Overal thuis Verkiezing in 1859 r IMtfitekó Lftó,eAtetiEe,u~en A. De merkwaardige ontstaansgeschiedenis van de thans ongeldig verklaarde rijksdaalders BIJ HET AFSCHEID VAN DE RINGGIT SLAPEND DOOR DE WINTER ZATERDAG 14 FEBRUARI 19 5 9 Erbij PAGINA TWEE VOOR DE TWEEDE KAMER AFGEVALLEN CELD ZOEK Kunstveiling in Amsterdam DEVALUATIE DE DEFTIGE HEREN, die in januari en februari van het jaar 1859 hun stem briefje in de stembus deponeerden, hebben met de beste wil ter wereld zich niet kunnen indenken, dat een eeuw daarna alle Nederlandse man nen boven de 23 jaar en zelfs ook de vrouwen boven die leeftijd naar de stembus zouden gaan om een Tweede Kamer te kiezen. Deel te nemen aan de verkiezing van Tweede Kamerleden was toen nog een voorrecht, dat slechts de goed- gesitueerde Nederlanders bezaten. Alleen al de gedachte aan het feit, dat eens jan en alleman ook naar de stembus zouden gaan, zou me nigeen toen een slapeloze nacht hebben bezorgd. Deze deftige heren waren er toen immers meer dan ooit van overtuigd dat er reeds een „al gemeen kiesrecht" was en waren er wat trots op dat de „democratie" in 1848 had gezegevierd I TOT EN MET woensdag 18 februari bestaat bij alle postkantoren en post stations en bjj de kantoren en agent schappen van de Nederlandsche Bank de gelegenheid tot omwisseling van de buiten omloop gestelde zil veren rijksdaalders tegen gangbare Nederlandse betaalmiddelen. De wet van 22 maart 1839, waarbij het Nederlandse muntwezen opnieuw geregeld werd, gaf als wettig betaal middel en als standaardmunt het aanzien aan de rijksdaalder met een gewicht van vijfentwintig gram en een gehalte van 0.945, zodat de rijks daalder toen 23,625 gram fijn zilver bevatte. Volgens onze muntwet be staat de rijksdaalder thans dus hon derdtwintig jaar. In werkelijkheid was de rijksdaalder allang geen on bekende in ons muntstelsel, integen deel reeds sedert het begin van de zeventiende eeuw een algemene munt. Anderzijds heeft het tot 1850 geduurd, alvorens men met de nieu we rijksdaalders in het geldverkeer kennis maakte. HET IS DE VRAAG of het woord kies recht vóór de Franse revolutiejaren wel een gangbaar begrip was. Pas in 1798 kwam er een bijzonder kiesrecht. Kiesgerechtigd was: de man die de leeftijd van twintig jaar had bereikt in de lasten der maat schappij zijn aandeel droeg, zekere tijd in de republiek gewoond had, in staat was de Neder-Duitse taal te lezen en schrijven (sic!) en bovendien bereid een „verklaring van trouw aan het Bataafse volk (lees: de republiek) af te leggen". Er waren niet veel burgers ondanks de vrijheid, gelijk heid en broederschap die aan deze eisen voldeden, want het „aandeel der lasten" was hoog gesteld. Bovendien werden er getrapte verkiezingen gehouden. De kie zers kwamen bijeen in zogenaamde grond vergaderingen en kozen daar de afgevaar digden naar de districtsvergaderingen. Daar kozen de leden het Vertegenwoor digd Lichaam, zodat van volksinvloed geen sprake was. Na de bevrijding in 1813 werd door de Grondwet in 1814 en 1815 dit stel sel in feite bestendigd. De Tweede Kamer werd namelijk door de leden van de Pro vinciale Staten gekozen. Doch deze Sta ten waren niet door het volk aangewezen, maar samengesteld uit afgevaardigden van de ridderschappen, de steden en landelijke standen. In 1848 werd dit on-democratische kies stelsel vervangen door een democratisch systeem, althans volgens de begrippen van die tijd. De nieuwe Grondwet bepaalde, dat leden der Tweede