De Raadsman SCHUTSHEILIGE VAN RIDDERS SOLDATEN EN STRUIKROVERS MEISJE VAN VEERTIEN VING ZEVEN HAAIEN OP EEN DAG Haarlems meisje werkt als pottenbakster in Den Haag EEN INDISCH MEMORANDUM Litteraire Kanttekeningen VAN H. J. FRIEDERICY Sint Jorisdag - 23 april ZATERDAG 18 APRIL 1959 Erbij PAGINA DRIE STAATKUNDIG mag Indonesië, sinds de tragische breuk voor onafzienbare t\jd onherstelbaar werd, nu voor Nederland wel verloren zijn gegaan, als „Indië", als het Indië-van-vroeger leeft het voort in de harten van tallozen die er noodge dwongen afscheid van moesten nemen- saarse land van de vroegere vorsten van Gowa als standplaats aangewezen krijgt, is dunkt me de schrijver zelf. Hij bedeelt zich allerminst een heldenrol toe. Hij is de leerling; de Makassaarse Toe- wan Anwar, zijn assistent, beschouwt hij op de goede gronden van een gezond idca- Voor wie er geboren en getogen is, bleef lisme als zijn leermeester, zijn raadsman het het onvergetelijke vaderland waaraan hij zich met onlosmakelijke banden ver bonden voelt. En voor wie er naar „uit kwam" werd het de verre, onbereikbaar geworden vriend, ook nadat deze zich van hem had afgekeerd. Indië betoverde. Er is in de recente litteratuur, die met een zo volkomen eigen, „onhollands" karakter uit de herinnering aan de tropen voortkwam, iets van een magische kracht, van een at mosferische onontkoombaarheid, van een onweerstaanbare bekoring, die de liefde verklaart waarmee er over Insulinde werd geschreven sinds het als Indonesië het lot in eigen handen had genomen. Naarmate de vriend zich verder verwijderde van hetgeen in de loop der eeuwen was ge groeid tot een verstandhouding van eer bied en begrip, van waardering en gene genheid, kwamen de herinneringen boven aan het goede van een nabij, maar onher roepelijk verleden. Albert van der Hoogte, Maria Dermoüt, E. Breton de Nijs, H. J. Friedericy - ze schreven ieder op hun en ten slotte als zijn oudere vriend een beproefd vriend, wiens gevoelens het po litieke debacle overleven. Aan deze figuur aan de wijze oprechte Toewan Anwar, de ze waardige vorstenzoon van een ont troond koningshuis, is dit boek in de eer ste plaats gewijd. In hèm, in deze vrome Mohammedaan, wiens hoogste verlangen het was als hadsji naar Mekka te kunnen gaan, ligt het beste, het edelste van „In dië" verankerd. En zijn lot is al dis- tancieert Friedericy zich van elke politie ke tendens symbolisch voor de trage die, die zich in de ontwikkeling der over zeese verhoudingen dreigend ging samen ballen. HET ZIJN niet meer dan fragmentari sche memoires, die Friedericy te boek stelde: de geschiedenis van een amokpar- tij, van een Toewan Kasklerk die lands- gelden verduistert, van de eerste activiteit der Partai Kommoenis Indonesia, van de communisten die met propagandistische eigen wijze mee aan een nieuw hoofdstuk leuzen vat op de kampongbewoners trach- van onze letterkunde: dat van het heim wee naar het achter de horizon verzonken land der „tienduizend dingen", zoals Maria ten te krijgen en een uitgebreid complot smeden. Maar dat alles is, hoe suggestief ook geschreven en beeldend in zijn sober heid, niet meer dan de voorgrond. Daar achter speelt zich het andere af: het men selijke, de persoonlijke verhouding tussen een Nederlands gezagsdrager, die zich van zijn verantwoordelijkheid en roeping ter dege bewust is, en een „inheemse" be volking, die in de ontmoeting van de Toe wan Petoro met Moedertje Manoedjoe, een bejaarde, voorname vrouw, een ontroerend hoogtepunt vindt. Ook daar, in dit inge togen geschreven hoofdstukje, is van een verheerlijking geen sprake. Zoals Friederi cy deze waardige matrone, gekleed „in het eenvoudige, zwarte, lange gewaad der Makassaarse vrouwen" in enkele trekken tekent, is zij representatief voor een in nerlijke adel, die men allicht en Frie dericy is er èn als man van ervaring èn als schrijver van distinctie de figuur niet naar om dat te doen niet moet generalise ren, maar