de buitenshuis werkende vrouw Jjitewationaai ieuqdcaatact De buizerd Het debuut als schrijfster van Coney Sluysmaes Campanula's Litteraire Kanttekeningen Jaap Buys helpt eerbied en begrip bevorderen voor Erbij Een roman een tumult een kans Een dassenhanger ZATERDAG 8 NOVEMBER 1958 In de siertuin kunnen nu nog alle mo gelijke vaste of overblijvende planten ge poot en verplant worden. Ze kunnen voor het invallen van de winter nog aardig vast groeien. Voor Campanula's heeft men over het algemeen veel belangstelling. De Platycodon doet veel aan een grootbloe- mige Campanula denken. Deze plant kan nu nog gepoot worden. Ze levert mooie, op Campanula's gelijkende bloemen op van een mooie blauwe kleur. Ze is niet volkomen winterhard en moet dus tegen het invallen van de winter met wat turf molm afgedekt worden. Wie het ook eens met de echte Campanula's wil proberen, kan eigenlijk alle kanten uit; er zijn laag- blijvende en kruipende soorten, die beter voor de rotstuin gebruikt kunnen worden of op de voorgrond in de border; er zijn echter ook soorten met wel meters lange bloemstengels. Vooral de Campanula pyra- midalis moet in dit opzicht genoemd wor den. Die is echter niet helemaal winterhard en heeft aan afdekken een hekel. U cToet beter de plant vroeg in het voorjaar te poten. De Campanula percisifolia is wel volkomen winterhard en bloeit met blauwe of met witte bloemen, een prima snijbloem waarvan men in de border veel plezier zal hebben. G. Kromdijk HET IS maar te hopen, dat het succes van Conny Sluysmans' debuut „Nog kans op de hemel" (uitgeversmaatschappij H. P- Leopolds) de roman beleefde kort na verschijnen al een tweede druk niet moet worden toegeschreven aan het kleine tumult, dat het in het zuiden des lands ontketende. Het zal, mag men aannemen, wel uit onbedachtzaamheid zijn geweest dat een genoemd telefoonnummer (het hare) en een vermeld autonummer (niet het hare) mitsgaders een „plaatsbeschrij ving" en een aantal voor de argeloze lezers van het boek onbeduidende maar voor in gewijden blijkbaar makkelijk herkenbare details, haarfijn met de werkelijkheid over eenstemden, zodat „men" nooit afkerig van een sensatie nauwelijks naar de identiteit van deze of gene meende te hoe ven gissen. Enfin, het werd, al dan niet op goede gronden, een kleine rel, die, als ik het wel heb, bezworen werd doordat de schrijfster in een tweede druk nadrukke lijk vermeldde dat een eventuele gelijkenis van haar romanfiguren met levende per sonen op toeval berustte. Er blijft van zo'n spektakeitje altijd iets hangen een bij geluid, dat de stem van het boek hinder lijk begeleidt als iets dat niet behóórde mee te spreken, noch ten voordele (als be langstelling uit nieuwsgierigheid) noch ten ongunste (als wrevel om een nodeloos mis- baar), Genoeg daarover. „Nog kans op de hemel" is een fictie, ontsproten aan de levendige fantasie van een debutante, die blijk heeft gegeven van een nog onrijp, maar allerminst te verontachtzamen schrijf talent. HET DOET niet terzake of men haar Sonja, het onaantrekkelijke schoolmeisje, dat met de jaren zoveel met de liefde te stellen kreeg, wel of niet sympathiek vindt. Het komt er maar op aan of Conny Sluysmans de gevoelens van deze jonge vrouw haar liefdesverlangen, haar droom van geluk, haar ontgoochelingen, haar poging tot zelfmoord en haar uitein delijke verlossing door de kracht des ge- loofs zuiver en waar heeft uitgebeeld, er de juiste, de enig-passende woorden, de