Afscheid van Sint Nicolaas
Het boek het echte boek
van Sinterklaas
llieuuxe
NIEUWE BOEKEN
in zakform
UITGAVEN
Leninprijs voor Arn. Zweig
WOENSDAG 19 NOVEMBER 1958
11
En nog meer boeken
Een verhaal door
P. W. Franse
Wereldpremière van
„Taco" van Herman
Teirlinck in Nederland
Misschien worstelen zij op school al
met de Latijnse naamvallen of met de
stelling van Pythagoras. Misschien ook
zijn zij alleen maar het grote waren
huis binnen gestapt om een popje voor
hun jongste zusje te gaan kopen. Maar
bij de aanblik van al die poppen met
slaapogen, mamastemmen, ingeplante
haren en piasfaciliteiten komen zij tot
de ontdekking, dat ze ondanks hun der
tien, veertien jaren eigenlijk zelf nog
wel met zo'n pop zouden willen spelen.
BEST, ZEI HIJ, als jij het dan niet weet,
dan weet ik het wel. Ik geef Nel doodge
woon een stuk zeep, Nico een zakagenda
en Oom Hildebrand een das of nee, een
pocket maar, dat scheelt idem zoveel. Of
we geven hun allemaal een pocket, waar
om eigenlijk niet? En dat deden ze. Ze
gaven pockets en ze kregen pockets en de
hele Sinterklaaspret zou een heen en weer
zenden van louter pocketpakketten zijn ge
worden als ar zo hier en daar niet een
boek te koop was geweest. Met die poc
kets zei me dezer dagen een gerenom
meerde romanschrijver met die pockets
zit het zó en als het zo nog niet zit, dan
gaat het zo zitten: één plak paarderook-
vlees links, een plak cervelaatworst rechts,
een onsje Haagse er midden in, dat alles
tussen twee pockets gekleefd, een cello
faantje er om en de Sandwichreeks is
„gemaakt". Geen woord dus ditmaal over
pockets. En zei er één dat alleraardig
ste Poezenboekje dan bijvoorbeeld, dat
Maurits Dekker in de Zwarte Beertjes
reeks van Bruna liet verschijnen? Dat is
natuurlijk heel iets anders, wat goed is
blijft goed, al zou het als rolboek in de
Hygiea-reeks verschijnen. Geef de pocket
wat des pockets is, maar blijf trouw aan
het boek. Nog is het er. Nog concerteert
het Concertgebouworkest niet in een cafe
taria, exposeert men Rembrandt niet in
een bioscoophal en is een boek een boek.
Snobisme? Wat kan men tegen snobs heb
ben, zolang men het met hen eens is?
Conservatisme? Ik voel alles voor conser
ven, als ze het verduurzamen waard zijn.
Welaan dan, hier volgt, met of zonder
conservasnobisme, een en ander over het
boek, het echte boek.
Daar is van JAN GRESHOF de door dr.
G. W. Huygens samengestelde en door
Adriaan van der Veen ingeleide bloem
lezing uit zijn aforismen „Nachtschade",
die de uitgever Stols voortreffelijk ver
zorgde. Dat is nu een boek van het genre
dat men met een hoofdletter zou moeten
schrijven. Een boek om naast zich op tafel
te leggen en er zich elke dag aan te ver
kwikken. Frankrijk had zijn Larochefou-
cauld, Duitsland zijn Nietzsche, Engeland
zijn Bacon, wij hebben in Jan Greshoff
ónze meester op de maxime. En als men
bedenkt dat aforismen de invallende slot
som zijn van een ellenlange gedachten-
reeks, de hèrgedestilleerde „esprit" in de
ampul van een enkele volzin, dan weet
men bij voorbaat dat men in deze bundel
„Nachtschade" Greshof regel voor regel
op z'n Greshoffiaanst kan ontmoeten.
Na Greshoff MARNIX GIJSEN, óók bij
Stols verschenen, in de gedaante ditmaal
van vijf novellen, die hij naar de eerste
daarvan „Mijn vriend, de moordenaar"
noemde. Ik laat nu de uitgever op het
stofomslag de schrijver zichzelf heeft la
ten „aankondigen" Gijsen ook hier aan
het woord: „Wat men ook van deze no
vellen moge denken, de auteur is van me
ning dat hun geest identiek is en dat ze
de „held" vertonen als een soort besten
dige Laokoön, die wat ook de breedte
graad zij en wat ook het kader der hande
ling weze, steeds vrij hopeloos verstrikt
zit in de vangarmen van twee boacon-
strictors: de mensheid en de maatschappij".
