N00TEB00M TROELSTRA AMERONGEN ARENDEN HEBBEN GEEN WONINGNOOD Het oude en het nieuwe orgel van Bloemendaals hervormde kerk ZATERDAG 15 NOVEMBER 1958 Erbij LET OP Het surplus Prinses Margaret bezocht balletvoorstelling door Dlck Dekker Diplomatieke ruzie bij ondertekening PAGINA TWti Jelle Troelstra maakte dit portret van zijn vader. (Vervolg van pagina 1) ben. Thans zijn wij tegenover de arbeiders, het volk en de geschiedenis niet verant woord als wij geen aanspraak maken op deze macht". In het vervolg van zijn toespraak liet hij zich steeds meer door zijn gevoelens meeslepen en begon hij onvoorzichtige dingen te zeggen. „Leger en politie" al dus oreerde hij „zijn voor de tegen woordige regerende klasse geen betrouw bare instrumenten meer. Het hangt dus van het inzicht der tegenover elkaar staan de partijen af, of de nieuwe tijd zal wor den ingeluid met een beweging ónder, of zonder geweld". Deze uitlating, die als een directe be dreiging klonk, was een bedenkelijke psy chologische fout. Maar nog erger maakte Troelstra het, toen hij daaraan toevoegde: „Wij zullen echter alleen geweld gebruiken als de regering de arbeidersklasse in haar opdrang naar de macht tegen zou staan. In dat geval zullen wij zo nodig jubelende ons bloed en ons leven geven". Hiermee gaf hij zijn politieke tegenstan ders de kans, hem voor de ogen van het volk af te schilderen als een man die des noods een burgeroorlog zou ontketenen om zijn zin te krijgen. Zelfs in de boezem van zijn eigen partijbestuur veroorzaakte Troelstra's onbesuisde uitlating hevige ru zie. Maar op het publiek en op de mili tairen had zij een nog veel grotere uit werking. Veler, die totdantoe sympathiek tegenover het socialistische stréven ge staan hadden, wendden zich nu diep ge schokt af: een partij die met bloedbladen dreigde, zo redeneerden zij, was hun steun onwaardig. OOK DE TEGENPARTIJEN waren er natuurlijk als de kippen bij om dit buiten kansje, hun door Troelstra op een presen teerblad aangeboden, uit te buiten. In al lerijl werden overal grote protestdemon straties 'en perscampagnes georganiseerd tegen de „rode oproerkraaiers" die hun uitwerking niet misten. Van de ene dag op de andere was de stemming bij de mas sa omgeslagen. Het regende trouwbetui- gingen van politieke organisaties en leger eenheden aan de Koningin en de regering. Gemeentebesturen riepen de landstorm op. Cavalerie kwam de plaatselijke politie ver sterken en in diverse grote steden werden barricaden van zandzakken opgericht- Maar het was allemaal niet nodig. Troel stra zelf had de massa kopschuw gemaakt van een omwenteling hetzij bloedig of onbloedig en dus bleef alles bij het oude. Haastig belegden de socialisten nog een aantal spectaculaire tegenvergade- ringen om te trachten, iets van hun morele krediet te redden, maar ook dit mocht niet baten. De bezieling was eruit en de arbei dersmassa viel terug in haar gemelijke inertie, overtuigd dat nu toch alles ver loren was. Het getij verliep en de rode vloedglof bleef uit. TOT TROELSTRA'S EER moet gezegd worden, dat hij zijn fatale misrekening ruiterlijk bekende. Dat gebeurde op het S.D.A.P.