authentieke vorm voor heeft gevon den. Met andere woorden: of haar crea tief vermogen was opgewassen tegen de implicaties van het gekozen gegeven. Dat thema, de kern van deze roman, is goed goed in de zin van menselijk, goed ook in de metafysische, hier katholieke zin. Sonja vertegenwoordigt minder „de" mo derne jonge vrouw als wel het romantisch- idealistische meisje, met een oprecht en zeer intens verlangen naar een grote, duur zame liefde. Men kan van haar zeggen dat ze te argeloos gelovend is in de liefdes betuigingen van haar partners, dat ze op grond daarvan te veel en te snel aan Eros offert. Maar dat ze verdorven zou zijn kan van haar niet worden beweerd. In tegen deel waarmee ik niet doel op haar op wellingen van eerlijk-godsdienstige ge voelens, die zich, psychologisch bezien, al leen maar op nogal vreemdsoortige ogen blikken doen gelden, maar op haar zui verheid, haar eigenlijke kuisheid, waaraan de talrijke en vrij vérstrekkende avontu ren geen afbreuk doen. In zover is zij modern, dóét ze modern, dat ze in haar meisjesjaren haar onschuld wat al te lichtvaardig prijsgeeft „in een erg letterlijk onderzoek naar de essentie van 't leven". De stijl van de eerste twin tig bladzijden sluit bij die „experimentele libertinage" aan: de wat nonchalante praattoon zo, alsof het er allemaal niet zo erg op aankomt, in het leven niet en in de liefde niet heeft een aardig (dus onaardig) modernistisch accent. Maar daar blijft 't niet bij, zomin in h schrijf- procédé als in Sonja's innerlijk. Ze flirt wel wat met het cynisme, maar de mo dieuze koelbloedigheid van de tweede hands (wat aan de film ontleende) sfin xen gaat haar niet al te best af. En dat is, geloof ik, nu juist wat Conny Sluys mans met haar roman heeft bedoeld: dat er gevoelens zijn, waarop de libertijnse tendensen van deze tijd geen vat hebben, gevoelens, die men verloochenen, ridicu liseren, schenden kan, die door anderen gekwetst en besmeurd kunnen worden, maar ergens, diep binnenin, onaantast baar zijn. Voor deze Sonja wortelen ze in het katholieke geloof (daarvan wordt ze zich althans bewust). Voor anderen wor telen ze misschien in een naamloos levens gevoel, een ongeschreven moraal, een JAAP BUYS is voor vele Haarlemmers geen onbekende. Ten eerste omdat hij hoofd van de Hartenlustschool in Bloemen- daal is en ten tweede omdat hij via de radio met vele mensen „kennismaakte". Hetzij dan door het programma „Radiolympus" of door het raadselspel „Het hangt aan de muur en het tikt". Vele vrouwen zullen hem in de toekomst nog beter leren ken nen, doordat hij sinds kort op vrijdag morgen ook een onderdeel van „Het vrou wenuurtje'' verzorgt. Want tijdens dit pro gramma, dat onder redactie staat van Suze van der Steeg en Joop Söhne, maakt de heer Buys een praatje met „De werkende vrouw". Hoe de heer Buys daartoe ge komen is? Dat was de eerste vraag, die ik hem stel. Op een antwoord hoef ik niet te wach ten. Hij heeft er meteen een dozijn. Met de heer Buys praten betekent luisteren, luisteren naar iemand die het sloomste verhaal toch nog boeiend weet te vertel len. „Het programma is bedoeld" zegt de heer Buys „om wat meer eerbied en begrip te krijgen voor de vrouw, die bui tenshuis werkt. Neemt u nou Ans, Lies en Jetje bijvoorbeeld eens. Ans zit de hele dag achter een loketje, Lies gaat elke mor gen naar een duf kantoor om er 's middags om vijf uur vandaan te fietsen en Jetje is een conductrice van 'n Amsterdamse tram. Hoeveel