Portrettisten VERPLICHTE FIGUREN 2)e daatèxaak aan een I qeesteiiik aaikdied ZATERDAG JMi MAART 1959 Erbij -fa PAGINA DRÏE Zeeman dronk eau de cologne na eten van uien Kunstrijdesi en scheve schaatsen Talenschool voor toeristen T te JAN SLUIJTERS was er nog bij, toen enige schilders de koppen bij elkaar sta ken om tot oprichting van een vereniging van portretschilders te komen. Het voor lopige resultaat van die bespreking was toen om het eerst maar eens aan te zien met alleen maar een tentoonstelling van portretten. Want hoe zou zoiets het doen? Bestond niet het gevaar van een galerij van louter poppen? Zouden al die mensen aan de wand het de tentoonstellingbezoe ker niet te druk maken? Verder brengt het oprichten van een vereniging van specia listen altijd weer het moeilijke probleem met zich mee van de keuze van kandida ten voor een lidmaatschap. Men trapt zo gauw op zere tenen. Wat dat laatste betreft stond de direc teur van het Arnhems Gemeentemuseum, de heer A. J. de Lorm, wellicht iets vrijer toen hij overging tot de uitvoering van zijn plan een expositie te maken van louter portretten. Deze tentoonstelling is thans tot 14 juli in Arnhem te zien. Toch moet de heer De Lorm erkennen, dat bij de samen stelling subjectiviteit niet uit de schakelen was. Naar mijn smaak heeft hij daar trou wens recht op. Hoe zou men anders het plezier in zijn werk kunnen behouden? Doordat hij het in zoveel mogelijk rich tingen gezocht heeft en daarbij ieder vertegenwoordigde zo goed mogelijk tot zijn of haar recht liet komen, werd de ten toonstelling wat vol. Pleit het niet voor de samensteller, dat hij een redelijk verslag van de stand van zaken liet prevaleren bo ven een in de eerste plaats esthetisch ge slaagd geheel? Hij bewees onze kunste naars daar een dienst mee. En dan ver dient de samensteller het compliment, ge legen in de opmerking dat de wat grote volheid van de tentoonstelling niet te wij ten is aan het feit dat men hier louter portretten aantreft. Mochten de in het be gin van dit artikel bedoelde schilders ooit tot een vereniging van portrettisten over gaan, dan hebben zij wel iets te danken aan de heer De Lorm. ER IS WEL BEWEERD dat het geschil derde portret door de uitvinding van de fo tografie een overbodigheid is geworden. De vraag, die nog steeds naar het geschil derde portret bestaat, bevestigt die me ning niet bepaald. En die vraag bestaat niet alleen door snobisme. Wij zijn geïntri geerd in wat een kunstenaar aan ons vindt. Ons boeit zijn visie op de ons dierbaren en de door ons bewonderden. In portretten van belangrijke mensen door kunstenaars van enig formaat ondergaan wij iets van de ontmoeting met die persoonlijkheden. Bepaalde niet direct zichtbare eigenschap pen in mensen worden ons door kunste naars geopenbaard. En nog altijd genieten de schilder en de beeldhouwer toch een grotere vrijheid bij hun werken dan de kun stenaar-fotograaf. In bepaalde gevallen is het de laatste toch moeilijker zijn werk bo ven het alleen eigentijdse uit te brengen. Waarbij ik dan meteen kan opmerken dat vele foto's, die ik mocht zien, het voor mij langer zullen uithouden dan het op deze ten toonstelling te ontmoeten mansportret van Pyke Koch. Een vertegenwoordiging van Willinks werk zou zeker interessant zijn geweest. Mag de vraag naar portretten dan nog altijd groot zijn, belangrijk ook is dat de kunstenaar zelve de ontmoeting met per soonlijkheden in zijn werk zoekt. Zelfs Ka- rel Appel is vertegenwoordigd. Op zijn een meter vijftig hoge schilderij meet de