-congres, dat op 17 november ge houden werd om verantwoording aan de leden af te leggen. „Gij zult begrijpen" zo verklaarde hij „hoe men op een plaats als de mijne tot overschatting van macht kan komen. Zelfs onze grote voorgangers als Marx, En gels en Bebel hebben wel eens hun ver langen teveel doen meespreken in de be rekening van het tempo. Gij voelt de ziel, het hart, het vurig-omstuimig verlangen, de revolutionaire zin, die leeft in elke sociaal-democraat. Dat alles heeft mij in de afgelopen dagen overweldigd en ik moet erkennen niet het weerstandsvermogen te bezitten tegen de machtige indrukken die ik heb ontvangen, die voor een koel, be zadigd en tactisch leider van de beweging gewenst is". Toch is niet alles vergeefs geweest. Want de voornaamste wensen, die de so cialisten op ditzelfde congres formuleer den: vrouwenkiesrecht, achturige werkdag, werklozenzorg en staatspensioen werden, zij over het algemeen pas veel later, toch verwezenlijkt. DE HISTORIE kreeg overigens nog een ontroerend slot. Dat was op 18 november in Den Haag, dat als eerste van een reeks van Nederlandse steden gelegenheid kreeg, zijn aanhankelijkheid en trouw aan het Koninklijk gezin te tonen. Dat werd een demonstratie van geestdrift zoals Neder land er nog nooit een gezien ha 3. Koningin Wilhelmina, Prins Hendrik en de acht jarige Prinses Juliana maakten 's middags tegen een uur in een open rijtuig on danks de felle koude hun intocht in de residentie. Reeds bij de Boschbrug, aan de buitenkant van de stad, verbrak de juichende menigte de afzettingen. In een oogwenk was het rijtuig omstuwd door honderden jubelende, zingende en huilende mensen, die rllen Hare Majesteit de hand wilden drukken. Soldaten spanden de paarden uit en trokken zelf de calèche door de stad. De begroeting door de auto riteiten viel in al die opwinding wel enigs zins in het water en er ontstond een ver vaarlijk gedrang, waarbij men moeite had, op de been te blijven. Als de storm wat be daard was, kon het rijtuig af en toe enkele meters vooruitkomen. Daarna stond het weer zo vast als een muur, ingemetseld in de duizenden die de Koninklijke familie ER ZULLEN er, wil ik hopen, wel zijn, die het betreurd hebben, dat Cees Noote boom na zijn verrassende en terecht be kroonde debuut „Philip en de anderen" niet met een tweede roman voor de dag kwamWel liet hij in deze tussenliggende jaren van zich horen, gaf hij een bundel gedichten („De doden zoeken een huis") uit en heeft hij een toneelstuk („De zwanen van de Theems") geschreven, van welke laatstgenoemde publikatie ik ais onbe voegde de merites niet mag beoordelen. Maar de roman waarop zijn lezers hoop ten, de roman die zijn uitzonderlijke ta lent zou bevestigen, bleef uit. Nu hij als prozaschrijver herverschijnt met een bun del korte verhalen, die naar de eerste van deze verzameling „De verliefde gevangene" (Salamanderreeks, Querido's Uitgevers maatschappij) vernoemd is, kan men de zekerheid hebben zich in Nooteboom niet te hebben vergist. Ik voor mij tenminste vind in dit zevental .„verhalen" de be vestiging van hetgeen ik bij de eerste ken nismaking met zijn werk, bij een eerste oogopslag eigenlijk al, meende te mogen geloven: dat hier een jong auteur aan het woord was gekomen, wiens begaafdheid ver en ver uitreikte boven het gemiddelde peil der hedendaagse debutanten. Ik noem de destijds zijn „Philip" een pastel in klan ken, in beelden, in stemmingen, genuan ceerd met een doorzichtigheid, verdoezeld soms met een tederheid die kracht, met een kleurgevoeligheid die muzikaal is, zo als ik in jaren en ik dacht aan Arthur van Schendel niet had aangetroffen in het Nederlandse proza. NU, Nooteboom is „Philip" gebleven. Zijn contouren zijn alleen hier en daar wat strakker, zijn hand is wellicht vaster geworden, maar het essentiële, datgene waardoor hij zich onderscheidt van al zijn generatiegenoten en van velen vóór hem, blijkt generlei schade geleden te hebben, noch van succes, noch