Het verleden leeft voort,
Italiaanse liberale
elkaar de loef
partijen pogen
af te steken
Belangwekkende polemiek tussen
conservatieven en de radicalen
de
TIEMAN'S
Verlies- en winstrekening van
twintig jaar Franco-Spanje
in ons, onder ons en desnoods zonder ons
Streekhistorie is vaak
leerzamer dan de
wereldgeschiedenis
ZATERDAG 18 APRIL 1959
4
Bemanning van de „Ulla"
liep van boord weg
Examens
Heerlens mannenkoor
maakt concertreis naar
Rome
Speciaal Optiek
BLOEMSTRAAT (hoek Koningsplein)
TELEFOON 5990
Verzet wordt geremd door gevoelens van angst
Een paar kleinigheden
WIE AAN regionale geschiedenis „doet", wordt door
sommigen ietwat meesmuilend bezien. Algemene
en vaderlandse geschiedenis, daar kan men ten
minste lering uit trekken, maar de historie van een
dorp of een streek, wat valt daar nu uit op te steken?
„Goed voor sentimentele lieden en doorgewinterde
dorpschauvinisten", zo luidt dan het oordeel. Maar
niet voor jonge moderne mensen. Die richten hun
blik liever op de toekomst dan op een verleden, dat
dood en begraven is
Dat is het lekenstandpunt. Het komt meestal voort
uit onwetendheid, leder die iets verder heeft leren
zien weet, dat het verleden iéder verleden
nooit geheel „dood en begraven" kan zijn. Het leeft
voort: in ons, onder ons en desnoods zonder ons.
Het bepaalt voor een groot deel ons denken en han
delen, en daarmee ook het heden en de toekomst.
Filosofisch gezien kan men het zelfs zo stellen, dat
verleden en toekomst tezamen hetheden be
palen. En dat heden zijn wij allen.
DAT GELDT voor de „grote" historie,
maar evenzeer voor de geschiedenis van
een dorp, streek of polder. Vaak biedt het
lokale verleden zelfs aanzienlijk meer
„lering" (èn vermaak!) dan de internatio-
rfale politieke historie die veelal één aan
eenschakeling van conflicten, oorlogen en
rampen schijnt te zijn.
EEN EMINENTE „streekhistoricus", mr.
D. Vis, heeft daarover vorig jaar, op de
Culturele Dag Noordholland in Den Hel
der, een boeiend referaat gehouden, waar
aan wij het volgende ontlenen:
„De karaktervormende waarde van een
op de juiste wijze beoefende streekhistorie
is groot. Het is het verhaal van de strijd
om het bestaan, materieel en geestelijk,
in een van nature gegroeide menselijke
gemeenschap van beperkte omvang. De
feiten spreken onmiddellijk tot de mensen
en zijn voor ieder min of meer controleer
baar. Situaties en verhoudingen zijn min
der gecompliceerd, het verband tussen
oorzaak en gevolg is duidelijker. Het is
nodig, te beseffen, dat zonder de ervaring
van het verleden en de plannen voor de
toekomst, door vorige generaties opgedaan
en gemaakt er nu van de provincie Noord
holland weinig meer over zou zijn. Ook de
tegenwoordige bewoner moet weten, dat
wij dit land niet cadeau gekregen hebben.
Het behouden van dit land kostte, en kost
nog steeds, enorme offers en arbeid. Dit
moet men weten; dit moet vooral de jeugd
weten.
Een ramp als Zeeland in 1953 trof, had
ook Noordholland kunnen treffen heeft
Noordholland vroeger meermalen getrof
fen. Periodiek was dit gebied een prooi
van de zee .Het oudheidkundig bodem
onderzoek kan aantonen dat er sprake is
van perioden, waarin catastrofale vloeden
ons land bespringen. Een dergelijk resul
taat van een bodemonderzoek een der.
vele facetten van de streekhistorie zou
van onschatbare waarde zijn voor de toe
komst. Dit is een wel zeer levend verleden
te noemen.
