ONTHAAL VAN PAUSELIJK CONCILIEPLAN OVER HET ALGEMEEN GUNSTIG De Nederlandse welvaart Gelijke aandacht voor de apostelen Petrus en Paulus veelzeggend EN DE WERKENDE VROUW mm Wekeidks tbegëvpegtLffan alle edities van Haarlems Da^bhul Oprechte HaarleitischéCourant OECUMENISCH IN WELKE ZIN? door profdr. J. N. Bakhuizen van den Brink en IJnwider Courant OP 25 JANUARI 1L. HEEFT Paus Joannes XXIII de wens om een oecu menisch concilie tot stand te brengen uitgesproken. Wij moeten dit wel onderscheiden van de grote bijeenkomsten van de niet-rooms katholieke oecumenische beweging, waarvan Genève het centrum is en waarop wij nog terug zullen komen. „Oecumenisch" betekent „we reldomvattend" en is van ouds de kwalificatie van de grote kerkver gaderingen, vóór 1054, van die der ongescheiden kerk in Oost en West en daarna ook toegepast op bepaalde synoden in het Westen alleen, behorende tot de rooms-katholieke kerk. Het voorlaatste was dat te Trente in verschillende perioden tussen 1545 en 1563, dus na en grotendeels naar aanleiding van de hervorming gehouden en het laatste het Vaticaanse, in de Sint Pieter te Rome gehouden, waar het dogma van 's Pausen onfeilbaarheid is vastgesteld, 18691870. De aankondiging omvatte, voor zover ons thans bekend is, voorname lijk drie punten: de pastorale zorg van de Paus als bisschop van Rome voor kerk en christendom deze wereldstad, een onderwerp dus meer speciaal voor een diocesane synode. In de tweede plaats de herzie ning van het kerkelijk wetboek, dus een zuiver rooms-katholieke aan gelegenheid. En in de derde plaats, doch als tweede punt genoemd, de zorg voor de zuiverheid en de standvastigheid der leer en voor de eenheid der christenheid. Dit is het eigenlijke oecumenische punt in een méér dan alleen de rooms-katholieke kerk aangaande zin. De aankondiging had plaats na de ker kelijke viering van de dag der bekering van de apostel Paulus, in de naar hem ge noemde kerk „St. Paulus, buiten-de-mu- ren" (van Rome), waar zijn graf is. Bij moeilijk wordt gemaakt, beschouwd kun nen worden. Een diocesane synode is een synode van het diocees of bisdom. Op zulk een syno de kunnen dus de zaken, die het bisdom deze gelegenheid heeft de Paus de mening en de stad Rome zelf betreffen, behandeld verworpen, dat men onderscheid zou mo gen maken tussen het gezag van Paulus worden. Het kerkrecht is gecodificeerd in de omvangrijke codex voor het kerkelijk en dat van Petrus. Integendeel, hun leer recht, vroeger canon geheten, zodat men is één stralend geheel. De Paus schijnt hierbij aan de oosters-orthodoxe kerken gedacht te hebben, die zich voor haar van canoniek recht spreekt. De tegenwoor dig in gébruik zijnde codex is op Pinkste ren 1917 door Paus Benedi'ctus XIV uitge- ouderdom gaarne op Paulus beroepen. Aan vaardigd, nadat er lange jaren aan ge- de hervorming, wier beroep op de gena- werkt was. Hij is namelijk een vereen de- en rechtvaardigingsleer van Paulus voudiging en aanpassing van de eeuwen- (de brieven aan de Galaten en aan de Ro- lang gegroeide rechtsverzamelingen der meinen) nog sterker is, schijnt niet zozeer kerk wat niet meer leefde, is vervallen, gedacht te zijn. Ter voorbereiding van Er had dus een sanering plaats. Dat is een concilie, waar mogelijk ook niet- rooms-katholieken aanwezig zouden kun nen zijn, zijn de plaats en het gehele ka der van de aankondiging wellicht Van be paalde betekenis. In 1647 is er onder Paus Innocentius een decreet van het heilig of ficie verschenen, waarin uitdrukkelijk ver klaard werd, dat de zegswijze: „St. Pe trus en St. Paulus zijn de twee vorsten der kerk, die één geheel vormen", of iets, dat daarop lijkt, waardoor „een zekere ge lijkwaardigheid tussen Petrus