van „de tijd". Mis- (Vervolg van pagina 1) rikanen. Ze eisten op hoge toon toegang tot het kasteel, maar zij konden niet naar bin nen. De poorten van het Amerongse bas tion waren stevig gesloten. En de rijksveld wachter, die de heren tegenhield schrok zo van hun grote mond, dat hij onmiddel lijk de wacht in het geweer riep. De com plete wacht van vierentwintig man. Met karabijnen. Twee Amerikanen werden niettemin doorgezonden naar het huis van rentmeester Geerlings, die graaf Carlos Bentinck erbij haalde. Graaf Carlos zegt: „Ik vertelde de heren natuurlijk dat het uitgesloten was, dat zij de keizer te spreken zouden krijgen. Ze waren zeer ontstemd en voegden er nota bene aan toe dat zij de keizer niet alleen wensten te zien, maar hem wilden mee nemen om hem als kerstgeschenk aan het Amerikaanse volk aan te bieden. Enfin, ik lachte daar natuurlijk om èn zeT'teh- slotte, dat ik hun verlangen zou mededelen aan de burgemeester. Die was er snel, want hij stond juist op het punt om naar het kasteel te komen om bij de keizer te eten, zoals dat zo vaak gebeurde. Eigenlijk is er toen niets meer gebeurd. Ze zijn wegge gaan. Als souvenir hebben ze de asbak van de rentmeester meegenomen. Ik weet niet meer hoe die eruitzag. GRAAF JOHN BENTINCK, die op het kasteel woont, weet het nog wel. „Een koperen asbak, met een vos erop, die een pijp rookt. Het was nogal een raar ding. Later zijn er in de Amerikaanse kranten nog grote verhalen over gekomen. Zij schreven, dat het een aandenken van de keizer was.... alles bij elkaar zijn de officieren hier maar drie kwartier ge weest". Tja, het waren sensationele din gen, die in Amerongen gebeurden. De kranten schreven over zoeklichten en mitrailleurs, over een wacht van honderd vijftig tot tweehonderd man. En het was allemaal niets meer dan vierentwintig rijksveldwachters van middelbare leeftijd, met karabijnen gewapend. Toen de keizer in mei 1920 verhuisde naar huize Doorn, keerde in Amerongen de rust weer. De journalisten trokken weg. Er reden geen boerewagens meer met fotografen, die onder het hooi verstopt waren, de hekken van het kasteel gingen weer open en de slotgracht droogde steeds verder uit. Maar de schilder Teun Eyffius, getrouw dienaar van het kasteel, laat nog met graagte het plekje zien, terzijde van de orangerie, waar de ex-keizer Friedrich Wilhelm II, zich in de .ochtenduren met houthakken en zagen vermaakte. Hij rukt met een fors gebaar de braamstuiken weg en wijst op een stapeltje keurige, gelijke blokjes: „Door meneer zelf gezaagd", zegt hij kort. En hij zwijgt verder. Meneer zelf is op 4 juni 1941 in Doorn overleden. schien is het er in een aantal fragmenten nog fijner genuanceerd en gedifferentieerd op geworden, al omhult zijn proza hier zeer reële motieven. Eén van zijp korte verhalen, al dan niet toevalligerwijs in Holland gelokaliseerd, heeft mij minder getroffen („Een dure grap"). Eén heeft voor een vertelling in een zo kort bestek terwille van het scheppen van een bepaal de atmosfeer een te lange aanloop nodig, om uit het. oogpunt van compositie ge slaagd te kunnen worden genoemd. Maar beide vertellingen zijn niettemin aan vaardbaar als proeven van volwaardige vertelkunst van dat soort vertelkunst namelijk (en dat geldt voor de bundel in z'n geheel) die te „veelzeggend" is om veel te zeggen. Het intrinsieke, waar het bij Nooteboom op aankomt, treedt in woor den niet aan de dag. Het wordt er veel eer door omsluierd. Maar die verhulling is zo onthullend, dat elk van zijn reële ge gevens méér wordt dan een „vertelling". Het