BEZITSVORMING EN MEDEZEGGENSCHAP Abbé Couturier sloeg een brug over „een met bloed gevulde kloof Titus Oates in het schandhlok HET PAAPS COMPLOT jyiiiÉu Zijn gebed om eenheid vond de weg naar orthodoxen en protestanten TITUS OATES, GEBOREN OP EEN ONBEKENDE DATUM IN 1649 EN IN ONEER GESTORVEN OP 12 JULI 1705, WAS EEN VAN DIE GLIBBERIGE FIGUREN, DIE MEN IN ELK TIJDPERK DER GE SCHIEDENIS AANTREFT. HET KAN NU EENMAAL BLIJKBAAR NIET ANDERS. ER ZIJN ALTIJD INDIVIDUEN DIE PROFIJT WIL LEN TREKKEN VAN DE MOEI LIJKE POSITIE, WAARIN HUN MEDEMENSEN ZIJN GERAAKT EN GEEN MIDDEL SCHUWEN. pi :!fc- M STERKER en indringender dan ooit herinneren de kerken zich het ver- Ës= trouwelijk gesprek dat Jezus Christus in de nacht van zijn arrestatie roerde met zijn leerlingen en zijn daaropvolgende gebed, „niet alleen voor dezen maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn, opdat de Hf wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebtDe onrust over de ver- deeldheid van het Westerse protestantisme, voor een belangrijk deel voort- ff§ gekomen uit de zending, leidde tot de oecumenische beweging, die in de Wereldraad van Kerken gestalte heeft gekregen, Is deze weg er reeds een met zóveel hindernissen, dat alleen geloofsgehoorzaamheid en geen mense- lijke berekening haar kan doen volgen nog veel groter is de problematiek, Hf die de roeping tot eenheid met de oosters orthodoxe kerk ontmoet En in het geheel niet te overzien lijkt het complex van vraagstukken, waarvoor ül diegenen zich gesteld zien, die het gebed van hun Heer ook durven betrek- ken op de rooms-katholieke en niet-rooms-katholieke christenen. Toch zijn Hf die er ook en van beide kanten. In ons land merkt men daar wellicht jUj weinig van, maar in Frankrijk en in Zwitserland is al jarenlang een gesprek Hf gaande, waaruit bijvoorbeeld destijds het voorstel van de Bazelse nieuw- testamenticus prof. Cullman voortkwam tot uitwisseling van collecten tussen protestantse en rooms-katholieke kerken, waar reeds eerder in dit blad de aandacht op is gevestigd, HET SCHRIJNENDE BESEF van de scheiding tussen Rome en de reformatie is al eeuwen oud, maar dat het thans veel meer christenen uit beide „kampen" bezighoudt, komt in niet geringe mate door het appèl, dat in de dertiger jaren een pastoor in Lyon tot zijn eigen kerkgenoten en tot de protestanten heeft gericht. Dat was abbé Paul Couturier, een merkwaardige figuur, die zijn leven lang onder de scheiding heeft geleden. Hij werd in 1881 geboren, een fabrikants- zoon, die zich in 1906 tot priester liet wijden en tot 1933 een vrijwel onbekende leraar wiskunde, natuurkunde, scheikunde en natuurlijke historie aan het College des Chartreux in Lyon is gebleven. Hij was er ook de man niet naar om de openbaarheid te zoeken, maar vond de weg naar de harten van zeer velen binnen en buiten zijn kerk via correspondentie. Zijn secretaris in zijn latere jaren, Maurice Villain, die na zijn dood in 1953 een boek aan hem wijdde, onthulde dat hij regelmatig correspondentie onderhield met ongeveer vierhonderd mensen. In het klooster van Amay sur Meuse, dat in 1924 was opgericht door de Benedictijnen naar aanleiding van een breve van Paus Pius XI over de eenheid der christelijke kerk, worstelde Couturier vele uren om tot klaarheid te komen met het daarin gestelde probleem. In gesprekken met oosters-orthodoxe Russen, die als vluchtelingen in Lyon veel bijstand van hem ondervonden, verwierf hij een diep vertrouwen en respect van deze gelovigen, wier controverse met Rome toch zeer scherp was. Door een artikeltje in 1935, dat als zijn „geestelijk testament" bekend is geworden, trok hij ook de aandacht van vele gezaghebbende protestanten in Frankrijk, die daarin een geheel nieuwe gezindheid ontdekten en ervan overtuigd waren, dat zijn roepen 'om eenheid slechts door