die een traditie vertegenwoor digt, welke ten nauwste verbonden is met dat Indië waarnaar het heimwee van zijn verstoten vrienden uitgaat. Moedertje Toewan Petoro de hoogst denkbare eer, ze geeft de jonge controleur het onmiskenbaarste bewijs van haar moederlijke liefde door hem te aanvaarden „als haar zoon". En HET WAS vooral in de middeleeuwen, toen kerk en maatschappij ten nauwste met elkaar verweven waren, dat bijna elke groep der bevolking zich een bescherm heilige had uitverkoren. In eenvoudige vroomheid wendde men zich tot zijn schutspatroon om hulp en bijstand. Gilden noemden zich naar hem, zoals thans nog, vooral in katholieke streken, verenigingen naar heiligen genoemd worden. Zo kenden de jagers de heilige Hubertus, de soldaten de heilige Martinus, de kanonniers de heilige Barbara. En zo herinnert menig archiefstuk ons eraan, dat ook Sint Joris vooral door ruiters werd geëerd als machtig beschermheilige. In menige Hollandse stad kende men ook wel een Sint Jorisgilde, maar buiten onze grenzen stond over het algemeen deze schutspatroon in hoger aanzien. Vooral in de Duits-sprekende landen kant men hem als „Sankt Georg" of ook wel in meer noordelijke streken als „Sankt Jürgen". De legende verhaalt, dat ten tijde van de Romeinse keizer Diocletianus een Kleinaziatische stad in Capadocië door een woedende draak bedreigd werd. Teneinde te voorkomen, dat de draak het hele stadje zou verwoesten, offerde de bevolking van tijd tot tijd een mooi jong meisje aan het ondier, dat zich daarna blijkbaar voor enige tijd rustig hield. Toen het lot viel op de dochter het enige kind van de koning om geofferd te worden ten einde de stad voor algehele ondergang te behoeden, begaf de jonge vrouw zich buiten de stad naar het hol van de gevreesde draak. Daar zou, zo vertelt de legende, haar gebed verhoord zijn omdat namelijk plotseling voor het hol in de berg woning van de draak een jongeman verscheen die on verschrokken het monster doodde. GEEN WONDER, dat zulk een legende voor uitbouw naar alle zijden uitermate geschikt bleek te zijn en zo zien wij dan ook op de vele, vele afbeeldingen, welke in de loop der eeuwen van Sint Joris' heldenstuk wer den vervaardigd, de ridder in middeleeuwse wapen rusting te paard een lans hanteren, waarmede de ver vaarlijk onder hem kronkelende draak de genadestoot wordt gegeven. Het is begrijpelijk, dat het volk voor een jonge man, die zulk een moed toonde en zijn jonge leven waagde in het belang van velen, grote verering koesterde en tenslotte riep men hem aan, wanneer men evenals de koningsdochter in levensgevaar verkeerde. Dat waren vooral zij, die voortdurend aan grote gevaren blootstonden, zoals soldaten, ridders en ander krijgsvolk. Ook wapensmeden en geweermakers in Macedonië zelfs destruikrovers kozen hem, uit een soort solidariteit met de krijgslieden, tot schuts patroon! Er werden geldstukken geslagen, welke in de 30-jarige oorlog zeer gezocht waren als amulet. Zij kregen de naam van „Georgstaler" en hadden de faam kogels en sabelhouwen te kunnen afweren. Er waren zelfs kogelwerende textielwaren in de naam van „Georgshemden". Belangrijk was echter, dat zowel de munten als ook de hemden door jonge, onschuldige meisjes vervaardigd moesten zijn. In rumoerige tijden kende men ook vaandels en banieren met Sint Joris- afbeeldingen, vooral in de strijd tegen de opdringende Turken. Een sage vermeldt nog, dat de landgraaf van Thüringen zulk een vaandel „van God ten geschenke" zou hebben gekregen. TOEN DE SINT-JORIS-VERERING minder prak tische en meer symbolische betekenis ging krijgen smukten zich tal van corporaties met de naam van deze legendarische held. Basis was daarbij voornamelijk de gedachte aan de onvoorwaardelijke zelfopofferende be reidheid om overal hulp te verlenen, waar zulks nodig mocht zijn. Tal van gestichten van weldadigheid en menslievendheid werden onder de naam van Sint Joris opgericht. Zo vermeldt dr. Lehmann. aan