eigenlijke verhaal voltrekt zich dan ook niet op de voorgrond, maar in het psychische perspectief, in de sfeer die Nooteboom om de figuren van zijn novel len, om de dingen, om de gebeurtenissen heenweeft en dat „eigenlijke" dat is Nooteboom, is de half-somnambule erva ring van een tweede werkelijkheid in „de" realiteit, een wezenlijker, helderder, zui verder menszijn, dat in zijn oorsprong misschien meer dan menszijn is, althans een andere wijze van menszijn. MEN KAN een poging wagen om dat geheim van zijn proza te achterhalen, zijn woordvolgorde te bespieden, zijn voorkeur voor bepaalde kleuren, zijn melodische zinsbouw, zijn zeer eigen interpunctie, zijn ritme te ontleden, zijn zinrijke overgan gen van de verleden naar de tegenwoor dige tijdsvorm, zijn afwisseling van acce lererend en vertragend tempo der opeen volgende gebeurtenissen te verklaren. In derdaad zijn dat elementen, die mèt el kaar aan zijn proza een dwingende kracht een bezwerende suggestiviteit geven, waaraan ik noem nog eens de naam van Arthur van Schendel onze littera tuur nu niet bepaald rijk is. Maar dan nóg blijft er „iets" over, is er een surplus, waarvoor ik, al lijkt dat met het timbre van zijn wijze van schrijven niets uitstaan de te hebben, geen juister benaming zou weten te vinden dan deze: een madonna verering, zonder daarmee iets zoetelijks of dwepends te bedoelen. Verre daarvan zelfs. Dat gevoel, dat verlangen naar puur heid, naar het onaangetaste en onaantast bare, verleent aan zijn taal het doorzich tige waas, waarin het reële zich als het ware verontstoffelijkt. Er is ir> deze vertellingen veel beklem mends, veel loerende boosaardigheid, veel eenzaamheid dientengevolge. Want wie nog iets meer, iets anders in zich om draagt dan wat „der mensen" is, iets an ders dan de dagelijkse -werkelijkheid, een notie dus van iets dat misschien nooit ge beurd is maar geweest had kunnen zijn wie daarvan weet heeft, is op straffe van zelfverraad „eenzaam". wilden zien en toejuichen. De Koningin was diep getroffen; de tranen rolden haar over de wangen. Men riep om het Prin sesje, zij tilde haar op de arm en liet haar aan de menigte zien. Nieuwe toejuichingen, waaraan geen einde leek te komen. Bij het bordes voor het paleis hief de Koningin de hand op. Zij verlangde te spreken. Het werd muisstil. Staande in haar rijtuig dankte zij voor de ovaties. „Ik zal uw hul de nooit vergeten. Voor alles waardeer ik de bewijzen van liefde, door u vandaag voor het vaderland gegeven. Ik ben dan ook overtuigd, dat, indien het vaderland ooit in gevaar zou komen, op uw trouw te rekenen valt. Wij allen zullen als één man pal staan. Hoer voor het vaderland". DEZE KREET, door Hare Majesteit aan geheven, werd uit duizenden kelen drie maal donderend herhaald. Honderden han den werden de Vorstin toegestoken. Ze drukte ze met tranen in de ogen. Dat was de hartverwarmende finale van het treur spel of moeten wij, ach' *raf beschouwd, zeggen: de tragikomedie? van de revo lutie die niet doorging. Veertig jaren zijn sindsdien verstreken en de socialisten heb ben, langs parlementaire weg, tenslotte toch gekregen waarvoor zij streden. Maar wie kan zeggen, wat er gebeurd zou zijn als Troelstra zich op die dertiende novem ber 1918 niet had laten meeslepen door zijn revolutionaire hartstocht. Van die kant bezien, heeft niet alleen zijn eigen partij, maar ook heel Nederland reden hem dank baar te zijn voor zijn'vergissing.' TWEE SYMBOLEN nemen in de onom schrijfbare verhalen van Cees Nooteboom een bijzondere plaats in: zon en