en Paulus" wordt vastgesteld, een ketterij is. Deze uitspraak werd gedaan naar aanlei ding vooral van een zin uit een boek van Antoine Arnauld, een van de grote Fran se Augustianen en Jansenisten, waarte gen de kerk destijds ten zeerste in verzet was. Arnauld had gezegd, dat Petrus en Paulus beiden in hun leven boete hadden gedaan, zodat men in deze twee hoofden der kerk, „die één zijn", het beste voor beeld van berouw mag zien. Nu gaat het natuurlijk niet aan om een dergelijk decreet uit zijn historisch ver band te halen en er een al te groot ge wicht voor alle verdere tijden aan toe te kennen. Maar het is een kerkelijke uit spraak. Ze is nimmer herroepen. Ze geeft uitdrukking aan een voorstelling, die de rooms-katholieke kerk ongetwijfeld dier baar is, niet in deze zin, dgt het haar aan eerbied voor Paulus zou ontbreken, maar wel, dat voor haar Petrus het primaat, de voorrang, heeft en dat de Paus „vice Petri", dit is op de plaats, in naam en door de kracht van Petrus de kerk regeert. Weliswaar bidt zij in de liturgie van 25 januari: „O God, die de gehele wereld door de prediking van de heilige apostel Paulus hebt onderwezen...", maar deze gebedsweek begint met de herdenking van Petrus' stoel te Rome en Petrus noemde zij op het Vaticaanse concilie de vorst aller herders, en in hém heeft de grote Herder der schapen, Christus, de kerk gesticht. De uitspraak van paus Joannes zou hiernaast nu als een zekere nuancering, waardoor het niemand te den gemeenschappen om te zoeken naar de eenheid, die door zovele zielen op aar de heden ten dage zo innig verlangd wordt." Daarbij is volgens insiders niet slechts te denken aan de oosterse orthodoxie, maar ook aan anglicanen, protestanten, oud katholieken en misschien nog anderen. Dat deze dingen de Paus persoonlijk zeer aan het hart liggen, schijnt wel duidelijk te zijn. Op zich zelf is dit echter met de naam „oecumenisch" niet gegeven. De rooms- katholieke kerk erkent geen enkele ande re kerk als gelijkwaardig met zich zelf. Zij is over de gehele wereld verbreid. Brengt zij nu een concilie, dit is een al gemene vergadering of synode, waarop haar bisschoppen enzovoort samenkomen, bijeen, dan is daar dus de gehele wereld vertegenwoordigd en is de naam oecume nisch op zijn plaats. Het kerkrecht zegt daarvan, dat slechts de Romeinse ponti fex, de Paus, het bijeen kan roepen. Met stemrecht worden daartoe uitgenodigd de kardinalen, patriarchen, primaten, aarts bisschoppen, bisschoppen, titulaire abten en prelaten, abten van de orden en even tueel titulaire bisschoppen, ook theologen als deskundigen, maar deze met raadge vende stem, want de beslissingen worden slechts door de leden der hiërarchie ge nomen. Zijn het echter ooit beslissingen? Het kerkrecht bepaalt namelijk dat de Paus of zijn gedelegeerde het concilie pre sideert, de agenda vaststelt en dat de besluiten van het concilie slechts van kracht zijn, indien zij door de Paus zijn bevestigd en uitgevaardigd. Het oecume nisch concilie, zo wordt er voorts ener zijds bepaald, heeft de hoogste macht in dg kerk, maar, zo volgt daarop, er is van een uitspraak van de Paus geen bex-oep. .op het CQncilje. Duidelijk Js „dus, dat niet het concilie, "zoals gedurende een periode in de 15de eeuw het geval is geweest, de eigenlijke macht in de kerk heeft, maar de Paus alleen. Bovendien is duidelijk, dat zulk een concilie op zich zelf geen oecu menische betekenis in de nieuwe zin, die dat woord door de oecumenische beweging heeft verkregen, behoeft te hebben. Is echter de Paus van plan om niet-rooms- katholieken tot het bijwonen van het con cilie natuurlijk niet als stemhebbende leden, maar op enigerlei wijze als waar nemers en gespreksgenoten over bepaal de onderwerpen uit te nodigen, dan kan dit concilie een oecumenische betekenis in een nog nieuwere zin verkrijgen! 