I Eenzaam maar niet alleen 1
Eenzaam
Fragmenten uit het gelijknamige boek
van H.KJ. Prinses Wilheimina
5
9 <i 9 d o o o a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a c
a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a a
a 9
a a
a a a a aaaaaaaaaaaaaaaaaaa a a a a a a a a a a a a a a a a a a
BERDE DEEL:
Het begin van de nieuwe eeuw. Tussen twee oorlogen
DINSDAG 17 FEBRUARI 1959
In 1899 en 1907 vonden te Den Haag de zogenaamde vredes
conferenties plaats, de eerste op voorstel van Tsaar
Nicolaas van Rusland.
Ik had weinig illusies, dat men zich bij voorkomende
ernstige conflicten aan de tijdens deze vredesconferenties
opgestelde conventies zou houden, al had ik mij toen nog
geen voorstelling gemaakt, hoe zeer deze in de naaste toe
komst zouden worden genegeerd! Het enige wat in feite
van deze conferenties is overgebleven is het Permanente
Hof van Arbitrage, dat in het Vredespaleis te Den Haag is
gehuisvest. In 1913 vond de opening van het Vredespaleis
plaats en de installatie van het Permanente Hof van Arbi
trage in deze woning. Wij waren bij deze plechtigheid
tegenwoordig en bezichtigden vervolgens het nieuwe ge
bouw. Dit was geschonken door Andrew Carnegie. Vele
kostbare geschenken, voor de inrichting bestemd, waren
door verschillende landen en personen aangeboden.
Moeder, die in Arolsen reeds vertrouwd was met hetgeen
men thans „sociaal werk" noemt, was aanstonds na haar
huwelijk begonnen op Het Loo haar zorgende hand uit te
breiden over hen, die in dienst van mijn vader waren, en
hun gezinnen. Zij liet door de echtgenote van de intendant
de gezinnen bezoeken en zich op de hoogte houden van hun
toestand. Zij hielp daar waar het nodig was; ieder geval
afzonderlijk beschouwend en zich persoonlijk in elk geval
erop beradend, welke hulp het meest doeltreffend zou zijn.
Natuurlijk hoorde ik reeds als kind hiervan. Toen moeder
Het Loo voorgoed verliet, nam ik deze taak van haar over.
Na de grote aankopen van bos en heide, die enige tijd na
ons huwelijk plaatsvonden, onderging het werk onder de
mensen grote uit
breiding, want er
kwamen veel
werknemers bij.
Niet alleen kreeg
ik de zorg voor
meer gezinnen,
doch ook het
onderhoud van
meer huizen. De
woningen op de
Hoge Veluwe
muntten toen
maals niet uit
door hygiëne.
Reeds spoedig be
sefte ik, dat het
werk door moeder begonnen een tegenwicht behoorde te
vormen tegenover de gestie van hen, die voor ons de functie
van werkgever vervulden. Dat er naar gestreefd moest
worden het juiste evenwicht te bereiken tussen de be
langen van de bevolking der dorpjes, die toenmaals op ons
als werkgever waren aangewezen en het belang van de
boseigenaar-werkgever.
Teneinde de hygiënische toestanden te verbeteren en
de gezinnen op een hoger peil te brengen, de zieken te
verzorgen en allen tot.geestelijke steun te zijn, werden in
de verschillende ressorten geleidelijk zusterhuizen gesticht
en zusters aangesteld, of beter gezegd, gekozen. Want een
eerste vereiste was, dat zij het vertrouwen hadden van de
bewoners van hun dorp, niet in de laatste plaats op geeste
lijk gebied. De opzet was aanvankelijk nog primitief,
want zij moesten de pioniers zijn voor al hetgeen dat tot
de bevordering van de gezondheid, de eerste ontwikkeling
en tot de versterking van het gemeenschapsbesef kon
bijdragen. Nadat het zusterhuis er was, volgde de opening
van een lokaal, dat het centrum kon worden voor het
dorpsleven. Het bood onder andere gelegenheid tot het
houden van cursussen van allerlei aard, cursussen waar de
mensen zelf om vroegen. Dit geschiedde, wat de meisjes
betreft, bij de zusters, die naast hun gewone taak het ont
wikkelingswerk onder het vrouwelijk gedeelte van de be
volking leidden.