maan. Men zou ook kunnen zeggen: begeerte en koele distantie, vruchtbaarheid en ascese, passie en verering Uit het conflict tussen die beide levenssferen is, ciunkt me, dit proza, de thematiek van deze verhalen, voortgekomen. Nooteboom schrijft niet al leen op de grens van droom en werkelijk heid, maar en dat is in wezen hetzelfde op die van onschuld en volwassenheid, van de onherroepelijke kinderdroom en de bewustwording. En het is deze grenssitua tie, die op enkele genoemde uitzonde ringen na en daarin toch ook nog „échter de woorden" aan deze vertelkunst het dubbele aspect geeft van realistisch ver haal met irreële achtergrond. In vier vertellingen tekent zich op die achtergrond voor mij één figuur ten dui delijkste af: een mythische stalte, die de voortreffelijke Zwitserse mytholoog Karl Kerényi „het goddelijke meisje" noemde, als symbool van de prilheid, de aanvan kelijkheid, de onschendbaarheid. Wil men een vergelijking dan zou men die kunnen zoeken in het figuurtje, dat telkens terug- keèrt in het werk van Hendrik de Vries, niet in diens poëzie,'maar in zijn beelden de oeuvre. De gestalte verschijnt daarin nooit zonder het vlamrood van de demonie of het zwart van de dood, in ieder geval omringd door de ontheiliging, het verraad dat in het zevende en langste verhaal van Cees Nooteboom „De koning is dood" met een onafwendbare duivelsheid zijn kans waarneemt. Het is natuurlijk geen „ver haal". Het is de uitdrukking van een inner lijk proces, van de menselijke doem tot ontheiligen, tot schenden en besmeuren. Het is een mythe, dè mythe als men wil van de zondeval, of daaraan althans ver want. Een wrede, maar ware mythe, Romantisch? Misschien is Cees Noote boom een romanticus. Allen die nog weten van een betreurd weleer" zijn dat. Men kan daar in een verzakelijkte, harde tijd van efficiency nu wel weinig of geen oor voor hebben, het zijn schrijvers als Noote boom, die „iets" levend houden, dat de robot zal uitdrijven, dat sterker zal blij ken dan de nozem, de kunstmaan en de „rock-an'-roll. Ik ben zo vrij om daarin te geloven. Daarom geloof ik in Cees Noote boom, daarom vraag ik nadrukkelijk aan dacht voor hem. C. J. E. Dinaux LONDEN (UPI) Prinses Margaret en de Engelse koningin-moeder hebben donder dag in het Londense Colisseum een gala voorstelling ten bate van de Royal Aca demy of Dancing bijgewoond. Tot de medewerkenden aan het programma be hoorden Margot Fonteyn, Alicia Markova, Yvette Chauviré, John Gilpyi. Youli Alga- roff en de Spaanse danser Antonio. Op zaterdag 1 november heeft de Haarlemse Vogel- werkgroep, die al jarenlang trektellingen houdt aan hek Bloemendaalse strand, aldaar voor het eerst een zeearend waargenomen. Dit heugelijke feit was voor ons aanleiding om een artikel te plaatsen, dat er misschien toe zal bij dragen het gevaar te vermin deren, dat de arend zal lo pen tijdens zijn zwerftochten door onze streken. Moge de geweldige vogel (vleugel- spanning bijna twee meter vijftig) in het voorjaar veilig en wel terugkeren naar zijn geboorteland! In het epos van de zeearend - Europa's grootste vogel - heeft de mens door de eeuwen heen een kortzichtige rol gespeeld EENS BEHOORDE de gehele aarde aan de grote vogels, die op hun wieken van pool naar pool konden vliegen. Voor Europa is die tjjd echter voor goed voorbfj. Hebzucht en kortzichtige haat, tegen alles wat een kronune sna vel heeft, hebben de arenden zeldzaam gemaakt. Zij grepen wild waar de mens zjjn zinnen op gezet had en daarmee was hun vonnis getekend. Men begreep niet dal de arend zjjn