Kan het „Gijsener" vraagt men zich af.
Geen Gijsenaar zal zich deze bundel laten
ontgaan. Om even bij de Vlamingen te
blijven: van ANDRé DE SPLENTER
zonder beding een der talentrijkste jonge
ren zag bij Nijgh Van Ditmar de ro
man „Vogelvrij" het licht, het verhaal van
een jeugd, déze jeugd, dat in zijn sober-
krachtige taal de fictie ver achter zich
laat. Zo werd en wordt er gedacht, ge
voeld, gehandeld, gewanhoopt, geloofd on
der de jongeren, want deze roman draagt
het waarmerk van de authenticiteit. Men
kan het ook anders horen en zien, rauwer
en meedogenlozer, zoals PIET VAN AKEN
in zijn geschiedenis van een jeugdgang-
sterbende, die hij „De wilde jaren" noem
de en die hij bij de Arbeiderspers liet ver
schijnen, waarin het laatste woord aan de
inkeer is. BRUNO WALSCHAP, de zoon
van Gerard, die ten duidelijkste bewijst
dat het niet altijd moeilijk en noodlottig
is om de schrijvende zoon- van een grote
vader-auteur te zijn, heeft met zijn debuut
„Solo op het kerkhof" (Stols) het pleit met
één slag gewonnen: dit is schrijfkunst van
onverdacht gehalte, dit is een zo moedig
en verrassend rijp boek over de moderne
jeugd, dat men zich in het vervolg als de
naam Walschap valt zal moeten afvragen:
wélke Walschap, Gerard of Carla of Bru
no? Hier is hij zelf aan het woord: „Rigo,
dwaze jongen, laat de bejaarden het hoofd
schudden. Laat de weidenkenden zeggen
dat je een onoverantwoordelijk oorlogs
kind bent. En lach, Rigo, lach met je neus
voor de kleine mascotte van het geluk en
in je wilde hart de dure eed nooit te be
rusten."
Nóg een Vlaming schreef zich uit over
het jeugdprobleem: WARD RUYSLINCK:
zijn tweede roman „Wierook en Tranen"
(zijn debuut „De ontaarde slapers" besprak
ik uitvoerig) vormt een der eerste delen
van de nieuwe Ad Multosreéks van de
Uitgeverij A. Manteau innerlijk en ui
terlijk een boek mét een hoofdletter. In de
zelfde serie verscheen voor de litteraire
fijnproevers een unieke biografie van de
veelomstreden Italiaanse schrijver en dra
maturg CURZIO MALAPARTE, door
Franco Vegliani geschreven aan de hand
van gegevens, die de auteur hem op zijn
sterfbed in urenlange gesprekken toever
trouwde een levensverhaal, waarin men
hoofdstuk na hoofdstuk de schrijver van
„De huid" en „Kapot" herkent als de ge
boren nonconformist. JOHAN DAISNE is
in deze van distinctie getuigende reeks
vertegenwoordigd door de derde druk van
zijn eminente roman „De man die zijn haar
kort liet knippen". Zijn „Trap van steen en
wolken" beleefde al iets eerder bij dezelf7
de uitgever een vijfde druk terecht,
want dit jeugdboek was het werk van een
vernieuwer, wiens proza wezenlijke trek
ken aan de Vlaamse letterkunde en wiens
levensgevoel een afmeting aan onze heden
daagse „geestesgesteldheid" toevoegde.
Dat is dan nog maar een gering deel van
de boeken, waaraan ik, vooruitlopend op
een uitvoeriger bespreking, een kort com
mentaar verschuldigd meen te zijn ten be
hoeve van de bezige Sinterklazen. Daar is
immers nog de nieuwe roman „Marmou-
zet" (Leopold Uitgeversmaatschappij) van
MIEP DIEKMAN, geschreven naar het heet
voor jeugdige mensen, maar van een kwa
liteit die zelfs stokouden verjongt. Want
deze tweede romanos een goed-boek, een
boek vol levenstyoostv levensvervulling en
leveriszih, geheel in overeenstemming met
de verwachtingen, die ik in een vroegere
kroniek ten aanzien van deze auteur ken
baar maakte. CONNY SLUYSMANS heeft
zich gehaast haar debuut (waarover ik on
langs schreef) te overtreffen met een
nieuwe roman: „De laatste tranen" bij de
zelfde uitgever een in zijn liefdestra-
giek, die levenstragiek is, alleszins ver
dienstelijk boek, dat haar talent bevestigt.