Eén voorbeeld uit velen is de drama-,
tische geschiedenis van Petten. Het hoe
veelste dorp Petten kennen wij thans? Men
is de tel kwijtgeraakt. Steeds werd het
voor de zee terugtrekkende dorp weer op
nieuw getroffen door de vloed of het oor
logsgeweld. En nóg bestaat dit oeroude
dorp. in nieuwe vorm, maar nu honderden
meters meer landinwaarts dan in de mid
deleeuwen.
Wij weten hoe de St. Elizabethsvloed van
1421 ook een dorp Petten heeft verzwolgen,
daarbij honderden die in de kerk gevlucht
waren, in de dood sleurend. Zo of soort
gelijk was het lot van vele dorpen. Wij
kunnen uit de achttiende eeuw een gra
vure van Petten. Daarop staat de toen
malige kerk afgebeeld onmiddellijk aan
de zee en ten dele ingestort na een nieuwe
stormvloed. Al lang is nu ook deze plek
in zee verdwenen
Wij kennen voorts ook het offensief
tegen het water: de fascinerende geschie
denis van de zeventiende-eeuwse droog
makerijen van de Hollandse meren. Hoe
mateloos-veel moeilijkheden van tech
nische, organisatorische en zelfs politieke
aard heeft men daarbij moeten over
winnen! Dit weten althans iets ervan
weten is de moeite waard en een ver
plichting.
DE OMGANG met het water vormde dit
volk. Het is een karaktervormende, grote
„kleine" historie geweest, die een levend
verleden moet blijven, en dat bij een deel
van de bevolking nóg is.
Ook het voorbeeld van enkelen kan
soms eeuwenlang heugen, eeuwenlang
merkbaar blijven. Zo is het gesteld met
het persoonlijk optreden van Willem van
Oranje ten gunste van het arme Water
land, toen dit door de Allerheiligenvloed
van 1570 was overstroomd. Mede door de
oorlogstoestand bleek het destijds vol
komen onmachtig, de lasten van het dich
ten der dijken op te brengen. Zonder het
persoonlijk ingrijpen van de Vader des
Vaderlands zou Waterland verloren zijn
gegaan.
Een ander voorbeeld van persoonlijke
invloed levert de geschiedenis van de
Zaanstreek. Het is opvallend dat, hoewel
deze streek van oudsher vele doopsge
zinden telde, een der dorpen Oostzaan
nagenoeg louter uit hervormden be
stond, destijds volgelingen van Calvijn. De
verklaring hiervoor Is te vinden in de eer
ste jaren van de hervorming, en wel in
het optreden van de heer Bart. Deze was
in die tijd pastoor van Oostzaan. In de
andere Zaandorpen waren reeds lang reli
gieuze woelingen merkbaar toen heer Bart
nog steeds het volle vertrouwen van zijn
parochianen genoot. In de kerstnacht van
1565 echter merkte men enige verande
ringen in zijn wijze van de dienst ver
richten. .De priester sprak en leraarde niet
zoals men van hem gewend was. De paro
chianen waren zeer verwonderd en be
gonnen aan zijn rechtzinnigheid te twij
felen. Toch bleef hij bij zijn kerk, maar
hij deed de dienst nu eens naar de voor
schriften der moederkerk, dan weer over
eenkomstig de nieuwe gevoelens. Wanneer
hij in de geest van Calvijn leraarde, werd
zijn kerk druk bezocht. Volgde hij echter
de voorschriften der moederkerk, dan
werd de dienst door steeds minder ge
lovigen bijgewoond. „Met die tegenstel
ling" aldus de kroniekschrijver „be
werkte de ijverige man volkomen zijn
doel en zonder dwang of volle ijver deed
hij hen die hem hoorden als ongezocht het
verschil in de beide leerstellingen op
merken, het aan ieders verstand over
latend. welke zij wilden kiezen". Toen heer
Bart na de troebelen tot zijn taak kon
terugkeren, miste hij nagenoeg niemand
zijner getrouwen. Oostzaan droeg sedert
dien de bijnaam: „het Nederlandse Ge-
nève". De nawerking hiervan is nog merk
baar een eigenaardig voorbeeld van de
invloed die een persoonlijkheid in eigen
streek en omgeving kan hebben.
