Het onderwijs en de begaafdheid Cyclamen en landmijnen Vaticaan - wereldmacht Zoon van Victoria door Bob Tadema-Sporry ÏÏluóicL m pmctüci ZATERDAG 29 NOVEMBER 1958 Erbij PAGINA VI EK IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ Blaffende zeehonden: bijtende winter? IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ AAN HET HEBBEN VAN MEER DAN GE MIDDELDE INTELLIGENTIE WORDT IN ONZE DAGEN ZEER GROTE WAARDE GE HECHT EN DAT IS GEEN WONDER. WIJ LEVEN IN EEN TECHNISCHE BESCHA VING, WAARIN DE VOORUITGANG VAN DE WETENSCHAP EEN KWESTIE VAN ZIJN OF NIET ZIJN IS GEWORDEN, NIET AL LEEN IN HET ECONOMISCHE, MAAR OOK IN HET POLITIEKE VLAK. HELAAS IS BIJ VOORBEELD OOK DE VEROVERING VAN DE RUIMTE NIET EEN SPORTIEVE WETEN SCHAPPELIJKE STRIJD TUSSEN DE GE LEERDEN VAN OOST EN WEST, MAAR HEEFT DE TWEEKAMP EEN DUIDELIJKE POLITIEKE EN PROPAGANDISTISCHE KLEUR GEKREGEN, WAARIN DE BETEKE NIS VAN DEZE PRESTATIES VOOR DE GEHELE MENSHEID EN VOOR HET MENSE LIJK VERNUFT OP HET TWEEDE PLAN IS GEKOMEN. WIE OVER DE MEESTE INTEL LIGENTIE BESCHIKT, OF WIE DE AANWE ZIGE INTELLIGENTIE HET BEST WEET TE GEBRUIKEN, WINT. DAT GELDT ZOWEL VOOR HET INDIVIDU ALS VOOR STATEN EN WERELDDELEN. OP DEZE WIJZE KAN MEN (EN HOORT MEN) REDENEREN. MAAR WAT MEN NU PRECIES ONDER INTELLI GENTIE VERSTAAT, WORDT IN DE MEES TE GEVALLEN NIET DUIDELIJK. DIT IS BEGRIJPELIJK, OMDAT MEN, WANNEER MEN EEN DEFINITIE TRACHT TE GEVEN OP EEN GROOT AANTAL ONZEKERHEDEN STUIT. IS DE MENS MET EEN GOED GE HEUGEN INTELLIGENT, OF IS HIJ HET, DIE ZICH IN NIEUWE SITUATIES STEEDS GOED WEET AAN TE PASSEN? ZO KAN MEN VELE VRAGEN STELLEN, WAAROP PSYCHOLOGEN VERSCHILLENDE ANT WOORDEN GEVEN. ZIJ ONDERSCHEIDEN DAN OOK VERSCHILLENDE SOORTEN IN TELLIGENTIE. JUIST omdat de intelligentie zo in het brandpunt van de belangstelling staat, is het gevaarlijk als een popu lair auteur zonder nadere uiteenzetting en zonder voorbehouden te maken over intelligentie en intelligentiequotiënten gaat schrijven en deze laatste als eni ge grondslag gaat gebruiken voor een herziening van het Nederlandse onder wijs. Dr. J. Luning Prak komt in zijn onlangs verschenen werkje „School en universiteit van morgen", met zoveel aan boude beweringen en apodictische uitspraken over de begaafdheid van de Nederlandse jeugd en de daaruit voort vloeiende geschiktheid voor bepaalde soorten onderwijs en beroepen aanzet ten, dat vele ouders na lezing van dit boekje hevig verontrust kunnen raken. Wat moet men bij voorbeeld denken van de opmerking, dat tachtig per hon derd zittenblijvers een aangeboren te kort aan algemene intelligentie (wat daar dan ook onder verstaan mag wor den) bezitten? Men zou zo zeggen, daar kunnen de ouders en de kinderen het mee doen. Bevreemdend is, dat de schrijver eerst zelf wijst op tal van an dere oorzaken voor het doubleren, zo als: conflicten, leeszwakte, spraakge breken, huiselijke omstandigheden, wisseling van school enzovoorts. Een dergelijke uitspraak behoeft men dan ook werkelijk niet ernstig te nemen. Zij is eenvoudig niet wetenschappelijk houdbaar. Een intelligentiequotiënt komt tot stand door de verstandelijke leeftijd door de werkelijke leeftijd te delen en de uitkomst met honderd te vermenig vuldigen. Heeft een tienjarig kind bij voorbeeld een verstandelijke leeftijd van twaalf, dan is het I.Q. dus 120. Een dergelijk I.Q. wordt berekend door mid del van een aantal tests en het heeft slechts beperkte waarde. Het is waar, dat een I.Q. voor ieder individu een grote mate van constantie vertoont en dat er een behoorlijke correlatie be staat tussen de intelligentie van de ouders en hun kinderen, maar de jong ste onderzoekingen hebben bewezen, dat niet alleen de erfelijkheid beslis send