plaats waard is, dat, het een genoegen was naar hem te kijken als hjj onmetelijk hoog rond- zeeilde op strakke wieken, als hij om laag kwam suizen als een meteoor, of als hij statig voortwiekte over het land schap. Onze voorouders hebben niet be grepen, dat arenden een cultuurbezit Vormen voor een land, dat men hen moet gunnen waarop ze recht hebben, ook al grijpen ze een eend of een haas. Koningen en keizers sierden hun wa penschild met de trotse figuur van de vrjje arend, maar jagers en vissers ver stoorden zijn horst, verkwanselden zijn eieren, vermoordden zijn jongen. Men sloop in het holst van de nacht onder de eeuwenoude bomen waarin de aren den sliepen om ze lafhartig omlaag te schieten. Men ving ze in netten, op klemmen en men legde vergiftigd aas. Als excuus voert men aan, dat de arenden schapen en zelfs mensen aan vallen. Dat is echter schromelijk over dreven. Een vos of een hond is de grootste buit, die een arend aankan. Ook het geloof, dat de arend direct gevaar lijk zou zjjn voor de mens, dat hij kinderen en zelfs volwassenen aanvalt, is onjuist. Zeker, als we een zuigeling achterlaten op de bergweide, zal de arend zijn kringen onderbreken en om laag stoten. Maar we leggen een baby toch ook niet te slapen op een drukke verkeersweg! Iets oudere kinderen vallen al direct buiten de prooigrootte van de arend. Zjj zjjn te groot om zijn jachldrift op te wekken, zij boezemen hem eerder vrees in. En toch zijn er heel wat ja gers de herberg binnengestapt met op hun schouder een dode arend, die hen aangevallen zou hebben en die ze ter nauwernood konden overmeesteren. Het is echter opvallend, dat het altijd gewapende mannen waren, die door een arend werden belaagd. Dit soort sprook jes moet men daarom anders reconstru eren. Zij hadden eenvoudig een arend geschoten, waar ze een aardig verhaal tje van wisten te maken. De fantasie van de bergbewoners deed de rest. DE ZEEAREND heeft geleefd in alle waterrijke landschappen, aan de boor den van de IJsel evengoed als aan de Rhone of de Theenis, maar als broed- vogel is hij uit Frankrijk, België, Ne derland, Engeland, Schotland en Dene marken verdwenen. In IJsland is hjj ternauwernood gered door zeer strenge beschermingsmaatregelen. In Honga rije en Oost-Duitsland staan nog enkele bewoonde nesten. Alleen Scandinavië is lange tijd een bolwerk van arenden ge bleven. Nog steeds zijn in het spaar zaam bevolkte Zweden en Finland de oerbossen eindeloos en de talloze meren even helder en visrijk als eeuwen te rug. Toch verloor Zuid-Zweden dertig jaar geleden zijn laatste arenden. Te genwoordig moet men duizend kilo meter noordwaarts reizen om de eerste bewoonde horst te vinden. De kusten van Oostzee en Botnische Golf vormen een uitermate geschikt landschap voor zeearenden. Tussen het vasteland en volzee ligt daar een tien tallen kilometers brede wildernis van rotsige, zwaar beboste eilanden en ei landjes. waar tot voor kort zelden een mens doordrong. Het wemelde er van eenden, ganzen en duikers. Elke sche- rengroep en elke inham had zijn zee arend, die dikwijls meer dan honderd strenge winters zag komen en gaan. Tot de techniek ook deze gebieden openlegde. In zijn vrije tijd ontvluchtte de mens de stad. Ilij ging jagen en vissen. In snelle motorboten achter volgde hij de eenden en de ruiende gan zen. Men schoot karrevrachten wild. Het werd gaandeweg stiller om de sche ren. De ganzen zijn nagenoeg uitge roeid, de eendenstand is een schim van wat het geweest is. De arenden zjjn uiterst zeldzaam geworden. Zij hadden de schuld