'Coen de wereldraad van (niet-rooms-katho- lieke kerken) eindelijk, na jaren van voor bereiding. in 1948 te Amsterdam gesticht OP ONS VERZOEK schreef de be kende theoloog prof. dr. J. N. Bak huizen van den Brink deze beschou wing over de pauselijke wens tot het houden van een oecumenisch concilie. Dr. Bakhuizen van den Brink is sinds 1934 hoogleraar in de kerk- en dog- niengeschiederiis aan de rijksuniver siteit te Leiden en heeft zich vooral toegelegd op studie van de vroeg christelijke cultuur. Zo schreef hij zijn dissertatie reeds over de oucl-christe- lijke monumenten van Efeze en er verscheen onder meer ook een werk van hem over de Romeinse catacom ben en haar fresco's. Zijn grote be langstelling en kennis van de bouw kunst heeft onder meer geleid tot zijn voorzitterschap van de Architecten- raad B.N.A. en tot de verschijning van een boek over protestantse kerkbouw in 1946. Zeer belangrijk was zijn ar beid. met prof. dr. J. Lindeboom aan het driedelige Handboek der Kerkge schiedenis, dat in 1946 voltooid werd. Hij is redacteur van het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis van de Hervormde Raad voor Kerk en Ere dienst.lid van de Raad voor het Zui ver Wetenschappelijk Onderzoek (Z. W. O.). Hem is in 1955 een eredocto raat verleend van de Universiteit van St. Andrews in Schotland. Paus Joannes werd, verscheen er een monitum, aanma ning, van het heilig officie, waarin aan canon 1325 werd herinnerd, waar het kerkrecht zegt, dat zonder toestemming van de apostolische stoel geen katholieken deel mogen nemen aan disputen of gesprek ken, met name openbare, met niet-katho- lieken. Die toestemming is dan ook niet gegeven. Prof. W. H. van de Pol te Nij megen schreef in datzelfde jaar in zijn boek ,.het christelijk dilemma, katholie ke kerk reformatie", dat de eenheid der christenheid een kerkelijk probleem bij uitstek is en niet op een speculatieve ma nier opgelost kan worden, maar alleen in concreto en kerkelijk. De katholiek nu gelooft in de kerk, omdat zij het lichaam van Christus is. Dit geloven richt zich op het zichtbare, niet op een onzichtbaar iets, een dialectisch-critisch beginsel hoe waardevol ook, anders valt men slechts terug in dwalingen, die de katholieke kerk fundamenteel heeft moeten veroordelen. Zij wacht er dan nu ook nog altijd op, dat de andere christenen hun ongemotiveer de aanklachten intrekken,- hun vooroorde len laten varen en tot de openlijke erken tenis komen, dat de katholieke kerk geen groter respect tegenover de ernstige be doelingen van de oecumenische beweging aan de dag had kunnen leggen en haar geen groter dienst had kunpen bewijzen, dan door de onwrikbare, beginselvaste afwijzende houding, die zij van het eer ste moment (Mortalium Animos, en der gelijke) heeft aangenomen. „De katholie ke kerk is zelfs de oplossing van heel de oecumenische problematiek". Deze duidelijke taal geeft enigszins aan, van welke kwaliteit de moeilijkheden zijn, die overwonnen moeten worden, willen niet-katholieken uitgenodigd worden door Rome om met haar te vergaderen en aan zulk een uitnodiging gevolg kunnen ge ven. Prof. Alevizatos, hoogleraar in de kerkgeschiedenis te Athene, heeft ver klaard, dat een werkelijk oecumenisch concilie, waar de verschillende kerken ge lijkwaardig naast elkander bijeen zouden zijn als vertegenwoordigsters van de ge hele christenheid ter wereld, vrijwel on mogelijk is wegens het fundamenteel ver schil in opvatting van oost en west ter zake van de rechtsmacht van zulk een con cilie, bedoeld is de macht van de Paus bó ven die van het concilie, en