Portrettisten
VERPLICHTE FIGUREN
2)e daatèxaak aan een I
qeesteiiik aaikdied
ZATERDAG JMi MAART 1959
Erbij -fa
PAGINA DRÏE
Zeeman dronk eau de
cologne na eten van uien
Kunstrijdesi en scheve schaatsen
Talenschool voor toeristen
T
te
JAN SLUIJTERS was er nog bij, toen
enige schilders de koppen bij elkaar sta
ken om tot oprichting van een vereniging
van portretschilders te komen. Het voor
lopige resultaat van die bespreking was
toen om het eerst maar eens aan te zien
met alleen maar een tentoonstelling van
portretten. Want hoe zou zoiets het doen?
Bestond niet het gevaar van een galerij
van louter poppen? Zouden al die mensen
aan de wand het de tentoonstellingbezoe
ker niet te druk maken? Verder brengt het
oprichten van een vereniging van specia
listen altijd weer het moeilijke probleem
met zich mee van de keuze van kandida
ten voor een lidmaatschap. Men trapt zo
gauw op zere tenen.
Wat dat laatste betreft stond de direc
teur van het Arnhems Gemeentemuseum,
de heer A. J. de Lorm, wellicht iets vrijer
toen hij overging tot de uitvoering van zijn
plan een expositie te maken van louter
portretten. Deze tentoonstelling is thans
tot 14 juli in Arnhem te zien. Toch moet de
heer De Lorm erkennen, dat bij de samen
stelling subjectiviteit niet uit de schakelen
was. Naar mijn smaak heeft hij daar trou
wens recht op. Hoe zou men anders het
plezier in zijn werk kunnen behouden?
Doordat hij het in zoveel mogelijk rich
tingen gezocht heeft en daarbij ieder
vertegenwoordigde zo goed mogelijk tot
zijn of haar recht liet komen, werd de ten
toonstelling wat vol. Pleit het niet voor de
samensteller, dat hij een redelijk verslag
van de stand van zaken liet prevaleren bo
ven een in de eerste plaats esthetisch ge
slaagd geheel? Hij bewees onze kunste
naars daar een dienst mee. En dan ver
dient de samensteller het compliment, ge
legen in de opmerking dat de wat grote
volheid van de tentoonstelling niet te wij
ten is aan het feit dat men hier louter
portretten aantreft. Mochten de in het be
gin van dit artikel bedoelde schilders ooit
tot een vereniging van portrettisten over
gaan, dan hebben zij wel iets te danken
aan de heer De Lorm.
ER IS WEL BEWEERD dat het geschil
derde portret door de uitvinding van de fo
tografie een overbodigheid is geworden.
De vraag, die nog steeds naar het geschil
derde portret bestaat, bevestigt die me
ning niet bepaald. En die vraag bestaat
niet alleen door snobisme. Wij zijn geïntri
geerd in wat een kunstenaar aan ons vindt.
Ons boeit zijn visie op de ons dierbaren en
de door ons bewonderden. In portretten
van belangrijke mensen door kunstenaars
van enig formaat ondergaan wij iets van
de ontmoeting met die persoonlijkheden.
Bepaalde niet direct zichtbare eigenschap
pen in mensen worden ons door kunste
naars geopenbaard. En nog altijd genieten
de schilder en de beeldhouwer toch een
grotere vrijheid bij hun werken dan de kun
stenaar-fotograaf. In bepaalde gevallen is
het de laatste toch moeilijker zijn werk bo
ven het alleen eigentijdse uit te brengen.
Waarbij ik dan meteen kan opmerken dat
vele foto's, die ik mocht zien, het voor mij
langer zullen uithouden dan het op deze ten
toonstelling te ontmoeten mansportret van
Pyke Koch. Een vertegenwoordiging van
Willinks werk zou zeker interessant zijn
geweest.