is, doch dat het milieu dat voor een belangrijk deel ook door de ouders gemaakt wordt een grote invloed heeft. Er zijn zeker aangeboren ver schillen in intelligentie tussen de indi viduen, maar het milieu heeft een niet te miskennen betekenis voor de ontwik keling van intellectuele capaciteiten. De intelligentietest blijkt dan een bruik baar instrument te zijn om binnen een bepaald cultureel milieu na te gaan hoever de intellectuele ontwikkeling is gevorderd, maar het is geenszins een directe maatstaf voor de erfelijke aan leg. Het is ergerlijk, dat dr. Luning Prak het I.Q. wèl als zodanig hanteert en de resultaten van enkele tests, die bij de keuring voor de militaire dienst aan manschappen van de lichtingen 1947, 1948 en 1949 werden voorgelegd, gebruikt om een regionale verdeling van de intelligentie over Nederland te maken, waaraan hij dan maar liefst zoveel waarde hecht, dat bij de bouw van scholen en universiteiten naar zijn mening geducht met deze cijfers reke ning moet worden gehouden! De schrij ver maakt in zijn inleiding de statisti ci in De Bilt, de demografen en de stadsontwikkelaars enigszins belache lijk, omdat men zich op statistieken niet kan baseren, wanneer men progno ses maakt, terwijl hijzelf niet anders doet! Het Centraal Planbureau wordt langs de neus weg „een monument voor de zelfoverschatting van een statistisch hoogleraar" genoemd. Wel, de regiona le intelligentieverdeling is een foeilelijk monument voor de zelfoverschatting van een zeer eenzijdig georiënteerd psycholoog! Wij zouden de schrijver wat meer van de filosofische bezinning willen toewensen, die hij de instituten van voortgezet onderwijs zo warm aan beveelt. Wat moet men bij zijn opmer kingen denken dat de Brabantse Peel 'nóg vijfenveertig recruten met een quo tiënt boven de 125 oplevert, dat er bij de arbeidersgroepen „bescheiden stu dietalent" geoogst kan worden, dat het gemiddeld intelligentieniveau te Haar lem Dij 112, in de Brabantse Peel bij 91 ligt als men weet dat alles is geba seerd op dezelfde tests? Inwoners van Noordholland kunnen gelukkig zijn: zij wonen in de provincie met het hoogste gemiddelde intelligentie-quotiënt. HET IS ONPLEZIERIG dat dr. Lu ning Prak zijn vaak rechtvaardige cri- tiek op het Nederlandse onderwijs en zijn positieve voorstellen tot verande ring met dit soort onwetenschappelij- WIJ KRIJGEN VAAK vreemde op drachten mee op reis. Een verzoek om een ei van een kameel voor een klein blond jongetje, een verzoek om een don ker dienstmeisje omdat het in Holland met personeel zo hopeloos is, een ver zoek om schildpadden, vlinders, schor pioenen en slakjes.. Een schildpad brach ten we eens mee, in een blikje met een slablaadje. Hij sleet een Hollandse zomer met rustige kuiertjes door een Heemsteed- se tuin. Maar de winter overleefde hij he laas niet, die is te bar voor iemand, die de Afrikaanse zon op zijn schild wil voelen. De rest van de boodschappen bleef onuit voerbaar Van het bedoelde ei maakte ik voor het jongetje een sprookje en de rest vertelden we naar waarheid: dat export van donkere dienstmeisjes niet getole reerd wordt, dat er er niet toe kunnen ko men om vlinders dood te maken en dat de slakjes evenmin als de schildpad Moham med Ali de noordse kou verdroegen. Maar ditkeer moesten we cyclamen meebrengen en dat leek een niet al te moei lijke taak, die bovendien nog een arcadisch tintje had. Het uitgraven van een knolle tje, dat een geurig roze bloempje voort brengt, leek niet onoverkomelijk. Ach, wij onnozel en! WE HADDEN HET toch wel kunnen be grijpen. Waarom moest en zou die kweker nu juist dat Cyreense cyclaampje heb ben? Omdat het er niet was in ons land. En waarom was het er niet? Omdat er tot