ter zake van bepaalde dogma's, zoals dat van de on feilbaarheid van de Paus en de beide Ma ria-dogma's, de Onbevlekte Ontvangenis en de Ten Hemelopneming. Prof. Aleviza tos ziet daarom meer heil in een modus van vreedzame samenleving dan in een direct op hereniging gerichte opzet. Het lijkt intussen wel zeer de vraag, of de Paus op dit laatste af zal koersen. De geschiedenis heeft in vervlogen eeuwen waarschuwende lessen inzake een al te ge nuanceerde directheid geleerd. De secre taris-generaal van de Wereldraad van ker ken te Genève, onze landgenoot dr. W. A. Visser 't Hooft,1 en het executieve comité van die raad hebben hunnerzijds ver klaard, dat het aanvaarden van een uit nodiging van de kant van Rome af zal hangen van de vorm waarin, en de basis waarop, die uitnodiging zal worden ge daan. Dit hebben ook anglicanen en de or thodoxe patriarch van Antiochië en ande ren ongeveer evenzo gezegd. Men mag wel denken, dat de voorlopige aankondi ging van het concilie er mede toe moet dienen om de opinie te peilen, die ten deze in de verschillende kerken en kerkgroe- peringen in de wereld bestaat. Dat deze opinie in het algemeen gunstig is, zoals dezer dagen ook nog uit uitlatingen van oud-katholieke zijde gebleken is, mag men zeker aannemen. Maar dat het bijzonder problematisch is, hoe de vorm te vinden, waardoor de goede bedoelingen ook inder daad gerealiseerd zouden kunnen worden, met ontzien van het eigen roomse stand punt en de niet-roomse standpunten, zal men evengoed moeten aannemen. De per soon van de Paus heeft ongetwijfeld haar grote betekenis, maar geen Paus kan het kerkelijk stelsel veranderen. De kunst zal zijn, daar in de noodzakelijke ruimte te vinden voor hetgeen thans beoogd wordt. Wij herinneren er aan, dat de aankondi ging geschied is juist na de zogenaamde gebedsweek voor de eenheid, die in en ook buiten de rooms-katholieke kerk pleegt te worden gevierd. De mis, vroeger „ter op heffing van het schisma" geheten, noemt men thans bij voorkeur „votiefmis voor de eenheid". In de litanie wordt gebeden: „Voor de hoogmoedige en aanmatigende houding tegenover onze medebroeders in Christus aangenomen schenk ons ver giffenis, Heer. Voor het tekort aan begrip jegens hen betoond schenk ons vergif fenis, Heer.. Opdat er slechts één kudde en één Herder mogen zijn, O God. breng de verdeelde christenen tezamen". Het lijdt wel geen twijfel of christenen van al le kerken en niet-christenen zien met spanning uit naar de verdere ontwikkeling. ioS. St- Petrus als Paus, houtsneden, Augsburc, 14S0. Sint Paulus nu nog niet zo lang geleden, ruim een halve eeuw, een korte periode in het leven der kerk. Toch is er reeds weder behoefte aan een nieuwe bewerking, wellicht ook met het oog op de gebieden in het Oosten, die geünieerd zijn met Rome en een min of meer eigen recht hebben, dat ook ge- codifieerd staat te worden. Voor het ne men van een besluit daartoe waarop nog veel studie zal moeten volgen is een concilie de plaats, ofschoon, als het er op aankomt, de Paus wel de macht zou hebben zulks zelf te besluiten. Pius X heeft dit in 1904 in tegenwoordigheid van de kardinalen gedaan. Thans zal het een con cilie-punt worden. NADERE BERICHTEN betreffende het kernpunt, waardoor het concilie een wer kelijk oecumenisch karakter zou kunnen verkrijgen, melden, dat de volgende, hoogst belangrijke, zaken beoogd schijnen te worden: de bestrijding van dwaallerin gen, de bestrijding in het bijzonder van het moderne materialisme, dat zo gevaar lijk is voor de geestelijke roeping van de mens, de innerlijke versterking van de kerk, die in verscheidene gebieden, zoals met name in China, met verscheuring wordt bedreigd, de zielzorg en evangeli