gekregen van de verminderde wildstand! Nu is de jacht aan strenge spelregels gebonden. De Zweden zien met lede ogen, dat ontelbare van hun trekvogels het leven laten in Nederlandse eenden kooien. Ma.r de arenden zijn einde lijk beschermd. Skansen, de dierentuin ''an Stockholm, heeft zijn vier zee arenden de vrijheid gegeven! NOG STEEDS zijn er arenden aan de Oostzee, maar denk niet dat ze ge makkelijk thuis te treffen zijn. Het zal ii moeite kosten ze te vinden. U zult ver de zee op moeten, want op de eilan den, die dichtbij zijn, staan slechts zo merhuisjes. De arenden zweven waar de rotsige scheren kaal zijn, waar de eldereenden nestelen in het heide kruid. en waar de zaagbek op de klip ligt te slapen. Op de grootste eilanden liggen in de bomen nog oude nesten, takkenbouwsels van meer dan twee me ter breed en soms vier meter hoog. Daar hebben de arenden reeksen van jaren gewoond. In de nestkom hebben nu ech ter gras en kruiden wortel geschoten. U kunt veel horsten vinden als u wilt. Negen van de tien staan echter leeg. Er heerst geen woningnood onder de arenden! DOCH AL hebben de laatste reuzen vogels een betrekkelijk veilig broed- terrcin (het komt nog steeds voor dat hun eieren door verzamelaars ge stolen worden!) hun voortbestaan is niet verzekerd. Want het voorrecht van de vogel is tevens zijn noodlot, zjjn ge makkelijke manier van verplaatsen brengt hein ertoe zijn beschermd broedgebied te verlaten. Jonge arenden, Een foto van een volwassen zeearend is een van de zeldzaamste opnamen uit de dierenwereld, vooral een briljante als deze. Daar is heel wat overleg, vak manschap en geduld aan te pas geko men. De schuwe vogel vliegt op van zijn horst, het oog gericht op de lens van de verborgen camera. De jongen vermor den niets, schril roepen zij om voedsel. De jonge arend trekt een heel - wat vriendelijker gezicht dan de hooghartige oude vogels. Over een week of zes zal hij zijn wieken Uitbreiden boven vijan delijk gebied, waar nog altijd klemmen staan, waar vergiftigd aas ligt en waar veel jagers hun geweer nog te los in handen hebben. die in de wildernis grootgebracht z(jn, waar ze nauwelijks gelegenheid had den de mens te leren kennen, vliegen in de herfst zuidwaarts. Ze komen te recht in drukbevolkte streken, waar de grote vogels sterk de aandacht trekken. Zelden komt zo'n jonge arend terug in Zweden, want nog altijd zijn er jagers die hun geweer te los in han den hebben. De geklemde arend van Batenburg is beslist niet de enige die in ons land (om maar te zwijgen van Noorwegen en België) het leven gela ten heeft of zal laten. Meestal kraaien er echter geen hanen in de pers, om dat de vogel ter plaatse onder de grond wordt gestopt. Daarom, schreef Bengt Berg, de grote Zweedse arendenkenner, daarom zijn onze arenden gedoemd uit te sterven. Wij hebben de soort zijn verjonging ont nomen. Dertig jaar geleden gaf hij de vogels nog een halve eeuw, de tijd die de laatste generatie nog te leven had. Binnenkort zal blijken of zjjn sombere voorspelling uit zal komen, ofdat de mens, te elfder ure, juist bijtijds tot het inzicht gekomen is, dat de arenden hun plaats waard zijn. iffi! m In het anders zo rustige en vredige her vormde kerkje aan het Kerkplein in Bloe- mendaal klinken nu sedert maandag met gestage regelmaat hamerslagen. De jon ge orgelbouwer, A. H. de Graaf uit Arn hem is daar tezamen met de heer P. Ozin- ga, zoon van de gereformeerde predikant in Lunteren en om de veertien dagen dienst doende organist bezig het oude or gel te demonteren. Het instrument zal na