de Heilige Geest werd geleid. Een jaar later nam de synode der hervormde kerk van Frankrijk officieel het besiuit het door hem aan zijn katholieke geloofsgenoten aanbevolen gebed voor de eenheid ook in de eigen gemeenten in te voeren. Na de oorlog droeg ook de Wereldraad van Kerken dit gebed op aan al haar leden. De voornaamste reden, waarom hier van protestantse zijde met zoveel enthousiasme werd ingegaan op een initiatief van roomskatholieke zijde, was stellig de allesbeheersende ondertoon van ver ootmoediging en schuldbelijdenis die eenzelfde uitwerking had in de andere „kampen" en nog altijd bezig is, met name in Frankrijk, bressen te slaan in eeuwenlang onaantastbaar geachte kerkmuren. Een voorbeeld van deze gezindheid was een brief van Couturier in augustus 1946, die een schok deed gaan door vele katholieke priesters in Frankrijk en hen bereid maakte, zich mèt hem te verootmoedigen. De dag van St. Bartholo- meus naderde 24 augustus. Katholieken maakten zich op om de nagedachte nis van de apostel Bartholomeus te eren, maar de protestanten zouden kort daarna bijeenkomen onder de eeuwenoude kastanjebomen van het Musée du Désert om de gruwelen van de beruchte Bartholomeusnacht in 1572 tegen hun voorvaderen te herdenken. Het vooruitzicht van die tweevoudige her denking kwelde de priester: „Tussen onze protestantse broeders en ons is een diepe kloof, gevuld met bloed" schreef hij en hij somde op: „De massamoord van 'Bartholomeusnacht, de gevolgen van de herroeping van het Edict van Nantes in 1885, ballingschap, inkwartiering, het wegnemen van kinderen van hun ouders om hen in kloosters onder te brengen, allerlei soorten wreed heden Daarop citeerde hij de predikant Wilfred Monod: „De nakome lingen der Hugenoten hebben nog een hart vol tranen en dragen in het ver borgene nog een verse wond in hun ziel. Opdat eindelijk de ware religieuze ver zoening tot stand zou kunnen komen tussen de zonen der slachtoffers en de zonen der beulen, zou er op welke manier dan ook een mea culpa moeten worden uitgesproken. Tot dit mea culpa" aldus de pater „kom ik u nu opwekken. Al houden wij rekening met de zeden van die tijd, met de ver menging van het tijdelijke met de geestelijke dingen in die dagen, met ons katholieke geloof, dat deze martelaren niet ten volle deelden en dat stellig bij dit weer goedmaken niet in het geding is dan nóg blijft het feit dat deze martelaren hebben geleden of zijn gestorven onder de folteringen der katho lieken en dat hun bloed scheiding maakt tussen ons en onze protestantse broe ders. Dit is nu juist voor ons het onverdraaglijke. Velen onzer delen reeds deze gedachten, deze gevoelens, dit lijden, dit verlangen om het weer goed te maken. Deze zijn de realisten en het reële is de vreugde. Tot dit realisme kom ik u oproepen en ik nodig u uit om voorzover het in uw vermogen ligt, dit doeltreffend te verwezenlijken. Indien ge priester zijt, verzoek ik u de zeer heilige offerande op de dag voor St. Bartholomeus te willen opdragen om Gods vergeving te vragen voor de wreedheden, die begaan zijn door onze vaderen, om Hem te vragen het eertijds vergoten bloed der verzoening te veranderen in een bron van levend water, waarin het Lam Gods, dat de zonde wegneemt, ons onze diepe broederschap in Hem doet terugvindenGe zult een werk der gerechtigheid, een werk der liefde, een werk ter vereniging der harten verrichten, dat een eerste maar noodzakelijke stap in de richting van de een wording der geesten in de Waarheid van Christus is. Verzamelt rondom het altaar in vereniging met u een zo groot mogelijk aantal gelovigen, die hier begrip voor hebben". En dan volgen er nog meer instructies, ook voor de leken. EEN DER REACTIES hierop van protestantse zijde was een brief van pasteur Jean Cadier, hoogleraar aan de theologische faculteit