mensen zijn er nu niet die wat minachtend hun schouders voor deze meis jes of vrouwen optrekken, omdat ze zo'n makkelijk beroep hebben. Maar ze ver geten dan veel. Zij vergeten, dat Ansje, ook al is ze doodmoe, steeds weer moet glimlachen naar die vervelende mijnheer, die maar door blijft zeuren, dat Jetje ook weieens kriegel wordt van het steeds maar invullen van dode cijfers en dat Jetje bijna gek wordt van het „Wilt u misschien even dóórlopen, mevrouw, mijnheer Dan zijn er nog beroepen, vervolgt de heer Buys, die naast de minachting vaak ook jalouzie oproepen, vooral dan bij de huisvrouw, wiens ongetrouwde vriendin mannequin, journaliste of fotografe is. Els, die nu al jaren met Tinus getrouwd is, kent hem nou zo zoetjes aan wel. Ze weet. dat hij elke zaterdagavond zijn hele kla- verjasclub meeneemt, dat hij om de week een gat in zijn kous heeft en dat hij altijd de zuurkool te gepeperd vindt. Zij heeft er schoon genoeg van en benijdt haar vrien din, die seeds een nieuwe jurk kan kopen, zomaar door de week een bioscoopje kan pikken en soms de hele avond lekker kan zitten lezen. Maar ook deze huisvrouw Els ziet alleen de mooie kanten, óók zij vergist zich als ze denkt dat mannequin zijn, fotografe of journaliste zijn alles is. Daarom geeft de heer Buys in dit „Uur tje voor de vrouw'' een duidelijke uitleg van ieder beroep. Hij heeft zowel een vraaggesprekje met de werkgever als werknemer. Zo hebben we al kunnen luis teren naar een verpleegster en een direc teur van een sanatorium, die eerlijk ver telde, waarom ze hun beroep zo mooi von den en waarom soms zo vervelend. Door de radio zullen nog vele vrouwelijke be roepen worden belicht, want de heer Buys weet nu al, dat er haast zeker een verkoop ster, een winkelmeisje, een P.T.T.-ambte- nares. een journaliste en een mannequin voor de microfoon zullen verschijnen. Ik ben bij de heer Buys thuis, als hij me dit allemaal vertelt. In een grote scheme rige kamer met blauw-groene gordijnen. Doordat de heer Buys echter steeds op staat om voor te doen, hóé moe Lies is en hoe vervelend het voor Ans is om steeds maar te moeten glimlachen, zitten we eigenlijk op een groot toneel. Hij houdt monoloog. Want ik hoef alleen maar „ja en nee" te knikken of te lachen- De entou rage, het decor, is zoals het zijn moet. Een lange, smalle donkere kamer, met daar achter een grote uitgestrekte tuin iets lich ter. Het is een wazig grijs. Het mist en waait een beetje. Bladeren, geel, bruin, en rood vallen naar beneden. Soms, als de heer Buys praat, kijk ik er naar. Daardoor mis ik een paar zinnen, maar dat hindert niet, want óes te duidelijker zie ik al die Jetjes en Ansjes voor me. Maar nóg duidelijker zie ik ze later, als ik alleen door Bloemendaal loop. Ik weet dat ik alleen ben, maar niette min zijn al die werkende vrouwen en meis jes om me heen. Ze lopen met me mee naar 'n lantaarnpaal. Daar waar de mist zilver lijkt. En ineens moet ik dan heel hard lachen, om,dat ik zo te benijden benPer slot van rekening ben ik een „journaliste". Maar ze laten me niet uitlachen. Want voordat ik stil kan zijn gillen Jetje, Ans en Liesje in mijn oor: „Ja, want jij ontmoet altijd van die aparte mensen, jij mag over al vooraan zitten en voor niets naar een bioscoop". ideaal, een droom, maar vanwaar dan ook komend, ze zijn essentieel voor de verhouding van de mens ten opzichte van het leven voor zijn verantwoordelijk heid daarvoor. Conny Sluysmans trachtte haar Sonja