Kamer rechtstreeks door het volk zou worden gekozen en wel volgens een districtsgewijze vertegenwoor diging. Het volk kreeg dus rechtstreeks kiesrecht. Maar het „volk" omvatte blijk baar niet alle ingezetenen. Kiesrecht had den slechts die mannen, die meerderjarig waren en een zeker bedrag aan belasting betaalden. Met andere woorden: geld was de maatstaf om enige invloed op de rege ring van het land te kunnen uitoefenen. In 1887 werd het kiesrecht verruimd door de bepaling uit te breiden tot: „mannelijke ingezetenen, Nederlanders, die door de kieswet te bepalen kentekenen van ge schiktheid en maatschappelijke welstand bezitten". In 1896 kwam er een uitbreiding van het kiezerscorps en daardoor steeg het percentage mannelijke kiezers van negen enveertig in 1900 tot eenenzeventig in 1916. Bij de wet van 9 augustus 1919 kwam er algemeen kiesrecht voor mannen en vrou wen. Deze wet is in 1922 in werking ge treden. Het is dus nog maar veertig jaar dat het gehele volk door Tweede Kamer verkiezingen rechtstreeks invloed op de samenstelling van de regering kan uit oefenen. OP 25 JANUARI 1859 moesten de man nen, die meerderjarig waren en een zeker bedrag aan belasting betaalden, in de districten Amsterdam. Rotterdam. Gorin- chem en Dokkum vier nieuwe leden voor de Tweede Kamer der StatonGeneraal kie zen. De propaganda beperkte zich tot een oproep in de plaatselijke bladen van de kiesverenigingen en verdere aanbevelingen die werden gedaan door ..vooraanstaande plaatsgenoten". Reclamefolders zullen er heus niet huis aan huis verspreid zijn en evenmin hebben er aanplakborden bij of op de bruggen in onze steden gestaan. Sterker nog: het grootste deel van de in woners uit die steden zal nooit één woord over deze stembusstrijd gesproken hebben, want het ging hun immers niet aan. Zo wachtten alleen de deftige heren stemmers en hun even deftige nietstemgerechtigde eega's op de uitslagen. Zonder telmachi nes duurde het tellen niet langer dan te genwoordig. gezien het geringe aantal uit gebrachte stemmen. In de morgenuren van 26 januari rinkel de de telegraaf en kwam de verkiezings uitslag door. De redacteuren van de dag bladen haastten zich het kleine openge houden hoekje op de tweede pagina van de krant met de uitslag te vullen en zo wist twee dagen na de stemming iedereen hoe de verkiezing was verlopen, zonder echter te weten van welke richting de ge kozenen waren. Enfin, dat deed er ook minder toe. Als de kiezers dit maar wisten, zou het wel in orde zijn! DE INVOERING van onze rijksdaalder is niet zonder schokkende gebeurtenissen gepaard gegaan. Want de geschiedenis verhaalt van zoekgeraakte miljoenen, ver dwenen muntfondsen en wetsovertreden- de regeringen. De zaak was dat in de eer ste decennia na het herstel van onze on afhankelijkheid het muntwezen uiterma te verward was. Er circuleerden naast een beperkt aantal bij de Muntwet van 1816 in het leven geroepen nieuwe geld stukken ook nog miljoenen oude munten uit de Republiek der Verenigde Nederlan den en uit de Franse tijd. Die munten wa ren gesnoeid, waaronder verstaan wordt het wegnemen van de rand van munten van edel metaal, hetgeen uiteraard een waardevermindering tot gevolg heeft. Zij werden steeds verder gesnoeid. Doch ieder, zelfs het Rijk, gaf de geschonden munt opnieuw uit en maakte zich dus schuldig aan het wanbedrijf, in artikel 135 van het „lijfstraffelijke wetboek" ver meld. Dit alles staat te lezen in het „Ver slag van al het