van Montpellier, die onder meer schreef: „Ik herken hierin het werk van de Heilige Geest, dat sedert zoveel jaren in al uw pogingen naar voren komt en dat door middel van u een strak volgehouden bedoeling van Christus openbaart „om in één lichaam de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen". Ik proef er die ware liefde, die gemeenschap in Christus in, die ik reeds in zoveel ontmoetingen heb ge proefd, die op uw initiatief tot stand gekomen zijn. Ge hebt de moed en de argeloosheid gehad om het politieke plan te verlaten door te onderstrepen, dat het nieuws van de massamoord, waarvan de slachtoffers in de tienduizenden lopen, te Rome met vreugde ontvangen is, ge verbergt niets van de betekenis, die Gregorius XIII aan deze „afslachting der Hugenoten" heeft gehecht. Ik ben erdoor getroffen, dat ge niets wilt verbergen van de juichtonen van het pausdom. Ik ben er nog meer door getroffen, dat ge u er zelf verantwoordelijk voor voelt en dat ge de katholieken wilt aanzetten tot een daad van veroot moediging en berouw. Want ge laat heel duidelijk zien, wat de grote smart is: dat het lichaam van Christus is verscheurd en de liefde is verduisterd. Ge bewijst ons ook een zeer grote dienst, doordat ge voor ons, Franse protestanten die bittere voldoening wegneemt, die steeds het deel is der vervolgden, die versteviging van oude posities, die slechts steunt op historische overwegingen. Ik denk er niet aan 't lijden te ontkennen van hen, die u mij wel toestaat onze martelaren te noemen. Wat de bijeenkomsten in het Musée du Désert aangaat, die ook deze hoogleraar placht te bezoeken, hij geeft er zich rekenschap van, dat voor velen van hen, die naar deze ontmoetingen komen, de mythische en historische elementen van een duister antikatholicisme meer macht hebben, dan de elementen van de aanbidding en het geloof: „God vraagt niet van ons, dat we in herinneringen zouden leven, maar alleen van een aanwijsbare, actuele gemeenschap met Hem, in de persoonlijke gehoorzaamheid aan Zijn wil en in dankbare vreugde. Door uw poging tot berouw en verzoening neemt ge voor ons het uitgangspunt weg voor een te uitwendige en formele vroomheid. Als predikant kan ik u daarvoor niet dankbaar genoeg zijn". IN EEN TIJD dat de katholieken in En geland niet erg vriendelijk werden aange keken, te weten onder de regering van Karei II, was hun zielzorg grotendeels aan de jezuïeten toevertrouwd. Deze moesten hun arbeid in het geheim verrichten, zo als wij dat in ons land ook gekend heb ben. Ik moet hier dadelijk aan toevoegen, dat dit „in het geheim" ten onzent een zeer betrekkelijk begrip was. Maar in En geland was men bij tijden minder ver draagzaam, tijdens de regering van ge noemde Karei zeer zeker. De priesters ont vingen hun opleiding in Saint Omer in Frankrijk en werden na hun wijding in Engeland binnengesmokkeld. Onder hun ijverigste leerlingen bevond zich een jon geman, Titus Oates geheten, Hij maakte zich in St. Omer zeer verdienstelijk, won ieders vertrouwen en was tenslotte geheel van het doen en laten van zijn medebroe ders en dus ook van hun werk in Engeland op de hoogte. Dit stelde hem in staat met een schijn van waarheid een héle serie aanklachten tegen hen in te dienen, toen hij na genoeg te hebben opgestoken St. Omer verliet en zich met een zich zelf geschonken doctorstitel te Londen vestig de. Ofschoon hij vóór zijn „Paapse" perio de van diverse scholen als ongewenste leer ling was weggejaagd en geen enkel exa men had afgelegd zag hij door list en be drog ook nog kans tot anglicaans pries ter te worden gewijd. Hij verschafte zich ook een niet onaan zienlijk jaargeld, namelijk van twaalfhon derd pond per jaar en hij kreeg dit voor het oprollen van het „Paaps Complot" uit dankbaarheid der regering. Het „Paaps Complot" was geen werke lijkheid