DE KENNIS van de plaatselijke en
streekgeschiedenis kan ook bijdragen tot
vergroting van het staatkundig begrip bij
de bevolking. Plaatselijke bronnen open
baren ons merkwaardige situaties uit het
verleden. Eeeuwenlang, soms zelfs tot op
de huidige dag, blijken bepaalde conflic
ten voort te duren uit onkunde ten aan
zien van dat verleden. Anderzijds blijken
er vroeger projecten te zijn uitgevoerd, die
enorm respect afdwingen en tot beschei
denheid manen. Ik denk aan de grote ver
kavelingsondernemingen in de middel
eeuwen, niet geringer dan sommige tegen
woordige ruilverkavelingen. Ik denk ook
aan de creatie van steden uit de West-
friese dorpen in de vijftiende eeuw een
staatsrechtelijk experiment van de eerste
orde. Vooral denk ik echter aan de ge
schiedenis van onze provincie als staat
kundige eenheid. Tot 1795 was de pro
vincie eigenlijk een soevereine staat. Na
1813 is zij een vrijwel louter' uitvoerend
administratief orgaan. De oorzaak hiervan
ligt in de verstarring van ons staatsbestel
in de achttiende eeuw. Naar buiten kon de
Republiek niet optreden, was zij geen
krachtige eenheid. Naar binnen kon niets
hervormd of gemoderniseerd worden om
dat de historie heilig was. Men huldigde
toen ook het verleden, maar het dode ver
leden. Niet- een levend verleden. Als in
die tijd beslissingen moesten worden ge
nomen, keek men alleen maar naar het
verleden, nooit naar de toekomst. De revo
lutionaire ommekeer ten aanzien van de
provincies voor en na de Franse revolutie
kan niet helemaal gemotiveerd zijn ge
weest. Zij bracht een te grote centralisa
tie. Ons land was te groot om als een pro
vincie te worden beschouwd. Wij zien als
reactie dan ook een toenemen van de pro
vinciale taken in belangrijkheid.
DE STAATSBURGER van vandaag en
ook de bestuurderen van provincie en land
zouden erbij gebaat zijn, wanneer dat ver
leden meer leefde in het heden. Het is juist
het levend verleden, het is de eigen histo
rie die ons de noodzaak leert voelen van
een voortdurende vernieuwing van binnen
uit. Ook nu leven wij immers in een tijd
die het gevaar voor verstarring inhoudt,
ondanks alle schijnbare dynamiek".
De burgemeester van West-Berlijn,
Willy Brandt, heeft gisteren, in gezel
schap van de Westduitse ambassadeur
in ons land, dr. J. Löns, een bezoek
gebracht aan de Utrechtse technische
voorjaarsbeurs. De belangstelling van
de Berlynse burgemeester ging voor
al uit naar de vertegenwoordiging
van een twaalftal Westberlijnse in
dustrieën op de jaarbeurs.
Een uit Nederland per vliegtuig naar
Gotenburg overgebrachte bemanning is
donderdagavond op zeven man na van
boord gelopen toen op het 8300 ton meten
de schip „Ulla" de Panamese vlag gehesen
werd.
De „Ulla" is kortgeleden door een Ne
derlandse rederij overgenomen van de
Zweedse Graengesberg-maatschappij. Don
derdag had het schip in charter voor een
Liberiaanse mijnprodukten-handelmaat-
schappij naar Gdynia moeten vertrekken.
Donderdagavond laat is een andere be
manning per vliegtuig naar Gotenburg ge
bracht.
De weggelopen bemanningsleden ver
klaarden dat zij niet gemonsterd hadden
om onder goedkope vlag te varen. Een
woordvoerder voor de eigenaars van de
„Ulla" verklaarde echter dat de beman
ning weggelopen was nadat bepaalde eisen
inzake lonen en werkomstandigheden wa
ren gesteld, die door de maatschappij niet
konden worden ingewilligd.