Al was dit alles oorspronkelijk eenvoudiger dan het
later bij de opbouw van Drente door de Commissaris
der Koningin, mr. Linthorst Homan, opgezette sociale
werk, het had er toch veel overeenkomst mee. Ook bij
ons werd er steeds meer naar gestreefd eigen zeggenschap
over het werk aan de betrokkenen te geven, dus zelf
bestuur.
Aanvankelijk financierde ik de hele zaak, doch later
werd ter verhoging van hun belangstelling een bijdrage
van de belanghebbenden gevraagd.
Er moest veel opgeknapt worden aan de huizen. Ik liet
ze geschikt maken voor het gezin dat er in woonde en de
inrichting en omvang aan de samenstelling hiervan aan
passen. Als de kinderen opgroeiden of het gezin talrijker
Prins Hendrik in padvindersuniform.
werd, kwamen er kamers bij. Was er een t.b.-patiënt, dan
werd er in het boerenhuisje een zolderkamer getimmerd
waar het zonlicht en de buitenlucht ruime toegang hadden.
Zo werd isolatie van het overige gezin mogelijk. De zuster
van het betrokken ressort had daarbij de deskundige
leiding.
Dit werk leerde mij in het klein problemen kennen, die
overal in de maatschappij, maar dan met een veel groter
omvang, aan de orde waren. Van veel ging ik mij per
soonlijk overtuigen. Al spoedig kwam ik bij mijn bezoeken
aan huis bij zieken en hulpbehoevenden tot de overtuiging,
dat, hoezeer ook stoffelijke hulp in allerlei vorm nodig en
geboden was, de geestelijke steun voor velen van nog
méér belang was. Deze bracht iets blijvends, waaraan
ze vaak zo'n behoefte hadden.
Voor mijzelf heb ik veel te danken aan het geduld en
het geloofsvertrouwen en de overgave, die mij tegemoet
kwamen bij die bezoeken en in de gesprekken die wij
voerden. Het ging mij gelijk menig ander, die bij het ver
laten van een zieke of anderszins zwaar getroffene inner
lijk rijker wegging dan zij kwam.
Zoals ik reeds vermeldde waren wij ieder jaar van eind
november tot april of mei'in Den Haag. Ik ondervond het
steeds weer als een gemis, geen gelegenheid te hebben deze
bezoeken in de wintermaanden voort te zetten.
Onze vakantie namen wij meestal in het najaar. We gingen
dan naar Steinfeld. Ik bleef daar dan de gehele tijd,
mijn man trok er nogal eens een dag op uit om herten te
schieten in de omgeving van Ludwigslust.
Later, toen hij het buitengoed Dobbin gekocht had,
brachten wij een deel van onze vakantie aldaar door en
verdeelden onze tijd tussen mama en Dobbin. In Dobbin
trachten wij altijd een familiebijeenkomst te hebben. Er
hoorden veel bossen bij waar door familie en anderen veel
gejaagd werd. Dobbin was, zoals ieder Mecklenburgs
herenhuis, gelegen aan de korte zijde van het erf; aan de
lange zijden stonden al de gebouwen van het grote boeren
bedrijf. In dat bedrijf in Dobbin ging nogal wat om, er
waren een paar honderd koeien, verscheidene kudden
schapen, tientallen paarden en wel een veertig a zeventig
veulens.
De omgeving van het huis was bijzonder mooi: een
klein park dat overging in de velden en met gras begroeide
heuvels, waarop hier en daar prachtige oude eiken stonden.
En in de verte het meer met zijn eilanden waarheen ons
vee 's zomers al wadende en zwemmende zijn weg zocht
om er te grazen. Een hele uitgestrektheid van dit meer
behoorde tot Dobbin; het was wel twintig minuten in
de motorboot tot we de watergrens van Dobbin bereikt
hadden. Op het landgoed lag een dorpje, dat door onze
mensen bewoond werd, en een landelijk kerkje.
Wij kozen als reisgezelschap personen uit onze omgeving,
die onze genoegens en smaak konden delen. Allen waren
we toen meer of minder jong en wij genoten bijzonder
op deze reizen. Zeer prettige herinneiingen heb ik be
houden aan het
opgewekte gezel
schap van mijn
jeugdige dames.
