en boor bij A
ec >nd gat erdoor. Zaag dan uit een
stu„je dik hout een cirkel met een
middellijn van ongeveer acht centi
meter en zaag hierin een gat, zo groot,
dat je er het stukje B kunt inlijmen.
Steek vervolgens door A een dun rond
stokje (bijvoorbeeld een lollystokje).
Schilder en vernis het geheel, maak er
een oogje aan als hanger en je kunt
je dassen kwijt over het stokje, dat
door de bek van dit paard steekt.