Het verleden leeft voort, Italiaanse liberale elkaar de loef partijen pogen af te steken Belangwekkende polemiek tussen conservatieven en de radicalen de TIEMAN'S Verlies- en winstrekening van twintig jaar Franco-Spanje in ons, onder ons en desnoods zonder ons Streekhistorie is vaak leerzamer dan de wereldgeschiedenis ZATERDAG 18 APRIL 1959 4 Bemanning van de „Ulla" liep van boord weg Examens Heerlens mannenkoor maakt concertreis naar Rome Speciaal Optiek BLOEMSTRAAT (hoek Koningsplein) TELEFOON 5990 Verzet wordt geremd door gevoelens van angst Een paar kleinigheden WIE AAN regionale geschiedenis „doet", wordt door sommigen ietwat meesmuilend bezien. Algemene en vaderlandse geschiedenis, daar kan men ten minste lering uit trekken, maar de historie van een dorp of een streek, wat valt daar nu uit op te steken? „Goed voor sentimentele lieden en doorgewinterde dorpschauvinisten", zo luidt dan het oordeel. Maar niet voor jonge moderne mensen. Die richten hun blik liever op de toekomst dan op een verleden, dat dood en begraven is Dat is het lekenstandpunt. Het komt meestal voort uit onwetendheid, leder die iets verder heeft leren zien weet, dat het verleden iéder verleden nooit geheel „dood en begraven" kan zijn. Het leeft voort: in ons, onder ons en desnoods zonder ons. Het bepaalt voor een groot deel ons denken en han delen, en daarmee ook het heden en de toekomst. Filosofisch gezien kan men het zelfs zo stellen, dat verleden en toekomst tezamen hetheden be palen. En dat heden zijn wij allen. DAT GELDT voor de „grote" historie, maar evenzeer voor de geschiedenis van een dorp, streek of polder. Vaak biedt het lokale verleden zelfs aanzienlijk meer „lering" (èn vermaak!) dan de internatio- rfale politieke historie die veelal één aan eenschakeling van conflicten, oorlogen en rampen schijnt te zijn. EEN EMINENTE „streekhistoricus", mr. D. Vis, heeft daarover vorig jaar, op de Culturele Dag Noordholland in Den Hel der, een boeiend referaat gehouden, waar aan wij het volgende ontlenen: „De karaktervormende waarde van een op de juiste wijze beoefende streekhistorie is groot. Het is het verhaal van de strijd om het bestaan, materieel en geestelijk, in een van nature gegroeide menselijke gemeenschap van beperkte omvang. De feiten spreken onmiddellijk tot de mensen en zijn voor ieder min of meer controleer baar. Situaties en verhoudingen zijn min der gecompliceerd, het verband tussen oorzaak en gevolg is duidelijker. Het is nodig, te beseffen, dat zonder de ervaring van het verleden en de plannen voor de toekomst, door vorige generaties opgedaan en gemaakt er nu van de provincie Noord holland weinig meer over zou zijn. Ook de tegenwoordige bewoner moet weten, dat wij dit land niet cadeau gekregen hebben. Het behouden van dit land kostte, en kost nog steeds, enorme offers en arbeid. Dit moet men weten; dit moet vooral de jeugd weten. Een ramp als Zeeland in 1953 trof, had ook Noordholland kunnen treffen heeft Noordholland vroeger meermalen getrof fen. Periodiek was dit gebied een prooi van de zee .Het oudheidkundig bodem onderzoek kan aantonen dat er sprake is van perioden, waarin catastrofale vloeden ons land bespringen. Een dergelijk resul taat van een bodemonderzoek een der. vele facetten van de streekhistorie zou van onschatbare waarde zijn voor de toe komst. Dit is een wel zeer levend verleden te noemen. Eén voorbeeld uit velen is de drama-, tische geschiedenis van Petten. Het hoe veelste dorp Petten kennen wij thans? Men is de tel kwijtgeraakt. Steeds werd het voor de zee terugtrekkende dorp weer op nieuw getroffen door de vloed of het oor logsgeweld. En nóg bestaat dit oeroude dorp. in nieuwe vorm, maar nu honderden meters meer landinwaarts dan in de mid deleeuwen. Wij weten hoe de St. Elizabethsvloed van 1421 ook een dorp Petten heeft verzwolgen, daarbij honderden die in de kerk gevlucht waren, in de dood sleurend. Zo of soort gelijk was