doch een produkt van de fantasie van Oates zelf. Hij wist, dat de onderge doken priesters eens in de drie jaar „er gens" in Engeland in het geheim een bij eenkomst nielden en dat zij dan de pro blemen bespraken, waar ze dagelijks mee werden geconfronteerd. Hij had in zijn da gen in St. Omer ook gehoord van een ze kere Coleman, een katholieke leek, die zich geroepen achtte in de kortst mogelijke tijd het katholieke geloof in Engeland volledig te herstellen en die zich daartoe ook met de jezuïeten in verbinding had gesteld zonder succes overigens. Met deze twee gegevens zette hij de samen zwering in elkaar. De jezuïeten zouden in overleg met Coleman en door diens aan- hangers(?) bijgestaan alle schepen in de Theems in brand steken, zij zouden alle protestanten vermoorden, zij zouden de teugels van het bewind in handen nemen en tenslotte een einde maken aan het le ven van de koning. De paus zou zijn hoge goedkeuring aan deze plannen reeds heb ben gegeven. Aan dit alles werd geloof ge schonken!! Oates beweerde nog meer. Ook de koningin die katholiek was zou in het complot betrokken zijn. Maar dat ge loofde Karei niet. Zoveel gezond verstand had hij nog wel. Afgezien van het onzinni ge van de rest van het verhaal zou in onze tijd de laatste beschuldiging de deur heb ben dicht gedaan. Niemand zou de man ernstig hebben genomen, die in staat was een dergelijke enormiteit ten aanzien van de koningin te uiten. Maar de gemoederen waren toen zo gespannen en de godsdienst haat was over en weer zo groot, dat men met graagte elk voorwendsel aangreep eikaars gelederen te decimeren. WAT ZOU er nu precies gebeurd zijn? Oates beweerde, dat hij aanwezig was op een bijeenkomst van veertig tot vijftig je zuïeten. Deze zou gehouden zijn op 24 april 1678 in de herberg „Het witte paard" ergens in Londen De plannen, die hier boven zijn uiteengezet, waren toen bespro ken. Oates, die nog geen priester doch nog novice was, zou van de ene kamer naai de andere gestuurd zijn om boodschappen over te orengen. De „samenzweerders" vergaderden dus in kleine clubs. Tenslotte zou er een akte zijn opgemaakt, waarin de uitvoering van het complot nauwkeurig was omschreven. Oates zou zijn rondge gaan om nandtekeningen te verzamelen. Deze akte is natuurlijk nooit gevonden. OATES GING met zijn verhaal naar de magistraat. Hij verklaarde verder zich in geweten bezwaard te voelen, de afschuwe lijkheid van de paapse praktijken te heb ben ingezien en protestant te zijn gewor den. De magistraat zegde een onderzoek toe en Oates beloofde daarbij te helpen. Enige dagen latei werd het lijk van de magistraat in Londen op straat gevond- den. Sir Edmundbury Godfrey, zo heette hij, was met zijn eigen zwaard doorboord. Niemarid heeft ooit de schuldige gevon den, doch Oates en de zijnen en tenslotte ook het opgeruide volk wisten het wel... de jezuïeten! Nu was de vlam in de pan. Doodvonnis op doodvonnis volgde. Oates werd geloofd in alles wat hij te berde bracht. Al wa ren er vele getuigen uit Frankrijk over gekomen, die onder ede verklaarden, dat Oates in de maand april 1678 niet in En geland was, doch in St. Omer en al kon men zijn doen en laten van dag tot dag beschrijven, het hielp niets. De getuigen waren katholiek, dus onbetrouwbaar. Het stond vast, dat de door Oates naar voren gebrachte getuigen misdadigers waren, die al herhaalde keren waren veroordeeld maar ook dat gaf geen moeilijkheden. Waarom zouden ze nu niet de waarheid zeggen? Toen de rechter, die al deze za ken behandelde, door wat voorzichtiger lieden erop gewezen werd dat hij wat al te hard van stapel liep, antwoordde deze met de woordspeling: „Het is beter, dat ik heet loop achter de groene tafel dan op de brandstapel in Smithfield" dat laat ste voor het geval, dat de katholieken weel de macht zouden krijgen. Het steeds