wiens artikel in „Der Pferdefreund" wij enkele bijzonderheden ont lenen, dat er alleen al in Sleeswijk Holstein tussen Hamburg, Lübeck, Flensburg en Tondern eenentwintig van zulke gestichten, „Sankt Jürgen Hospitaier", waren. Tal van geneeskrachtige bronnen in Midden- en Zuid- Duitsland zijn Sint Joris gewijd. Ook hebben vele gebruiken verband met de verering van deze heilige de eeuwen door stand gehouden. Zo zegt de Oostpruis, dat de winter wel spoedig voorbij zal zijn, wanneer Sint Joris op een schimmel aangereden komt (wanneer het op 23 april sneeuwt). Sint Joris mag bij ons dan iets minder bekend zijn, iets minder „populair", onbekend is hij zeker niet. De „huzaren van Boreel" dragen op het zilveren schildje zijn afbeelding als drakendoder en was het indertijd niet de zoon van Philip Kok, de Haarlemse manege directeur, die een troep bereden padvinders leidde, welke troep ook naar Sint Joris genoemd was? Sint Joris verenigt in zich moed, zelfverloochening, opoffe ringsgezindheid, onbevreesdheid, maar ook vaardigheid in het voeren van het wapen ter bestrijding van on recht en vaardigheid te paard Dermoüt het noemde. Ze schreven, voor dat het daarvoor te laat was, datgene wat door een 'vertroebelde politiek te niet werd gedaan: de ware geschiedenis van een menselijke ontmoeting tussen Oost en West. Dr. H. J. Friedericy thans ambassa deraad voor pers- en culturele zaken te Bonn schrijver van „Bontorio, de laat ste generaal" (onder het pseudoniem Merlijn), van „Vorsten, vissers en boe ren", neemt temidden van deze „Indi sche" auteurs een markante plaats in. Als stilist, als prozaïst van den bloede, schrijft hij een opmerkelijk sobere, zuivere taal, die zich verre houdt van elke neiging tot Manoedjoe bewijst de Hollandse dramatische en bloemrijke effecten. Zijn gevoelstoon de ziel van zijn proza is beheerst tot op het straffe af, zodat een overigens begrijpelijke drang tot idealise ren van een in zoveel opzichten dierbaar verleden door een redelijke beschouwe lijkheid bedwongen wordt. Als kenner van Indië, van zijn verleden, zijn maatschap pelijke structuur, zijn vèrreikende meta fysische achtergrond, zijn zinrijke adat, zijn oosters-psychologische gesteldheid, is hij in hoge mate ter zake kundig: zijn ambtelijke loopbaan van bestuursambte naar Binnenlands Bestuur bracht hem, in overeenstemming met het doel dat hij zich als jong functionaris had gesteld, in nauw contact met de bevolking van verschillen de delen van de Archipel, van Zuid-Cele bes en Sumatra, van Java en in later ja ren van Malakka, dat hij op zijn zwerf tocht naar Indo-China, Birma en Thailand bereisde. Maar het is niet die kennis al lereerst, niet de wetenschappelijke gede genheid van zijn studie en zijn ervaringen neergelegd in zijn proefschrift over „De standen bij de Boeginezen en Makassa- ren" die hem onderscheiden. Deze ken nis vermenselijkte zich, groeide uit tot een liefde voor land en volk, voor dat van het Makassaarse bovenal. als zij hem. uit dank voor de geneesmid delen die hij haar tijdens haar ziekte ge zonden heeft, geschenken laat aanbieden door haar bejaarde gemaal, bevindt zich daaronder een kind, de zoon van de oude Karaëng Manoedjoe... „DE RAADSMAN" wordt besloten met een tragisch einde. Over de bezettingsja ren en de chaos na de bevrijding wordt met geen woord gerept. Maar als de Toe wan Petoro in 1947 zijn oude leermeester nog eens en voor het laatst bezoekt, als zij de armen om elkaar heengeslagen hou den, is wat bindt sterker gebleken dan wgt scheidt. Van die innerlijke verbondenheid is dit derde boek van Friedericy zowel menselijk als litterair een waardig getui genis. C. J. E. Dinaux Nenne van Dijk aan het werk in het Haagse atelier met enkele van haar kneedvazen. EVENMIN als in zijn vorige boeken neemt het landschap waaraan een goed deel van de jongste (trouwens ook van de oudere) „Indische" litteratuur haar be koring ontleent in zijn kortelings ver schenen