En dan verscheen bij Querido de derde
roman van H. J. OOLBEKKINK, voor de
lezers van deze rubriek geen onbekende.
„Met de krant naar bed" is een journa
listenroman (afgezien dan van de liefde)
en als zodanig een merkwaardige „milieu
schildering", waaraan het karikaturale
een ironisch accent geeft. JOS PANHUY-
SEN zag zich door zijn benijdenswaardige
schrijftucht in staat gesteld kort na zijn
„Wandel niet in het water" bij Stols met
een roman „Ik kom niet terug" voor den
dag te komen, die in de innerlijke sterkte
en milde menselijkheid van zijn beschou
welijke schrijftrant zijn vorig werk in alle
opzichten evenaart, zo niet overtreft. In
.Slachtoffer zonder keus" (uitgegeven door
de n.v. Van Munster) komt de zeventig
jarige FRANpOIS PAUWELS, wiens per
soon en werk achteraf een gelukwens dub
bel en dwars waard zijn, nogmaals op voor
de gedeclasseerden en betoont hij zijn
trouw aan zijn littteraire genre: het ge-
romanciëerde pleidooi.
Ten slotte dan nog een notitie over „God
in Frankrijk" (eveneens door Stols in de
handel gebracht). Daarin reconstrueert AB
VISSER, evenals in de voorafgaande ro
man „De vlag halfstok" (n.v. Arbeiders
pers) zijn herinneringen. Wie het artiesten
dorp Cagnes nog niet kent, vindt het hier
in kleuren en geuren geschilderd, met een
levendigheid die de proef op de §om le
vert dat de traditionele roman nog lang
niet heeft uitgediend. Hoeveel hedendaagse
schrijvers kunnen zich wat natuurlijkheid
van stijl en perfectie van vorm met een
ras-auteur als Ab Visser meten? Hij kreeg
dezer dagen de Groningse Hendrik de
Vriesprijs, die hij ten volle verdiende. Dat
S. Vestdijk zijn „Glinsterend pantser" ver
volgde in „Open boek" en „De arme Hein-
rich" (De Bezige Bij) en aan zijn Anton
Wachterserie een deel toevoegde onder de
titel „De vrije vogel en zijn kooien" (Nijgh
en Van Ditmar) vermeld ik alleen pro me
morie. Ik hoop er uitvoerig op terug te
komen bijna duizend bladzijden Vest
dijk, dat is meer dan de ij-erigste Sinter
klaasbode af kan.
C. E. Dinaux
Dat ondanks alles en in tegenstelling tot wat
zeer vele hedendaagse romanschrijvers willen
doen geloven, het leven nog zeer veel biedt waar
over men hartelijk kan lachen, blijkt onomstote
lijk uit het nieuwe boek van Dorothy Erskine.en
Patrick Dennis: The pink hotel, dat een open
hartig beeld geeft van wat zich zoal afspeelt in
een duur seizoenhotel in Florida, dat door een
stel allesbehalve burgerlijke figuren wordt be
volkt. Wie de auteurs nog uit vroegere werken
kent (The crystal boat en Auntie Mame) weet bij
voorbaat al dat de lachspieren danig op de proef
gesteld zullen worden.
Lachen doet men ook wel om wat men in Grie-
che sucht Griechin van de sinds kort vermaarde
toneelschrijver Friedrich Dürrenmatt tegenkomt.
Het geeft een groteske beschrijving van de tragi
komische liefdesaffaire tussen twee zonderlinge
zielen, de een naief en buiten de tijd levende,
de ander geraffineerd een scherpe diagnose
van onze wereld, die tot nadenken stemt.