Amsterdam. (Gem. Un.). Doctoraalexamen na
tuurkunde: J. C. de Moor, Amsterdam. Doctoraal
examen scheikunde: J. A. Koningstein, IJmuiden.
heeft ook twee liberale partijen, al is de
naam „Italiaanse liberale partij" geble-
(Van onze correspondent in Rome)
Italië, dat sedert kort twee socialis
tische partijen heeft, die beide als demo
cratisch wensen te worden beschouwd,
partijen,
ile partij
ven aan de meest rechtse, terwijl de
andere zich radicaal noemt. De splitsing
voltrok zich een jaar of vier geleden,
toen een zeer ambitieus man, Malagodi,
de plaats innam van de oude partij
secretaris Villabruna. Al gauw kwam het
tussen de twee tot een conflict. De
„grand old man" van de liberale partij,
de wijsgeer Benedetto Croce, was niet
meer in staat om, zoals hij voordien zo
vaak had gedaan, de gemoederen tot
bedaren te brengen, en Villabruna zei,
met vele anderen, de partij vaarwel: de
partij, maar niet de liberale gedachte,
want daarop kunnen de radicalen even
veel, zo niet meer aanspraak maken dan
de volgelingen van Malagodi.
In deze dagen gaan heel wat personen
en daaronder ook belangrijke van
de partij van Malagodi, die, zoals dat in
Italië maar al te vaak gebeurt, de partij
van een overheersende persoon en niet
van een beginsel dreigt te worden, over
naar de radicalen of naar de republikei
nen. De oorzaak is duidelijk. Zij voelen
zich niet op hun plaats in het zonderlin
ge gezelschap van fascisten, fanatiek
clericalen, roomskatholieke actie en mo
nopolisten, die de overhand hebben in de
Confederatie van Industriëlen (Confindus-
tria) waarin zij zich bevinden nu alle
rechtse partijen hun steun aan de rooms
katholieke premier Segni hebben toege-
Dit schip is de Argoen uit Rusland,
voor anker in Port Said. Volgens het
onder Nassers toezicht schrijvende
Persbureau voor het Midden-Oosten
is dit een van de schepen, die tezamen
honderden gewapende Koerden naar
Irak vervoeren teneinde de greep van
Rusland op dit gebied te verstevigen.
Op dit schip zouden bovendien nog
honderd militaire experts zitten.
Het Koninklijke Heerlense mannenkoor
Pancratius maakt van 24 april tot 2 mei
een reis naar Rome. Dit honderdtwintig
man sterke koor, dat voornamelijk uit
mijnwerkers bestaat, en reeds geslaagde
concertreizen maakte naar Wenen, Lon
den en Parijs, zal in Rome op uitnodiging
van het stadsbestuur een avondconcert
verzorgen in het Conservatoriumpaleis en
optreden voor de Italiaanse radio-omroep
en voor de microfoons van radio Vati-
cana. Ook zal een concert gegeven worden
voor Paus Joannes XXIII, die persoonlijk
uit het repertoire drie nummers gekozen
heeft. Bovendien zal het koor optreden
tijdens de receptie, welke onze gezant in
Rome op Koninginnedag in Rome geeft.
Het repertoire bestaat uit werken uit de
onderscheiden perioden van de toonkunst
van componisten uit verschillende landen.
Advertentie
Laat
u adviseren
bij de
keuze
van uw
ZONNEBRIL
P.S. Weet u, dat u bij
ons gedurende de
maand april op
zonnebrillen ook 20
korting ontvangt
Ki&Mi SüSKdKttOM*. i
DIE V PAST ittUSTMr!
(Van onze correspondent in Madrid)
April is in Spanje begonnen met groot
scheepse herdenkingen van de burgeroor
log. Aan die uitputtende en verwoestende
uitbarsting van Spaanse hartstocht
waaruit vele andere, buitenlandse partijen
hebben getracht munt te slaan kwam
een einde op 1 april 1939. Er wordt over
het hoofd gezien, dat geschiedenis zich
niet in blokjes laat snijden ten gerieve van
de feestredenaars. De geschiedenisgolf is
al jaren voor de burgeroorlog begonnen
en beslaat meer jaren, dan de nu afgetel
de twintig. De laatste jaren lijkt het of het
Spaanse volk zich in een wat kunstmatig
luw gehouden golfdal bevindt, waar het
zich langzaam tracht uit te werken, ken
nelijk beangst overigens om te spatten.