verhaal „De raadsman" (Em. Querido's Uitgeversmaatschappij) een op vallende plaats in. Het is niet óm, maar in de mensen, het is alomtegenwoordig. En om die mensen is het Friedericy te doen. Hij heeft hen. over alles heen wat blank en gekleurd scheidt, ontmoet, van hart tot hart. En die ontmoeting opende voor hem de weg tot een cultuur, een levensvorm, een religieuze gesteldheid, een voortlevende traditie van eeuwen en eeuwen, die hij leerde achten en liefhebben. Van die men sen verhaalt hij, elke poëtiserende uitwei ding welbewust mijdend, elke verfraaiing van „het voorgoed voorbije" door een ge serreerde verteltrant (soms lijkt het of hij met ingehouden adem schrijft) de pas afsnijdend. Men kan aannemen dat „De raadsman" vrijwel geheel autobiografisch is. De jon ge Toewan Petoro, de niet met name ge noemde controleur die als piepjong amb tenaar Soenggoeminasa in Het Makas- LOOE is een schilderachtig kustplaatsje in Cornwall in het zuidwesten van Engeland. Het is een dorp met ongeveer vier duizend inwoners. Looe is de laatste jaren een middelpunt ge worden van de jacht op groot zeewild. Het is het hoofdkwartier van de „Club der Britse Haai-Hengelaars". Nog geen twintig kilometer uit de kust van Cornwall komen duizenden haaien in zee voor. Deze „tijgers der zee" zijn gezocht wild voor de sport- hengelaar. Daarom komen er in de zomermaanden steeds meer Engelsen en mensen van andere nationaliteit naar Looe om er hun geluk op de haaienvangst le beproeven. De brigade-generaal J. A. L. Caunter, die in het dorpje woont, vertelde mij dat blauwe haaien (de soort, die men het veelvuldigst aantreft voor de kust van Cornwall) reeds vele jaren worden gevangen met de hengel, maar dat pas in 1953 twaalf enthousiaste sportvissers (waaronder hij zelf en één vrouw) de Haai-Hengelaarsclub op richtten. Nog steeds is de generaal Caunter voorzitter van de club, die reeds verscheidene honderden leden telt. IN 1953, het oprichtingsjaar van de club, vingen de haai- hengelaars van Looe 450 haaien. In 1957 (toen de club 340 leden telde, waaronder ruim veertig vrouwen) verschalkten de hengelaars maar liefst 4172 „zeetijgers". Een der gevangen vissen bleek een wereldrecord te zijn. Het was een haringhaai van 122,9 kilogram. De beste haaigronden liggen bij de Eddy- sfone-vuurtoren op de grens van het warme water van de Golfstroom. Meer naar de kust toe zijn haaien zeer zeldzaam. Sinds mensenheugenis is het nooit voorgekomen, dat een haai zwemmers bij de kust aanviel. Al was de in clubverband ge organiseerde haaienvangst-met-de-hengel iets nieuws, toch stelden de van huis uit behoudende beroepsvissers van Looe zich direct ter beschikking om te helpen. Tegenwoordig zijn zij even fel als de sportvissers. Dit heeft twee oorzaken. De eerste is, dat de beroepsvissers jaarlijks tienduizenden guldens verloren door de schade die de haaien aan hun netten toe brachten. Die schade is nu heel wat geringer geworden, omdat de leden zeer veel haaien vangen buiten de haringvisgronden. Dit heeft tot gevolg, dat er heel wat minder haaien dan vroeger op de haringgronden komen. De tweede oorzaak is, dat de beroepsvissers van Looe in de zomer niet ter vangst gaan en dus vroeger weinig of niets verdienden, terwijl zij de laatste jaren uitvaren met de sportvissers. Dit brengt een flinke extra duit in de lade. Vroeger was ue perioae van midden juni tot eind september wei- „KOM JE soms uit Scandinavië?", haar geliefde vakken, wordt haar herhaaldelijk gevraagd. Ze is Toen ze de kleuter hoogblond, lang en slank. Nenne van Dijk, school verliet, prijkte van beroep pottenbakster, werd in Haar- haar werk als „kas- lem geboren, eenentwintig jaar geleden, stukken" in de af- Daar was haar vader reclame-ontwerper, zwaaiers - expositie. „Van hem heb ik het", vertelt ze als het 5inds ^5 familie Van gesprek op haar handwerk, dat tegelijk P,jk Haa.rl*m vef" haar hobby is, komt. Op de kleuterschool ketl Nenne in in