kop meer dan een meter en dat zijn we niet zo gewend. De reproduktie helpt ons echter wel en ik moet erkennen dat hier wel de gelijk sprake is van een portret. Te vir tuoos heeft de schilder ditkeer echter een „Appel" gemaakt. Het merkwaardige is nu dat mij in dit schilderij iets hindert, dat ik ook wel in „kitsch" tegenkwam. Ook een Appel heeft problemen nodig om wer kelijk levend te blijven! Niet onbelangrijk kan zijn of de schilder een model van zijn keuze voor zich heeft of wel een van bui ten genomen opdracht vervult. Van groot belang is in vele gevallen de persoonlijk heid van het model, die iets toe te voegen kan hebben aan het schilderij of beeld. Naar mijn smaak wist een Lex Horn dan meer van de tekenaar Lex Metz dan van de door mij zo bewonderde en hier ook te recht vertegenwoordigde beeldhouwer We zelaar te profiteren. Men behoeft het model niet ontmoet te hebben om te voe len of een portret goed lijkt. Ik geloof dat dit ook het geval is bij Horns damespor tret, waarvan ik overigens het model ont moet bleek te hebben. Het was in dit geval een kwestie van herkennen, maar niet di rect thuis kunnen brengen. Wie geïntrigeerd is in portretten van belangrijke persoonlijkheden komt hier, geloof ik, wel voldoende aan zijn trek. Paul Citroen specialiseerde zich hierin. Fernhout heeft in opdracht van het minis terie van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen een portret van de schrijver Vestdijk vervaardigd. Het zich te laten schilderen door H. H. Kamerlingh Onnes verlangt toch wel enige moed en dat pleit te meer voor hen die deze bijzondere fi guur daartoe verkozen. Veelal dankbare modellen zijn natuurlijk de collega's die weten welke dienst zij hun vrienden met het poseren bewijzen. Kater wist op uitste kende wijze te profiteren van het geduld van de schilders Van Rijn, Jacob Kuiper en Henk Broer, Sierk Schroder had (men ziet het resultaat hierbij gerepoduceerd) succes met Citroen en Sjollema met Fred Sieger, mevrouw B. Westendorp-Osieck met haar zusters in de schilderskunst, de „joffers" Marie van Regteren Altena en Lizzy Ansingh en de poppenmaker Harry van Tussenbroek niet te vergeten. Cou- zijns portret brengt ons zijn zo vroeg ge storven collega Reyers in de herinnering. V. P. S. Esser schittert hier met een por tret van de tekenares Ro Mogendorff, die op haar beurt weer met een portret van de beeldhouwer Sterenberg vertegenwoor digd is. Wezelaai's kunstenaarsportretten zijn bekend. Maar ook buiten het meer eigen terrein werden persoonlijkheden onder kunste naars getroffen, die aan de waarden van verschillende beeldende kunstwerken toe mochten voegen. Ik denk dan in de eerste plaats weer aan Esser, van wie men twee portretten van Else Mauhs ontmoet. De dichter Roland Holst bleek ook voor de beeldhouwer Titus Leeser een dankbaar model. Van Zweden heeft de koppen van Eduard Verkade en Charlotte Kohier ge modelleerd. Van Lith maakte van Jacque line Royaards-Sandberg, zo mooi al ge schilderd, door haar zoon Hans Royaards een nieuw portret. Een echt actriceportret leek me dat wat Willem Schrofer schil derde. Acteurs en actrices zijn op bepaal de wijze natuurlijk wel plezierige model len. Zij brengen al een zeker allure mee. Moeilijker is vaak de meer officiële por tretopdracht. Resuldaten daarvan zijn hier wat schaarser vertegenwoordigd. Dit natuurlijk ook, omdat dergelijke werken meestal een bestemming hebben, waar door ze moeilijker uit te lenen zijn. Een J. Bruyn kan zo'n opdracht vervullen. Zo ook Schroder, die ditkeer overigens