N00TEB00M
TROELSTRA
AMERONGEN
ARENDEN HEBBEN GEEN WONINGNOOD
Het oude en het nieuwe orgel van
Bloemendaals hervormde kerk
ZATERDAG 15 NOVEMBER 1958
Erbij
LET OP
Het surplus
Prinses Margaret bezocht
balletvoorstelling
door Dlck Dekker
Diplomatieke ruzie bij
ondertekening
PAGINA TWti
Jelle Troelstra maakte dit portret van
zijn vader.
(Vervolg van pagina 1)
ben. Thans zijn wij tegenover de arbeiders,
het volk en de geschiedenis niet verant
woord als wij geen aanspraak maken op
deze macht".
In het vervolg van zijn toespraak liet
hij zich steeds meer door zijn gevoelens
meeslepen en begon hij onvoorzichtige
dingen te zeggen. „Leger en politie" al
dus oreerde hij „zijn voor de tegen
woordige regerende klasse geen betrouw
bare instrumenten meer. Het hangt dus
van het inzicht der tegenover elkaar staan
de partijen af, of de nieuwe tijd zal wor
den ingeluid met een beweging ónder, of
zonder geweld".
Deze uitlating, die als een directe be
dreiging klonk, was een bedenkelijke psy
chologische fout. Maar nog erger maakte
Troelstra het, toen hij daaraan toevoegde:
„Wij zullen echter alleen geweld gebruiken
als de regering de arbeidersklasse in haar
opdrang naar de macht tegen zou staan.
In dat geval zullen wij zo nodig jubelende
ons bloed en ons leven geven".
Hiermee gaf hij zijn politieke tegenstan
ders de kans, hem voor de ogen van het
volk af te schilderen als een man die des
noods een burgeroorlog zou ontketenen om
zijn zin te krijgen. Zelfs in de boezem van
zijn eigen partijbestuur veroorzaakte
Troelstra's onbesuisde uitlating hevige ru
zie. Maar op het publiek en op de mili
tairen had zij een nog veel grotere uit
werking. Veler, die totdantoe sympathiek
tegenover het socialistische stréven ge
staan hadden, wendden zich nu diep ge
schokt af: een partij die met bloedbladen
dreigde, zo redeneerden zij, was hun steun
onwaardig.
OOK DE TEGENPARTIJEN waren er
natuurlijk als de kippen bij om dit buiten
kansje, hun door Troelstra op een presen
teerblad aangeboden, uit te buiten. In al
lerijl werden overal grote protestdemon
straties 'en perscampagnes georganiseerd
tegen de „rode oproerkraaiers" die hun
uitwerking niet misten. Van de ene dag
op de andere was de stemming bij de mas
sa omgeslagen. Het regende trouwbetui-
gingen van politieke organisaties en leger
eenheden aan de Koningin en de regering.
Gemeentebesturen riepen de landstorm op.
Cavalerie kwam de plaatselijke politie ver
sterken en in diverse grote steden werden
barricaden van zandzakken opgericht-
Maar het was allemaal niet nodig. Troel
stra zelf had de massa kopschuw gemaakt
van een omwenteling hetzij bloedig of
onbloedig en dus bleef alles bij het
oude. Haastig belegden de socialisten nog
een aantal spectaculaire tegenvergade-
ringen om te trachten, iets van hun morele
krediet te redden, maar ook dit mocht niet
baten. De bezieling was eruit en de arbei
dersmassa viel terug in haar gemelijke
inertie, overtuigd dat nu toch alles ver
loren was. Het getij verliep en de rode
vloedglof bleef uit.
TOT TROELSTRA'S EER moet gezegd
worden, dat hij zijn fatale misrekening
ruiterlijk bekende. Dat gebeurde op het
S.D.A.P.-congres, dat op 17 november ge
houden werd om verantwoording aan de
leden af te leggen.
„Gij zult begrijpen" zo verklaarde hij
„hoe men op een plaats als de mijne
tot overschatting van macht kan komen.