Verrigte tot herstel van het Muntwezen". Het zag er met onze muntcirculatie maar treurig uit. Ook waren onze zilve ren standaardmunten volgens de Munt wet 1816 te zwaar, zowel in zilver met be trekking tot de nominale waarde als te genover de gouden standaardmunten. We hadden namelijk sedert 1816 de dubbele standaard. De circulatie bestond uit niet veel anders dan danig gesnoeide oude munten, te weten guldens, vijftigstuiver stukken, tweeguldenstukken, halve rijks daalders, achtentwintigen, zesd'halven en schellingen, deze laatste tot het ongeloof lijke bedrag van zevenendertig miljoen gulden. In het Geschiedkundig Overzicht van het Muntwezen in Nederland wordt medegedeeld, dat ieder zich verbaasde over de hoeveelheid, daar volgens de munt slagen van 1651 tot 1797 slechts voor ne gentien miljoen zeshonderd duizend gul den van deze munten waren aangemaakt. Het is mogelijk, dat voor nog bijna twin tig miljoen gulden in het buitenland was geslagen, maar ook dat de controle bij de hermunting onvoldoende is geweest. Ze kerheid is hieromtrent niet. te. krijgen, want de documenten. o_p die. verwisseling betrekking hebbende, 7zijn zoekgeraakt. Om tot een geordend muntwezen te ko men moest een algemene muntzuivering plaats hebben. De oude munten moesten worden ingetrokken. Ieder was het daar mee eens. De moeilijkheid was echter hoe aan de middelen tot die grootscheepse ommunting te komen. In 1822 had men bij de wet een muntfonds ingesteld. Het be faamde Amortisatie-Syndicaat zou twaalf miljoen gulden fourneren tot verbetering van het muntwezen, maar verder dan tot het intrekken van de oude zesd'halven en de schellingen kwam het niet. De kwestie van de enkele of de dubbele standaard liet toen de gemoederen weinig rust, want hoe moest men de tientallen munten ver vangen? MEN BENOEMDE een staatscommis sie om de toestand van ons muntwezen te onderzoeken. Dat was in april 1836. Zij bracht reeds in november van datzelfde jaar rapport uit. Deze commissie onder leiding van mr. Arnoldus van Gennep ad viseerde het muntstelsel in hoofdzaak te laten zoals het was, maar als nieuwigheid de invoering van de rijksdaalder van twee gulden vijftig ter vehvanging van het drie guldenstuk, dat te groot was. Bovendien sloot men dan beter aan bij het vijffranc- stuk. De wet van 22 maart 1839 nam in hoofdzaak de denkbeelden van de com- Hieronder volgt de uitslag, zoals deze toen in de dagbladen werd opgenomen: KIESDISTRICT AMSTERDAM. Ingekomen stembriefjes 1506. van onwaarde 2, volstrekte meerderheid 753. Herstemming moet plaats heb ben over de heeren mr. C. van Heukelom, lid van de Gemeenteraad te Amsterdam, die 616 en mr. J. van Lennep. oud-lid der Kamer, die 578 stem men op zich verenigde. De heer dr. A. Vrolik, oud-minister van Finantiën. had 283 stemmen. KIESDISTRICT ROTTERDAM. Ingekomen stem briefjes 916, van onwaarde 18. volstrekte meer derheid 450. Gekozen de heer mr. G. H. Betz, lid van de Gemeenteraad te Rotterdam, met 655 stem men. E. J. A. Graaf van Bijlandt, lid der Pi-ovin- ciale Staten en Oud-Commissaris des Konings in Zuid-Holland, had 209 stemmen. KIESDISTRICT GORINCHEM. Ingekomen stem briefjes 1984, volstrekte meerderheid 993. Her stemming moet plaats hebben over de heren mr. G. Groen van Prinsterer, oud-lid der Kamer, die 534 en W. C. M. Begram. lid der Provinciale Sta ten van Zuid-Holland, die 410 stemmen op zich verenigde. De heeren M. A. J. Korteweg, advo caat, te 's-Hertogenbosch, had 