groeiende verzet in hogere (protestante) kringen maakte tenslotte een eind aan deze lugubere vertoning. Toen Jacobus aan 't bewind kwam en de katho lieken inderdaad wat meer in de melk te brokken kregen, was het ogenblik aan gebroken met Oates af te rekenen. Zijn rechter» was Lord Chief Justice Jeffreys, een overtuigde protestant, die echter een vijand was van alles wat op geweld leek ten aanzien van een andere godsdiensti ge overtuiging. „Bij elke godsdienstige groepering" zei hij tijdens het proces „zijn schurken en behoorlijke mensen". OP 8 MEI 1685 begon het proces. Oates was al in ongenade en had een boete van honderd duizend pond sterling opgelopen wegens smaad ten aanzien van de hertog van York, broeder van Karei II en de latere Koning Jacobus zelf. Die boete zou bij niet-bstaling worden vervangen door levenslange gevangenisstraf en het zag er naar uit, dat Oates zoveel spaargeld niet had. De zaak, waar hij zich nu voor moest verantwoorden, werd ernstiger geacht, namelijk meineed, die de dood van vele onschuldigen veroorzaakt had. Men was er dus eindelijk achter gekomen, dat de fan tast Oates tuchthuisboeven zijn verhalen had ingeprent en deze voor het gerecht la ten herhalen. ER WAREN INMIDDELS zeven jaren verlopen en Oates, die voor rechter Jef freys op arrogante manier zijn onschuld bleef volhouden, beriep zich op die ter mijn. „Waarom nu?" riep hij uit. „Waar om geloofde de rechter van toen mij wel?" Als hij dan zo kennelijk leugenachtig ge weest was in de jezuïetenprocessen, waar om was hij dan toen niet vervolgd? Waar om moest er gewacht worden tot de getui gen, die hem konden ontlasten, óf dood wa ren óf alles hadden vergeten? Op de vraag, waarom het zo lang ge duurd had voor Oates terecht moest staan ging Jeffreys wijselijk niet in. Ook toen nog moest men voorzichtig zijn met zijn woorden. Maar ten aanzien van zijn colle ga-rechter merkte hij terecht op, dat de ze zich op dat moment niet had te verant woorden, doch dat het Oates was en dat het niet ging om de doodvonnissen zelf, die waren uitgesproken, doch om de meineed die hij, Oates, gepleegd had. Hij was tij dens het driejaarlijkse congres der jezuïe ten in april 1678 niet in Engeland geweest doch had zich in Frankrijk te St. Omer be vonden, alwaar hij toen nog ijverig de rooms-katholieke theologie bestudeerde. Het hele verhaal van boodschappen over brengen en akten laten tekenen en wat dies meer zij was dus gelogen! En de getui gen, die hij had meegebracht, waren door hem omgekocht. Daar ging het nu om! HET PROCES, dat door allerlei omstan digheden in twee zittingen was gesplitst, duurde niet lang. Oates had een paar ge tuigen a décharge opgevist neen, niet zijn vroegere satellieten, die liet hij wijse lijk thuis doch dienstpersoneel van een familie, waarbij hij in april 1678 de gast zou zijn geweest. Doch die spraken elkaar dusdanig tegen, dat Oates ze maar liet va ren, zoals dat heet. Zijn argument luidde weer, dat alles al lang geleden gebeurd was, zodat men moeilijk kon verwachten, dat iemand zich nog iets met enige nauw keurigheid zou herinneren. Oates wierp zich nu in verweren die de rechter wel heel slecht aanstonden. Hij beriep zich er onder meer op dat. hij als protestant toch recht had beschermd te worden tegen paap se hinderlagen. Met melodramatisch ge baar wendde hij zich tot 't publiekdat niet reageerde. De rechter deed dat wel. „Overal zijn schurken te vinden ook bij de protestanten!" zei hij. „Ik vind het wer kelijk geen eer voor onze kerk, dat Oates zich op zijn lidmaatschap daarvan be roept. De jury zal de eer der kerk het bes te dienen door elke relatie daarvan met dit soort misdadigers te negeren". En de jury had niet veel tijd nodig om tot de uit spraak „schuldig" te komen. OATES WERD NIET ter dood veroor deeld. Doch de straf, die hij