WANNEER TWIJFEL het voorrecht is van de onderzoekende
geest, dan ben ik maar blij, dat ik aan het bestaan van Sint
Nicolaas toch nog zo lang geloof heb gehecht. Mijn broer Joris
en ik verzaakten pas aan hem, toen wij de tien en elf al gepas
seerd waren. Misschien waren wij nog langer zijn trouwste
vazallen geweest als niet het toeval de deur van ons hart op
een kier had gezet om er de argwaan binnen te laten. Wij
woonden in die dagen aan de rand van een klein provinciestadje
in een groot huis, omringd door een tuin die met een grote heg
van de buitenwereld was afgesloten en waarbinnen je veilig
kon spelen zonder ook maar met iemand anders dan je huis
genoten te maken te hebben. Het aantal kamers, dat het huis
telde, kan ik niet meer opsommen. Het meest echter maakte de
zolder indruk op ons. Het was een lange, schaars verlichte
zolder, stookplaats voor onze fantasie en verbeelding, een
enorme oppervlakte, die ruimte bood aan grenzeloze jongens
dromen. Hoeveel samenzweringen hebben we daar niet ge
smeed, hoeveel gewaagde streken voorbereid! We waren er
altijd te vinden, zelfs des zomers verplaatsten wij het terrein
onzer activiteiten nog daarheen. Overdag bezochten wij de
school in de stad, een kaal, naargeestig gebouw, waar het rook
naar lysol en boenwas. We hadden een hekel aan de school,
meer nog dan aan het naar school gaan zelf. We brachten er
onze verplichte uren door, maar nooit dan net op het nippertje
kwamen we er 's morgens binnen. Na de lessen bleven we er,
in tegenstelling tot de andere jongens, niet rondhangen: we
ontvluchtten zo snel mogelijk haar benauwende atmosfeer. Als
een van ons moest schoolblijven, was de ander wel zo solidair
om te wachten. Dat gebeurde op de markt. Daar was vertier
van mensen. Daar reden ook de brouwerswagens, arriveerde en
vertrok om het kwartier een bus en kon je ongestoord luisteren
naar het carillon. Samen sloegen we weer de weg in naar huis.
We voelden ons allebei opgelucht als we achter het singel de
weilanden zagen liggen, de ruimte, de vrijheid! Ik geloof niet,
dat ooit twee broers zo goed met elkaar overweg konden als
Joris en ik. We hadden geen vrienden nodig. We deden alles
samen. Toch hinderde dat onze klasgenoten niet. Ze accep
teerden het als de gewoonste zaak van de wereld. Ze wisten
wel, dat ze, ook al bemoeiden we ons nauwelijks met hen. in
tijd van nood op onze vuisten konden rekenen, want wij waren
snel en lenig en niet bang. We sloegen nooit op de vlucht, we
incasseerden alleen een nederlaag van een jongen groter dan
wij. Dat maakte blijkbaar een goede indruk. Ook het feit, dat
we niet in de stad maar net er buiten woonden, maakte het
aanvaardbaar, dat we erg op ons zelf waren en geen behoefte
hadden aan enige nauwere omgang. Misschien boezemde de
positie van onze vader hij was presi
dent van het gerechtshof hun ontzag
in. Ze behandelden ons niet als rijkeluis
zoontjes, ze vonden ons op een andere
manier uitzonderlijk. Overigens waren
we totaal onkundig van de welstand en
het machtsbereik van onze vader. Wij
vonden, dat hij ons nog in te veel dingen
beknotte. Hij was naar ons gevoelen zeer
streng en onvermurwbaar. Wij namen het
hem vooral kwalijk, dat hij ons naar een
school stuurde die wij verschrikkelijk vonden. zorg dan
maar dat je niet blijft zitten, zei hij. Des te eerder ben je
er af!
Zo opgroeiend, opgenomen in de enclave van ons eigen huis
met vader, moeder, twee jongere zusjes en de dienstboden^
waren wij wel voorbeschikt een leven te leiden, waarin ver
trouwde en altijd gehoorde waarheden onaangetast bleven. Wal
anderen zeiden ging ons niet aan. Voor ons golden eigen wetten,
eigen zeden en gewoonten. De grote feesten van het jaar vierden
wij op de volstrekt enige wijze van thuis. Dat was ook zo met
de verjaardag van Sint Nicolaas. Ik kan mij nog heel goed
heugen hoe dat in zijn werk ging. Tegen eind november werd
het huis langzaam vervuld met een onverklaarbare verwachting.