Hoeveel pret
hebben wij niet
samen gehad. In
1907 gebeurde er
iets. dat mijn man
in een geheel
andere verhouding
bracht tot ons
volk. Het was de
stranding en het
in tweeën breken
bij zwaar storm
weer van de lijn-
boot op Harwich, de „Berlin", op de pier bij Hoek van
Holland. Hendrik begaf zich er onmiddellijk heen om te
zien of hij helpen kon en vond daar een eigen taak. Aan
het technische reddingswerk nam hij niet deel. maar hij
was een morele kracht en steun voor de anderen. Tot
toen was zijn ware aard en inborst nog weinig bekend,
hij was zo bescheiden en drong zich nooit op de voor
grond. Maar toen wist het volk ineens welk karakter hij
had en bij zijn terugkeer van de redding viel hem een
geestdriftige ontvangst ten deel.
Hij werd een warme vriend van de redders en het red
dingwezen in het algemeen en is dit tot zijn dood gebleven.
Toen het voorzitterschap van „Het Nederlandsche Roode
Kruis" vacant werd, benoemde ik hem tot voorzitter.
Hij werkte er als zodanig hard aan mee dit gereed te
maken voor de vervulling van zijn taak in oorlogstijd en
deed alles wat in zijn vermogen lag om het tot groei en
ontwikkeling te brengen. Op zijn bureau op het Rode
Kruis ontving hij zeer velen en had een ieder gelegenheid
hem met zijn belangen te benaderen. Daarvan werd steeds
een druk gebruik gemaakt. Met een onuitputtelijk geduld
en vervuld van de bereidheid tot helpen en ondersteunen,
hoorde hij er de noden van elkeen aan. Deze werkkring
had tot zijn dood zijn gehele hart; hij had zo'n intense
behoefte om leed te helpen verzachten.
Temidden van alle spanning en ellende, die de om ons
woedende oorlog voor ons volk met zich meebracht,
kwam in de eerste dagen van 1916 ook nog een grote wa
tersnood ons vaderland teisteren. Felle stormen dreven het
water met kracht tegen de Zuiderzeedijk. Van Anna Pau-
lowna en Ewijk tot Spakenburg en Bunschoten bezweken
de dijken of werden op vele plaatsen overspoeld. Zelfs
Hoogland werd overstroomd en ook Marken liep onder.
De bevolking, op zolders en daken gevlucht, bracht angstige
dagen en nachten door. Hele stukken huizen verdwenen
in enkele ogenblikken in de golven. Alleen per boot waren
de noodgebieden nog te bereiken, een wegennet was er
niet meer.
De dijken waren verwaarloosd, of wel zij waren niet
hoog genoeg. De doorbraken en overvloeiingen ontstonden
daar, waar geen andere, meer binnenwaarts gelegen
keringen het water konden tegenhouden.
Noordholland liep verder onder dan iemand had
kunnen berekenen of vermoeden. Tot aan dc Zaan, ja,
hier en daar bijna tot. aan de duinrand, was Noordholland
één watervlak. Ook het lager gelegen gedeelte van Utrecht
moest het ontgelden. De stormvloed herhaalde zich meer
dan eens en dat over het reeds ondergelopen land. dat
geheel weerloos lag.
Onze gemobiliseerden bewezen onschatbare diensten
bij het redden van mensen en vee. Zij verleenden ook
overal hulp met het beschikbaar stellen van militaire voor
raden. Ook hielpen zij het dijkleger met het maken van
noodwaterkeringen en het versterken van de dijken.
Noordholland, dat zo'n grote veestapel en zo'n ontwikkeld
veehoudersbedrijf bezit, moest met vaartuigen van allerlei
aard geholpen worden dit vee in veiligheid te brengen.
Monnikendam bleef aanvankelijk gespaard en de ruime
kerk ontving gastvrij paarden en vee, terwijl de bevolking,
wonende om de door de watersnood getroffen gebieden,
de vluchtelingen gul ontving en onderdak gaf. De door
braken waren veel te groot en lagen te gevaarlijk om in de
winter gedicht te kunnen worden. Men moest zich dus
bepalen tot het opwerpen van zeer onvoldoende keringen.
De gehele winter bleef de ongerustheid voortbestaan en
was de toestand bij stormweer hachelijk.
Onmiddellijk gingen mijn man en ik de toestand in
ogenschouw nemen. Wij namen elk verschillende gebieden
voor onze rekening, opdat het gehele rampgebied spoedig
bezocht zou worden. Wij mochten daai-bij geen enkele
geteisterde plaats of streek overslaan. Dit overslaan zou
op die streek in het oog der bevolking een stempel hebben
gedrukt van minder ernstig getroffen te zijn. Het is een
algemeen menselijke trek, dat, wanneer er een ramp
gebeurt, ieder zich gaarne wil beschouwen als behorende
toj: de meest ernstig getroffenen.