Haarlem is het eigenlijk begonnen: °e.n rHaaf' J,h"ns °P het randje van Den tekenen, plakken, boetseren waren Haag en voorburg, waar ze als potten bakster werkt. Na haar schoolopleiding kreeg ze les van P. Groeneveld, die in Voorschoten jongelui opleidt. Vijf meisjes kregen les op zijn atelier, en een van haar was Nenne van Dijk, die nog tijdens haar studietijd werk verkocht aan het nieuwgebouwde Pro vinciehuis in de Gelderse hoofdstad. Daarna werkze ze een poosje voor zich zelf. Toen ging ze naar Utrecht waar ze in een keldertje aan een van de grachten haar atelier had. Nu is ze weer thuis en assisteert Dick Loef in Den Haag. Maar het plan blijft om weer eens voor zich zelf te be ginnen. Misschien in Haarlem, hoopt ze. >^ase in ue regci geogUikt, is een zeer ge zocht man gedurende het haai-hengel- nig lucratief; nu echter verdienen zij flink seizoen in Looe. Edgar hij is zijn gehele in deze haaienvangstmaanden. leven visser geweest - vertelde me dat vaas kan door deze >>sporen.. een le;ens_ DE BLAUWE HAAI - dus de soort die dagen'ma^t'en" hard moet werken Ën „HANDKNEED" is een wellicht wat bestellingen, uit heel het land. Haar kunst- Engels aandoend maar toch ingeburgerd produkten gingen zelfs naar Amerika en woord. Het is de omschrijving van de het is niet uitgesloten dat ze plotseling methodiek, die Nenne van Dijk voor haar „ergens in Nederland" tegenover haar eigen kunstprodukt bezigt. De andere mogelijk heid is de draaischijf; de pottenbakker maakt dan gebruik van een schijf, die door voetbewegingen aan het draaien gebracht wordt. Nenne wil dat niet, zij prefereert handkneed-werk, dat meer mogelijkheden biedt. De draaischijf verplicht immers tot de ronde vorm van pot of vaas, maar bij handkneed-methodiek is de kunstenaar volledig vrij in de vormgeving. Uit met gruis „doorspekt" klei vormt Nenne van Dijk een rechte koker, al dan niet rond, soms driehoekig, soms vierkant. Met de handen kneed ze dan de gewenste vorm. Zo'n volkomen vrije basis geeft haar de kans tot ongedachte vormgeving te ge raken. Iedere vaas is geheel enig. Hand- kneed betekent natuurlijk wel dat ieder werkstuk de vingerafdrukken van Nenne draagt. Duidelijk zijn die op een vaas te zien. maar dat betekent niet dat het oeuvre er door ontsierd wordt. Integendeel, een oeuvre komt te staan. „Je weet nu een maal niet waar 't blijft", vindt ze, wat spijtig. „Verkopen is bemoedigend, maar ergens geef je er iets van jezelf mee weg". OOK VOOR BEELDHOUWEN heeft ze een grote voorliefde. Haar stijl is karak teristiek; ze wil er in teruggrijpen „naar langvervlogen eeuwen, ver vóór automatie en stroomlijntechniek'. Vandaar ook haar passie voor het handkneed-werk. Haar voorkeur gaat uit naar primitieve vorm geving. naar de lijnen en rondingen die pre-historische volken brachten. Af en toe wordt er iets van gevonden, van dat pri mitieve en ongekunstelde van voorbij gegane eeuwen. Glazuur acht Nenne van Dijk in veel gevallen niet nodig, namelijk als het afleidt, als men erdoor de vorm over het hoofd zou zien. En dat is juist, wat dit Haarlemse kunstenaresje, dat in Den Haag als pottenbakster werkt, voor komen wil. het meest voor de kust van Cornwall voorkomt is nu ook erkend voor we reldrecords. Men kan lid worden als men voor de Engelse kust een haai van min stens 34 kg met de hengel heeft gevangen. Mevrouw Daphne Case, met wie ik sprak in haar op het haventje van Looe uil- ziende huis, heeft een zeventien jaar oude dochter. Dit meisje is evenals haar moe der een zeer succesvolle haai-hengelaar- ster. Toen zij veertien was, begon ze die opwindende sport te beoefenen. Het voorgekomen, dat zij zeven dagen andere bekende visser, Bill Butters van gevallen worden de afdrukken wegge- --v, werkt. Glazuren kan zowel bij handkneed- de „Paula vertelde mij het een en ander wcrk a]s bij draaiwerk toegepast worden, over de kunst van haaien vangen. „Een Tweeënhalve dag duurt het doorgaans eer mengsel van