Het begon ermee, dat wij in de advertenties van de krant Sint
Nicolaas ontwaarden en zijn knecht Piet, luisterend aan de
schoorsteen. Onze ouders praatten vertrouwelijker met ons,
moedigden ons zelfs aan tot praten, wat aan tafel toch altijd
tot de verboden dingen behoorde. Ineens viel de naam van Sint
Nicolaas. Dan vertelde moeder gerucht te hebben gehoord in
de tuin. Vader schoof de gordijnen wat opzij en nodigde ons uit
mee te kijken. We tuurden in de donkere tuin en we voelden
ons beklemd. Wanneer we in het schemerdonker uit school
kwamen, kreeg de tuin een onheilspellend aanzien. Het gras
was vochtig. De geur van aarde voer zwaar op uit de grond.
Achter de ramen zag je flauw een lichtschijn. De lamp, die de
trappen van het bordes verlichtte, bewoog knarsend in de wind.
Dan werd de thuiskomst voor onze avontuurlijke harten, ge
spitst op geheimzinnigheid, een dagelijks weerkerend gevaarlijk
gebeuren. Onze fantasie bevolkte het donker met schimmen,
zette zich breeduit in vaders stoel, die hij gauw voor een andere
verruilde. Hij bewonderde ons speelgoed en bouwde mee aan
onze meccano, waarvan hij bijzonderheden vertelde, die ons
geheel waren ontgaan. Hij sprak als de catalogus uit de winkel.
Zodra de wijn op tafel kwam, was het feest voor ons ten einde.
Dan waren we ook moe, ofschoon zeer gelukkig. Bedank
Sint Nicolaas nog maar eens, zei moeder. Hoe? Door de
schoorsteen? Ja, door de schoorsteen.
Dat deden we. Het was de ceremonie protocolaire, het sluit
stuk van het feest. Zoals het bij ons ging, vonden wij, zo kon
het bij niemand gaan. Vandaar dat wij over Sint Nicolaasavond
met niemand spraken. Niet ervoor en niet erna!
DE KENTERING in de gelukkige bereidwilligheid, waarmee
wij in het bestaan van de Goedheiligman geloofden, kwam op
een middag in augustus. Onze ouders waren met vakantie. Onze
zusjes logeerden bij grootmoeder. Aan de goede zorgen van de
dienstboden overgeleverd, waakten wij over het huis. We ver
kenden het van voor naar achter, we vonden het ineens weer
helemaal nieuw. Op onze speurtocht kwamen wij langs de
slaapkamer van onze ouders. De deur was niet afgesloten. Ver
moedelijk had een van de boden de kasten met schoon linnen
goed gevuld. Joris stootte de deur verder open en stapte naar
binnen. Ik volgde hem aarzelend. We voelden allebei dat we
verboden grond betraden, maar de overmoed van Joris had ons
al te ver gevoerd, we wilden niet meer teryg. Wé keken naar
de grote vensters, voornaam gevat in zwaar damasten gordijnen,
naar de mooie beddesprei, nog door grootmoeder gehaakt, naar
de portretten van vader en moeder, die hen allebei heel jong
voorstelden, de met marmer omrande nachtkastjes en de was
tafel, blinkend van netheid. Joris draaide voorzichtig aan de
sleutel op de muurkast. Tot zijn verbazing klikte het slot en
sprong de deur open. We gaven tegelijk een kreet. In de kast,
op een hanger, wijd gedrapeerd en schitterend van verguldsel
met flonkerend gesteente, hing de mantel, de mantel van Sint
Nicolaas, op de plank daarboven de mijter! In de hoek de staf.
In wit doorschijnend papier gebed zijn stola, zijn handschoenen,
zijn schoenen, met gespen getooid. In een met fluweel bekleed
doosje zijn ring. En hangend over de roe in volle eerbied
waardigheid een pruik met zilverwitte haren en Sints baard!
We keken ernaar met ontzetting. Ik was de eerste, die de deur
dichtwierp, de sleutel omdraaide en de kamer uitliep. Joris
schoot haastig achter mij aan. We gingen onmiddellijk naar
zolder. Daar zetten we ons neer, we voelden ons tegelijk be
straft en bedroefd. Alsof we het zelf hadden gewild, zo hadden
we een eind gemaakt aan onze illusies. Sint Nicolaas, dat be
seften we, was oom Leo. De mantel, de mijter, de handschoenen,
de ring, die we altijd eerbiedig kusten, ze
waren zijn attributen, ze werden door
hem gedragen. Vader deed ze hem aan.