satie in het algemeen, de nadere definië ring van het bisschoppelijk ambt als een wezenskenmerk van de kerk. Namen van personen of ideologieën zijn in verband met de bedoelde dwaalleringen opzette lijk niet genoemd. Wat wij zoëven een werkelijk oecume nisch karakter noemden, zou kunnen voortvloeien uit de indruk, die bij de aan kondiging gewekt is, dat ook een uitnodi ging gericht zal worden „aan de geschei- NAARMATE de wereld kleiner wordt door de mo derne middelen van ver keer en communicatie, ne men de contacten toe. Dit heeft goede en minder goede kanten. Zo heeft kennelijk de wedstrijd om welvaart en bezit, met als algemeen advies: zorg dat je gelijk blijft, die zich oorspronkelijk meer in de buren- en vriendenkring voltrok, zich uitgebreid op het internationale vlak. De Sovjet-inhaalactie ten opzichte van de Verenig de Staten heeft sterk in de hand gewerkt dat men zich met zijn buren gaat vergelijken. Nu zit daar uit wetenschappelijk oog punt niets verkeerds in. Men zoekt naar maatsta ven en vindt die aldus op verantwoorde wijze. Een andere vraag is of men de maatstaven altijd wel met de nodige nauwkeurig heid vaststelt. Erger, maar niet te voorkómen, is dat deze cijfers tegen woordig in handen komen van leken, die er verkeer de conclusies aan verbin den, mede, omdat er heel vaak bij dit soort gege vens geen of onvoldoende advies wordt gegeven. DE Organisatie voor Europese Economi sche Samenwerking (O.E.E.S.) heeft nu on langs een welvaartsvergelijking getroffen tussen de aangesloten Westeuropese landen waarin Nederland nogal pover voor den dag kwam. Het stond in de nabijheid van arme en ten dele nog onderontwikkelde landen als Ierland. Italië en Turkije vrij onderaan de lijst. West-Duitsland, de Scan_ dinavische landen, Frankrijk en Engeland toonden een aanmerkelijk hoger bruto na tionaal produkt per hoofd van de bevol king. Een dergelijk cijfer stelt men vast door alle goederen en diensten, die een geheel volk gedurende een jaar produceert, bij elkaar op te tellen daarvoor moet men dan natuurlijk de geldswaarde nemen en de zo verkregen uitkomst te delen door het totaal aantal inwoners van het betreffende land. Volgens de O.E.E.S.- statistiek had iedere Nederlander in 1956 gemiddeld 2950 aan bruto nationaal pro dukt voortgebracht, de Belg 4230 en de Duitser (buiten West-Berlijn) 3470. Ne derland zou dus^bij zijn naaste buren een flink stuk achterop zijn en dat is iets waar velen zich ongerust over maken. Voor al te grote zorgen is echter geen reden. Want in de eerste plaats zijn de cijfers van de O.E.E.S. berekend naar de officiële wisselkoersen, die echter de koop kracht van de valuta's niet nauwkeurig weergeven. In 1956 kreeg men voor een Nederlandse gulden ongeveer negentig Franse francs. Maar men kon met die francs veel minder doen dan met de gulden hier te lande. Het verschil in bruto natio naal produkt tussen de landen blijkt dus veel groter in geld dan in goederen te zijn." Rekent men de cijfers van de O.E.E.S. nu om naar de koopkracht van het geld, dan komt Nederland er al heel wat beter voor te staan. België heeft dan 3190 en West- Duitsland 3240 per hoofd. De verschillen met Nederland worden dan al een stuk minder groot, hetgeen ook door de ervaring bevestigd wordt, want buitenlanders, die ons land bezoeken, vinden het hier meestal wel goedkoper als thuis, maar ze hebben toch bepaald niet de indruk in een arm, achtergebleven gebied te zijn beland. Toch staat Nederland, ondanks deze koopkrachtcorrectie, nog lang niet vooraan in de rij. Ook hiervoor zijn duidelijke oor zaken aan te geven en die liggen niet in een grotere luiheid of een gebrek aan ef ficiency. Dit kunnen we constateren door het bruto