In vele toonaarden is de vooruitgang ge
roemd, die Spanje in deze twintig jaren
sinds het einde van de burgeroorlog heeft
gemaakt, een vooruitgang, die men in
sommige, vooral buitenlandse milieus wel
eens wil onderschatten. Een mededeling
als deze van generaal Franco, is in zijn
algemeenheid niet te ontkennen: „In twin
tig jaar heeft Spanje een economische
ontwikkeling doorgemaakt, die in zijn ge
schiedenis geen precedent kent". Een an
dere vraag is, of die ontwikkeling, vooral
gezien de achterstand, die Spanje ten op
zichte van de rest van Europa had, niet
nog onstuimiger had kunnen zijn. Dat doet
niets af aan het feit, dat het begin van in
dustrialisatie veelbelovend is, dat goede
vooruitgang is gemaakt met het winnen
en bevloeien van landbouwgrond, dat we
gen en verkeersmiddelen worden ver
nieuwd en gemoderniseerd, en dat er, door
dit alles, een verbetering in het levenspeil
is gekomen.
Generaal Franco heeft deze en andere
zaken opgehaald in een grote rede ter ge
legenheid van het openstellen van de
„Vallei der gevallenen", dat indrukwek
kende complex van monumenten in de
dorre bergen van Guadarrama, zestig ki
lometer van Madrid. Na veel intern gehar
rewar heeft hij het gedaan gekregen, dat
dit monument zowel zal gelden ter nage
dachtenis van de eigen doden, als van die
welke vielen aan de kant van de republiek.
Deze laatsten werden vooral aangeduid
als „victimas", de slachtoffers, want
Franco wilde zo verzoenend mogelijk
zijn, toen hij stelde, dat de burgeroorlog
een totale overwinning bracht voor allen,
zonder uitzondering. Hij riep nu op tot
bundeling van alle krachten, om Spanje
vooruit te brengen.
De Spaanse regering is kennelijk ver
heugd over de reacties in de buitenlandse
pers en vooral die in de „New York Times"
die naar aanleiding van de redevoering
schreef, dat Franco aan Spanje twintig ja
ren van vrede heeft geschonken. Dit leidt
rechtstreeks naar de politieke rust, die
het land in deze periode heeft gekend, een
rust echter, die met evenveel recht kan
worden uitgelegd als apathie. Het Spaanse
volk, murw van de ontberingen, en moe
van de onderlinge strijd, heeft de energie
voornamelijk gebruikt om economisch het
hoofd boven water te houden. Dat was een
van de pijlers voor de „twintig jaar vre
de" van Franco, dat en de angst door
nieuwe tegenstellingen in een nieuwe bur
geroorlog te geraken. In feite heeft het
Spaanse volk toegelaten, dat het Franco
regime werd gehandhaafd, dankbaar
voor de door Franco gegarandeerde rust,
maar ook nog steeds krachtig genoeg, om
de zelf opgerichte pijlers van het regime
met één slag weg te slaan, als het dat zou
willen. Alleen dank zij die beheersing of
apathie zit generaal Franco nog in de za
del.
Het verzet, door angst geremd, is nooit
groot geweest en de daadwerkelijke steun
evenmin. In die houding komt maar lang
zaam wijziging en het sputteren komt
voornamelijk uit de groep van vrijwel ge
heel anti-gezinde intelligentsia en de „be
wuste" arbeidersklasse. In het buitenland
worden sommige berichten daarover tot
buiten verhouding opgeblazen. Franco
heeft meer ruimte geschapen voor het af
blazen van stoom en deze stoom heeft zich
(nog) niet verdicht tot het stootblok van
daadwerkelijk verzet. Ten hoogste is er
sprake van een proces van langzame af
brokkeling. De toekomst zal moeten le
ren hoe en of dat proces zal worden ver
haast en waarheen het zal leiden. Vooral
de laatste vraag stemt menige Spanjaard
tot nadenken en voorzichtigheid.
(UPI) In een interview met het Spaan-
zegd. Dit was te voorzien. Maar het be
vreemdende is, dat juist in deze dagen
een polemiek wordt gevoerd tussen Ma
lagodi en een der knapste koppen van de
republikeinse partij, Ugo La Malfa, waar
uit blijkt hoe dicht linkse en rechtse li
beralen eigenlijk bij elkaar staan.