Zelfs onze grote voorgangers als Marx, En
gels en Bebel hebben wel eens hun ver
langen teveel doen meespreken in de be
rekening van het tempo. Gij voelt de ziel,
het hart, het vurig-omstuimig verlangen,
de revolutionaire zin, die leeft in elke
sociaal-democraat. Dat alles heeft mij in
de afgelopen dagen overweldigd en ik moet
erkennen niet het weerstandsvermogen te
bezitten tegen de machtige indrukken die
ik heb ontvangen, die voor een koel, be
zadigd en tactisch leider van de beweging
gewenst is".
Toch is niet alles vergeefs geweest.
Want de voornaamste wensen, die de so
cialisten op ditzelfde congres formuleer
den: vrouwenkiesrecht, achturige werkdag,
werklozenzorg en staatspensioen werden,
zij over het algemeen pas veel later, toch
verwezenlijkt.
DE HISTORIE kreeg overigens nog een
ontroerend slot. Dat was op 18 november
in Den Haag, dat als eerste van een reeks
van Nederlandse steden gelegenheid kreeg,
zijn aanhankelijkheid en trouw aan het
Koninklijk gezin te tonen. Dat werd een
demonstratie van geestdrift zoals Neder
land er nog nooit een gezien ha 3. Koningin
Wilhelmina, Prins Hendrik en de acht
jarige Prinses Juliana maakten 's middags
tegen een uur in een open rijtuig on
danks de felle koude hun intocht in de
residentie. Reeds bij de Boschbrug, aan
de buitenkant van de stad, verbrak de
juichende menigte de afzettingen. In een
oogwenk was het rijtuig omstuwd door
honderden jubelende, zingende en huilende
mensen, die rllen Hare Majesteit de hand
wilden drukken. Soldaten spanden de
paarden uit en trokken zelf de calèche
door de stad. De begroeting door de auto
riteiten viel in al die opwinding wel enigs
zins in het water en er ontstond een ver
vaarlijk gedrang, waarbij men moeite had,
op de been te blijven. Als de storm wat be
daard was, kon het rijtuig af en toe enkele
meters vooruitkomen. Daarna stond het
weer zo vast als een muur, ingemetseld in
de duizenden die de Koninklijke familie
ER ZULLEN er, wil ik hopen, wel zijn,
die het betreurd hebben, dat Cees Noote
boom na zijn verrassende en terecht be
kroonde debuut „Philip en de anderen"
niet met een tweede roman voor de dag
kwamWel liet hij in deze tussenliggende
jaren van zich horen, gaf hij een bundel
gedichten („De doden zoeken een huis")
uit en heeft hij een toneelstuk („De zwanen
van de Theems") geschreven, van welke
laatstgenoemde publikatie ik ais onbe
voegde de merites niet mag beoordelen.
Maar de roman waarop zijn lezers hoop
ten, de roman die zijn uitzonderlijke ta
lent zou bevestigen, bleef uit. Nu hij als
prozaschrijver herverschijnt met een bun
del korte verhalen, die naar de eerste van
deze verzameling „De verliefde gevangene"
(Salamanderreeks, Querido's Uitgevers
maatschappij) vernoemd is, kan men de
zekerheid hebben zich in Nooteboom niet
te hebben vergist. Ik voor mij tenminste
vind in dit zevental .„verhalen" de be
vestiging van hetgeen ik bij de eerste ken
nismaking met zijn werk, bij een eerste
oogopslag eigenlijk al, meende te mogen
geloven: dat hier een jong auteur aan het
woord was gekomen, wiens begaafdheid
ver en ver uitreikte boven het gemiddelde
peil der hedendaagse debutanten. Ik noem
de destijds zijn „Philip" een pastel in klan
ken, in beelden, in stemmingen, genuan
ceerd met een doorzichtigheid, verdoezeld
soms met een tederheid die kracht, met
een kleurgevoeligheid die muzikaal is, zo
als ik in jaren en ik dacht aan Arthur
van Schendel niet had aangetroffen in
het Nederlandse proza.
NU, Nooteboom is „Philip" gebleven.