389, C.Schilfer, oud lid der Kamer, 361 stemmen. KIESDISTRICT DOKKUM. Ingekomen stem briefjes 1148. van onwaarde 4, volstrekte meer derheid 573. Gekozen de heer M. Kingma, lid dei- Gedeputeerde Staten van Friesland, met 638 stem men. De overige stemmen waren verdeeld als volgt: Jhr. J. A. Lycklama a Nijeholt, lid der Provinciale Staten te Beetsterzwaag 447,, J. Gan- derheijden te Grootegast 10, mr C. Groen van Prinsterer te 's-Gravenhage 8, Rommeling te Wes- terzand 7, Jhr. J. G. F. van Spengler te Ee 5. mr. van Hogendorp te 's-Gravenhage 4. De verdere stemmen waren op onderscheidene personen uit gebracht. HERSTEMMING. Op 8 februari mochten de he ren in Amsterdam en Gorinchem weer ter stembus gaan. In Amsterdam waren toen 2088 ingeleverde stembriefjes. Mr. C. van Heukelom werd gekozen met 1157 stemmen, mr. J. van Lennep verkreeg er 913 stemmen. In Gorinchem waren 1899 stem briefjes verzameld. De heer Begram kreeg 1043 en Groen van Prinsterer 856 stemmen. DAARMEE was de verkiezingsstrijd ten einde. Het is wel zeker dat de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen in 1959 heel wat grotere poltieke gevolgen voor ons land zal hebben dan die verkiezing van een eeuw geleden in 1859. We zijn er wat dat betreft sterk op vooruit gegaan, maar op de vraag of de kandidaten van nu beter zijn dan die van een eeuw geleden, zullen we het antwoord schuldig blijven. missie-Van Gennep over, waarmede de rijksdaalder wettelijk in het leven geroe pen was. Men kon dus aan de gang gaan met de ommunting. waarvan de urgentie al se dert 1816 algemeen erkend was. De mees te munten in circulatie zagen er ontoon baar uit. Erger nog van vele was de munt slag zelfs niet meer te herkennen. Ande re waren gesnoeid tot bijna de helft van het gewicht. In het Kabinet van 's Rijks Munt worden nog een paar guldens be waard, die in omloop waren, hoewel de diameter van achtentwintig tot vijftien millimeter verminderd was! Wanneer aan het einde van de maand of van het kwar taal het salaris ontvangen werd, was de gehele familie des avonds bezig met het uitzoeken van de verschillende munten, in de hoop dat er enkele „zware" stukken onder zouden zijn Men bedenke dat er toen nog maar zeer weinig bankpapier in omloop was in 1839 nog voor geen der tig miljoen gulden Een reden temeer om haast te zetten achter het herstel van ons muntwezen, dat in de zeventiende en acht tiende eeuw terecht beroemd was geweest om slag en zuiverheid. DE MIDDELEN ontbraken evenwel om tot een zo omvangrijke ommunting te kun nen overgaan, want zij waren op dat ogen blik niet in de schatkist aanwezig, noch te krijgen. Maar, zo bedacht men, in 1822, bij de instelling van het Amortisatie-Syn dicaat. was toch tevens een Muntfonds ge vormd ten bedrage van twaalf miljoen gulden. Gereed geld had men in 1822 even min gehad, maar men had het Amortisa tie-Syndicaat toch tot de vorming van dit fonds de beschikking gegeven over zesen twintig miljoen. Inschrijving Grootboek, dat te gelde zou worden gemaakt. De koers was toen ongeveer vijftig percent, zodat de obligaties een waarde van dertien mil joen gulden vertegenwoordigen. Uit dit fonds was reeds de intrekking van oude zesd'halven en schellingen gefinancierd. In 1836 werd aan de Muntcommissie-Van Gennep medegedeeld, dat Tiet saldo „in clusief de oplopende rente" tot tien mil joen was aangegroeid, welk bedrag voor de hermunting ter beschikking zou staan. Het geld was er evenwel niet. Het was bijna geheel