excel leert met een geestige charge naar de kunsthistoricus Dr. Knuttel, een schilde rij met grote interesse voor het detail of het oppervlak op een tentoonstelling be kijkend. Wezelaar, Fri Heil, Pieter d'Hont en Charlotte van Pallandt zijn de beeld houwers, die men de meer officiële op drachten kan toevertrouwen. Welk een be wondering komt de laatste toe voor haar portret van Koningin Juliana, in dit por tret zo dicht bij ons gekomen! Van Jan Wiegers wordt werk uit de laatste jaren vertoond. Dijkstra en hij schilderden el kaar tegelijkertijd maar alleen Dijkstra's resultaat, dat van zovele jaren al geleden is, wordt geëxposeerd. Onder de vertegenwoordigden treffen we veel Haarlemmers aan. Kees Verwey natuurlijk! Is het door verplichtingen el ders, dat er niet een fraaier geheel van zijn hand vertoond kon worden? Ik meen tenminste, dat hij iets te weinig tot zijn recht komt. De groep werken van Otto B. de Kat heeft een intieme sfeer. Giltay kan ruimschoots op tegen zijn niet onbelang rijk gezelschap. Boots stille schilderijen vallen net zo sterk op als feller kleurig werk. Uiteraard ontbreekt Mari Andries- sen hier niet. Wat een kop, zijn Lodewijk van Deyssel, welk een bewijs van echt le vende portretkunst! Nu ik zoveel namen noemde lijkt het me rechtvaardig volledig te zijn. Ik vermeld dan werk van de Hagenaar Bouthoorn, van onze zuiderling Charles Eyck, van Mar- De dertienjarige jongen Dominique Blon- deau en het vijftienjarige meisje Daniele Gaubert vervullen de hoofdrollen in de nieuwste film van de Franse meester- regisseur Claude Autant Lara, die aan de Rivièra wordt opgenomen en de titel „Zeilwedstrijd in San Francisco" zal dragen. GENUA (UPI) De Nederlandse zee man Pieter Martin Quaak houdt wel van uien maar niet van de geur. Hij kwam woensdag bij in het burgerziekenhuis in Genua van wat de artsen beschreven als acute alcoholvergiftiging. De man had namelijk een vrij grote fles eau de cologne naar binnen geslokt om de reuk van uien, die hij bij het avondeten had verorberd, te verdrijven. Quaak is afkomstig uit 's Gravendeel greet Feuerstein, van W. J. van de Kerke, die als tekenaar al terecht een ruime waar dering begon te genieten, maar als schilder toch ook winsten boekte, van de Arnhem mer Mekkink, van de in Zwitserland gebo ren Willy Rieser, van de nog jonge Esther Roelofsz, grafisch werk van W. J. Rozendaal, van de uitvoerig detaillerende schilder Schumacher en beeldhouwwerk van de zeventigjarige Gijs Jacobs van Hof. Mooi is het wandje van Swagemakers wiens werk door iets dromerigs opvalt. Maar een kop is er van de beeldhouwer Paul Gregoire, een portret van een be paalde uitdrukking, die hem boeide in een hem nastaande persoonlijkheid. Maar wat blijft dat ene werk ons bij! Bob Buys DINSDAG 17 maart: Nederlandse kam pioenschappen kunstrijden. De HOKIJ in Den Haag, 11 uur. Een kale, grote ijsvlakte, koude lege tribunes met alleen op de eerste rij een paar fluisterende mensen: de jury. Men kijkt hoe de zes kandidaten de ver plichte figuren afleggen. Links op een af gescheiden gedeelte, daar waar het ijs al lang niet glad meer is, zijn ze aan het oefenen. Twee ervan herkent men direct. De ietwat forse, blonde Sjoukje Dijkstra in een nauwsluitend paars tricojurkje en de fragiele, donkere Joan Haanappel in het korenblauw met een rose vest. Ze oefenen de moeilijke Dubbele drie, steeds maar weer, hoewel niet geconcentreerd. Ze letten meer op het sein, dat ze van de jury krijgen als ze voor moeten rijden. Eigenlijk heeft dit niet veel van een