Zijn contouren zijn alleen hier en daar
wat strakker, zijn hand is wellicht vaster
geworden, maar het essentiële, datgene
waardoor hij zich onderscheidt van al zijn
generatiegenoten en van velen vóór hem,
blijkt generlei schade geleden te hebben,
noch van succes, noch van „de tijd". Mis-
(Vervolg van pagina 1)
rikanen. Ze eisten op hoge toon toegang tot
het kasteel, maar zij konden niet naar bin
nen. De poorten van het Amerongse bas
tion waren stevig gesloten. En de rijksveld
wachter, die de heren tegenhield schrok
zo van hun grote mond, dat hij onmiddel
lijk de wacht in het geweer riep. De com
plete wacht van vierentwintig man. Met
karabijnen. Twee Amerikanen werden
niettemin doorgezonden naar het huis van
rentmeester Geerlings, die graaf Carlos
Bentinck erbij haalde.
Graaf Carlos zegt: „Ik vertelde de heren
natuurlijk dat het uitgesloten was, dat zij
de keizer te spreken zouden krijgen. Ze
waren zeer ontstemd en voegden er nota
bene aan toe dat zij de keizer niet alleen
wensten te zien, maar hem wilden mee
nemen om hem als kerstgeschenk aan het
Amerikaanse volk aan te bieden. Enfin,
ik lachte daar natuurlijk om èn zeT'teh-
slotte, dat ik hun verlangen zou mededelen
aan de burgemeester. Die was er snel, want
hij stond juist op het punt om naar het
kasteel te komen om bij de keizer te eten,
zoals dat zo vaak gebeurde. Eigenlijk is
er toen niets meer gebeurd. Ze zijn wegge
gaan. Als souvenir hebben ze de asbak van
de rentmeester meegenomen. Ik weet niet
meer hoe die eruitzag.
GRAAF JOHN BENTINCK, die op het
kasteel woont, weet het nog wel. „Een
koperen asbak, met een vos erop, die een
pijp rookt. Het was nogal een raar ding.
Later zijn er in de Amerikaanse kranten
nog grote verhalen over gekomen. Zij
schreven, dat het een aandenken van de
keizer was.... alles bij elkaar zijn de
officieren hier maar drie kwartier ge
weest". Tja, het waren sensationele din
gen, die in Amerongen gebeurden. De
kranten schreven over zoeklichten en
mitrailleurs, over een wacht van honderd
vijftig tot tweehonderd man. En het was
allemaal niets meer dan vierentwintig
rijksveldwachters van middelbare leeftijd,
met karabijnen gewapend.
Toen de keizer in mei 1920 verhuisde
naar huize Doorn, keerde in Amerongen
de rust weer. De journalisten trokken weg.
Er reden geen boerewagens meer met
fotografen, die onder het hooi verstopt
waren, de hekken van het kasteel gingen
weer open en de slotgracht droogde steeds
verder uit.
Maar de schilder Teun Eyffius, getrouw
dienaar van het kasteel, laat nog met
graagte het plekje zien, terzijde van de
orangerie, waar de ex-keizer Friedrich
Wilhelm II, zich in de .ochtenduren met
houthakken en zagen vermaakte. Hij rukt
met een fors gebaar de braamstuiken weg
en wijst op een stapeltje keurige, gelijke
blokjes: „Door meneer zelf gezaagd", zegt
hij kort. En hij zwijgt verder. Meneer zelf
is op 4 juni 1941 in Doorn overleden.
schien is het er in een aantal fragmenten
nog fijner genuanceerd en gedifferentieerd
op geworden, al omhult zijn proza hier
zeer reële motieven. Eén van zijp korte
verhalen, al dan niet toevalligerwijs in
Holland gelokaliseerd, heeft mij minder
getroffen („Een dure grap"). Eén heeft
voor een vertelling in een zo kort bestek
terwille van het scheppen van een bepaal
de atmosfeer een te lange aanloop nodig,
om uit het. oogpunt van compositie ge
slaagd te kunnen worden genoemd. Maar
beide vertellingen zijn niettemin aan
vaardbaar als proeven van volwaardige
vertelkunst van dat soort vertelkunst
namelijk (en dat geldt voor de bundel in
z'n geheel) die te „veelzeggend" is om
veel te zeggen. Het intrinsieke, waar het
bij Nooteboom op aankomt, treedt in woor
den niet aan de dag. Het wordt er veel
eer door omsluierd. Maar die verhulling
is zo onthullend, dat elk van zijn reële ge
gevens méér wordt dan een „vertelling".