tot andere, geheime doelein den gebruikt! Er kon dus niet worden her munt, omdat het fonds voor de hermun ting verdwenen was. In 1845, dus na de financiële maatregelen van minister mr. Van 24 februari tot 6 maart zal bij S. J. Mak van Waay aan het Rokin in Amsterdam de ongeveer dertienhonderd nummers omvattende nalatenschap worden geveild van wijlen jkvr. W. A. G. van de Poll. Tot de voorwerpen, die onder de hamer zullen komen, behoren onder meer antieke meubelen, Chinees porselein, Oos terse tapijten, antiek zilver en schilderijen van Nederlandse kunstenaars. Verder zullen op deze kunstveiling uit andere collecties en nalatenschappen o.a. schilderijeen van Josef Israëls, Jan Sluy- ters, J. Verheyen en Ch. Toorop ten ver koop worden aangeboden. Floris Adriaan van Hall, werd medege deeld dat op 1 januari 1842 nog een som aanwezig was in de schatkist, waarvoor „eenige voorlopige werkzaamheden wa ren verricht." Er werden dan ook in de eerste jaren na 1839 vrijwel geen rijksdaalders aan- gemunt, in 1840 slechts twaalfduizendacht- honderdzevenenveertig stuks, in 1841: ne gen duizend zeshonderdzestig stuks, ech ter niet voor hermunting, maar meest voor rekening van de Nederlandse Bank en de Nederlandse Handelmaatschappij, die ze naar Indië heeft geëxporteerd, waar de „ringgit" zoals men daar de rijks daalder noemde al spoedig zeer popu lair werd. Deze rijksdaalders droegen de beeldenaar van Koning Willem I. Ook de in 1841 dus na het aftreden van onze eerste Oranjevorst geslagen muntstuk ken droegen grotendeels nog diens por tret. Hoewel in de daarop volgende jaren wat meer rijksdaalders werden aangemunt, meest voor particuliere rekening en dan waarschijnlijk grotendeels voor export naar Nederlands-lndië, waar deze fraaie het bij de bevolking al spoedig won van de oude rijksdaalder, de Hollandse zilve ren ducaat, welks muntslag in 1816 op nieuw was geregeld, duurde het toch tot 1846 alvorens de ommunting met kracht ter hand werd genomen. In 1845, na de fi nanciële sanering, diende minister Van Hall een wetsontwerp in dat het Munt fonds regelde en aanvulde. Reeds 22 mei 1845 verscheen het in het Staatsblad en kort daarna kon men met de nieuwe aan munting beginnen. De capaciteit van de Munt werd uitgebreid. In 1848 kwam al les gereed. In 1846 werden de oude Zeeuw se rijksdaalders buiten koers gesteld. Er werd voor bijna zestien miljoen gulden in geleverd. Van 1840 tot 1871 zijn door 's Rijks Munt bijna vijfendertig miljoen rijksdaalders aangemunt. Dit nieuwe geld stuk was buitengewoon fraai van munt slag, daar was men het algemeen wel over eens. Zelfs achtte men deze beter en nauw keuriger geslagen dan de vijffrancstukken van de beroemde Munt van Parijs. DE RIJKSDAALDER was ongetwijfeld wel wat zwaar en wat groot van middel lijn, maar toch heeft de Muntcommissie- Vissering in haar rapport van 1926 niet gesproken over afschaffing of verande ring. In andere landen zoals Zwitserland en Duitsland, heeft men na de eerste we reldoorlog soortgelijke munten verkleind en de alliage sterk gewijzigd. Thans is de rijksdaalder aan de beurt een niet onaan zienlijke waardevermindering te onder gaan, geheel overeenkomstig het reeds eeuwen durende proces van devaluatie der geldmiddelen en als gevolg daarvan prijs verhoging der goederen, uitgedrukt in die geldseenheid. Al hebben we met enige weemoed af scheid moeten nemen van onze oude, wel bekende rijksdaalders, toch zullen we mei vreugde de veelal beduimelde