wedstrijd en toch is dit het belangrijkste onderdeel. Misschien krijgt men deze indruk, doordat die tribunes zo leeg zijn. Er is geen pu bliek dat applaudisseert, of dat juicht. Joan en Sjoukje moeten achter elkaar. Ze doen alsof de wederzijdse uitslag hun niet interesseert. Ze negeren elkaar. Maar je ziet hoe ze steeds gespannen het oordeel van de jury afwachten, het oordeel dat wat dit onderdeel betreft ten goede van Joan Haanappel kwam. Na de verplichte figuren zou ik een in terview met Sjoukje Dijkstra hebben. Dat had ik telefonisch met haar moeder te vens haar manager afgesproken en nog- Chris-tus is op - ghp - stan - den al van dei mar -te lij - en al - len, dus vil-len wy al-Ie ga-der vro - lijck zijn. Chris-tus sal on-sen IN VERHOUDING tot onze oude kerstzangen, is het aantal der traditionele paasliederen vrij gering. Maar één is er, het „Christus is opgestanden" namelijk, dat voor velen telt, wegens zijn hoge leeftijd en afkomst, zijn grote verbreiding over lands grenzen heen en zijn cultuur-historische waarde. Wij noemen het meestal het Twentse paaslied omdat het in het oosten van ons land vastgeworteld zit in de folklore. Daar is het immers nog gebruikelijk, dat de boerenjongens bij het ontsteken der paasvuren, als ritueel erbijhorende, zingen: Christus is opgestanden, 't avond zullen wij vuren branden. Dit is uiteraard een overschot van het lied, evenals het „vuren branden" blijkbaar ook een rest is van een symbolische han deling uit oude tijden, doch die later gekerstend werd en dus in verband gebracht met een herinnering aan de kerkelijke liturgie (want het lied is ontstaan uit een liturgisch gezang). Men vergelijke de aanhef van het „Christus is opgestanden" slechts met het begin van de sequentia „Victimae paschali laudes" uit de paasmis. Dit gezang werd vroeger aan Nother van Sint Gallen 840912) toegeschreven, omdat hij deze, op niet schriftelijke teksten gebouwde liedsoort, ook trope of prose genoemd, in de misliturgie zou hebben ingevoerd. Latei- is gebleken dat de beroemde paassequentia afkomstig is van de Einsiedler monnik Wipo, die omstreeks 1050 als hofkapelaan Ji-j •tr~ou L-~u=1r=* troos - ter zijn. Ky - rie ley - son, Ky - rie - ley - son. Ky gcquetirin. i e. ii 4s I- CTIM^E Pascha-li laudes fmmo-lent i i - a a B a B 1 - 1 1 Christi- ani. Agnus redémit oves Christus inno- - k 1 I a ■- »-#- De drie Maria's bij het graf met de engel, naar een handschrift uit de twaalfde eeuw, berustend in de biblio theek van Reichenau. eens Pa-tri reconci-li-avit peccatóres.Mors et vi-ta Aanhef van de paassequentia „Victimae paschali laudes" van Wipo, omstreeks 1000. van keizer Koenraad II overleed. Men zou deze „tropen" of vrije gedichten in hun verhouding tot de authentieke grego riaanse gezangen kunnen vergelijken met de „gezangen" ten opzichte van de „psalmen" in de hervormde kerk. Zij hadden iets bevattelijks, iets wat bij het ongeletterde volk direct aan sprak. In het „Victimae paschali" schuilt zelfs een element van actie, waarin men het begin van het toneel in de westerse landen kan zien. De drie Maria's, die op paasmorgen het graf van Jezus opzochten en daar een engel gezeten vonden op de rand van de ledige tombe, worden in de sequentia sprekend ingeleid, om beurten antwoord gevend op de vraag „Die nobis. Maria, quid vidisti in via?" (Zeg ons, Maria, wat zaagt gij onderwege?) Dr. R. Bennink Janssonius gaf van deze episode uit het „Victi mae Paschali" de volgende vrije vertaling, in zijn bijdrage van 1857 in de Evangelische Bibliotheek: O