Ik voer, zonder dat de ondiepte bezwaren opleverde,
met een bootje over het anders zo vruchtbare land. Bij de
eerste watersnood was Amsterdam enige dagen mijn
hoofdkwartier. Zowel om zijn ligging vlakbij het onder
gelopen gebied, als om de hulp die Amsterdam aan de
vluchtelingen bood. Deze hulporganisatie was geheel
geïmproviseerd met veel vrijwillige helpers en helpsters.
Mijn man ging eerst naar Marken, Hoogland. Spakenburg
en Bunschoten en regelde daar de hulpverlening van het
Rode Kruis. Daarna ruilden wij van gebied en toog ik
naar Marken en de andere juist genoemde plaatsen.
Marker gemobiliseerden roeiden mij over hun eiland en
gaven mij met jeugdig vuur alle inlichtingen.
In Spakenburg en Marken waren in de nacht der ver
schrikking kinderen geboren op zolder, terwijl de p^'ven
met donderend geraas onder de hanebalken van b' "'ak
spoelden. De moeders brachten de nacht op één v 'eze
balken door. Ik bood aan peet te staan over deze g-
geborenen. In Spakenburg was het Aartje Wilhr' na
Vedder en Marken Lijsje Wilheimina van Riel. Tof>n
ik dit voorstel deed, stond mij het voorbeeld van mijn
grootvader voor de geest. Jaren tevoren had ik in de
levensbeschrijving van mijn grootvader door Bosscha ge
lezen, dat hij een moeder, die aan haar kind het leven
schonk tijdens een dijkdoorbraak, had voorgesteld peet
van dit kind te zijn. Ik houd veel van mijn
peetkinderen en sta nog altijd in relatie
met hen.
Ook Anna Paulowna was zwaar getroffen.
Het was een lange tocht de getroffenen en
ook hun gastheren en gastvrouwen op te
zoeken.
Van Upendam werd zelfs de veengrond
weeggespoeld, waarop de eendenfokkers hun
eenden hielden. Hiermede was hun eigendom
verdwenen en hun gehele bedrijf was te
gronde gericht. De eenden werden in een
ander deel van het land gastvrij opgenomen
en verzorgd. De Upendammers zelf trof ik
in Amsterdam aan.
Veel erger dan de eerste doorbraak en zijn
gevolgen, was de tweede stormvloed, die
overal het water verder opjoeg en een
schier wanhopige situatie deed ontstaan. Het
waren bange nachten, want de weerstand
die geboden kon worden, was slechts die
van de in allerijl opgeworpen bekistingen,
gevuld met zandzakken, die natuurlijk niet
tegen een zware stormvloed bestand waren.
Purmerend hield het. Hierdoor kon de
dam aldaar een iets steviger karakter worden
gegeven. Monnikendam, „de vesting der
golven", zoals toen deze Zuiderzeestad
genoemd werd, bezweek echter.
Ik ging voor de tweede keer naar Amster
dam en nam Juliana mee om de dijkbreuk
van de eerste stormvloed bij Monnikendam
te zien. Monnikendam, dat ik toen nog veilig
waande! Juliana kon toen gelukkig nog niet
beseffen, hoe benard en ellendig de toestand
was. Ik zal nooit vergeten hoe ik, toen wij
met het bootje naderden, reikhalzend uitzag
naar de dam van zandzakken, die boven het
water voor mij <.ag. Met ontsteltenis begreep
ik toen ineens wat had plaatsgegrepen en
voor mijn geest rees de nacht van verschrik
king die de bevolking had doorgebracht. Ik
beloofde de zwaarbeproefden te bezoeken,
nadat ik het grote oude gat in de dijk zou
hebben bezichtigd. Wij voeren dus daarheen.
Terug in Monnikendam, liet ik Juliana op
de boot om haar de droeve indruk te be
sparen en bezocht de bevolking, die onder het gelui van
de noodklok de nacht slapeloos en in angst had doorge
bracht. In Amsterdam teruggekeerd, stuurde ik Juliana
naar huis en ging de volgende dag naar Zaandam. De
tocht ging per open motorbarkas over Oostzaan en heel
het ondergelopen land. Ik bezocht hen, die door de ont
stane ellende ziek geworden waren en deelde kinder-
kleertjes uit aan moeders die alles kwijt waren geraakt.