Mag de vraag naar portretten dan nog
altijd groot zijn, belangrijk ook is dat de
kunstenaar zelve de ontmoeting met per
soonlijkheden in zijn werk zoekt. Zelfs Ka-
rel Appel is vertegenwoordigd. Op zijn een
meter vijftig hoge schilderij meet de kop
meer dan een meter en dat zijn we niet zo
gewend. De reproduktie helpt ons echter
wel en ik moet erkennen dat hier wel de
gelijk sprake is van een portret. Te vir
tuoos heeft de schilder ditkeer echter een
„Appel" gemaakt. Het merkwaardige is
nu dat mij in dit schilderij iets hindert, dat
ik ook wel in „kitsch" tegenkwam. Ook
een Appel heeft problemen nodig om wer
kelijk levend te blijven! Niet onbelangrijk
kan zijn of de schilder een model van zijn
keuze voor zich heeft of wel een van bui
ten genomen opdracht vervult. Van groot
belang is in vele gevallen de persoonlijk
heid van het model, die iets toe te voegen
kan hebben aan het schilderij of beeld.
Naar mijn smaak wist een Lex Horn dan
meer van de tekenaar Lex Metz dan van
de door mij zo bewonderde en hier ook te
recht vertegenwoordigde beeldhouwer We
zelaar te profiteren. Men behoeft het
model niet ontmoet te hebben om te voe
len of een portret goed lijkt. Ik geloof dat
dit ook het geval is bij Horns damespor
tret, waarvan ik overigens het model ont
moet bleek te hebben. Het was in dit geval
een kwestie van herkennen, maar niet di
rect thuis kunnen brengen.
Wie geïntrigeerd is in portretten van
belangrijke persoonlijkheden komt hier,
geloof ik, wel voldoende aan zijn trek.
Paul Citroen specialiseerde zich hierin.
Fernhout heeft in opdracht van het minis
terie van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen een portret van de schrijver
Vestdijk vervaardigd. Het zich te laten
schilderen door H. H. Kamerlingh Onnes
verlangt toch wel enige moed en dat pleit
te meer voor hen die deze bijzondere fi
guur daartoe verkozen. Veelal dankbare
modellen zijn natuurlijk de collega's die
weten welke dienst zij hun vrienden met
het poseren bewijzen. Kater wist op uitste
kende wijze te profiteren van het geduld
van de schilders Van Rijn, Jacob Kuiper
en Henk Broer, Sierk Schroder had (men
ziet het resultaat hierbij gerepoduceerd)
succes met Citroen en Sjollema met Fred
Sieger, mevrouw B. Westendorp-Osieck
met haar zusters in de schilderskunst, de
„joffers" Marie van Regteren Altena en
Lizzy Ansingh en de poppenmaker Harry
van Tussenbroek niet te vergeten. Cou-
zijns portret brengt ons zijn zo vroeg ge
storven collega Reyers in de herinnering.
V. P. S. Esser schittert hier met een por
tret van de tekenares Ro Mogendorff, die
op haar beurt weer met een portret van de
beeldhouwer Sterenberg vertegenwoor
digd is. Wezelaai's kunstenaarsportretten
zijn bekend.
Maar ook buiten het meer eigen terrein
werden persoonlijkheden onder kunste
naars getroffen, die aan de waarden van
verschillende beeldende kunstwerken toe
mochten voegen. Ik denk dan in de eerste
plaats weer aan Esser, van wie men twee
portretten van Else Mauhs ontmoet. De
dichter Roland Holst bleek ook voor de
beeldhouwer Titus Leeser een dankbaar
model. Van Zweden heeft de koppen van
Eduard Verkade en Charlotte Kohier ge
modelleerd. Van Lith maakte van Jacque
line Royaards-Sandberg, zo mooi al ge
schilderd, door haar zoon Hans Royaards
een nieuw portret. Een echt actriceportret
leek me dat wat Willem Schrofer schil
derde. Acteurs en actrices zijn op bepaal
de wijze natuurlijk wel plezierige model
len. Zij brengen al een zeker allure mee.