verhaal het ons, Maria, Wat ge aanschouwdet op uw pad? ,,'k Zag de heerlijkheid mijns Heren, Die zijn graf verlaten had". O verhaal het ons, Maria, Wat gij ginder hebt aanschouwd? „Englen zag ik tot getuigen, Kleed en zweetdoek saamgevouwd". O verhaal het ons, Maria, Wat u ginder is ontmoet? Christus leeft. In Galilea Wacht Hij heel zijn vriendenstoet". DEZE TEKST, met bepaalde ceremonieën uitgevoerd, vormt het begin van het liturgische drama, dat slechts de toevoer van allerlei andere motieven behoefde om uit te groeien tot een spel, waarvoor in de kerk geen plaats meer was en dat zijn eigen weg vond buiten liturgisch verband, op straat en plein door de „gezellen van den spele" vertoond, die later opgingen in de rederijkerij. Dat aldus het mysterie en het mirakelspel zich uit de liturgisch teksten en handelingen ontwikkelde, ligt voor de hand. In bewaarde voorschriften van de bisschop van Winchester, geschreven tussen 959 er- 979. bezitten wij een docu ment dat deze gang van zaken bevestigt. De Angelsaksische bisschop stelde daarin als aanbevelenswaardig voorbeeld de regeling van de paasliturgie voor. zoals die te Fleury sur Loire in de Benediktijner abdij te Gent gebruikelijk was. Vier geeste lijken zouden daar, terwijl het koor de respensoriën zong, het verhaal plastisch voorgesteld hebben. Ook de sequens „Victimae paschali" gaf daartoe aanleiding, zoals wij hierboven sugge reerden. En dan was het heel natuurlijk dat de gelovigen in de kerk op hun manier instemden met de voorstelling en het gees telijk gezang door het te besluiten met een gemeenschappelijk gezongen „Christus is opgestanden". Dat dit zó in Duitsland gebeurde bewijst ons het hierbij afgedrukte fragment van een handschrift uit de vijftiende eeuw, waar men bovenaan nog de slotregel van de sequentia ziet, die dan direct gevolgd wordt door het lied in de volkstaal. ZIEDAAR de doorbraak van het geestelijke volkslied, waar van de eerste sporen te vinden zijn in getropeerde Kyrie elei- sons en Alleluia's, op wier lange notenreeksen teksten ge- eens mondeling met Sjoukje zelf. Maar toen het tijdstip kwam, was mejuffrouw Dijkstra er niet meer. Ze had de afspraak kennelijk gauw vergeten en was naar huis gegaan. Misschien was ze ook te moe, want praten schijnt voor kunstrijdsters iets héél vermoeiends te zijn. Dat bleek ook wel uit het gesprekje met Joan Haanap pel. Wel gaf ze korte en directe antwoorden op mijn vragen, maar het was wel alle maal van „o, die dagelijkse interviews vind ik zo vervelend." Daarbij was het geen vraaggesprek tussen twee personen, want Joan kon niet nalaten al haar kennissen en vriendinnen erbij te betrekken. Maar tenslotte hoorde ik toch, dat ze met zes jaar in Den Haag was begonnen. Haar eerste trainster was mejuffrouw Kam ping. Later werd het Arnold Gerschwiler, die nog als zodanig fungeert. Het schaat sen zat bij Joan in de familie. Haar vader was jarenlang kampioen ijsdanser. Sinds 1950 is hij ermee opgehouden, juist toen Joan kampioene bij de juniores werd. Toen mejuffrouw Haanappel nog op school zat, kon ze alleen maar in de zo mervakanties gaan trainen. Nu doet ze het bijna het gehele jaar door. 