Daarbij bood Ter Laan, de bekende burgemeester van
Zaandam, mij de helpende hand. Wij reden verder door de
Zaanstreek en toen bracht de burgemeester mij bij één der
meest in gevaar verkerende gezinnen, waarvan het wrakke
huisje dreigde in te storten. Het stond geheel onbe
schermd temidden van storm en golven. Een wankel
vlondertje was de enige verbinding met de buitenwereld.
Wij wandelden daarover naar binnen, waar de man ons
ontving en naar een zolderkamer bracht, de enige die het
gezin nog restte. Daarna reed ik naar Alkmaar, waar ik in
de trein zou slapen om de volgende dag verder te gaan,
doch die nacht kreeg ik het te kwaad met bof en koorts en
ik moest naar huis vervoerd worden.
Het leed, dat de mensen getroffen had, had diepe indruk
op mij gemaakt. Iedere keer als ik thuiskwam, hoorde
ik des nachts nog het ritme, waarmee de deinende golven
deuren en ramen binnenstroomden om het volgende
ogenblik weer terug te vloeien, en het geklepper op die
maat van de open- en dichtslaande deuren. Duizenden en
duizenden huizen was ik zo voorbijgevaren. Op wat eens
de straten waren, dreef het huisraad troosteloos rond, ja,
alle bezittingen van de bewoners. Met dat beeld voor de
geest, ging men zich verwijten zelf in een goed bed en
een mooi huis te liggen.
Het koninklijk gezin op Huis Ten Bosch, gekleed in kostuums
die daar drie eeuwen geleden
gedragen werden.
ritten met hem. Hij was doodmak onder de mensen en
bij militaire plechtigheden; wuivende zakdoeken en parasols
op zijn neus verontrustten hem niet, alleen bij het vuren
van de infanterie nam hij de benen. Dan kon noch ik,
noch wie ook, hem hiervan afhouden en hem bewegen het
tirailleursvuur met gelatenheid aan te horen.
Later kreeg ik een Ierse koolvis, die Juliana „Zedda" ge
noemd heeft. Op dit paard kreeg zij haar eerste rijles.
Zedda, die een eigen wil en karakter had en waarmee de
ruiter met tact moest omgaan, was altijd zacht en braaf en
voorzichtig met kinderen. Zij had voor hen bepaald een
voorliefde. Meinig staaltje gaf zij daarvan te zien.
Juliana hield veel van tochten te paard. Onderweg hielden
wij altijd een pauze. Dit was het hoogtepunt van de
tocht, dan vertoonde zij zelfbedachte kunsten. Zij vroeg
of één of twee paarden naast Zedda mochten worden op
gesteld en klauterde dan van rug op rug, daarbij juichend
en kraaiend van de pret. Zij was zó vrolijk en haar stem
metje bracht zóveel geluid voort, dat het soms de paarden
van de gehele cavalcade aan de gang maakte en wij haar
bepaald moesten leren bij paarden wat stiller te zijn.
De Koningin-Moeder in de dertiger jaren.
Juliana had gedurende de oorlogstijd de gelukkige leeftijd
van het onbezorgde kind. Die jaren vielen bij haar in de
leeftijd van vijf tot negen jaar. Wel was zij zich ervan be
wust, dat alles anders ging dan vroeger, voor haar en voor
ons. maar van de achtergrond begreep ze gelukkig nog niets.
Toen Juliana zes jaar was, vormden wij een klasje op
het Huis ten Bosch Vooraf hadden wij de raad ingewonnen
van Jan Ligthart en het besluit genomen zijn methode
toe te passen. Ik herinner mij nog levendig mijn bezoek
aan zijn school. Ik slaagde erin deze wandelend te be
reiken, zonder dat het publiek dit merkte. Ligthart liet al
daar alles zijn gewone gang gaan. Hij demonstreerde alleen
zijn persoonlijke methode door bij verschillende klassen
even zelf de leiding te nemen. Daarna bracht hij een
bezoek aan Juliana en mij in haar speelkamer. Hier sloeg
hij haar spel lange tijd gade, teneinde zich een oordeel
over haar te vormen voor hij een advies omtrent haar
onderwijs aan ons uitbracht. Hij heeft dit nog juist kunnen
geven: spoedig daarna overleed hij.