Het eigenlijke verhaal voltrekt zich dan
ook niet op de voorgrond, maar in het
psychische perspectief, in de sfeer die
Nooteboom om de figuren van zijn novel
len, om de dingen, om de gebeurtenissen
heenweeft en dat „eigenlijke" dat is
Nooteboom, is de half-somnambule erva
ring van een tweede werkelijkheid in „de"
realiteit, een wezenlijker, helderder, zui
verder menszijn, dat in zijn oorsprong
misschien meer dan menszijn is, althans
een andere wijze van menszijn.
MEN KAN een poging wagen om dat
geheim van zijn proza te achterhalen, zijn
woordvolgorde te bespieden, zijn voorkeur
voor bepaalde kleuren, zijn melodische
zinsbouw, zijn zeer eigen interpunctie, zijn
ritme te ontleden, zijn zinrijke overgan
gen van de verleden naar de tegenwoor
dige tijdsvorm, zijn afwisseling van acce
lererend en vertragend tempo der opeen
volgende gebeurtenissen te verklaren. In
derdaad zijn dat elementen, die mèt el
kaar aan zijn proza een dwingende kracht
een bezwerende suggestiviteit geven,
waaraan ik noem nog eens de naam
van Arthur van Schendel onze littera
tuur nu niet bepaald rijk is. Maar dan
nóg blijft er „iets" over, is er een surplus,
waarvoor ik, al lijkt dat met het timbre
van zijn wijze van schrijven niets uitstaan
de te hebben, geen juister benaming zou
weten te vinden dan deze: een madonna
verering, zonder daarmee iets zoetelijks
of dwepends te bedoelen. Verre daarvan
zelfs. Dat gevoel, dat verlangen naar puur
heid, naar het onaangetaste en onaantast
bare, verleent aan zijn taal het doorzich
tige waas, waarin het reële zich als het
ware verontstoffelijkt.
Er is ir> deze vertellingen veel beklem
mends, veel loerende boosaardigheid, veel
eenzaamheid dientengevolge. Want wie
nog iets meer, iets anders in zich om
draagt dan wat „der mensen" is, iets an
ders dan de dagelijkse -werkelijkheid, een
notie dus van iets dat misschien nooit ge
beurd is maar geweest had kunnen zijn
wie daarvan weet heeft, is op straffe
van zelfverraad „eenzaam".
wilden zien en toejuichen. De Koningin
was diep getroffen; de tranen rolden haar
over de wangen. Men riep om het Prin
sesje, zij tilde haar op de arm en liet haar
aan de menigte zien. Nieuwe toejuichingen,
waaraan geen einde leek te komen. Bij het
bordes voor het paleis hief de Koningin de
hand op. Zij verlangde te spreken. Het
werd muisstil. Staande in haar rijtuig
dankte zij voor de ovaties. „Ik zal uw hul
de nooit vergeten. Voor alles waardeer ik
de bewijzen van liefde, door u vandaag
voor het vaderland gegeven. Ik ben dan
ook overtuigd, dat, indien het vaderland
ooit in gevaar zou komen, op uw trouw te
rekenen valt. Wij allen zullen als één man
pal staan. Hoer voor het vaderland".
DEZE KREET, door Hare Majesteit aan
geheven, werd uit duizenden kelen drie
maal donderend herhaald. Honderden han
den werden de Vorstin toegestoken. Ze
drukte ze met tranen in de ogen. Dat was
de hartverwarmende finale van het treur
spel of moeten wij, ach' *raf beschouwd,
zeggen: de tragikomedie? van de revo
lutie die niet doorging. Veertig jaren zijn
sindsdien verstreken en de socialisten heb
ben, langs parlementaire weg, tenslotte
toch gekregen waarvoor zij streden. Maar
wie kan zeggen, wat er gebeurd zou zijn
als Troelstra zich op die dertiende novem
ber 1918 niet had laten meeslepen door
zijn revolutionaire hartstocht. Van die kant
bezien, heeft niet alleen zijn eigen partij,
maar ook heel Nederland reden hem dank
baar te zijn voor zijn'vergissing.'
TWEE SYMBOLEN nemen in de onom
schrijfbare verhalen van Cees Nooteboom
een bijzondere plaats in: zon en maan.