's Zomers in Engeland, 's winters in Zwitserland. De ouders van Joan Haanappel haar vader is vertegenwoordiger moeten alles zelf betalen, de reizen, de lessen en de ver blijfkosten. Daardoor gingen ze zelf al ja renlang niet met vakantie. Nadat Joan in 1950 kampioene was geworden bij de ju- nores, mocht ze automatisch met de vol gende kampioenschappen van de seniores meedingen. In 1955 won ze die voor het eerst. En sindsdien is Joan haast overal geweest, in Frankrijk, Italië, Duitsland, Amerika en zelfs achter het ijzex-en gor dijn. En ook voor straks, na de kampioen schappen, staan reizen naar Parijs en Ber lijn op het programma, Joan is drie maan den per jaar thuis, dat vindt ze echter niet zo erg, want ze is dol op reizen. Maar of ze de rest ook wel allemaal zo fijn en leuk vindt? Joan vragen we het niet meer. Zij gaat naar huis, naar bed om fit te zijn voor 's avonds. Maar wel praat ik nog even met een vriendinnetje van haar, die het interview Het middeleeuwse paaslied „Christus is opgestanden" in de lezing van Florimond van Duyse. improviseerd werden, bijvoorbeeld: „Kyrie God is gekomen in 't aardrijk onzer vromen, dus zullen wij allen tijden ver blijden, eleison". Ook de bastaardsoort der mengliederen, die latijn en volkstaal door elkaar haspelden, is een prototype van wat het aandeel der zingende kerk zou worden, bijvoorbeeld: Omnes laat ons Gode loven Deum coelestum van hierboven Met het „Christus is opgestanden" (als coda aan.sluitend bij de sequentia „Victimae paschali") is het doel als het ware be reikt. Het gezang werd met enkele strofen uitgebreid en kon vervolgens losgemaakt van het „moederlied" een zelfstandige functie verwerven. En zo zien wij in dit paaslied het oudste germaanse voorbeeld van volstrekte gemeentezang in de volkstaal. Het is moeilijk te bepalen, wanneer het lied zijn Nederlandse vorm kreeg. Gedrukt vinden wij het pas in „Dit is een schoon en suyverlyck boeexken" (dat in 1570 te Antwerpen verscheen). Maar het kan toen al een paar eeuwen oud zijn geweest. Het telde toen vijf strofen, waarvan de eerste en laatste luiden: Christus is opgestanden al van der martelijen allen, dus willen wy allegader vrolyck syn, Christus sal onsen Trooster syn, Kyrieleyson. Christus is nu verresen, aldus willen wy vrolic wesen, die doodt heeft verloren haren naem, Christus is ons Verlosser saem, Kyrieleyson. LUTHERS HERVORMING heeft het aloude paaslied niet terzijde gesteld. Het „Christ ist erstanden" is zelfs een ken merkend specimen geworden in het repertoire van evangelische gezangen. In zijn „Hauspostille" heeft Luther over de sequentia wolle, zo musz er einen hohen und christlichen Verstand gehabt wolle, so mutz er einen hohen und christlichen Verstand gehabt haben, dasz er dies Bild so fein artlich abmahlet, wie der Tod das Leben angegriffen und der Teuffel auch mit auf das Leben zugestochen habe". Deze bijzondere waardering van de hervormer en de al gemene geliefdheid van het lied maken het dan ook begrijpelijk, dat het aloude paasgezang herhaaldelijk als grondstof werd aangewend voor vocale en instrumentale composities, door Bach, Bruch, Reger en anderen. Dit was trouwens reeds vóór de reformatie gebeurd, bijvoorbeeld door Heinrich Finck, die het. lied tot een fraai polyfoon motet verwerkte. Tot in onze eeuw blijft de werfkracht van de sequentia van Wipo onverzwakt. De Italiaan Respighi bracht de melodie zelfs te pas in zijn Concerto Gregoriano voor vioolsolo en orkest. En voor wat Nederland betreft kan op de prachtige koorbe werking van het „Twentsch Paaslied" door Alphons Diepen- brock gewezen worden. De Nederlandse componist gebruikte hiervoor (naast gegevens uit het „Victimae paschali") een lezing van het lied, opgetekend te Ootmarsum door dr. J. H. Weustink, die destijds inspecteur van het onderwijs en raadslid van de gemeente Haarlem was. Uit deze mededeling van dr. Weustink bleek dus, dat