nu toe blijkbaar niemand in was ge slaagd om dit zo vurig begeerde bloempje uit de Groene Bergen van Cyrenaica naar een broeikas in Haarlem te brengen. Het was een soort cyclaam, die nergens an ders groeide dan daar, al lijkt ze ook pre cies op alle andere wilde cyclamen van Noord-Afrika, met kleine, roze zuiverge- vormde bloemenminiaturen van onze vaak veel te overdadige kasprodukten, die bo vendien nog een heerlijke zoete geur ver spreiden. We hadden dit cyclaampje gezocht op het te ontwaren achter een hoog en ontoe- te ontwaren achter een hoog en ontoe gankelijk ijzeren hek om een tuin van ko ning Idris, maar we konden er niet dicht genoeg bij komen om de subtiele verschil len te controleren, die dit cyclaampje on derscheidt van de anderen. Maar dat, waar men zo moeizaam naar zoekt krijgt men vaak op het meest onverwachte moment door de goden in de schoot gewor pen. Dat zijn dan van die geschenken, waar men heel blij mee behoort te zijn, omdat ze weer doen geloven in wonderen uit grijze en langvervlogen tijden. We waren een klein straatje in een stad je in Cyrenaica ingelopen, zo'n straatje als men kan vinden in ieder „oosters" stadje. Het lag ingesloten tussen hoge, smette loos witgekalkte muren. Goudgroene duivenwingerden hingen er overheen. Er speelden kinderen met afgevallen bloe men. Een postbode deed er met prevelend opgelezen adressen zijn plicht, langzaam en statig voortwandelend, genietend van zon en zeewind. Het straatje helde vrij steil omhoog tegen de heuvels, die direct achter het stadje begonnen. Naarmate het met kronkels en hoeken omhoogvoerde werd het armelijk en minder groen. De witkalk verdween, het groen verdween, de postbode verdween, want zij die hier wo nen krijgen zelden post. Met een laatste haarspeldbocht kwam het straatje buiten de stad en hield daar met een klap op. Naar boven strekte zich een stenen hel ling uit, vol kuilen en grillige gaten, die de erosie er ingebeten had. Deze vlakte liep als het ware met grote trappen tegen een berg op, waarachter weer andere bergtop pen opdoemden tegen dé bleekblauwe he mel vol windveren. We keerden ons om en keken terug. Diep indigoblauw en met een witte schuimrand langs de bruine kust en vol zonnevonken lag daar de zee. Een volgetuigde Griekse bark, een zalmrose bloem met witte bin nenbladeren, koerste de haven in. Wit en groen, een en al platte daken en witte koe peltjes, lag het stadje onder ons. Op deze hoogte waren alle door de oorlog geslagen wonden onzichtbaar. Uit de groene tuinen stegen rookkolommetjes op, ijl en blauw en gelijkelijk landinwaarts gebogen in de lauwe zeewind. Geuren, duidelijk van el kander te onderscheiden, dreven omhoog op onzichtbare luchtstromen Houts kool, kruidig eten, vers brood; rozen, anje lieren en oranjebloesem. Het stadje was heel lieflijk op die vroege morgen. We begonnen het steile steenvlak te be klimmen. De steen was glibberig en ver moeiend aan de enkels, die zwikten in ver raderlijke kuilen. We hadden alle aan dacht nodig om geen tuimeling te maken. En toen was er ineens dat cyclaampje! HET BLOEIDE, klein en onaanzienlijk, maar aandoenlijk lief, in deze kale omge ving in een kuiltje in de rots. Het gat was aangevuld met bleke kruimelige aarde en daaruit schoot het ranke stengeltje om hoog, waaraan het roze kroontje be deesd naar de aarde gebogen te geuren hing. We knielden neer bij ons bloempje. De subtiele verschillen waren er, we had den ons geschenk ontvangen. Wel ging het ons even aan het hart om dat dappere plantje uit zijn rotsbed op te graven, maar we bedachten dat in het verre Holland een comfortabele nieuwe woonplaats wachtte. We namen een zakmes en gingen aan het graven, we peuterden en we