Moeilijker is vaak de meer officiële por
tretopdracht. Resuldaten daarvan zijn
hier wat schaarser vertegenwoordigd. Dit
natuurlijk ook, omdat dergelijke werken
meestal een bestemming hebben, waar
door ze moeilijker uit te lenen zijn. Een
J. Bruyn kan zo'n opdracht vervullen. Zo
ook Schroder, die ditkeer overigens excel
leert met een geestige charge naar de
kunsthistoricus Dr. Knuttel, een schilde
rij met grote interesse voor het detail of
het oppervlak op een tentoonstelling be
kijkend. Wezelaar, Fri Heil, Pieter d'Hont
en Charlotte van Pallandt zijn de beeld
houwers, die men de meer officiële op
drachten kan toevertrouwen. Welk een be
wondering komt de laatste toe voor haar
portret van Koningin Juliana, in dit por
tret zo dicht bij ons gekomen! Van Jan
Wiegers wordt werk uit de laatste jaren
vertoond. Dijkstra en hij schilderden el
kaar tegelijkertijd maar alleen Dijkstra's
resultaat, dat van zovele jaren al geleden
is, wordt geëxposeerd.
Onder de vertegenwoordigden treffen
we veel Haarlemmers aan. Kees Verwey
natuurlijk! Is het door verplichtingen el
ders, dat er niet een fraaier geheel van
zijn hand vertoond kon worden? Ik meen
tenminste, dat hij iets te weinig tot zijn
recht komt. De groep werken van Otto B.
de Kat heeft een intieme sfeer. Giltay kan
ruimschoots op tegen zijn niet onbelang
rijk gezelschap. Boots stille schilderijen
vallen net zo sterk op als feller kleurig
werk. Uiteraard ontbreekt Mari Andries-
sen hier niet. Wat een kop, zijn Lodewijk
van Deyssel, welk een bewijs van echt le
vende portretkunst!
Nu ik zoveel namen noemde lijkt het me
rechtvaardig volledig te zijn. Ik vermeld
dan werk van de Hagenaar Bouthoorn, van
onze zuiderling Charles Eyck, van Mar-
De dertienjarige jongen Dominique Blon-
deau en het vijftienjarige meisje Daniele
Gaubert vervullen de hoofdrollen in de
nieuwste film van de Franse meester-
regisseur Claude Autant Lara, die aan de
Rivièra wordt opgenomen en de titel
„Zeilwedstrijd in San Francisco" zal
dragen.
GENUA (UPI) De Nederlandse zee
man Pieter Martin Quaak houdt wel van
uien maar niet van de geur. Hij kwam
woensdag bij in het burgerziekenhuis in
Genua van wat de artsen beschreven als
acute alcoholvergiftiging.
De man had namelijk een vrij grote fles
eau de cologne naar binnen geslokt om
de reuk van uien, die hij bij het avondeten
had verorberd, te verdrijven.
Quaak is afkomstig uit 's Gravendeel
greet Feuerstein, van W. J. van de Kerke,
die als tekenaar al terecht een ruime waar
dering begon te genieten, maar als schilder
toch ook winsten boekte, van de Arnhem
mer Mekkink, van de in Zwitserland gebo
ren Willy Rieser, van de nog jonge
Esther Roelofsz, grafisch werk van W. J.
Rozendaal, van de uitvoerig detaillerende
schilder Schumacher en beeldhouwwerk
van de zeventigjarige Gijs Jacobs van Hof.
Mooi is het wandje van Swagemakers
wiens werk door iets dromerigs opvalt.
Maar een kop is er van de beeldhouwer
Paul Gregoire, een portret van een be
paalde uitdrukking, die hem boeide in een
hem nastaande persoonlijkheid. Maar wat
blijft dat ene werk ons bij!
Bob Buys
DINSDAG 17 maart: Nederlandse kam
pioenschappen kunstrijden. De HOKIJ in
Den Haag, 11 uur. Een kale, grote ijsvlakte,
koude lege tribunes met alleen op de eerste
rij een paar fluisterende mensen: de jury.
Men kijkt hoe de zes kandidaten de ver
plichte figuren afleggen. Links op een af
gescheiden gedeelte, daar waar het ijs al
lang niet glad meer is, zijn ze aan het
oefenen. Twee ervan herkent men direct.
De ietwat forse, blonde Sjoukje Dijkstra
in een nauwsluitend paars tricojurkje en
de fragiele, donkere Joan Haanappel in het
korenblauw met een rose vest. Ze oefenen
de moeilijke Dubbele drie, steeds maar
weer, hoewel niet geconcentreerd. Ze
letten meer op het sein, dat ze van de jury
krijgen als ze voor moeten rijden. Eigenlijk
heeft dit niet veel van een wedstrijd en
toch is dit het belangrijkste onderdeel.