Ook zijn baard en zijn haar. Vader ver
leende oom Leo de gedaante van Sint
Nicolaas! Maar bedrogen, nee, bedrogen
had hij ons niet. Want wat was de Sint
altijd goed voor ons geweest, gulhartig en
vriendelijk! Hoe had hij ons altijd ge
spaard! En hoe onmetelijk zou de teleur
stelling zijn, wanneer hij bemerkte dat wij
het bedrog kenden en daarmee de schoonste avond van het jaar
bedierven. Wij mochten dat niet doen. Die middag beloofden
wij elkaar plechtig dat niemand van ons de ontdekking zou
.verraden. We zouden het geheim bewaren. We zouden het spel
meespelen en doen alsof we nog in Sint Nicolaas geloofden.
Dat besl.uit .luchtte ons op. Maar helemaal gerust waren we
niet. Er knaagde iets aan ons geweten. We voelden ons zelf be
driegers. Hét was of we dè göedheid, die ons ook dit jaar weer'
in de persoon van Sint Nicolaas stond te wachten, niet ver
dienden. We zagen, midden in de zomer, al tegen de vijfde
december op!
TWIJFEL IS MOEILIJK te verbergen, ongeloof wordt ge
openbaard. Er moeV iets mis zijn geweest in de manier, waarop
\yij ons op de komst van Sint Nicolaas voorbereidden. Meer
dan eens zagen wij hoe moeder ons in de dagen, voorafgaande
aan het feest, aandachtig opnam. Ze had de zaak zeker ook met
vader besproken. Hij ging ook op ons letten, hij sprak met meer
nadruk dan elders over de persoon van Sint Nicolaas en zijn
uiterlijke verschijning, hij luisterde scherp naar onze ant
woorden. De ernst, waarmee onze ouders te werk gingen, maakte
ons achterdochtig. Ze leken wantrouwend, ze twijfelden aan de
waarachtigheid van ons geloof. Verbeelden we het ons of ver
heugden zij zich minder dan anders op Sint Nicolaasavond,
misten we voor het eerst hun geheimzinnige blikken naar elkaar
en naar ons? Plichtmatig voerden zij de komedie der grote
verwachtingen nog voor onze zusjes op, maar tegenover ons
werden ze terughoudend. Daags voor het feest roerden ze het
onderwerp zelfs niet meer aan. En toen Sint Nicolaas kwam
achter iedere boom stond een Piet, ergens om het huis gluurde
de schimmel en durfde niet hinniken. Het beeld van de krante
advertenties leek regelrecht op ons huis geprojecteerd. En
haastig repten we ons naar binnen, blij als we in de vestibule
onze schoenen konden uittrekken en de stem van moeder
hoorden in de keuken.
We telden de dagen, die ons nog van de verjaardag van Sint
Nicolaas scheidden. Op de vooravond van die grote dag stonden
wij zenuwachtig zingend bij de schoorsteen. Daar sloeg de klok
acht uur. Zou Sint Nicolaas ook dit jaar zelf komen? Ja, we
werden niet teleurgesteld. Hij werd door vader de kamer
binnengeleid. Hij zette zich in vaders stoel. Hij moedigde ons
aan opnieuw te gaan zingen, onze stemmen prijzend, die hij
welluidend vond en blij. Maar was er dan wel reden voor
blijdschap? Hij haalde een dik boek te voorschijn en bladerde
erin. Hij riep ons een voor een bij zich, hij begon met de jonjjste.