het lot van vele dorpen. Wij kunnen uit de achttiende eeuw een gra vure van Petten. Daarop staat de toen malige kerk afgebeeld onmiddellijk aan de zee en ten dele ingestort na een nieuwe stormvloed. Al lang is nu ook deze plek in zee verdwenen Wij kennen voorts ook het offensief tegen het water: de fascinerende geschie denis van de zeventiende-eeuwse droog makerijen van de Hollandse meren. Hoe mateloos-veel moeilijkheden van tech nische, organisatorische en zelfs politieke aard heeft men daarbij moeten over winnen! Dit weten althans iets ervan weten is de moeite waard en een ver plichting. DE OMGANG met het water vormde dit volk. Het is een karaktervormende, grote „kleine" historie geweest, die een levend verleden moet blijven, en dat bij een deel van de bevolking nóg is. Ook het voorbeeld van enkelen kan soms eeuwenlang heugen, eeuwenlang merkbaar blijven. Zo is het gesteld met het persoonlijk optreden van Willem van Oranje ten gunste van het arme Water land, toen dit door de Allerheiligenvloed van 1570 was overstroomd. Mede door de oorlogstoestand bleek het destijds vol komen onmachtig, de lasten van het dich ten der dijken op te brengen. Zonder het persoonlijk ingrijpen van de Vader des Vaderlands zou Waterland verloren zijn gegaan. Een ander voorbeeld van persoonlijke invloed levert de geschiedenis van de Zaanstreek. Het is opvallend dat, hoewel deze streek van oudsher vele doopsge zinden telde, een der dorpen Oostzaan nagenoeg louter uit hervormden be stond, destijds volgelingen van Calvijn. De verklaring hiervoor Is te vinden in de eer ste jaren van de hervorming, en wel in het optreden van de heer Bart. Deze was in die tijd pastoor van Oostzaan. In de andere Zaandorpen waren reeds lang reli gieuze woelingen merkbaar toen heer Bart nog steeds het volle vertrouwen van zijn parochianen genoot. In de kerstnacht van 1565 echter merkte men enige verande ringen in zijn wijze van de dienst ver richten. .De priester sprak en leraarde niet zoals men van hem gewend was. De paro chianen waren zeer verwonderd en be gonnen aan zijn rechtzinnigheid te twij felen. Toch bleef hij bij zijn kerk, maar hij deed de dienst nu eens naar de voor schriften der moederkerk, dan weer over eenkomstig de nieuwe gevoelens. Wanneer hij in de geest van Calvijn leraarde, werd zijn kerk druk bezocht. Volgde hij echter de voorschriften der moederkerk, dan werd de dienst door steeds minder ge lovigen bijgewoond. „Met die tegenstel ling" aldus de kroniekschrijver „be werkte de ijverige man volkomen zijn doel en zonder dwang of volle ijver deed hij hen die hem hoorden als ongezocht het verschil in de beide leerstellingen op merken, het aan ieders verstand over latend. welke zij wilden kiezen". Toen heer Bart na de troebelen tot zijn taak kon terugkeren, miste hij nagenoeg niemand zijner getrouwen. Oostzaan droeg sedert dien de bijnaam: „het Nederlandse Ge- nève". De nawerking hiervan is nog merk baar een eigenaardig voorbeeld van de invloed die een persoonlijkheid in eigen streek en omgeving kan hebben. DE KENNIS van de plaatselijke en streekgeschiedenis kan ook bijdragen tot vergroting van het staatkundig begrip bij de bevolking. Plaatselijke bronnen open baren ons merkwaardige situaties uit het verleden. Eeeuwenlang, soms zelfs tot op de huidige dag, blijken bepaalde conflic ten voort te duren uit onkunde ten aan zien van dat verleden. Anderzijds blijken er vroeger projecten te zijn uitgevoerd, die enorm respect afdwingen en tot beschei denheid manen. Ik denk aan de grote ver kavelingsondernemingen in de middel eeuwen, niet geringer dan sommige tegen woordige ruilverkavelingen. Ik denk ook aan de creatie van steden uit de West- friese dorpen in de vijftiende eeuw een staatsrechtelijk experiment van de eerste orde. Vooral denk ik echter aan de ge schiedenis van onze provincie als staat kundige eenheid. Tot 1795 was de pro vincie eigenlijk een soevereine staat. Na 