in een critieke situatie te plaatsen, waarin het conflict tussen ideaal en ontgooche lende werkelijkheid, tussen liefde en ver raad, geweten en begeerte, geloof en cy nisme, een beslissend hoogtepunt bereikt: ondergang in de verlorenheid of verlos sing in het geloof. Is haar dat gelukt? FRAGMENTARISCH, ja, als geheel, neen. Sonja's strijd om een van haar kant allerminst lichtvaardige liefde voor Noël, haar krampachtig willen geloven in een gelijkwaardige wederliefde, haar wanhoop na de lafhartige trouweloosheid van haar minnaar dat alles is écht, is overtui gend en in sommige passages zelfs ont roerend geschreven. Misschien zou dit de buut nu wel niet vlekkeloos, maar toch als een innerlijk gaaf werkstuk uit haar han den zijn gekomen, als zij voldoende ge voel had gehad voor maat, voldoende af stand tot haar schriftuur had kunnen ne men, om te beseffen, dat voor de zo deli cate beschrijving van een poging tot zelf moord wellicht meer talent, maar in ieder geval meer schrijfvaardigheid vereist is dan waarover zij op dat ogenblik beschik te. En wat de bekering aan het slot be treft: ik respecteer deze gevoelens ten volle, maar ik heb ze, zoals ze hier staan uitgedrukt, niet zonder een grote mate van voorbehoud kunnen aanvaarden, hetgeen niet op rekening gesteld moet worden van een tekort aan religieuze overtuiging van deze katholieke vrouw, maar aan schrijf kunst, met andere woorden: van een het zij beperkt, hetzij onvoldoende ontplooid talent. Er is nóg wel een en ander, dat op dit niet onverdienstelijke debuut valt af te dingen. De kring van Sonja's ervaringen is bedenkelijk begrensd tot de verhouding tot de andere sekse. Haar burgerlijk-hui selijk milieu tekent zich nauwelijks af, haar vader en zuster blijven vage schim men op de achtergrond. Voor zover er sprake is van andere menselijke relaties dan die der liefde is aan de meespelende figuren geen belangrijker rol toebedeeld dan die van figurant. Zo is er een echtpaar de garagehou der Heidi en zijn vrouw Barbara dat niet van het papier loskomt. Dit mensen paar vervult de functie van bemiddelaar tussen Sonja en het huwelijksgeluk. De schrijfster heeft, als ik het wel heb, aan dit tweetal de symbolische betekenis wil len geven van de goedwillenden, de trouw- hartigen, die het zoals Jos Panhuysen het uitdrukte beter willen weten dan de Voorzienigheid en daarom falen. Maar symbolen zijn nu eenmaal geen mensen, zomin als symbolische handelingen als die van Noël, die zich van de versmade gelief de tracht te ontdoen op een wijze, die met zijn karakterbeschrijving kwalijk over eenkomt, geen menselijke reacties zijn. En Conny Sluysmans schreef toch een re alistisch, en geen „symbolisch" boek. Niettemin, de schrijfster heeft een re delijke kans met een eventuele tweede ro man. Dan zal pas blijken wat ze waard is. Eva Hoornik C. J. E. Dinaux In een fjord bij Sunsval maakte Poppe Damave deze reisschets. mmrnrnmimmmmmmmmmmmmmmmmmmm-vswmwymmmmmmmmfnmmmmmmm Wij laten hieronder bij wijze van uitzondering een paar zeer jonge „verslaggevers" aan het woord, namelijk middelbare scholieren, die in het kader van een uitwisse lingsprogramma een reis naar en verblijf in Amerika meemaakten en daarover in hun eigen bewoor dingen vertellen. Het vertrek had plaats in 1957, in de zomer van 1958 was het feest teneinde en werd de thuisreis aanvaard. Erica Lambach en Peter Volkert geven hieronder hun indrukken weerover OP 5 AUGUSTUS 1957 was het op de