Ik bleef het langste in spanning. Voelde hij dat? Hij zag er
meestal een reden in om mij niet te hard te vallen om wat ik
had misdreven. Soms ook zei hij: Wees maar niet bang. Ik
heb alleen maar goeds van jou gehoord. Hij wist precies wat
er in ons omging, hij wist ook altijd wat wij graag wilden
hebben. Gul was hij! Mijn vader keek wel eens verrast op als
hij zag wat Sint Nicolaas ons allemaal schonk. Heb jij
vroeg hij dan aan moeder. Maar moeder neigde het hoofd alleen
maar even, haast onmerkbaar, in de richting van Sint Nicolaas
en maakte een gebaar van liefderijke berusting. Dan ging Sint
Nicolaas weg. Wij stortten ons op onze cadeaus. En ieder jaar,
een tijdje na het vertrek van de goede Sint, kwam dan oom Leo
op bezoek, hevig teleurgesteld dat hij de Heiligman weer gemist
had. Het leek wel, zei hij, of de duvel ermee speelde. Hij
vader ging hem voor, hij zette zich op zijn stoel, hij bladerde
in zijn boek vroeg hij ons niet door te gaan met zingen. Hij
riep ook niet als eersten onze zusjes bij zich. Wij, mijn broer en
ik, werden samen voor zijn zetel ontboden. De Sint sprak ons toe:
Jongens, daar ben ik weer. Ik geloof te weten wat er in jullie
omgaat. Jullie menen te weten wat er achter mijn mantel en
mijter omgaat. Jullie zijn op 'n leeftijd gekomen, waarop je verder
wilt kijken dan je ziet. Maar als je dat wilt, vergeet dan niet
ook in jezelf te kijken. En als je daarin ook niet alles ziet, ver
trouw dan op diegenen, die het beste met je voor hebben. Sint
Nicolaas heeft het beste met je voor. Toen.... en nu! en als
bewijs daarvan overhandig ik jullie nu je geschenken
En daar kwamen ze te voorschijn, de cadeaus, mooier en tal
rijker dan we ons ooit hadden voorgesteld! Zelfs onze geheimste
wensen had de Sint geraden, niettegenstaande het feit dat we
dit maal met ons verlanglijstje heel bescheiden waren geweest,
omdat we het hadden aangepast aan de veranderde omstandig
heden. We keken naar moeder. Ze glimlachte. Begreep ze dat
we haar dankbaar waren? We keken naar vader. Hij slikte zó-
waar iets weg, een ontroering omdat hij afscheid nam van het
mooiste in onze jeugd. En toen Sint weg was gegaan en later
oom Leo kwam, wat zei oom Leo? Nu heb ik hem weer ge
mist! Hij keek ons daarbij streng aan, maar het was niet erg
overtuigend. De grootste verrassing wachtte ons echter toen de
wijn op tafel kwam. Ho, ho, zei vader. Jullie gaan nog
niet naar bed. Hij schonk ons ieder eén glas in met een laagje
tot even boven de bodem. Het groeit elk jaar. Net zoals jullie,
zei hij. Hij toastte. We dronken. Een nieuw Sint Nicolaasfeest
was voor ons begonnen, een nieuw feest, soberder maar o, al
bijna volwassen
Sint Nicolaas zal wel blij geweest zijn,
toen hij van de uitgeverij Cantecleer uit
Utrecht het boek Spelend werken onder
ogen kreeg. Want de Sint zal dit boek na
inzage met enthousiasme aan zijn geschen-
kenvoorraad hebben toegevoegd om daar
mee straks vele kinderen gelukkig te ma
ken. Niet alleen kinderen, maar ook ouders.
Want Spelend werken, geschreven door
Lotte Maria van Oordt en Lütz de Jong,
is een boek dat ouders, jeugdleiders(sters)
en onderwijzend personeel een schat van
adviezen geeft voor de handenarbeid met
kinderen.
Tussen de vele publikaties op het gebied
van de handenarbeid neemt dit boek een
waardige plaats in. Op heldere en over
zichtelijke wijze beschrijft het de vele wij
zen, waarop kinderen met allerlei mate
riaal kunnen spelen. Terecht zeggen de
schrijvers: „Spelen is niet zo maar tijd
verdrijf, het is werken aan de eigen per
soonlijkheid. Het kind kan dit alleen maar,
als het daartoe in de gelegenheid wordt ge
steld, als het zichzelf kan zijn en zich vrij
kan en mag uiten in zijn spel". In allerlei
materialen leeft het kind zijn scheppend
vermogen uit. Dat materiaal behoeft heus
niet duur te zijn. Juist uit waardeloze lap
jes stof en doosjes kunnen bijzonder grap
pige werkstukken worden gemaakt: huizen,
poppen, dieren en wagentjes.
De schrijvers laten ongeveer alle vormen
van moderne handenarbeid de revue pas
seren: tekenen en schilderen, scheuren en
knippen, stempelen, batikken, boetseren en
modelleren. Wie geen zin heeft om een
beeldje of schaal te boetseren en ook geen
dieren wil maken van touw of raffia, kan
oude kranten verwerken tot maskers. Ook
kan men papier in mooie vormen vouwen.