het lied in de Achterhoek niet alleen broksge wijze bewaard bleef in samenhang met het volksgebruik van het paasvuur, waarover ik in het begin van dit artikel ge waagde, doch dat het er ook in vrij ongeschonden staat bekend is en in ere gehouden wordt. TENSLOTTE zij nog gewezen op een paar historische bij zonderheden, die de populariteit, welke ons paaslied hier te lande in de zestiende eeuw genoot, bevestigen. Zo wordt van oudsher verteld dat, toen in 1506 de stad Groningen door graaf Edzard I van Oostfriesland ontrukt werd aan de krijgsmacht van de hertog van Saksen, de verovenaar onder het gelui der klokken zijn plechtige intocht in de stad deed, terwijl de kinderen hem toezongen: Christus is upgestande, herr Vyth moet nu uth dissen lande, des willen wy alle froh syn. Grave Edzard wil onse troost syn. Kyrieleyson. Een ander geval betreft het beleg van Haarlem in 1572. Naar de overlevering wil, zouden de krijgsknechten van de Spaanse bevelhebber Don Frederik, bij het opstellen van het geschut, gezongen hebben: Christus is opgestanden. Te Haarlem is een buit voorhanden, Dus willen wij allen vrolick zijn, morgen zal de stad ons eigen zijn. Kurie eleison! Of ze dat in het Spaans, in het Duits of in het Frans gezongen hebben de soldateska van die tijd werd immers in „alle 's heren landen" aangeworven vermeldt de traditie niet. En of het verhaal waar is of verzonnen, doet eigenlijk niets ter zake. Het gaat ons hier alleen om de betekenis van de over levering in verband met de omgemene populariteit van het „Christus is opgestanden", Jos. de Klerk Joan kust Sjoukje. hoorde. Zij was evenals Joan en Sjoukje vroeger kunstrijdster. Maar zij is ermee gestopt, niet alleen omdat ze misschien niet genoeg talent zou hebben, maar ook om het feit, dat haar ouders het gewoon niet betalen konden. „In het begin doet dat wel pijn", zegt ze, „maar later ben ik er zelfs blij om geweest. Er gebeuren namelijk achter die leuke „ijsschermen" heel wat gemene dingen. Weet je wat ze mij eens gelapt hebben? Vlak voor een wedstrijd, toen ik op het punt stond weg te rijden, ontdekte ik, dat ze niet alleen mijn schaatsen, maar ook de puntjes, die ervan te voren aan bevestigd zijn, hadden weggeslepen. Een andere keer, toen ik de kleedkamer binnenkwam, lagen mijn schaatsen op de verwarming, helemaal krom getrokken. Je kan het dan onmo gelijk gaan uitzoeken, wie je zoiets levert. Dat doe je dan ook niet. Je went aan die harde dingen. Ook aan de ouders van je vriendinnetjes, die als vliegen op de tribune zitten geplakt om te kijken of je maar niet beter bent dan hun dochters. Weet je wat Joan ja, dezelfde Joan die je net interviewde laatst tegen haar moeder zei: „Mam, als ik kin deren krijg, mogen ze van alles van me hebben, een hockeystick, een voetbal een tennisracket, maar nooit, nooit kunst schaatsen." Toeristen, die Israel bezoeken, hoeven beslist niet over „service" te klagen. Bij hun aankomst in Israel wordt de gelegen heid opengesteld eerst een week deel te ne men aan een eenvoudige cursus in con versatie in het Hebreeuws. Zij krijgen dan zoveel stof te verwerken dat zij na afloop van die week ongeveer vijfhonderd Hebreeuwse woorden kunnen spreken en verstaan. Af- tMtrye luttfljyus «j frmfnéy alf«Lu* 4 4- at Ufi* f.-~|.sr,|>^l<«-É "f f-1 XM V Ud „Christ ist erstanden" als lied in de volkstaal, aansluitend bij de Latijnse paassequens, naar een handschrift uit de vijftenide eeuw, berustend in de Staatsbibliotheek te München.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 19