Men zou ook kunnen zeggen: begeerte en
koele distantie, vruchtbaarheid en ascese,
passie en verering Uit het conflict tussen
die beide levenssferen is, ciunkt me, dit
proza, de thematiek van deze verhalen,
voortgekomen. Nooteboom schrijft niet al
leen op de grens van droom en werkelijk
heid, maar en dat is in wezen hetzelfde
op die van onschuld en volwassenheid,
van de onherroepelijke kinderdroom en de
bewustwording. En het is deze grenssitua
tie, die op enkele genoemde uitzonde
ringen na en daarin toch ook nog „échter
de woorden" aan deze vertelkunst het
dubbele aspect geeft van realistisch ver
haal met irreële achtergrond.
In vier vertellingen tekent zich op die
achtergrond voor mij één figuur ten dui
delijkste af: een mythische stalte, die de
voortreffelijke Zwitserse mytholoog Karl
Kerényi „het goddelijke meisje" noemde,
als symbool van de prilheid, de aanvan
kelijkheid, de onschendbaarheid. Wil men
een vergelijking dan zou men die kunnen
zoeken in het figuurtje, dat telkens terug-
keèrt in het werk van Hendrik de Vries,
niet in diens poëzie,'maar in zijn beelden
de oeuvre. De gestalte verschijnt daarin
nooit zonder het vlamrood van de demonie
of het zwart van de dood, in ieder geval
omringd door de ontheiliging, het verraad
dat in het zevende en langste verhaal van
Cees Nooteboom „De koning is dood" met
een onafwendbare duivelsheid zijn kans
waarneemt. Het is natuurlijk geen „ver
haal". Het is de uitdrukking van een inner
lijk proces, van de menselijke doem tot
ontheiligen, tot schenden en besmeuren.
Het is een mythe, dè mythe als men wil
van de zondeval, of daaraan althans ver
want. Een wrede, maar ware mythe,
Romantisch? Misschien is Cees Noote
boom een romanticus. Allen die nog weten
van een betreurd weleer" zijn dat. Men
kan daar in een verzakelijkte, harde tijd
van efficiency nu wel weinig of geen oor
voor hebben, het zijn schrijvers als Noote
boom, die „iets" levend houden, dat
de robot zal uitdrijven, dat sterker zal blij
ken dan de nozem, de kunstmaan en de
„rock-an'-roll. Ik ben zo vrij om daarin te
geloven. Daarom geloof ik in Cees Noote
boom, daarom vraag ik nadrukkelijk aan
dacht voor hem.
C. J. E. Dinaux
LONDEN (UPI) Prinses Margaret en de
Engelse koningin-moeder hebben donder
dag in het Londense Colisseum een gala
voorstelling ten bate van de Royal Aca
demy of Dancing bijgewoond. Tot de
medewerkenden aan het programma be
hoorden Margot Fonteyn, Alicia Markova,
Yvette Chauviré, John Gilpyi. Youli Alga-
roff en de Spaanse danser Antonio.
Op zaterdag 1 november
heeft de Haarlemse Vogel-
werkgroep, die al jarenlang
trektellingen houdt aan hek
Bloemendaalse strand, aldaar
voor het eerst een zeearend
waargenomen. Dit heugelijke
feit was voor ons aanleiding
om een artikel te plaatsen,
dat er misschien toe zal bij
dragen het gevaar te vermin
deren, dat de arend zal lo
pen tijdens zijn zwerftochten
door onze streken. Moge de
geweldige vogel (vleugel-
spanning bijna twee meter
vijftig) in het voorjaar veilig
en wel terugkeren naar zijn
geboorteland!
In het epos van de zeearend - Europa's grootste vogel - heeft
de mens door de eeuwen heen een kortzichtige rol gespeeld
EENS BEHOORDE de gehele aarde
aan de grote vogels, die op hun wieken
van pool naar pool konden vliegen.