IJzerdraad laat zich gemakkelijk buigen
tot de meest uiteenlopende figuren, die met
raffia of ander materiaal kunnen worden
omwonden. Met het zakmes kunnen kop
pen voor poppen worden gesneden, van in
het bos gevonden takken kandelaars, to
tems enzovoorts. Met eigen marionetten
kunnen de kinderen voorstellingen voor
vriendjes en vriendinnetjes geven.
Het zou te ver voeren alle vormen van
handenarbeid op te noemen, die het boek
aangeeft en bespreekt. De beknopte op
somming geeft een indruk van de vele mo
gelijkheden, die voor de handenarbeid met
kinderen worden aangegeven. Aan de ver
sieringen voor diverse feesten is een apart
hoofdstuk gewijd. Voorts geven de schrij
vers maand voor maand een jaarprogram
ma met nuttige tips voor het spel met de
kinderen, alsmede een opsomming van de
mogelijkheden, waartoe de diverse vormen
van handenarbeid zich lenen. Het boek is
rijk geïllustreerd met tekeningen en foto's.
De moord op de weerprofeet Cin de „Pris-
ma"-reeks bij Het Spectrum verschenen)
is het eerste in het Nederlands vertaalde
detectiveverhaal van de Australiër Arthur
Upfield. De gezaghebbende weerprofeet
Ben Wickman is vermoord en enkele be
langengroepen trachten achter het geheim
van de weersvoorspellingen te komen. De
eigenzinnige halfbloed-detective Napoleon
Bonaparte geeit op schrandere wijze het
antwoord op de vraag, wie Wickman heeft
vermoord. Zoals het in een goed speurders-
verhaal betaamt, is de dader juist de man,
wie men de moord niet zou aanrekenen.
Het verhaal is origineel en spannend. Up
field geeft een uitstekende schildering van
het leven op het Australische platteland
en een rake typering van een paar oude
zonderlingen. De halfbloed-detective
schrikt niet terug voor radicale oplossin
gen van de moeilijkheden, die een speur
der nu eenmaal in overvloed op zijn pad
vindt.
De onsterfelijke piloot geeft het volle
pond aan de liefhebbers van avonturen
verhalen. Het is een door Harry Forrester
geschreven en in de „Prisma"-reeks van
de uitgeverij Het Spectrum verschenen
boek over de belevenissen van de „onster
felijke" wingcommander Robert Tuck. Deze
R.A.F.-vlieger genoot tijdens de oorlog in
Engeland een grote vermaardheid. Hij
schoot bijna dertig Duitse vliegtuigen neer,
werd zelf neergeschoten, werd krijgsge
vangen, ontsnapte en belandde bij wan
trouwige Russen. Forrester geeft een zeer
uitvoerig verslag van al de avonturen die
de „onsterfelijke Tuck" zo'n populariteit
hebben gegeven.
Het nieuwste toneelwerk van de thans
negenenzeventigjarige Vlaamse auteur
Herman Teirlinck zal op woensdag 26 no
vember te Rotterdam zijn wereldpremière
beleven. De schrijver zal bij de eerste op
voering van „Taco" door de Koninklijke
Vlaamse Schouwburg uit Brussel aanwezig
zijn. Op 27 en 28 november volgen voor
stellingen in Amsterdam en Den Haag.
Alle toneelwerken van de Vlaamse
auteur Herman Teirlinck zijn tot dusver
in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg te
Brussel ten doop gehouden. Voor het eerst
zal nu de première van een zijner stukken
niet in die schouwburg worden gegeven.
Het treurspel „Taco" wordt gerealiseerd in
de enscènering van Jo Dua, bijgestaan door
Denis Martin, die de decors en kostuums
ontwierp. Mare Liebrecht zorgt voor het
geluidsdecor. De medewerkende auteurs
van de K.V.S. zijn hoofdzakelijk oud-leer
lingen van de auteur, die zoveel belangrijk
werk heeft gedaan, zowel praktisch als
theoretisch, voor de herleving en opbloei
van het Vlaamse toneel. De voorstellingen
worden gegeven op basis van het Belgisch-
Nederlands Cultureel akkoord.
De Leninprijs voor de vrede is toegekend
aan de Duitse auteur Arnold Zweig, aldus
bericht het Russische persbureau Tass.