papieren bil jetten inwisselen voor de nieuwe munten van een kleiner formaat. We vragen ons echter af of er geen reden voor is een nieuw biljet van vijf gulden te maken, waardoor de aanmaak van nieuwe rijks daalders voorlopig althans enigszins be perkt kan worden. H. FEBRUARI 1959. Er hangt een dichte mist en het vriest een beetje. Lanzaam drijft de zwakke zuidoostenwind miljarden ondergekoelde waterdruppels voort. Een gedeelte ervan botst tegen van alles wat los en vast is, tegen de takken van bomen en struiken, hekkegaas, elektrische leidingen, oude spinnewebben en wat dies meer zij. En bij elke kleine botsing is er de plotselinge overgang van water in ijs, dat zich meteen vastzet en er aldus aan meehelpt alle dingen buiten aan de windzijde te bekleden met wat door de meteorologen „ruwe rijp" wordt genoemd. Tot lange naalden groeien de ijskristallen uit en langzaam maar zeker ontstaat er een winterse sprookjeswereld met veel koude grijzen en wit, die zich bij stukjes en beetjes vertoont vanwege het geringe zicht. LANGS EEN binnenduinslootje staan wat rietpluimen, zwaar gebogen onder hun witte vracht. Hun vergeelde bladeren zijn allang afgevallen en dat maakt hun uiterlijk extra doods een verzameling van zielige, kale sprieten op een grauwe winterdag. Maar kijk, in deze eentonigheid van allemaal gelijke rietstengels is er toch één kleine afwijking. Dicht bij zijn voet heeft één stengel een eigenaardige, langwerpige verdikking. Een vergroeiing? Nee, kennelijk iets dat ertegenaan zit geplakt. Grauwgrijs en nogal harig, in het aanvoelen veel zachter dan het riet zelf. Het is een kleine, half volwassen rups! De aanraking doet hem niets, hij blijft rustig zitten en hij kan ook niet anders, want hij is verzonken in die wonderlijke toestand van stilte, gepaard gaande met een sterke afkoeling, die wij kennen als winterslaap. Zijn geschiedenis is heel eenvoudig: in de vorige zomer heeft een vlinder, een rietspinner, eitjes gelegd op het riet langs de slootkant en uit één van deze eieren is de rups voortgekomen, die hier nu slaapt. Hij heeft zich in nazomer en herfst volgegeten met de harde rietbladeren en eindelijk is hij naar omlaag gekropen om daar stil tegen een stengel te gaan overwinteren. Dood lijkt hij, net als het riet zelf. Maar als straks de jonge rietspruiten beginnen te groeien, zal hij ontwaken door de warmte van de lentezon en het felle licht. En dan gaat hij weer eten zoveel hij kan om zich tenslotte, zo tegen het eind van mei, te ver poppen in een licht spinsel tussen de rietbladeren, waarna er in juni of juli weer een vlinder te voorschijn zal komen. Vreemd naar menselijke begrippen, zo'n leventje. Waarom geen overwintering in de vorm van een allicht beter tegen slecht, weer bestand eitje, vragen wij ons af. Maar een antwoord weet niemand. Enfin, er zijn nog wel meer vreemde dingen in het leven van deze rups, bijvoorbeeld dat hij straks van tijd tot tijd naar het watervlak van de sloot zal kruipen om daar wat te drinken. Dit heeft hem de naam drinkerrups bezorgd en we zullen het er maar op houden, dat het rietblad, hard en weinig sappig als het is, de dorst van de drinker op zijn geweten heeft. OVERIGENS is onze drinker lang niet het enige ietwat singulier overwinterende insekt van de duinkant! Dat kunt u met eigen ogen zien als u eens goed let op de kale takken en twijgen van de duindoorns, de meidoorns en nog wel andere struiken ook. Daar zitten hier en daar dingen