Voor Europa is die tjjd echter voor
goed voorbfj. Hebzucht en kortzichtige
haat, tegen alles wat een kronune sna
vel heeft, hebben de arenden zeldzaam
gemaakt. Zij grepen wild waar de mens
zjjn zinnen op gezet had en daarmee
was hun vonnis getekend. Men begreep
niet dal de arend zjjn plaats waard is,
dat, het een genoegen was naar hem te
kijken als hjj onmetelijk hoog rond-
zeeilde op strakke wieken, als hij om
laag kwam suizen als een meteoor, of
als hij statig voortwiekte over het land
schap. Onze voorouders hebben niet be
grepen, dat arenden een cultuurbezit
Vormen voor een land, dat men hen
moet gunnen waarop ze recht hebben,
ook al grijpen ze een eend of een haas.
Koningen en keizers sierden hun wa
penschild met de trotse figuur van de
vrjje arend, maar jagers en vissers ver
stoorden zijn horst, verkwanselden zijn
eieren, vermoordden zijn jongen. Men
sloop in het holst van de nacht onder
de eeuwenoude bomen waarin de aren
den sliepen om ze lafhartig omlaag te
schieten. Men ving ze in netten, op
klemmen en men legde vergiftigd aas.
Als excuus voert men aan, dat de
arenden schapen en zelfs mensen aan
vallen. Dat is echter schromelijk over
dreven. Een vos of een hond is de
grootste buit, die een arend aankan. Ook
het geloof, dat de arend direct gevaar
lijk zou zjjn voor de mens, dat hij
kinderen en zelfs volwassenen aanvalt,
is onjuist. Zeker, als we een zuigeling
achterlaten op de bergweide, zal de
arend zijn kringen onderbreken en om
laag stoten. Maar we leggen een baby
toch ook niet te slapen op een drukke
verkeersweg!
Iets oudere kinderen vallen al direct
buiten de prooigrootte van de arend.
Zjj zjjn te groot om zijn jachldrift op
te wekken, zij boezemen hem eerder
vrees in. En toch zijn er heel wat ja
gers de herberg binnengestapt met op
hun schouder een dode arend, die hen
aangevallen zou hebben en die ze ter
nauwernood konden overmeesteren.
Het is echter opvallend, dat het altijd
gewapende mannen waren, die door een
arend werden belaagd. Dit soort sprook
jes moet men daarom anders reconstru
eren. Zij hadden eenvoudig een arend
geschoten, waar ze een aardig verhaal
tje van wisten te maken. De fantasie
van de bergbewoners deed de rest.
DE ZEEAREND heeft geleefd in alle
waterrijke landschappen, aan de boor
den van de IJsel evengoed als aan de
Rhone of de Theenis, maar als broed-
vogel is hij uit Frankrijk, België, Ne
derland, Engeland, Schotland en Dene
marken verdwenen. In IJsland is hjj
ternauwernood gered door zeer strenge
beschermingsmaatregelen. In Honga
rije en Oost-Duitsland staan nog enkele
bewoonde nesten. Alleen Scandinavië is
lange tijd een bolwerk van arenden ge
bleven. Nog steeds zijn in het spaar
zaam bevolkte Zweden en Finland de
oerbossen eindeloos en de talloze meren
even helder en visrijk als eeuwen te
rug. Toch verloor Zuid-Zweden dertig
jaar geleden zijn laatste arenden. Te
genwoordig moet men duizend kilo
meter noordwaarts reizen om de eerste
bewoonde horst te vinden.
De kusten van Oostzee en Botnische
Golf vormen een uitermate geschikt
landschap voor zeearenden. Tussen het
vasteland en volzee ligt daar een tien
tallen kilometers brede wildernis van
rotsige, zwaar beboste eilanden en ei
landjes. waar tot voor kort zelden een
mens doordrong. Het wemelde er van
eenden, ganzen en duikers. Elke sche-
rengroep en elke inham had zijn zee
arend, die dikwijls meer dan honderd
strenge winters zag komen en gaan.
Tot de techniek ook deze gebieden
openlegde. In zijn vrije tijd ontvluchtte
de mens de stad. Ilij ging jagen en
vissen. In snelle motorboten achter
volgde hij de eenden en de ruiende gan
zen. Men schoot karrevrachten wild.
Het werd gaandeweg stiller om de sche
ren. De ganzen zijn nagenoeg uitge
roeid, de eendenstand is een schim van
wat het geweest is. De arenden zjjn
uiterst zeldzaam geworden. Zij hadden
de schuld gekregen van de verminderde
wildstand!