Voor het eerst sedert hij partijsecreta
ris is, heeft Malagodi een beroep gedaan
op de Italiaanse ondernemers. Laat ons
eens zien, waar het om gaat. Segni, zo
schrijft hij, heeft met kracht gezegd, dat
het vertrouwen heeft in het particuliere
initiatief. Dit is als het ware een uitda
ging voor ons liberalen; wij moeten to
nen dat hij dit vertrouwen terecht koes
tert. En dan gaat Malagodi na, wat er in
Italië mis is: veel werkloosheid en ar
moede. Op het platteland een overgroot
aantal werkkrachten, die teveel zouden
zijn, ook wanneer de landbouw hoog ge
specialiseerd en modern zou zijn, wat zij
niet is. De emigratie, die een zeer betrek
kelijke oplossing biedt, daar iedere emi
grant in zijn jeugd aan de gemeenschap
enige miljoenen lire heeft gekost en het
land verlaat, wanneer hij als producent in
aanmerking begint te komen.
De onderontwikkelde gebieden moeten
verdwijnen, zo gaat hij voort. Er moet
werk zijn voor de jonge mensen, die de
schoolbanken verlaten, werk ook voor hen
die al jaren werkloos zijn. Het moet in
ons land worden, zoals in meer ontwik
kelde landen, waar men ten hoogste een
tijdelijke werkloosheid kent, die niet meer
dan drie tot vijf percent der arbeids
krachten treft. Die tijdelijke werklozen
moeten op redelijke wijze worden onder
steund en niet, zoals thans, aan hun lot
overgelaten. Om dit alles te doen, is het
naar zijn mening nodig, dat het nationaal
inkomen gestaag en snel toeneemt, de toe
neming van vijf percent per jaar (Let wel,
dat men dit jaar niet eens aan die vijf
percent is toegekomen, correspondent)
welke Vanoni verlangde, zijn onvoldoende.
Na op die manier de moeilijkheden te
hebben genoemd, de ruim twee miljoen
werklozen, de vier miljoen personen, die
slechts af en toe werken, de verouderde
toestanden zowel in de industrie als voor
al in de landbouw, vraagt Malagodi: „Hoe
moeten wij dat punt nu bereiken?" Over
die vraag is de polemiek ontstaan. De
Advertentie
Marktplein 30 - Telétoon 4273
se blad „Ya" heeft de Nederlandse oud
gezant Van Vollenhoven buitenlandse
waarnemers verweten dat zij de waarheid
in Spanje niet kunnen of willen zien. De
Spaanse burgeroorlog was niet een strijd
tussen fascisme en democratie. Het was
de verdediging van de opbouw tegen ver
nietiging, aldus Van Vollenhoven, die in
1913 zaakgelastigde op de Nederlandse
ambassade was en later terugkeerde als
gezant. Hij is gehuwd met de Spaanse
Christina de Borbon en heeft 39 jaar in
Spanje gewoond. In het interview, dat
volgde op een hoofdartikel waarin „Ya"
de buitenlandse pers verweet niet fair te
zijn in de berichtgeving over Spanje, zei
de Nederlandse diplomaat dat de Spaanse
burgeroorlog „een overwinning was van
het goede over het slechte, van orde over
wanorde". Van Vollenhoven is door de
Spaanse regering onderscheiden met het
grootkruis van Karei III.
linksliberalen onderschrijven alles wat
Malagodi in het eerste deel van zijn arti
kel zegt en nemen er nota van, dat hij voor
het eerst de misstanden in het land on
derkent en opsomt. En, daar zij geen so
cialisten zijn, kunnen zij het ook met hem
eens zijn, wanneer hij zegt, dat het ver
keerd is een beroep te doen op de staat
om al die euvels op te lossen. Maar daar
komt het eerste punt van verschil. Mala
godi schrijft: „Laat de staat die geweldi
ge zaken doen en goed doen, die tot zijn
bevoegdheid behoren, van de school tot de
landverdediging, van de openbare wer
ken tot de bijzondere wei-ken voor de ont
ginning van het zuiden, laat hij de over
matige opeenhopig van rijkdommen be
strijden en tegelijkertijd de al te grote ar
moe uit de wereld helpen. Laat hij de
vrije handel verdedigen tegen de neiging
monopolies te vormen".