kreeg, was niet veel aantrekkelijker. Hij moest ten eerste de kosten der procedure betalen, hij werd ontdaan van zijn priesterlijke waardigheid en zou op de eerstvolgende maandag en dinsdag aan de schandpaal staan. De woensdag daarop zou hij van Aldgate naar Newgate gevoerd worden, gedurende welke lange wandeling hij zou worden gegeseld, de daarop volgende vrij dag zou hij tussen Newgate en Tyburn de zelfde behandeling ondergaan, tenslotte zou hij op diverse datums van de volgende jaren weer aan de schandpaal vertoond worden. Het geheel werd ge completeerd met levenslange gevange nisstraf. De eerste dag de beste, dat Oates aan de schandpaal stond, betekende al bijna zijn einde. Men gooide naar hem met do de ratten en katten en tenslotte met ste nen en de politie kon hem met moeite red den van een lynchpartij. Na de eerste ge seling had hij volgens menselijke bereke ning een lijk moeten zijn, hetgeen naai de geschiedschrijvers geloven ook wel de bedoeling zal zijn geweest, doch won- derlijlcerwijze genas hij. De rest van de straf werd hem kwijtgescholden, omdat er invloedrijke lieden waren, die deze ver toning toch wel al te barbaars vonden. Alleen de gevangenisstraf bleef. Totdat Willem III aan het bewind kwam. Toen doken de katholieken weer onder en kwam Oates vrij. Hij kreeg zelfs een jaargeld van driehonderd pond sterling Doch zijn medeburgers zelf ontvingen hem niet. De kerk herstelde hem niet in zijn waardigheid. Hij werd baptist. Doch toen men in die kringen gewaar werd, wie Oates was, werd hij ook uit dit kerk- nootschap gestoten. Niemand wilde met hem te doen hebben en hij stierf jaren la ter, een eenzaam en door elkeen veracht man. Mr. II. J. M. Tonino 'C. it ~c?\, - #81 wmmmm Wmm Pm wmmmm - k DE VERZOENING van kapitaalbezit ters en arbeiders is een vraagstuk, waar mee vele grote geesten zich hebben bezig gehouden. Het probleem is van principië le betekenis, want tenslotte gaat het om de netelige vraag wat beiden uit een oog punt van rechtvaardigheid toekomt voor hun bijdrage in het produktieproces. Dui delijk is, dat de produktiefactoren kapi taal en arbeid het niet zonder elkaar kun nen stellen. De machines moeten bediend worden, de mens is in zijn werk op deze kapitaalgoederen aangewezen. In feite is er dus een belangengemeenschap als men de aangelegenheid van technisch of so ciaal-ethisch standpunt beziet. Beschouwt men haar echter uit de economische ge zichtshoek, dan constateert men een be langentegenstelling, daar de kapitaalbe zitter in vele gevallen tevens als werkge ver optreedt. Het loon van de arbeid is dan een bestanddeel van de kostprijs en het moet om deze reden zo laag mogelijk gehouden worden. De bepaling van de loonhoogte is nu een kwestie van macht. De partij, die op een gegeven ogenblik het sterkst is, wint. De middelen, door werkgevers en werknemers in deze strijd gebruikt, variëren sterk. De voornaamste zijn wel uitsluiting en staking. Dit zijn uiterste middelen om de eigen eisen kracht bij te zetten. Feitelijk is de gehele machtsstrijd in een rechtsstaat ongewenst omdat deze neerkomt op een vorm van eigenrechting, een verschijnsel, waarop men in een geordende samenleving aller minst prijs stelt, aangezien het de rechts zekerheid in gevaar brengt. Sociaal is de strijd ontoelaatbaar omdat hij groepen, die op elkaar aangewezen zijn, verdeeld houdt. Economisch leidt hij tot de onple zierigste consequenties door de vex-storing van de arbeidsvrede, de eruit voort vloeiende afgunst en ontevredenheid. Zelfs al komt het zelden tot stakingen zoals bij voorbeeld in Nederland het geval is dan blijven de meeste bezwaren binnen de onderneming bestaan. Vele be drijven stellen dan ook alles in het werk om deze weg te nemen of te verzachten. Daarmee parallel loopt de actie voor be- zitsvoi-ming in het Nederlandse