Nu is de jacht aan strenge spelregels
gebonden. De Zweden zien met lede
ogen, dat ontelbare van hun trekvogels
het leven laten in Nederlandse eenden
kooien. Ma.r de arenden zijn einde
lijk beschermd. Skansen, de dierentuin
''an Stockholm, heeft zijn vier zee
arenden de vrijheid gegeven!
NOG STEEDS zijn er arenden aan de
Oostzee, maar denk niet dat ze ge
makkelijk thuis te treffen zijn. Het zal
ii moeite kosten ze te vinden. U zult
ver de zee op moeten, want op de eilan
den, die dichtbij zijn, staan slechts zo
merhuisjes. De arenden zweven waar
de rotsige scheren kaal zijn, waar de
eldereenden nestelen in het heide
kruid. en waar de zaagbek op de klip
ligt te slapen. Op de grootste eilanden
liggen in de bomen nog oude nesten,
takkenbouwsels van meer dan twee me
ter breed en soms vier meter hoog. Daar
hebben de arenden reeksen van jaren
gewoond. In de nestkom hebben nu ech
ter gras en kruiden wortel geschoten.
U kunt veel horsten vinden als u wilt.
Negen van de tien staan echter leeg.
Er heerst geen woningnood onder de
arenden!
DOCH AL hebben de laatste reuzen
vogels een betrekkelijk veilig broed-
terrcin (het komt nog steeds voor
dat hun eieren door verzamelaars ge
stolen worden!) hun voortbestaan is
niet verzekerd. Want het voorrecht van
de vogel is tevens zijn noodlot, zjjn ge
makkelijke manier van verplaatsen
brengt hein ertoe zijn beschermd
broedgebied te verlaten. Jonge arenden,
Een foto van een volwassen zeearend
is een van de zeldzaamste opnamen uit
de dierenwereld, vooral een briljante
als deze. Daar is heel wat overleg, vak
manschap en geduld aan te pas geko
men. De schuwe vogel vliegt op van zijn
horst, het oog gericht op de lens van de
verborgen camera. De jongen vermor
den niets, schril roepen zij om voedsel.
De jonge arend trekt een heel - wat
vriendelijker gezicht dan de hooghartige
oude vogels. Over een week of zes zal
hij zijn wieken Uitbreiden boven vijan
delijk gebied, waar nog altijd klemmen
staan, waar vergiftigd aas ligt en waar
veel jagers hun geweer nog te los in
handen hebben.
die in de wildernis grootgebracht z(jn,
waar ze nauwelijks gelegenheid had
den de mens te leren kennen, vliegen
in de herfst zuidwaarts. Ze komen te
recht in drukbevolkte streken, waar
de grote vogels sterk de aandacht
trekken. Zelden komt zo'n jonge arend
terug in Zweden, want nog altijd zijn
er jagers die hun geweer te los in han
den hebben. De geklemde arend van
Batenburg is beslist niet de enige die
in ons land (om maar te zwijgen van
Noorwegen en België) het leven gela
ten heeft of zal laten. Meestal kraaien
er echter geen hanen in de pers, om
dat de vogel ter plaatse onder de grond
wordt gestopt.
Daarom, schreef Bengt Berg, de grote
Zweedse arendenkenner, daarom zijn
onze arenden gedoemd uit te sterven.
Wij hebben de soort zijn verjonging ont
nomen. Dertig jaar geleden gaf hij de
vogels nog een halve eeuw, de tijd die
de laatste generatie nog te leven had.
Binnenkort zal blijken of zjjn sombere
voorspelling uit zal komen, ofdat
de mens, te elfder ure, juist bijtijds tot
het inzicht gekomen is, dat de arenden
hun plaats waard zijn.
iffi!
m
In het anders zo rustige en vredige her
vormde kerkje aan het Kerkplein in Bloe-
mendaal klinken nu sedert maandag met
gestage regelmaat hamerslagen. De jon
ge orgelbouwer, A. H. de Graaf uit Arn
hem is daar tezamen met de heer P. Ozin-
ga, zoon van de gereformeerde predikant
in Lunteren en om de veertien dagen
dienst doende organist bezig het oude or
gel te demonteren. Het instrument zal na
een grondige wijziging en modernisering
van het front in de nieuwe gereformeerde
kerk in Lunteren geplaatst worden. De
heer Ozinga is in het dagelijks leven vlie
ger bij de X.L.M. op de transatlantische
lijnen.