Ilecl mooi, zeggen de links-liberalen,
maar denkt Malagodi die „paar kleinig
heden" te bereiken door zijn steun te ge
ven aan de partij, neen aan de rechter
vleugel van de partij, die de staatsschool
ten achter stelt bij de roomskatholieke
school, die in het onderontwikkelde zuiden
werken laat uitvoeren, waarvan telkens
weer blijkt, dat ze ondoelmatig waren en
de armoe niet opheffen, de partij dié de
monopolies niet bestrijdt maar de steun
geniet juist van de monopolisten? En hoe
kan men een rechtvaardiger verdeling van
het bezit bereiken, wanneer men steeds
weer, zoals de christen-democraten doen
zijn toevlucht neemt tot verhoging van de
accijnzen op zout, suiker, tabak, benzine,
in plaats van de directe belastingen te
verhogen en de schandelijke belastingont
duiking juist onder de meer gegoeden
krachtig te bestrijden?
Verder maakt men er in die kringen
Malagodi een verwijt van, dat hij en zijn
partij, evengoed als de rechtervleugel van
de christen-democratische partij, gesteund
wordt door en steun verleent aan de con
federatie van industriëlen, die vere van
monopolies te bestrijden alles doen om ze
in stand te houden en te versterken.
Malagodi vraagt: „Wat bedoelen nu
toch die radicalen wanneer zij het heb
ben over wijzigingen der structuur
van de economie. Wat voor wijzigingen,
wat voor hervormingen, welke structuur,
vragen wij?" En hij gaat door: ,flk kan
mij voorstellen, dat de communisten zich
van die woorden bedienen, het is duidelijk,
wat zij er mee bedoelen: afschaffing van
het particulier initiatief en alles in han
den van de staat. Maar kunnen democra
tische linkse partijen enig heil zien in een
alles overheersende bureaucratie? En La
Malfa antwoord: „Malagodi lijkt in de
overtuiging te verkeren, dat wanneer Ita
lië de onderontwikkelde gebieden van de
landkaart heeft doen verdwijnen, een
landbouw heeft ontwikkeld die modern
mag heten, werk heeft verschaft aan al
zijn burgers, het euvel heeft overwonnen
van streken, waar het gemiddelde inkomen
hoog is en andere waar het bitter laag is,
dat we dan niet een ander Italië zouden
hebben, een Italië dat vergeleken zou kun
nen worden met de hoogst ontwikkelde
landen van Europa, maar dat het nog al
tijd hetzelfde Italië zou zijn. Met andere
woorden, dat „de structuur niet gewij
zigd" wordt door die paar kleinigheden,
die hij terloops noemt". En verder: „Ma
lagodi schijnt het met ons eens te zijn, dat
de verschillen tussen overmatige rijkdom
en bittere armoe, die men in ons land
aantreft, evenals in alle onderontwikkelde
landen, moeten worden weggenomen.
Maar is dat niet een geweldige taak, een
taak die onmogelijk kan worden ten uit
voer gelegd zonder dat de staat daarbij
in hoge mate ingrijpt?"
En La Malfa herinnert er aan, hoe in een
vorige polemiek door de links-liberalen aan
de confederatie van industriëlen vragen
werden gesteld, die precies op hetzelfde
neerkomen als wat Malagodi nu voorstelt.
Namelijk, dat het particulier initiatief op
grote schaal kapitaal investeert in de mo
dernisering van de landbouw en van de in
dustrie en dat vooral ook aandacht worde
geschonken aan „de derde tak", die der
diensten, dus handel en verkeer. Eri hij
verwijst Malagodi naar het antwoord, dat
hem gegeven werd in de bladen van de
Confindustria: „Ongeveer alsof wij waren
gekomen met het voorstel interplanetaire
raketten te bouwen in Italië".
De gevolgtrekking van de links-libera
len is, dat de Italiaanse ondernemers (nog)
niet rijp zijn voor de grote taak, die de
rechts-liberalen van hen verwachten en
dat daarom hun verwachting een illusie zal
blijken. Zij zijn evenzeer voorstanders van
het particulier initiatief, maar menen dat
dit voorlopig nog steun en vooral aanspo
ring nodig heeft van de staat, die waar de
ondernemers te kort schieten zijn maatre
gelen kan nemen en het al te lakse initia
tief kan opzwepen.