haringkoppen en ander afval een vaas of d j Twee maal moet wordt in oude s ukken net buiten boord dp ujt klej gevormde vaas jn dp nven gehangen, terwijl men de boot op drift bakken worden; de afwerking er van is VLIEGENDE INFANTERIST IN CALlFORNIë is een „vlieg-gordel" voor infanteristen ontwikkeld. De ontwer pers zeggen dat dit apparaat met raket- aandrijving, „aero-pak" genaamd, het zijn laat. De geur van het visafval drijft dan pven bGiangrjjk ajs bet eerste deel van het drager mogelijk zal maken over mijnen- weg van de boot en vormt een „baan van scheppingsproces. verleiding De haaien komen er van verre de rleiding op af. Achter de boot bevinden zich van aas voorziene haken en dan is BLOEMENVAZEN. pullen, wat doe ie er er mee? Nenne van Dijk, wie zal haar dat 'zeeti gers" gew,00,nli-'k hfe\ spoedig werk aan de kwalijk nemen, geeft daar graag wat om- „zeeujgeis winkel voor de hengelaars en de beman- -.ntwnm-ri m hm nnhimb-" ZZÏZÏZ. "inc; d-jMkj. dan „e m«het f fze" tafnief fn 1953 „op de haai" te gaan en kan er nu op bogen, er ruim vierhonderd te hebben verschalkt. Vooral de laatste week Het geweld is ten einde. moet de hengelaar het dier afmatten tot kan ko k t een vaas njet zozeer het binnen boord gehaald kan worden. ,lp verschalkt. Vooral de laatste week van pas dan mag de henöelaar geholpen wor- vorm als om zijn functie. Maar hoi coiyoon in iosfi Wnc nnwinrionH vnnr i n j i 'jcn»eiddl ëenoipen woi een vaas ,s geen vej boterhampapier, dat mevrouw Case. Op één dag ving zij name- pakt dan de'lijn'vast In "hijs' medehulp Jfeekt "EenVaasis'nieTalleen^aa? hjk dertig blauwe haaien, een record- van een pikhaak de vis naar binnen. ^itulg nietalleenmalr hèl-berg die Een van de grootste bewonderaarsters bloemen gastvrijheid en onderdak ver van visser Butters en zijn zeemanschap is leent. Een vaas heeft een functie op zich, waardige week op de al'lerïaatstë"dag mevrouw Hettie Eathorne (uit Brixon in kan die althans hebben". „Een vaas van het seizoen ving zij een blauwe Devonshire), wereldrecordhoudster haring- meent ze is er niet alleen om zijn func- haai. In 1957 ving zij voor de kust van tie, maar ook, vooral, om zijn vorm. Doel Looe namelijk een haringhaai van 122,9 en functie worden daarbij dan volledig kilogram. In 1955 ving zij zelfs een haai secundair". van bijna 160 kilogram, maar dit bleek Vanzelfsprekend is een werkstuk uit bij nader onderzoek een mako-haai te klei, dat uniek van vormgeving is en zijn. oen soort, die tot dan toe nooit in de waarin zoveel werkuren zijn gaan zitten, zeeën nabij Engeland was waargenomen, kostbaar. Toch ontvangt Nenne regelmatig vangst. Het was die dag ruw weer en zij was de enige, die uitgevaren was om „op de haai te gaan". Later in die gedenk- haai van 60,781 kilogram, een wereld record voor vrouwen! Zij had vertelde zij een uur nodig om de rover binnen boord te brengen. EDGAR WILLIAMS, de schipper van de „Silver Spray", de boot die mevrouw velden te springen, moeilijk terrein over te steken en voet aan land te zetten op on toegankelijke kusten. Met dit apparaat, dal een gewicht van 100 pond heeft zal een man in 20 sekonden een sprong van een halve kilometer kunnen maken. Het toe stel is reeds beproefd en luchtwaardig be- voden- Over een paar maanden zal een normaal produktie-model gereed zijn ter demonstratie voor de strijdkrachten. Een der ontwerpers, ir. Trudeau, heeft meege deeld dat de „aero-pak" op de rug wordt vastgebonden zoals een opgevouwen para chute. De drager kan korte vluchten ma ken met een snelheid van 100 kilometer per uur. Hij bedient slechts twee handgre pen, één om de vlieghoek en een andere om de snelheid te regelen. De aandrij vingskracht wordt geleverd door water stofperoxide. De lanceertemperatuur bin nen de raketten zal 1300 graden Fahren heit zijn, doch op anderhalve meter van de straalpijpen is het uitlaatgas reeds afge koeld tot 102 graden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 17