in als vuilgrijze plukken watten, maar dan veel taaier. Trek er eentje moeizaam open en u zult zien, hoe er daarbinnen in het zeer dichte spinsel ook alweer rupsen zijn te vinden. Klein en donker en niet bijster bewegelijk, maar toch meestal duidelijke tekenen van SINDS mijn prilste jeugd heb ik altijd een bijzon dere belangstelling gekoes terd voor de winterslaap, ook voor de levende we zens die zich door die slaap welen te onttrekken aan de zorgen en bekommernis sen van het dagelijkse be staan in 'een tijdperk, dm deze zich harder doen ge voelen dan gewoonlijk. Mijn leven lang werd ik er iedere winter opnieuw aan herinnerd in de don kere ochtenden, waarin de mens, in het bijzonder de forensende mens, zich in alle vroegte zó uit zijn be haaglijke legerstede in de verkillende s/eer van duis tere, natte, besneeuwde of modderige straten stort. Zlfs de minst wijsgerige aller mensenkinderen zal zich, bij deze jaar-in jaar- uit zich herhalende bloot stelling van een dikwerf min of meer diepvriesach tige buitenwereld, gaan be zinnen op mogelijkheden tot wijziging in het mense lijke bestaan, waarbij met die soort van zelfmoord praktijken wordt afgere kend. Hij zal, door de snij dende koude zich voortbe wegend, met enige afgunst denken aan die wintersla- pende wezens die, niet minder warmbloedig dan hijzelf, zich het leven in barbaarse winterklimaten draaglijk maken door de koudste en duisterste da gen daarvan door te bren gen in de beschuttende, knusse behaaglijkheid van een warm bladernest onder een oude boom of in een verborgen kuil of rotsholte, ongestoord door de dwin gende roep van een fa- brieksfluit of het jachte- rige verspringen van een prikklok. Het zal hem in zijn be peinzingen duidelijk voor de geest komen te staan dat hel ongetwijfeld de mens is, die de sterkste aanspra ken mag doen gelden op een winterslaap, aangezien zijn veelal volkomen pels- loze buitenkant hem, veel meer nog dan al die klas sieke winterslapende pels- dieren, oneindig kwets baarder doet zijn tegenover de boosaardige aanvallen van het winterse getij. Het lijkt mij dat de hier beschreven mens, zoals hv zich bibberend door de kii- nevelige ochtendgrauwte voortspoedt naar fabrieks- fluit of prikklok, in deze sombere noordelijke winter nog wel meer medestan ders heeft dan hij zo opper vlakkig zou vermoeden. Ook staat het vrijwel vast, dat bij een nieuw maat schappelijk winterbestel. waarin de mens een deel van dat duistere jaarge tijde in enigerlei vorm winterslapend zou door brengen, nog wel enkele factoren zijn aan te wijzen die, zoals dat tegenwoor dig heet, economisch ver antwoord zijn. Niet te loo chenen valt, dat de pro- duktie tijdelijk een knauw krijgt. Daar staat echter tegenover, dat er bij het stilgelegde levei\ van alle dag ook geen consumptie van betekenis is, behoudens het beetje lucht dat de rustig slapende mensheid verbruikt. Ook de betaaldagen van salarissen en dergelijke en dit vooral is een belang rijk „economisch facet" ga a n rustig en ongestoord aan iedereen voorbij, meL alle onbecijferbare finan ciële voordelen die daar aan verbonden zijn. De kleine voordeeltjes kunnen wij dan nog stilzwijgend laten rusten. Uiteraard doen ivij langer met onze kleding en schoeisel. De beslommeringen mei kachels en andere stook plaatsen verdwijnen en daarmede ook tevens de brandstof rekeningen. Ver jaardagen van vrienden en bekenden, die wij toch al niet met zoveel vreugde en geestdrift bezochten, trek