De eerste onderwijzeres van zijn school nam spoedig de
leiding van het klasje in handen. Aan haar onderwijs heb
ben de kinderen voor hun toekomstig leven veel te danken
gehad. Haar bezonken oordeel en haar heldere kijk op
de karakters gaven haar veel overwicht op de kinderen.
Alles gebeurde volgens de methode van Ligthart; er werden
zelfs overeenkomstig zijn denkbeelden tuintjes op het
Huis ten Bosch aangelegd.
Het rijpaard speelde ook in de oorlogsjaren een belang
rijke rol in ons leven, daar ik te paard de onderdelen van
het leger inspecteerde. Natuurlijk werden dadelijk na het
uitbreken van de oorlog de grenzen van de diverse landen
gesloten voor de uitvoer van paarden, doch later lukte
het de handelaren af en toe paarden in Nederland in te
voeren en zo kon ik mij hiervan blijven voorzien. Later
raakten zij in onbruik ten gevolge van het nijpende voedsel
gebrek: het tekort aan haver.
Ik zou tot in het oneindige over dit onderwerp kunnen
uitweiden: de aardige momenten te paard bij de troep,
mijn avonturen als ruiter en die van hen die mij vergezel
den. Voor ieder pas aangekocht paard moest een naam
bedacht worden. Deze te bedenken was een groot plezier
voor Juliana. Haar kinderboeken bewezen haar in dezen
goede diensten. Eens las zij een verhaal van een kraai,
„Zwarte Jacob" geheten. Juist kocht ik toen een zwart
paard, dat natuurlijk dadelijk die naam kreeg.
Er viel niet aan te twijfelen, dat „Zwarte Jacob" van de
slagvelden kwam, daarvan getuigde zijn hele uiterlijk.
Zo'n exemplaar was er nog nooit bij ons op stal geweest.
Niet alleen waren zijn manen afgeschoren, maar ook zijn
staart, die alleen uit vel en wervels bestond. Als hij voor
werd gebracht, liet hij van louter vermoeienis zijn hoofd
hangen tot laag tussen zijn voorbenen. Hij moest geheel
worden opgekweekt. Natuurlijk deed ik eerst slechts korte
De opvoeding en het onderwijs van Juliana vergden veel
aandacht van mij. Het klasje van Juliana had het program
van de lagere school doorlopen, toen de kinderen de leef
tijd van tien jaar bereikt hadden en werd toen ontbonden.
Dit viel ongeveer samen met het weer opvatten van de
traditie om in de late lente naar Het Loo te gaan, daar de
zomer te blijven en er na de onderbreking voor de opening
van de Staten-Generaal terug te keren tot december.
Voortaan zou ons kind alleen les hebben. Wij besloten,
dat zij het belangrijkste van de leerstof van de H.B.S. en
het gymnasium zou doorwerken, teneinde op een jongere
leertijd dan anderen met hoger onderwijs te kunnen beginnen. De grondwet
bepaalde immers, dat zij na het volbrengen van haar achttiende levensjaar
de aangewezen Regentes was voor geval ik niet bij machte zou zijn de
regering uit te oefenen en dat zij dan, mocht ik komen te sterven, mijn
opvolgster was. Wat dus betekende,, dat zij op die leeftijd over de kennis
moest beschikken, die voor het voeren van het bewind noodzakelijk is.
Wij verzochten haar onderwijzeres bij het klasje, mevrouw Van der Reyden-
van der Hooft, het onderwijs in enkele vakken voort te zetten, ook om de
overgang naar onderwijs door meer leerkrachten minder plotseling te
maken. Mejuffrouw Oosterlee werd door ons tot haar gouvernante benoemd.