Misschien krijgt men deze indruk, doordat
die tribunes zo leeg zijn. Er is geen pu
bliek dat applaudisseert, of dat juicht.
Joan en Sjoukje moeten achter elkaar. Ze
doen alsof de wederzijdse uitslag hun niet
interesseert. Ze negeren elkaar. Maar je
ziet hoe ze steeds gespannen het oordeel
van de jury afwachten, het oordeel dat
wat dit onderdeel betreft ten goede van
Joan Haanappel kwam.
Na de verplichte figuren zou ik een in
terview met Sjoukje Dijkstra hebben. Dat
had ik telefonisch met haar moeder te
vens haar manager afgesproken en nog-
Chris-tus is op - ghp - stan - den al van dei mar -te lij - en
al - len, dus vil-len wy al-Ie ga-der vro - lijck zijn. Chris-tus sal on-sen
IN VERHOUDING tot onze oude kerstzangen, is het aantal
der traditionele paasliederen vrij gering. Maar één is er, het
„Christus is opgestanden" namelijk, dat voor velen telt, wegens
zijn hoge leeftijd en afkomst, zijn grote verbreiding over lands
grenzen heen en zijn cultuur-historische waarde. Wij noemen
het meestal het Twentse paaslied omdat het in het oosten van
ons land vastgeworteld zit in de folklore. Daar is het immers
nog gebruikelijk, dat de boerenjongens bij het ontsteken der
paasvuren, als ritueel erbijhorende, zingen:
Christus is opgestanden,
't avond zullen wij vuren branden.
Dit is uiteraard een overschot van het lied, evenals het „vuren
branden" blijkbaar ook een rest is van een symbolische han
deling uit oude tijden, doch die later gekerstend werd en dus
in verband gebracht met een herinnering aan de kerkelijke
liturgie (want het lied is ontstaan uit een liturgisch gezang).
Men vergelijke de aanhef van het „Christus is opgestanden"
slechts met het begin van de sequentia „Victimae paschali
laudes" uit de paasmis. Dit gezang werd vroeger aan Nother
van Sint Gallen 840912) toegeschreven, omdat hij deze, op
niet schriftelijke teksten gebouwde liedsoort, ook trope of
prose genoemd, in de misliturgie zou hebben ingevoerd. Latei-
is gebleken dat de beroemde paassequentia afkomstig is van de
Einsiedler monnik Wipo, die omstreeks 1050 als hofkapelaan
Ji-j
•tr~ou
L-~u=1r=*
troos - ter
zijn.
Ky - rie ley - son, Ky - rie - ley - son. Ky
gcquetirin.
i e. ii 4s
I- CTIM^E Pascha-li laudes fmmo-lent
i
i
- a
a
B a B
1
- 1
1
Christi- ani. Agnus redémit oves Christus inno-
-
k
1
I
a
■- »-#-
De drie Maria's bij het graf met de
engel, naar een handschrift uit de
twaalfde eeuw, berustend in de biblio
theek van Reichenau.
eens Pa-tri reconci-li-avit peccatóres.Mors et vi-ta
Aanhef van de paassequentia „Victimae paschali laudes" van
Wipo, omstreeks 1000.
van keizer Koenraad II overleed. Men zou deze „tropen" of
vrije gedichten in hun verhouding tot de authentieke grego
riaanse gezangen kunnen vergelijken met de „gezangen" ten
opzichte van de „psalmen" in de hervormde kerk. Zij hadden
iets bevattelijks, iets wat bij het ongeletterde volk direct aan
sprak. In het „Victimae paschali" schuilt zelfs een element
van actie, waarin men het begin van het toneel in de westerse
landen kan zien. De drie Maria's, die op paasmorgen het graf
van Jezus opzochten en daar een engel gezeten vonden op de
rand van de ledige tombe, worden in de sequentia sprekend
ingeleid, om beurten antwoord gevend op de vraag „Die nobis.
Maria, quid vidisti in via?" (Zeg ons, Maria, wat zaagt gij
onderwege?)
Dr. R. Bennink Janssonius gaf van deze episode uit het „Victi
mae Paschali" de volgende vrije vertaling, in zijn bijdrage van
1857 in de Evangelische Bibliotheek:
O verhaal het ons, Maria,
Wat ge aanschouwdet op uw pad?