ken dan letterlijk als in een droom langs ons heen. De cadeautjes, die ons zoveel kopzorg gaven en boven dien ook zo razend kunnen oplopen, komen als uit gavenpost op onze begro ting en als knaagpost aan onze ziel te vervallen. Niets echter laat zich vergelijken met de winst post, die het gevolg zal zijn van het energieherstel dat de gehele mensheid van zo'n winterslaap mag ver wachten. Gesterkt naar lichaam en geest zal ieder een met ten minste ver dubbelde kracht het. pro- duktievroces weer ter hand nemen, aldus de uit dien hoofde geleden schade ruimschoots goed makende. Voor kleine inconvenièn- ten moeten nog bevredi gende ovlossingen worden uitgedacht. Wij moeten na tuurlijk wel enigszins re kening houden met het buitenland. Oorlogen zul len er ivel niet uitbreken. Die worden altijd voor hei voorjaar bewaard, maar het zou lastig kunnen zijn voor bezoekers uit landen met minder barbaarse kli maten. Wij zullen allemaal tevoren kaartjes buitens lands moeten rondzenden met aankondiging van de periode, die wij denken te verwinterslapen. Wie dan desondanks toch naar hier komt, moet dan maar een rondje meeslapenDat is voor zo'n man ook wel weer eens goed. IN VERHANDELINGEN over de winterslaap in het dierenrijk heb ik wel eens gelezen, dat die ruige en stekelige broeders in de loop van de winter toch nog wel eens ontwaken. Zij stellen zich dan op de hoogte van de weersge steldheid. Is die slecht., dun gaan zij weer ter ruste. Voor mensen, die de win terslaap voorstaan, opent dit aantrekkelijke per spectieven. Zijn ze minis ter, dan kunnen ze in zo'n soort interdormiumgauw een kabinetscrisis je force ren of naar believen weer opheffen. Gewone sterve lingen krijgen gelegenheid een kerstgansje of een olie bolletje te pakken, een goed stuk in de schouwburg te gaan kijken of een con cert te horenals de dames en neren artiesten tenminste ook net wakker geworden zijn, om van de poelier maar niet te spreken. J. C. van Dijk Jonge basterdsatijnrupsen in de lente. leven gevend. Door uw onderzoekende activiteit zijn ze gedoemd te sterven van kou en vocht. Maar in de spinsels, die u niet opentrekt, zullen de kleine rupsjes van de basterdsatijnvlinder de winter ongehinderd doorkomen. Tegen de tijd, dat er iets voor hen is te eten, kruipen ze naar buiten om al knagend aan het jonge duindoornblad de volwassenheid te bereiken, waarna ze zich veranderen in de kleine witte nachtvlinders met heel of half oranjebruin achter lijf, die op mooie zomeravonden bij u komen binnenvliegen. Die met het volledig gekleurde achterlijfje zijn de mannetjes. De dames hebben alleen een oranie „staartje". MAAR WAT spreken we eigenlijk over twee uitersten, de barre winter en de komende zomerLaat ons bedenken, dat de maand februari al drie zomerse" dagen hoort te geven. En dat er op deze drie zomerse dagen vaak springlevende volwassen en heel mooie insecten zijn te bewonderen! Nü slapen ze nog in hoeken en gaten, misschien wel tussen de hanebalken van uw zolder, de kleine vossen en de citroenvlinders. Maar zodra het weer omslaat en er een behaaglijk zonnige dag komt, maken zij hun eerste lentevlucht en gaan ze zich zitten zonnen op stenen en hekkepalen. Bij opnieuw invallende kou zullen ze weer op raadsel achtige wijze verdwijnen, maar door zich zo eens even te laten zien hebben ze ons er toch wel zeer van overtuigd, dat het voorjaar vlak voor de deur staat! Kees Hana

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 14