In afbraak zit altijd een tikje weemoed.
Zo is dat ook hier het geval met het oude
Bloemendaalse orgel. Toen wij er woens
dagmiddag een kijkje gingen nemen, wa
ren de heren druk bezig met hamer, bei
tel en nijptang het ondermanuaal en de
kast in imitatie-barokstijl te demonteren.
De windladen en de frontpijpen waren er
al af en lagen in de kerk op de kerkban
ken opgetast. Vergulde draken en andere
versierselen van de kast lagen een beetje
triest over de grond verspreid.
Bijna tachtig jaar lang heeft dit mecha
nische orgel in het Bloemendaalse kerkje
dienst gedaan. Het werd door Richard
Ibach uit Barmen gebouwd. De heer De
Graaf acht de kwaliteit van de laden nog
zeer goed. De dispositie zal in Arnhem
een wijziging ondergaan en het front zal
aan de kerk in Lunteren worden aange
past. Voor de somma van vijfduizend gul
den is de gereformeerde kerk in Lunte
ren eigenares geworden van het Bloemen
daalse orgel. Op de muur, waartegen het
orgel was opgebouwd en die nu weer vrij
is gekomen, staat met potlood onder meer
geschreven: „Geplaatst van 4 tot 15 mei
1881, schoongemaakt bij kerkvernieuwing
in 1895. Op 20 april 1881 aan de hervorm
de gemeente ter Aelbertsberg ten geschen
ke gegeven door de weledele heer Jan
Borski ter gelegenheid van zijn vijfentwin
tigjarig huwelijksfeest. Aan dit echtpaar
geleverd door F. M. T. van Ingen onder
toezicht van de toenmalige predikant van
Zandvoort. De heer Jan Borski overleden
te Amsterdam 24 april 1891 en te Over-
veen 29 april 1891 om twaalf uur begra
ven. Mevrouw Borski overleed in februa
ri 1899 en op 1 mei 1922 overleed de heer
Van Ingen. R.i.p."
Het nieuwe orgel, dat veertig duizend
gulden kost en volgens het zelfde systeem
als van het oude orgel door de heer W.
van Leeuwen uit Lgiderdorp werd ge
bouwd, staat daar al in de fabriek gereed
om naar Bloemendaal te worden overge
bracht. Er is gerede kans dat het daar
nog vóór Kerstmis geplaatst zal zijn. Vrij
dag wordt het oude orgel naar Lunteren
overgebracht. In die tussentijd zal de or
ganist van de kerk, de heer Piet Halsema,
zich met een harmonium moeten behel
pen, dat voor dit doel tijdelijk door de
heer Van Leeuwen in het kerkje werd ge
plaatst.
Bij de ondertekening te Bonn van
het Duits-Griekse akkoord (zie pagina
2 van ons blad van donderdag) over de
financieel-economische hulp aan Grie
kenland wilde de Griekse minister
president Karamanlis de inhoud van het
protocol aan de journalisten bekend ma
ken. Adenauer was daar tegen. De
Griekse minister van Buitenlandse Za
ken Averoff mengde zich in het debat
en zei, dat er verkeerde voorstellingen
in de openbaarheid zouden kunnen
voorkomen, als het protocol niet werd
bekendgemaakt. De Westduitse staats-
secrtaris van Buitenlandse Zaken Van
Scherpenberg probeerde ondertussen in
het ruzietje tussen Karamanlis en
Adenauer te bemiddelen waarbij alle
aanwezigen met aandacht toeluister
den. toen Karamanlis hardnekkig
nog eenmaal probeerde een pleidooi te
houden voor de publikatie van de in
houd van het protocol, zei Adenauer:
„Zullen we nu niet ophouden om in
aanwezigheid van het publiek ruzie te
maken?" Nog leek het toen, of Kara
manlis niet bevredigd was, maar de
aanwezige journalisten werden inmid
dels, terwijl het debat verder ging, op
vriendelijke wijze de zaal uitgezet