,,'k Zag de heerlijkheid mijns Heren,
Die zijn graf verlaten had".
O verhaal het ons, Maria,
Wat gij ginder hebt aanschouwd?
„Englen zag ik tot getuigen,
Kleed en zweetdoek saamgevouwd".
O verhaal het ons, Maria,
Wat u ginder is ontmoet?
Christus leeft. In Galilea
Wacht Hij heel zijn vriendenstoet".
DEZE TEKST, met bepaalde ceremonieën uitgevoerd, vormt
het begin van het liturgische drama, dat slechts de toevoer
van allerlei andere motieven behoefde om uit te groeien tot
een spel, waarvoor in de kerk geen plaats meer was en dat zijn
eigen weg vond buiten liturgisch verband, op straat en plein
door de „gezellen van den spele" vertoond, die later opgingen
in de rederijkerij. Dat aldus het mysterie en het mirakelspel
zich uit de liturgisch teksten en handelingen ontwikkelde, ligt
voor de hand. In bewaarde voorschriften van de bisschop van
Winchester, geschreven tussen 959 er- 979. bezitten wij een docu
ment dat deze gang van zaken bevestigt. De Angelsaksische
bisschop stelde daarin als aanbevelenswaardig voorbeeld de
regeling van de paasliturgie voor. zoals die te Fleury sur Loire
in de Benediktijner abdij te Gent gebruikelijk was. Vier geeste
lijken zouden daar, terwijl het koor de respensoriën zong, het
verhaal plastisch voorgesteld hebben. Ook de sequens „Victimae
paschali" gaf daartoe aanleiding, zoals wij hierboven sugge
reerden. En dan was het heel natuurlijk dat de gelovigen in de
kerk op hun manier instemden met de voorstelling en het gees
telijk gezang door het te besluiten met een gemeenschappelijk
gezongen „Christus is opgestanden". Dat dit zó in Duitsland
gebeurde bewijst ons het hierbij afgedrukte fragment van een
handschrift uit de vijftiende eeuw, waar men bovenaan nog de
slotregel van de sequentia ziet, die dan direct gevolgd wordt
door het lied in de volkstaal.
ZIEDAAR de doorbraak van het geestelijke volkslied, waar
van de eerste sporen te vinden zijn in getropeerde Kyrie elei-
sons en Alleluia's, op wier lange notenreeksen teksten ge-
eens mondeling met Sjoukje zelf. Maar
toen het tijdstip kwam, was mejuffrouw
Dijkstra er niet meer. Ze had de afspraak
kennelijk gauw vergeten en was naar huis
gegaan. Misschien was ze ook te moe, want
praten schijnt voor kunstrijdsters iets
héél vermoeiends te zijn. Dat bleek ook
wel uit het gesprekje met Joan Haanap
pel.
Wel gaf ze korte en directe antwoorden
op mijn vragen, maar het was wel alle
maal van „o, die dagelijkse interviews
vind ik zo vervelend." Daarbij was het geen
vraaggesprek tussen twee personen, want
Joan kon niet nalaten al haar kennissen
en vriendinnen erbij te betrekken. Maar
tenslotte hoorde ik toch, dat ze met zes
jaar in Den Haag was begonnen. Haar
eerste trainster was mejuffrouw Kam
ping. Later werd het Arnold Gerschwiler,
die nog als zodanig fungeert. Het schaat
sen zat bij Joan in de familie. Haar vader
was jarenlang kampioen ijsdanser. Sinds
1950 is hij ermee opgehouden, juist toen
Joan kampioene bij de juniores werd.