Waalhavenkade van Rotterdam een drukte van belang. Vele tientallen ouders hadden zich opgesteld, terwijl ze op een afstand hun kinderen tussen de honderden jongens en meisjes op de „Arosa Sky" trachtten te zoeken, het schip dat zevenhonderd jonge mensen van vele nationaliteiten naar Amerika zou brengen. Ze zouden daar een jaar bij een familie wonen om als Euro pese scholieren een Amerikaanse „high- school" te bezoeken. Tussen deze interna tionale groep van jongelui bevonden zich ook tweeëndertig Nederlandse scholieren, die door de American Field Service (A.F.S.) waren uitgekozen om een jaar naar Ame rika te gaan. De opwinding op het schip was groot en toen dan ook de „Arosa Sky" 's middags om zes uur wegvoer, vermoed den wij allemaal dat we een fantastisch jaar tegemoet zouden gaan, hetgeen ook waarheid is geworden. De overtocht was voor allen een sensatie. De ervaring alleen al om met zoveel nationaliteiten op één schip te zijn was uniek De American Field Service, de organisa tie die ons deze studiebeurs had toegekend, werd gedurende de Eerste Wereldoorlog opgericht door een groep Amerikanen in Frankrijk, die met hun particuliere auto's de gewonden van het slagveld naar de zie kenhuizen brachten. Toen deze Amerika nen terug naar hun land gingen en zagen dat de oorlog nog lang niet was afgelopen, besloten zij om geld te verzamelen om zo doende echte ambulanceauto's te kunnen kopen en hiermede in Frankrijk te helpen. Bij het uitbreken van de Tweede Wereld oorlog werd deze taak wederom ter hand genomen en werd er opnieuw samenge werkt met vele andere buitenlanders. Toen begrepen zij, dat het contact met buitenlanders van zeer goede invloed kon zijn voor de toekomst en besloten zij om ook in vredestijd dit contact voort te zet ten door het uitwisselen van scholieren van verschillende nationaliteiten. In 1946 het eerste jaar van het uitwisselings programma (exchange program) waren er zeventien studenten van vier landen en in 1957, het jaar dat wij naar Amerika gingen, was de American Field Service al zo uitgebreid, dat er duizend achtendertig studenten uit negenentwintig landen over zee konden gaan. DE ERVARINGEN, die wij in dit jaar hebben opgedaan, zijn onbeschrijfelijk. Toen wij in New-York City aankwamen en al de hoge wolkenkrabbers zagen, dachten we: zou dit nu Amerika zijn? We leerden vele dingen kennen, we leer den het Amerikaanse „slang" spreken, ge noten de vriendelijkheid en gastvrijheid der Amerikanen, leerden het Amerikaanse voedsel eten, wat voor velen van ons niet moeilijk was! We kregen vele Am'erikaan- se vrienden en vriendinnen, waarmee wij in hun taal van gedachten konden wisse len. Om kort te gaan, we leerden hoe het Amerikaanse dagelijkse leven was en zagen dat het toch werkelijk niet zo verschilde van het Europese en dat al de verhalen, die we vroeger wel eens over Amerika hoorden, toch echt niet allemaal waar waren. Van september 1957 tot juni 1958 waren we leerlingen van een Amerikaanse „highschool". Daar deden we ook vele bij zondere ervaringen op. We leerden de „yells" bij sportwedstrijden, we leerden het schoollied, we leerden het Amerikaan se sociale leven kennen en maakten een „graduation" mee, de ceremonie die ge houden wordt bij het uitreiken van het eindexamendiploma. Wij leerden dat de Amerikanen net zo geïnteresseerd in Europa zijn als wij Europeanen in Ame rika en hielden daarom ook vele speeches over ons eigen land. AAN HET EIND VAN JUNI begon de grote