spitten. Een half uur later waren we nog bezig moe en verhit en opgewonden en niet meer in zo'n erg zonnig humeur. Het cyclaam pje knikte nog steeds in de wind en de bit terzoete geur omgaf ons. Er lag een grote hoop rulle aarde naast en in de diepe kuil verdween het bleke stengeltje, waaraan maar geen einde leek te komen. Maar ein delijk, eindelijk bereikten we de knol. Een monster van een knol, knobbelig en don kerbruin als het gezicht van een boze ko bold. De knol zat in een eigen gat in de rots dat hij vulde als een goede pombe een kies. Die knol was daar eenmaal klein begon nen en had zich ontwikkeld tot een ding, dat het hele gat vulde. We gaven het op. Zonder bruut geweld was het onmogelijk de cyclame in ons be zit te krijgen. We vulden het gat weer met aarde, namen afscheid van het roze bloempje met de beste wensen voor ver dere bloei en we gingen de helling verder op.... ER LEEK geen einde aan te komen, zo als bij alle hellingen die kort lijken en lang zijn. Naarmate we hoger kwamen, week de bergtop steeds verder achteruit. De kui len werden dieper en steiler, de steen was nu glad als spek door de slijpende werking van duizenden jaren regen. Bovendien la gen er hier en daar geniepige stukken roes tig ijzerdraad, relieken uit de oorlog. Links van ons doemde achter een terrein plooi een ruïne op, een vierkante, botte, grauwe kubus, gehavend door ontelbare salvo's uit zee en uit de lucht. Overal la gen verroeste scherven van bommen en granaten. Een afschuwelijke wereld van lang geleden, die we toch zo dolgraag wil den vergeten, kwam tot leven om ons heen. Op de bodem van een ravijn lag een ver vormd ding, dat eens een Italiaanse helm was geweest. Bij de betonnen kubus sloot een muur aan, even grauw en hoog en ge havend, die iedere helling volgde tot hij in zee verdween. We keken de grauwe kronkels van de muur na over de even grauwe heuvels en werden onweerstaanbaar herinnerd aan de Chinese muur, die net zo door een ge storven land „marcheert". Een schram van op eigen kracht omhoog krullend prikkeldraad, dat een bloedende voor door mijn been trok, bracht ons tot de werkelijkheid terug. We gingen aan het werk met gaas en pleister en repareerden het been tot het bijna zo goed als nieuw was. En toen bekeken we onze omgeving eens wat nauwkeuriger. En .Raar stonden ze! Vijf roze cyclamen, geurend in de zon en opbloeiend uit een kuil vol ijzeren scher ven. En meteen schoot er een waarschu wing door onze domme hoofden, die men ons weken geleden gegeven had: „Loop nóóit in de buurt van kapotgeschoten bun kers en prikkeldraad. Landmijnen. Landmijnen zijn de schrik van Cyrenaica niet die van de geallieerden, want die zijn praktisch allemaal opgeruimd maar wel die van Duitsers en Italianen, want daar van zijn de kaarten zoek geraakt, althans dat beweert men. Blijf op de paden waarop je verse voetstappen ziet, had men ge zegd. Ga nooit links of rechts van de weg, tenzij je het anderen veilig ziet doen. En pas dan nog op! Daar lagen alle tekenen: prikkeldraad, een bunker, een muur! We besloten met veel voorzichtigheid terug te gaan en de cyclamen stel je voor dat nou juist pre cies daar een landmijn onder lag! rus tig in zon en wind te laten, waar ze behoor den. Met bevend hart ondernamen we de terugweg. We traden waar mogelijk en in dien ze nog zichtbaar waren in de eigen voetstappen, die naar onze mening wel be wezen, dat het daar veilig was. We liepen over gladde rotsrichels, waaraan geen mensenhand gedokterd had. We liepen tot we aan een stenen pad kwamen waarover een ezel en drie eerzame mannen wandel den, die er gaaf en ongerept uitzagen. We volgden hen op enige afstand tot we het stadje weer bereikt hadden.... O JA, die