Deze gaf haar tevens les in het Frans. Ook de oude talen werden niet ver
geten, al kon de leerling niet evenveel tijd eraan besteden als haar kameraden
op het gymnasium. Zodra haar middelbare opleiding dit gedoogde, ging
zij geleidelijk op hoger onderwijs over, dat haar door verschillende hoog
leraren werd gegeven. Na haar tiende jaar vond ik de tijd gekomen, dat zij
zich op kunstgebied moest ontwikkelen. Wij begonnen een zangklasse, die
erop gericht was compositie en eigen initiatief te stimuleren. Wat de muziek
betreft, mocht zij kiezen welk instrument zij wilde leren bespelen. Ik
behoef hier niets te zeggen over al de verveling, het tijdverlies en de teleur
stelling, die de traditionele pianoles bij vele kinderen heeft veroorzaakt,
terwijl immers ieder instrument het gehoor kan ontwikkelen en een vrije
keus van het kind meer waarborg geeft voor de belangstelling en de
vereiste inspanning. Juliana bleek reeds heel jong muzikaal te zijn. Zij
neuriede en zong steeds allerlei melodieën en liedjes. Haar keus viel op de
viool en verscheidene jaren heeft zij daarop met goed gevolg gestudeerd.
Wat tekenen en schilderen betreft, vroeg ik advies aan Albert Roelofs.
Juliana kreeg een klasje onder leiding van diens vrouw, mevrouw Roelofs-
Bleckmann, die haar opleiding aan de tekenacademie in Den Haag had ge
noten en daarna, evenals haar man, was blijven schilderen. Zij begon
met het kunstgevoel in de kinderen te ontwikkelen door hen een denkbeeld
te geven van toegepaste kunst. Zij moesten daaroe zelf
ontwerpen maken en die uitvoeren. Later gaf mevrouw
Roelofs hun zowel tekenles als kunstgeschiedenis. De lessen
in kunstgeschiedenis heeft zij op verzoek van Juliana
voortgezet tot aan haar huwelijk.
Als de kunstgeschiedenis niet behandeld wordt als een
stuk historie, ais een oud perkament, dat men voor de
klas ontrolt, met andere woorden, niet gelijk de kunst
historicus dit pleegt te doen, maar men de oude en nieuwe
kunst laat zien door de ogen van een kunstenaar, dan gaat
voor de leerling heel die pracht leven door haar reliëf,
door haar lijn en door haar kleur. Zó verstond mevrouw
Roelofs haar taak.
Met grote schroom verzocht ik op zekere dag de heer
Roelofs mijn werk eens te bekijken en te keuren. Reeds
schreef ik, dat ik na mijn eerste onderwijs geheel op eigen
houtje had doorgewerkt en dat de resultaten daarvan min
der geslaagd waren.
Gedurende de eerste wereldoorlog besteedde ik mijn
vrije uren aan tekenen, ook met pastel. Deze ontspanning
kon ik mij uiteraard slechts zelden veroorloven. Niet alleen
het werken met papier en krijt bereidde mij vreugde;
het was niet minder de uiteraard halfbewust als zodanig
herkende vlucht uit de zorgen en de druk van het leven
van die tijd. Daarom niet het minst oefende deze bezig
heid zoveel aantrekkingskracht op mij uit. Iedere keer be
tekende zij een ware verpozing en ontspanning voor mij.
Natuurlijk bleek bij de beoordeling van mijn werk, dat
ik nog niet voldoende kon tekenen. In al mijn werk her
haalde zich een en dezelfde fout. In een pastelstudietje, ge
maakt van de omgeving van de tuin van het Noordeinde,
zag de heer Roelofs echter „meer dan dilettantisme". Wij
werden het er over eens, dat ik lessen moest nemen en hij
verklaarde zich bereid mij deze te geven. Met deze ern
stige, vakkundige aanpak ging een nieuwe wereld, met al
de bezieling en al het kunstgenot dat zij geven kan, voor
mij open. Met alle krachten die mij overbleven na vol
brachte dagtaak, wierp ik mij op het tekenen en het be
studeren van de natuur.
Met een leraar als Albert Roelofs betekende dit ernstig
en hard werken. Ik mocht aanvankelijk alleen tekenen. Hij
stond erop, dat ik dit grondig leerde. In het vroege voor
jaar gingen wij de ontluikende grassprietjes, de groei van
de bladeren en takjes, heel dat wondere leven van de na
tuur bekijken en haarfijn op papier zetten. De geestdrift
van de kunstenaar werkte aanstekelijk op de leerling. Mijn
schetsboek ging leven. Begon het met het weergeven van
subtiele bijzonderheden in de natuur, een takje, een blad,
weldra groeide uit al dat kleine een landschap op, bomen,
velden, heuvels, wolken, huizen, molens. Landschappen
met het boeiende spel van licht en schaduw. Voorwaar,
ik kon mijn liefde voor de natuur ten volle botvieren!