tocht met de welbekende Greyhound- bussen en verlieten wij de plaatsen en families waar we een jaar als kind aan huis waren geweest. Deze bustocht begon in vele Amerikaanse plaatsen. Na r sn dag gereden te hebben werden we onderge bracht bij families en steeds was het weer verrassend te zien hoe buitengewoon har telijk we ontvangen werden. De families organiseerden picknicks en feestjes en probeerden het voor ons zo gezellig mo gelijk te maken. Na een maand reizen op deze wijze, kwamen we met alle duizend achtendertig „exchange-students" bij el kaar in Washington, waar we door Presi dent Eisenhower toegesproken werden. Van Washington gingen we naar New- York City waar we niet vergaten het hoofdbureau van de A.F.S. op te zoeken, de organisatie die ons zo'n fantastisch jaar had gegeven en waar we door mr. Galati de „vader" der A.F.S. ont vangen werden. Deze vogel heeft zijn naamkaartje verscheurd. Help jij hem even zijn naam weer op een nieuw kaartje te schrijven? Begin bij de letter, die de vogel in de bek heeft en volg dan van snipper tot snipper het dunne lijntje. PAUL was een flinke jongen, altijd erg vroeg op, ook 's zondags, wanneer zijn huisgenoten nog graag wat wilden uitslapen. Deze zondag werd hij om half zeven wakker, kleedde zich vlug aan en sloop het huis uit om in de stille och tend een flinke wandeling te gaan ma ken. Wat was het heerlijk buiten. Een leeuwerik steeg zingend al hoger en hoger en was al spoedig uit het gezicht verdwenen. Waar zou dat vogeltje zijn nest hebben? vroeg Paul zich af. De koeien lagen rustig te herkauwen en keken dromerig naar die vroege wan delaar. Even het paard strelen. Wat heeft het een last van die nare vliegen, dacht Paul en joeg ze weg. „Hier heb je een klontje suiker, dat smaakt hé?" Maar wat hoorde hij daar? Werd daar een schot gelost? Dat kan toch niet? Hij keek uit naar de kant, waar het geluid vandaan gekomen was en jawel hoor, daar liep een boer met een buks. Wat verderop zag hij nog net een aangeschoten vogel omlaag tuimelen. Hij liep er heen en zag dat het een buizerd was met een gewonde vleugel. Hij knielde bij de arme vogel neer en trachtte hem met zachte vriendelijke woorden te troosten. Wat vind ik dat erg voor die arme vogel, ik neem hem mee naar huis, dacht hij. Daar kwam de boer aanstappen en zei: „Die nare vogels vreten al mijn kuikeps op". „Dat geloof ik niet, baas. Roofvogels zijn juist zeer nuttig, want ze eten rat ten, muizen en schadelijke insecten." „Je praat maar raak, jongeman, maar ik laat mijn kuikens niet door dat tuig opvreten." De boer slenterde weg. „Ik zal jou geen kwaad doen, maar proberen of ik je helpen kan", suste Paul en trachtte de buizerd te pakken, maar dat ging maar niet zo een, twee, drie. Angstig dook het dier in elkaar, maar Paul greep hem stevig vast, zo dat hij niet kon pikken of zijn klauwen uitslaan. Rustig pratend ging hij met de vogel naar huis. „Vader, ik heb een aangeschoten buizerd meegebracht." Vader, die juist van boven gekomen was, bekeek de mooie vogel aandach tig en maakte de wond schoon. Rustig liet de vogel zich nu helpen, alsof hij voelde, dat deze mensen hem geen kwaad zouden doen. Intussen vertelde Paul wat er gebeurd was. „We zullen hem wel weer beter ma ken, hoor jongen. Zet hem maar zo lang in een kistje. Dan moeten we pro beren een nest voor hem te maken in het kippenhok. Die boer deed heel dwaas om de buizerd te willen doden. Ik ben niet bang dat hij onze kuikens