cyclamen hebben we bemach tigd, later, in een machtig oederbos zon der één enkele mijn. We groeven er drie uren om vijf knolletjes boven te brengen. Gelukkig ontmoetten we later een erg aardige Wageningse ingenieur, die onze kweker een aardappelzak vol kon leveren van het begeerde bloempje. Aan hem de eer als straks ergens in Nederland de cy clamen van Cyrenaica geuren. Vaticaan Wereldmacht (Report on the Vatican) door de katholieke Brit se journalist Bernard Wall, vertaald door F. A. Brunklaus, uitgegeven door Leiter- Nypels te Maastricht is het beste boek dat in lang over het Vaticaan in het Neder lands is verschenen. Misschien is het niet zo gedegen als andere werken, maar het bepaalt zich tot hoofdzaken en hoofdlijnen en zijn voornaamste eigenschap is dat het zo speels werd geschreven. De ernst van het geloof en de speelsheid van de beschrij ving van het gewaad, waarin dat geloof ge kleed gaat, blijken een boeiende combina tie te vormen, ook voor niet-katholieken. Van het ontbreken van een kerkelijke goedkeuring, die op zichzelf al een aanwij zing kan zijn, heeft de vertaler gebruik ge maakt de tekst van enkele voetnoten te voorzien, waarin de rooms-katholieke vi sie nader wordt toegelicht. Ons bezwaar geldt niet dat de vertaler zijn overtuiging tot uitdrukking brengt, maar wel dat de lezer niet wordt ingelicht over het gezag waarop deze opmerkingen steunen. Het is bijvoorbeeld veelbetekend, dat de vertaler zich van een noot onthoudt bij de bewering dat de vereniging van Europa niet tot stand kan komne, tenzij onder overheer sende rooms-katholieke auspiciën. Wall heeft een zeer persoonlijke kijk op alles wat met de interne en uitwendige dienst van het Vaticaan samenhangt en paart een levendig intellect en een scherpe Cowles een paar kostelijke staaltjes. Het toppunt is wel het verhaal van de ontvoe ring van de briefwisseling tussen de Duit se keizerin en haar moeder Victoria uit Friedrichshof, waarmee de assistent-se cretaris van Edward VII werd belast. De brieven kwamen pas in 1929 voor de dag, toen Emil Ludwig een biografie van de keizer beschreef, waarin de keizerin in een ongunstig daglicht kwam te staan. Sir Frederick Ponsonby publiceerde de brie ven, ondanks alle pogingen van de keizer, die in Nederland' in ballingschap was, om publikatie te voorkomen. Hij moest zich tevreden stellen met een verklaring, die hij als inleiding op de Duitse uitgave schreef. Jammer is dat de uitgever wel de bron nenlijst uit de oorspronkelijke uitgave heeft overgenomen, maar de noten van de schrijfster heeft weggelaten. Voor een historische uitgave isdat niet verant woord. Tenslotte verdienen de goedge kozen illustraties, waarvan wij enkele proeven hier overnemen, een woord van waardering. opmerkingsgave aan een gedegen kennis. Aan het boek is een beredeneerde littera tuurlijst toegevoegd en een keur van illu straties. ZO WORDT DE KERK BESTUURD van Heinricht Scharp, vertaald door Lambert van Rijssel, uitgegeven door Lannoo Tielt te Den Haag, is een samenvatting van de inrichting van het Vaticaan, dat bijzonder actueel is met het oog op de jongste Paus keuze en het komende consistorie, waarin het college van kardinalen voltallig zal worden gemaakt. Elk ambt en elke instel ling worden in het kort beschreven, tot en met de Paus aan het middagmaal, een hoofdstukje dat wijziging behoeft nu Paus Joannes XXIII de gewoonte alleen te dine ren heeft afgeschaft. De tekst van dit boekje is aanzienlijk ouder dan de illustraties. De laatste Paus, die in de tekst wordt genoemd, is Pius XI, maar op de foto's komt diens opvolger Pius XII voor. In tegenstelling tot het boek van Wall is dit boekje voorzien van een Belgisch