politieke leven, waarop men vooral aan confessio nele zijde het accent legt. IN HET BEDRIJFSLEVEN, in vak- bondski-ingen en in de politieke sfeer wordt er de laatste tijd veel gesproken over be paalde methoden om de tegenstelling te verzachten en de werknemers meer bij het pi-oduktieproces te betrekken. Een daarvan is het geven van aandeelhoudei-s- rechten aan de werknemers. Bij nadere beschouwing bleek dit echter een zeer in gewikkelde matex-ie met tal van economi sche en sociaalpsychologische zowel als organisatorische aspecten, hetgeen nog eens bevestigd wordt, als we het zo juist verschenen rapport „Aandeelhouders rechten van werknemers, co-pax-tnership en cex-tificaatstelsel" van de Commissie Bezitsspreiding doornemen. De commis sie heeft een onderzoek ingesteld in Ne derlandse bedrijven, waar al een dex-ge- lijk stelsel was ingevoerd. De buitenland se ervaringen konden door middel van een litteratuurstudie met de Nederlandse worden vergeleken. Onder „co-partnex-ship" dient men een ï-egeling te verstaan, krachtens welke de werknemers in het bezit kunnen geraken van aandelen in de onderneming en waar mee wordt beoogd de werknemer tot volwaardig deelgenoot in het onderne- mingsverband te maken. Dit doel lijkt uit hoofde van drie elementen van 't co-part- nership goed bereikbaar. A: omdat er meer duurzaam bezit gevormd wordt (hier ligt dus het verband met de bezits vorming). B: de werknemer wordt in staat gesteld de onderneming in mede eigendom te verkrijgen (de tegenstelling tussen bezittei-s en niet-bezitters wordt dus opgeheven). C: de werknemers verkrij gen medezeggenschap in de algemene vex-gadering van aandeelhouders (dit is iets anders dan medezeggenschap in de onderneming zelf!). De commissie onderscheidt de mede zeggenschap naar zijn object: algemeen beleid of dagelijkse gang van zaken, axs- mede naar zijn omvang: het medeweten, het medespx-eken en het medebeslissen. Medezeggenschap in het algemene beleid bestaat na goede voorlichting door de bedrijfsleiding uit deze drie functies in de vergadering van aandeelhouders. De medezeggenschap in de dagelijkse gang van zaken is iets anders en wordt door de werknemer ook zonder co-partnership uit geoefend. Dit is althans mogelijk. CO-PARTNERSHIP is echter, aldus het rapport, niet mogelijk zonder een in goede harmonie verlopende medezeggenschap in die dagelijkse kwesties. Overigens be perkt deze zich tot medeweten en mede- spreken, dus zij strekt zich niet uit over het medebeslissen, hetgeen de werkne mer krachtens zijn functie in de organi satie niet kan. Hij is immers ook niet ver antwoordelijk voor het beleid en onderge schikt aan de leiding op wier stoel hij niet kan en mag zitten. De commissie conclu deert, dat waar het stelsel goed wordt toegepast de binding aan de onderne ming gunstig wordt beïnvloed, het verant woordelijkheidsgevoel positief geladen en een goede samenwerking tussen leiding en ondergeschikten bevorderd. Ook de pi-oduktiviteit, voorzover deze door de werknemers kan worden beïnvloed, blijkt een stijging te ondergaan. De commissie beveelt de bedrijven sterk aan de invoering van een co-partnex-ship of certificaatstelsel (dat op enkele punten van het eerste afwijkt) te overwegen, maar adviseert de regering niet een wet telijke verplichting tot invoering op te leg gen. Terecht geeft de commissie een der gelijk stelsel alleen kans van slagen in bedrijven, waar de sfeer zodanig is, dat er een gemeenschap kan ontstaan, die on misbaar is, daar het alleen goed kan func tioneren op grond van wederzijds vertrou wen. De invoering moet met medewer king van beide partijen vrijwillig geschie den. Heeft deze plaats onder dwang, dan wordt men tot samenwerking gedwongen, met alle kwalijke gevolgen van dien. W. Langevcld

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 18