kwaad zal doen!" zei vader. Zo gezegd, zo gedaan. Samen met Paul maakte vader een ruim nest boven tegen de muur in het kippenhok bij het open raampje, met er tegenover een soort platform voor het voedsel. Toen het nest klaar was, legde Paul de vogel er in en ging naar de keuken om bij moe der wat vlees te halen. Gulzig at de buizerd het op. „Zeg Paul, jij hebt nog die padvin- dersfluit. Weet je dat je die nu goed kunt gebruiken?" Wat naar, dat 't zomerweer voorbij is, De zon, die zie je haast niet meer. Het duurt nog lang voordat het mei is, De wind blaast alle blaadjes neer. De bloemen in ons kleine perkje, Die hebben vast een beetje pijn. En ook dat jonge, fijne berkje, Wat moet de wind daar naar voor zijn! Ik zal ze héél stil toe gaan dekken, Wanneer het regent dat het giet. Wij kunnen jasjes aan gaan trekken, Maar bloemetjes, die kunnen 't niet! Marianne van Raait „Ja vader, daarmee kan ik hem fijn roepen." De buizerd zat daar goed op zijn horst. Moeder kwam ook al aanlopen: „Ik zal morgen wat paardevlees mee brengen, want ik weet dat ze dat graag lusten." „Heerlijk dat jullie mij zo helpen willen. Nu wordt alles misschien nog goed voor dat arme dier!" zei Paul. Daar kwam Henny, zijn jongere zusje aangelopen en vroeg of zij de vogel ook mocht zien. Hij tilde haar op om haar in het nesf te laten kijken. „Mor gen mag jij hem ook wat vlees geven." DOOR DE GOEDE verzorging genas Hans, zoals hij werd gedoopt, vrij snel. Na enige tijd begon hij alweer te vlie gen. Hij was zeer gehoorzaam en aan hankelijk als een hond; hij kwam dan ook dadelijk als Paul hem floot. „Kom maar Hans", en dan kwam hij door het raam naar buiten vliegen, waar Paul de voerplank, waarop een stukje vlees gebonden zat, omhoog wierp. Het touw hield hij in zijn hand. Gretig verslond de vogel dan het vlees. Wat was Paul trots op zijn mooie vogel, die weer zo goed kon vliegen. Hans werd ook goede maatjes met de bewoners van het kip penhok en zelfs niet één kuiken kwam daarbij om het leven. De ratten en muizen, die gewend geweest waren zich rond en dik te eten aan het kip penvoer en dikwijls een kuikenboutje niet versmaadden, hadden met de bui zerd minder prettige ervaringen opge daan, en waren nergens meer te be kennen. Wat had die boer zich lelijk vergist! OP EEN DAG in april, toen Paul weer bezig was met het voeren van de vogel, vloog er een wijfjesbuizerd over. En ja, toen was Hans niet meqy te houden. Hij sloeg zijn vleugels uit en vloog het wijfje achterna. Nu was Paul zijn vogel kwijt, maar hoog in een boom, dicht bij zijn huis, bracht na enige weken een gelukkig buizerd- paar een drietal jongen groot. Paul was wat blij, dat hij die mooie vogel door zijn verzorging had kunnen red den. Tenslotte hoort een roofvogel niet in een kippenhok te leven, maar in de vrije natuur. Dat vinden jullie toch ook, nietwaar? Anita Trek de tekening over op triplex (2x). Het stukje B hoort bij het triplex, het. zwarte wandstukje niet! Lijm de tv delen tegen elkaar en boor bij A ec >nd gat erdoor. Zaag dan uit een stu„je dik hout een cirkel met een middellijn van ongeveer acht centi meter en zaag hierin een gat, zo groot, dat je er het stukje B kunt inlijmen. Steek vervolgens door A een dun rond stokje (bijvoorbeeld een lollystokje). Schilder en vernis het geheel, maak er een oogje aan als hanger en je kunt je dassen kwijt over het stokje, dat door de bek van dit paard steekt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 14