Toen mejuffrouw Haanappel nog op
school zat, kon ze alleen maar in de zo
mervakanties gaan trainen. Nu doet ze
het bijna het gehele jaar door. 's Zomers
in Engeland, 's winters in Zwitserland. De
ouders van Joan Haanappel haar vader
is vertegenwoordiger moeten alles zelf
betalen, de reizen, de lessen en de ver
blijfkosten. Daardoor gingen ze zelf al ja
renlang niet met vakantie. Nadat Joan in
1950 kampioene was geworden bij de ju-
nores, mocht ze automatisch met de vol
gende kampioenschappen van de seniores
meedingen. In 1955 won ze die voor het
eerst. En sindsdien is Joan haast overal
geweest, in Frankrijk, Italië, Duitsland,
Amerika en zelfs achter het ijzex-en gor
dijn. En ook voor straks, na de kampioen
schappen, staan reizen naar Parijs en Ber
lijn op het programma, Joan is drie maan
den per jaar thuis, dat vindt ze echter niet
zo erg, want ze is dol op reizen. Maar of
ze de rest ook wel allemaal zo fijn en leuk
vindt? Joan vragen we het niet meer. Zij
gaat naar huis, naar bed om fit te zijn
voor 's avonds.
Maar wel praat ik nog even met een
vriendinnetje van haar, die het interview
Het middeleeuwse paaslied „Christus is opgestanden" in de
lezing van Florimond van Duyse.
improviseerd werden, bijvoorbeeld: „Kyrie God is gekomen
in 't aardrijk onzer vromen, dus zullen wij allen tijden ver
blijden, eleison". Ook de bastaardsoort der mengliederen, die
latijn en volkstaal door elkaar haspelden, is een prototype van
wat het aandeel der zingende kerk zou worden, bijvoorbeeld:
Omnes laat ons Gode loven
Deum coelestum van hierboven
Met het „Christus is opgestanden" (als coda aan.sluitend bij
de sequentia „Victimae paschali") is het doel als het ware be
reikt. Het gezang werd met enkele strofen uitgebreid en kon
vervolgens losgemaakt van het „moederlied" een zelfstandige
functie verwerven. En zo zien wij in dit paaslied het oudste
germaanse voorbeeld van volstrekte gemeentezang in de
volkstaal.
Het is moeilijk te bepalen, wanneer het lied zijn Nederlandse
vorm kreeg. Gedrukt vinden wij het pas in „Dit is een schoon
en suyverlyck boeexken" (dat in 1570 te Antwerpen verscheen).
Maar het kan toen al een paar eeuwen oud zijn geweest. Het
telde toen vijf strofen, waarvan de eerste en laatste luiden:
Christus is opgestanden
al van der martelijen allen,
dus willen wy allegader vrolyck syn,
Christus sal onsen Trooster syn,
Kyrieleyson.
Christus is nu verresen,
aldus willen wy vrolic wesen,
die doodt heeft verloren haren naem,
Christus is ons Verlosser saem,
Kyrieleyson.
LUTHERS HERVORMING heeft het aloude paaslied niet
terzijde gesteld. Het „Christ ist erstanden" is zelfs een ken
merkend specimen geworden in het repertoire van evangelische
gezangen. In zijn „Hauspostille" heeft Luther over de sequentia
wolle, zo musz er einen hohen und christlichen Verstand gehabt
wolle, so mutz er einen hohen und christlichen Verstand gehabt
haben, dasz er dies Bild so fein artlich abmahlet, wie der Tod
das Leben angegriffen und der Teuffel auch mit auf das Leben
zugestochen habe".
Deze bijzondere waardering van de hervormer en de al
gemene geliefdheid van het lied maken het dan ook begrijpelijk,
dat het aloude paasgezang herhaaldelijk als grondstof werd
aangewend voor vocale en instrumentale composities, door
Bach, Bruch, Reger en anderen. Dit was trouwens reeds vóór
de reformatie gebeurd, bijvoorbeeld door Heinrich Finck, die
het. lied tot een fraai polyfoon motet verwerkte.
Tot in onze eeuw blijft de werfkracht van de sequentia van
Wipo onverzwakt. De Italiaan Respighi bracht de melodie zelfs
te pas in zijn Concerto Gregoriano voor vioolsolo en orkest.
En voor wat Nederland betreft kan op de prachtige koorbe
werking van het „Twentsch Paaslied" door Alphons Diepen-
brock gewezen worden. De Nederlandse componist gebruikte
hiervoor (naast gegevens uit het „Victimae paschali") een lezing
van het lied, opgetekend te Ootmarsum door dr. J. H. Weustink,
die destijds inspecteur van het onderwijs en raadslid van de
gemeente Haarlem was. Uit deze mededeling van dr. Weustink
bleek dus, dat het lied in de Achterhoek niet alleen broksge
wijze bewaard bleef in samenhang met het volksgebruik van
het paasvuur, waarover ik in het begin van dit artikel ge
waagde, doch dat het er ook in vrij ongeschonden staat bekend
is en in ere gehouden wordt.