imprimatur. SAINT-BRIEUC, (UPI) Frankrijk kan een strenge winter verwachten, zeiden de vissers van deze Kanaalhaven, nadat zij een tamelijk grote zeehond blaffend op het strand aantroffen. Het verschijnen van zeehonden in Het Kanaal zo vroeg, nog voordat de winter begonnen is, wijst altijd op latere strenge kou, tenminste volgens een plaatselijke legende. ke argumenten tracht te staven. Daar mee bewijst hij de Nederlandse onder wijsvernieuwing noch de ouders en hun kinderen een dienst. Wij zouden aan dit geschrift, dat men ten hoogste als goe de treinlectuur mag beschouwen, niet zoveel aandacht hebben besteed, wan neer het niet zo'n uitermate riskant on derwerp als de intelligentie op zo'n ver bluffend oppervlakkige wijze behandel de. Over de opmerkingen, die de schrij ver op economisch en politiek gebied terloops maakt, zullen we hier maar niet spreken, ze zijn daarvoor te dui delijk onhoudbaar. Al met al een pam flet, dat men niet au sérieux mag né men. W. Langevéld MIJN goede vriend Fermate woont zoals u misschien weet bij mij bin nen, onder hetzelfde schedeldak. Hoe wel wij samen één musicus vormen zijn wij toch zeer verschillend. Fermate is er vast van overtuigd, dat hij de muzikale zaken beter ziet dan ik- Ik. moet zeggen dat ik veel aan hem dank, maar ik wil geen superioriteit bij hem erkennen. Uiteraard kan niemand hem zien, hoe wel ik niet weet of men soms juist wel Fermate ziet en niet mij. Hij toont sinds geruime tijd een zekere bezorgdheid als hij mij bezig ziet met de studie van het begin-en-einde van het twaalftonen- systeem, de de dodecafonie. Omdat hij natuurlijk steeds met mij samen in mijn laboratorium is ziet en hoort hij mij allerlei dingen praktisch doen, die hij nooit zou doen. Maar hij componeert niet en moet ook het avontuurlijke ele ment der studie aan mij overlaten. Soms wil ik namelijk „wandelen" om te onderzoeken en niet om te componeren. „De twaalftoonsystemers" zegt Fer mate „wandelen in ondergrondse krochten". Maar ik geloof meer dat zij wat loshangende boventonen in de na tuur trachten te vangen. En wat de makers van concrete muziek betreft, niemand kan hun kwalijk nemen dat ze zo primitief mogelijke geluiden, hoor bare trillingen, samenklanken in rit mische spanningen willen maken, ook zonder toonshoogte. Hoe meer ik het al luisterend en doende bedrijf hoe meer ik klankeffecten in de stilte beleef. Als ik Fermate zie verbleken, haast ik mij hem te zeggen dat ik altijd de stilte boven alles acht en tracht hem te over tuigen, dat het toch mogelijk is een en ander te ervaren zonder zichzelf er in te verliezen. En ik hoor hem overwegen dat de muziek als klankenmogelijkheid, dus de muziek in embryonale toestand, een gesprek is van de componist en het natuurverschijnsel, het oneindige mate riaal. Componeren is het resultaat van dat gesprek. Uit de winst wordt de me lodie geformeerd en al het andere vindt zijn plaats in de samenstelling. Compo neren is samenstellen. „Je verdoet je tijd" zo gaat hij voort „met toe te geven aan een drijfveer om ook concrete experimenten als onafhankelijke situaties te leren kennen. Welke muziek van welke com ponist heeft om de apparatuur ge vraagdIn welk stuk van welke har monische stijl blijkt de noodzaak van het gebruik van wel en niet elektrisch werkende apparaten? Is het niet an dersom en hebben de geluidsmensen niet de musici overrompeld?" Fermate lijkt mij meer opgewonden dan ooit. Dit doet mij bedaard vragen: En wie, die met de verschijnselen ge luid, klank, toon en akoestiek te maken hebben en dat zijn toch de musici zouden zich niet bezighouden (zowel praktisch als theoretisch) met wat men aan de dag brengt? Mij interesseren de experimenten in de concrete en elek