nationaal produkt te delen, niet door de gehele bevolking, maar door de beroepsbevolking. Die omvat dus grofweg alle Nederlanders tussen vijftien en vieren, zestig jaar. Het aantal mensen, dat in Nederland werkelijk in het arbeidsproces wordt ingeschakeld, is in vergelijking met de totale bevolking kleiner dan in de om ringende landen. Dit ligt ook voor de hand, want het geboortecijfer is in ons land hoog, het sterftecijfer zeer laag. Verhoudings gewijs zijn er hier veel meer kinderen en ouden van dagen, waarvoor gezorgd moet worden. Het produktieve bevolkingsdeel krijgt dus evenredig minder van de natio nale koek. die het zelf bakt. Daar komt nog bij, dat de Nederlandse gehuwde vrou wen in vergelijking met hun buitenlandse zusters weinig betaalde arbeid verrichten. In Nederland nemen slechts twintig per honderd van alle (dus niet alleen van de gehuwde) vrouwen aan het produktieproces deel, tegen vijftig percent in West-Duits land bij voorbeeld. Er moge op worden gewezen, dat het hier gaat om een andere opvatting van wat welvaart is. Voor de Duitsers is dat kennelijk een hoger in komen, voor de Nederlanders ligt het ac cent meer op de plaats van de vrouw in het gezin en het huishouden, waar zij weliswaar onbetaalde arbeid verricht. Houdt men rekening met deze relatief klei ne beroepsbevolking, dan kan ons bruto nationaal produkt zeker een vergelijking met het buitenland doorstaan, maar dit neemt toch niet weg. dat het gemiddelde per hoofd kleiner is dan in de andere lan den. Er zijn hiervoor nog andere redenen op te geven: Nederland is arm aan grond stoffen, met in verhouding tot de bevolking een kleine oppervlakte, die dan nog voor een belangrijk deel door dijken enzovoorts tegen het water beschermd moet worden. DE BEVOLKINGSSTRUCTUUR moet toch wel als de belangrijkste oorzaak voor de achterstand worden aangemerkt. In de toeneming wordt door velen een gevaar voor verpaupering gezien, maar dat behoeft zeker niet zo te zijn. Colin Clark, de be kende Amerikaanse econoom, wees onlangs in een opmerkelijk artikel op het verband tussen een groeiende bevolking en een verhoging van de produktiviteit. Als voor beeld haalde hij Amerika en Europa in de negentiende en twintigste eeuw aan. Een grotere bevolking stelt in staat tot betere arbeidsverdeling en geeft een ruimere markt voor de afzet van produkten. Dit kan vooral van betekenis zijn als de Euro- markt een werkelijk vrij economisch ge bied is. Een toenemende bevolking vraagt echter anderzijds offers van de produk- tieven, daar zij minder moeten consumeren om de besparingen, die nodig zijn voor de creatie van grotere toekomstige werkge legenheid in de industrie, op te brengen. Gaat alles goed, dan is er echter alle kans, dat de huidige opofferingen straks ruim schoots zullen worden goedgemaakt. Er zijn naar onze mening zeker nog me thoden om het tegenwoordige bruto natio nale produkt op te voeren. Ten eerste zou men de pensioengerechtigde leeftijd voor hen die dat wensen met enige jaren kunnen verhogen, zodat zij langer bij het produk tieproces ingeschakeld bleven en tevens geen pensioen „kostten". Ten tweede zou men de gehuwde vrouwen van laten wij zeggen ongeveer vijfenveertig jaar, die meestal volwassen of bijna volwassen kin deren hebben, er misschien toe kunnen brengen hun oude functie weer op te ne men of scholingscursussen voor een nieuw beroep te volgen. Zij zouden dan nog jaren produktief werkzaam kunnen zijn en er materieel zowel als geestelijk wel bij varen want menige vrouw voelt, zich overbodig in maatschappelijk opzicht, als de kinderen het ouderlijk huis verlaten hebben. W. Langeveld I |fi|P8 |jl 41

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 13