TENSLOTTE zij nog gewezen op een paar historische bij
zonderheden, die de populariteit, welke ons paaslied hier te
lande in de zestiende eeuw genoot, bevestigen. Zo wordt van
oudsher verteld dat, toen in 1506 de stad Groningen door graaf
Edzard I van Oostfriesland ontrukt werd aan de krijgsmacht
van de hertog van Saksen, de verovenaar onder het gelui der
klokken zijn plechtige intocht in de stad deed, terwijl de
kinderen hem toezongen:
Christus is upgestande,
herr Vyth moet nu uth dissen lande,
des willen wy alle froh syn.
Grave Edzard wil onse troost syn.
Kyrieleyson.
Een ander geval betreft het beleg van Haarlem in 1572. Naar
de overlevering wil, zouden de krijgsknechten van de Spaanse
bevelhebber Don Frederik, bij het opstellen van het geschut,
gezongen hebben:
Christus is opgestanden.
Te Haarlem is een buit voorhanden,
Dus willen wij allen vrolick zijn,
morgen zal de stad ons eigen zijn.
Kurie eleison!
Of ze dat in het Spaans, in het Duits of in het Frans gezongen
hebben de soldateska van die tijd werd immers in „alle
's heren landen" aangeworven vermeldt de traditie niet. En
of het verhaal waar is of verzonnen, doet eigenlijk niets ter
zake. Het gaat ons hier alleen om de betekenis van de over
levering in verband met de omgemene populariteit van het
„Christus is opgestanden",
Jos. de Klerk
Joan kust Sjoukje.
hoorde. Zij was evenals Joan en Sjoukje
vroeger kunstrijdster. Maar zij is ermee
gestopt, niet alleen omdat ze misschien
niet genoeg talent zou hebben, maar ook
om het feit, dat haar ouders het gewoon
niet betalen konden. „In het begin doet
dat wel pijn", zegt ze, „maar later ben ik
er zelfs blij om geweest. Er gebeuren
namelijk achter die leuke „ijsschermen"
heel wat gemene dingen. Weet je wat ze
mij eens gelapt hebben? Vlak voor een
wedstrijd, toen ik op het punt stond weg
te rijden, ontdekte ik, dat ze niet alleen
mijn schaatsen, maar ook de puntjes, die
ervan te voren aan bevestigd zijn, hadden
weggeslepen. Een andere keer, toen ik de
kleedkamer binnenkwam, lagen mijn
schaatsen op de verwarming, helemaal
krom getrokken. Je kan het dan onmo
gelijk gaan uitzoeken, wie je zoiets levert.
Dat doe je dan ook niet. Je went aan die
harde dingen.
Ook aan de ouders van je vriendinnetjes,
die als vliegen op de tribune zitten geplakt
om te kijken of je maar niet beter bent
dan hun dochters. Weet je wat Joan ja,
dezelfde Joan die je net interviewde laatst
tegen haar moeder zei: „Mam, als ik kin
deren krijg, mogen ze van alles van me
hebben, een hockeystick, een voetbal een
tennisracket, maar nooit, nooit kunst
schaatsen."
Toeristen, die Israel bezoeken, hoeven
beslist niet over „service" te klagen. Bij
hun aankomst in Israel wordt de gelegen
heid opengesteld eerst een week deel te ne
men aan een eenvoudige cursus in con
versatie in het Hebreeuws.
Zij krijgen dan zoveel stof te verwerken
dat zij na afloop van die week ongeveer
vijfhonderd Hebreeuwse woorden kunnen
spreken en verstaan.
Af-
tMtrye luttfljyus «j
frmfnéy alf«Lu* 4
4-
at Ufi* f.-~|.sr,|>^l<«-É "f f-1
XM
V Ud
„Christ ist erstanden" als lied in de
volkstaal, aansluitend bij de Latijnse
paassequens, naar een handschrift uit
de vijftenide eeuw, berustend in de
Staatsbibliotheek te München.