een grondige wijziging en modernisering van het front in de nieuwe gereformeerde kerk in Lunteren geplaatst worden. De heer Ozinga is in het dagelijks leven vlie ger bij de X.L.M. op de transatlantische lijnen. In afbraak zit altijd een tikje weemoed. Zo is dat ook hier het geval met het oude Bloemendaalse orgel. Toen wij er woens dagmiddag een kijkje gingen nemen, wa ren de heren druk bezig met hamer, bei tel en nijptang het ondermanuaal en de kast in imitatie-barokstijl te demonteren. De windladen en de frontpijpen waren er al af en lagen in de kerk op de kerkban ken opgetast. Vergulde draken en andere versierselen van de kast lagen een beetje triest over de grond verspreid. Bijna tachtig jaar lang heeft dit mecha nische orgel in het Bloemendaalse kerkje dienst gedaan. Het werd door Richard Ibach uit Barmen gebouwd. De heer De Graaf acht de kwaliteit van de laden nog zeer goed. De dispositie zal in Arnhem een wijziging ondergaan en het front zal aan de kerk in Lunteren worden aange past. Voor de somma van vijfduizend gul den is de gereformeerde kerk in Lunte ren eigenares geworden van het Bloemen daalse orgel. Op de muur, waartegen het orgel was opgebouwd en die nu weer vrij is gekomen, staat met potlood onder meer geschreven: „Geplaatst van 4 tot 15 mei 1881, schoongemaakt bij kerkvernieuwing in 1895. Op 20 april 1881 aan de hervorm de gemeente ter Aelbertsberg ten geschen ke gegeven door de weledele heer Jan Borski ter gelegenheid van zijn vijfentwin tigjarig huwelijksfeest. Aan dit echtpaar geleverd door F. M. T. van Ingen onder toezicht van de toenmalige predikant van Zandvoort. De heer Jan Borski overleden te Amsterdam 24 april 1891 en te Over- veen 29 april 1891 om twaalf uur begra ven. Mevrouw Borski overleed in februa ri 1899 en op 1 mei 1922 overleed de heer Van Ingen. R.i.p." Het nieuwe orgel, dat veertig duizend gulden kost en volgens het zelfde systeem als van het oude orgel door de heer W. van Leeuwen uit Lgiderdorp werd ge bouwd, staat daar al in de fabriek gereed om naar Bloemendaal te worden overge bracht. Er is gerede kans dat het daar nog vóór Kerstmis geplaatst zal zijn. Vrij dag wordt het oude orgel naar Lunteren overgebracht. In die tussentijd zal de or ganist van de kerk, de heer Piet Halsema, zich met een harmonium moeten behel pen, dat voor dit doel tijdelijk door de heer Van Leeuwen in het kerkje werd ge plaatst. Bij de ondertekening te Bonn van het Duits-Griekse akkoord (zie pagina 2 van ons blad van donderdag) over de financieel-economische hulp aan Grie kenland wilde de Griekse minister president Karamanlis de inhoud van het protocol aan de journalisten bekend ma ken. Adenauer was daar tegen. De Griekse minister van Buitenlandse Za ken Averoff mengde zich in het debat en zei, dat er verkeerde voorstellingen in de openbaarheid zouden kunnen voorkomen, als het protocol niet werd bekendgemaakt. De Westduitse staats- secrtaris van Buitenlandse Zaken Van Scherpenberg probeerde ondertussen in het ruzietje tussen Karamanlis en Adenauer te bemiddelen waarbij alle aanwezigen met aandacht toeluister den. toen Karamanlis hardnekkig nog eenmaal probeerde een pleidooi te houden voor de publikatie van de in houd van het protocol, zei Adenauer: „Zullen we nu niet ophouden om in aanwezigheid van het publiek ruzie te maken?" Nog leek het toen, of Kara manlis niet bevredigd was, maar de aanwezige journalisten werden inmid dels, terwijl het debat verder ging, op vriendelijke wijze de zaal uitgezet

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 12