tronische muziek, als grondslagen voor nieuwe muzikale realisaties, in prin cipe meer dan het beste genre der jazz al ligt ten slotte niets van dit alles op mijn weg. Fermate zucht en vraagt: „Kan je je toch vrij voelen?" Ja, antwoord ik hem, ik voel mij vrij om te experimen teren. Je weet dat ik in mijn labora torium andere brillen en zelfs een an dere jas heb liggen- Maar weet je, beste kerel, het komt er op aan dat wij eens gezinde muzikanten blijven. Ik bedoel, dat wij van ons element moeten ge nieten en niet de blik der fanatici moe ten krijgen. En nu verrast Fermate mij als hij zegt: „Zonder fanatisme kan geen revolutie ontstaan. Fanatieke aan hangers bijvoorbeeld van de orthodoxie in het twaalftonensysteem moeten in veel muziek van Strawinsky alleen kitsch horen. En dit is nog maar een kleinigheid vergeleken bij hun geeste lijke plicht ons alles wat vóór Schön- berg gecomponeerd is, volkomen te ver loochenen. Als zij consequent binnen het systeem zijn moeten zij ook buiten het systeem getrouw zijn". En dus vaart een geest van ontkenning door vele hoof den en houdt hier en daar de wacht. In het Amerikaanse „Time" heeft on langs de Franse componist Boulez ge schreven: Tsjaikofsky is abominabel, Brahms is vervelend, de twaalftoons- pioniers Schönberg een vastgelopen postromanticus, die de waarden ont dekte maar er nooit de juiste syntaxis voor vond". Hoe is het mogelijk, zei ik gemeen. Met de blik der fanatici be doelde ik het blijkbare gebrek aan ple zier dat vele componisten tegenwoordig hebben. Vreugdeloze fanatici zijn sla ven van een zekere inbeelding. Het vas te, regelrechte geloof in een ontdekking echter roept enthousiasme op bij de ontdekker. En dit enthousiasme is de noodzakelijke warmte bij de creatie. „Ja" zegt Fermate „je krijgt daar bijna mij preekmanier. Laten wij elkaar niet verwarren en niet langer praten. Het is tijd om te musiceren". Hendrik Andriessen „De zeldzame, nogal pijnlijke bezoeken van Albert Edward, prins van Wales, aan Windsor Castle" spotprent van Max Beerbohm. Hiernaast en daaronder: de Prins van Wales en Prinses Victoria, naar tekeningen van Koningin Victoria, overgenomen uit het in deze kolom besproken boek. ZOON VAN VICTORIA, met de onder titel Edward VII en zijn kring, is geschre ven door Virginia Cowles, die ook een uit stekende biografie van Sir Winston Churchill heeft gepubliceerd. Dit boek is nu vertaald door D. Scheffener en door Tjeenk Willink te Haarlem uitgegeven. Naar formaat past het werk bij een serie historische werken, die niet onder een al gemene titel uitkomen. De geschiedenis van koning Edward is anekdotisch ge schreven, naar het recept van Prosper Me- rimée, die in zijn inleiding tot zijn „Chro- nique du temps de Charles IX" (1829) deze vorm van geschiedschrijving de enig aanvaardbare noemt. Op deze wijze is een verrukkelijk boek ontstaan, waarvan ook de wetenschappelijk geschoolde his toricus een dankbaar gebruik kan maken, al zal hij het wat oppervlakkig vinden. Oppervlakkig was deze vorst overigens in hoge mate. Hij was het tegendeel van zijn geduchte moeder en zijn levenswijze als Prins van Wales gaf meermalen aanlei ding tot schandalen. Hij is de geschiedenis ingegaan onder de Franse bijnaam l'On- cle de l'Europe de oom van Europa, die op zijn negenenvijftigste jaar koning werd, een hartstocht voor Frankrijk koesterde en wiens neven en nichten op vele Europe se tronen zaten. Hij genoot van zijn ko ningschap en heeft contacten met het re publikeinse Frankrijk en het tsaristische Rusland gelegd. Zijn neef Wilhelm, de Duitse keizer, kon hij niet uitstaan en van die vete vertelt de journaliste Virginia

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 16