1813 is zij een vrijwel louter' uitvoerend administratief orgaan. De oorzaak hiervan ligt in de verstarring van ons staatsbestel in de achttiende eeuw. Naar buiten kon de Republiek niet optreden, was zij geen krachtige eenheid. Naar binnen kon niets hervormd of gemoderniseerd worden om dat de historie heilig was. Men huldigde toen ook het verleden, maar het dode ver leden. Niet- een levend verleden. Als in die tijd beslissingen moesten worden ge nomen, keek men alleen maar naar het verleden, nooit naar de toekomst. De revo lutionaire ommekeer ten aanzien van de provincies voor en na de Franse revolutie kan niet helemaal gemotiveerd zijn ge weest. Zij bracht een te grote centralisa tie. Ons land was te groot om als een pro vincie te worden beschouwd. Wij zien als reactie dan ook een toenemen van de pro vinciale taken in belangrijkheid. DE STAATSBURGER van vandaag en ook de bestuurderen van provincie en land zouden erbij gebaat zijn, wanneer dat ver leden meer leefde in het heden. Het is juist het levend verleden, het is de eigen histo rie die ons de noodzaak leert voelen van een voortdurende vernieuwing van binnen uit. Ook nu leven wij immers in een tijd die het gevaar voor verstarring inhoudt, ondanks alle schijnbare dynamiek". De burgemeester van West-Berlijn, Willy Brandt, heeft gisteren, in gezel schap van de Westduitse ambassadeur in ons land, dr. J. Löns, een bezoek gebracht aan de Utrechtse technische voorjaarsbeurs. De belangstelling van de Berlynse burgemeester ging voor al uit naar de vertegenwoordiging van een twaalftal Westberlijnse in dustrieën op de jaarbeurs. Een uit Nederland per vliegtuig naar Gotenburg overgebrachte bemanning is donderdagavond op zeven man na van boord gelopen toen op het 8300 ton meten de schip „Ulla" de Panamese vlag gehesen werd. De „Ulla" is kortgeleden door een Ne derlandse rederij overgenomen van de Zweedse Graengesberg-maatschappij. Don derdag had het schip in charter voor een Liberiaanse mijnprodukten-handelmaat- schappij naar Gdynia moeten vertrekken. Donderdagavond laat is een andere be manning per vliegtuig naar Gotenburg ge bracht. De weggelopen bemanningsleden ver klaarden dat zij niet gemonsterd hadden om onder goedkope vlag te varen. Een woordvoerder voor de eigenaars van de „Ulla" verklaarde echter dat de beman ning weggelopen was nadat bepaalde eisen inzake lonen en werkomstandigheden wa ren gesteld, die door de maatschappij niet konden worden ingewilligd. Amsterdam. (Gem. Un.). Doctoraalexamen na tuurkunde: J. C. de Moor, Amsterdam. Doctoraal examen scheikunde: J. A. Koningstein, IJmuiden. heeft ook twee liberale partijen, al is de naam „Italiaanse liberale partij" geble- (Van onze correspondent in Rome) Italië, dat sedert kort twee socialis tische partijen heeft, die beide als demo cratisch wensen te worden beschouwd, partijen, ile partij ven aan de meest rechtse, terwijl de andere zich radicaal noemt. De splitsing voltrok zich een jaar of vier geleden, toen een zeer ambitieus man, Malagodi, de plaats innam van de oude partij secretaris Villabruna. Al gauw kwam het tussen de twee tot een conflict. De „grand old man" van de liberale partij, de wijsgeer Benedetto Croce, was niet meer in staat om, zoals hij voordien zo vaak had gedaan, de gemoederen tot bedaren te brengen, en Villabruna zei, met vele anderen, de partij vaarwel: de partij, maar niet de liberale gedachte, want daarop kunnen de radicalen even veel, zo niet meer aanspraak maken dan de volgelingen van Malagodi. In deze dagen gaan heel wat personen en daaronder ook belangrijke van de partij van Malagodi, die, zoals dat in Italië maar al te vaak gebeurt, de partij van een overheersende persoon en niet van een beginsel dreigt te worden, over naar de radicalen of naar de republikei nen. De oorzaak is duidelijk. Zij voelen zich niet op hun plaats in het zonderlin ge gezelschap van fascisten, fanatiek clericalen, roomskatholieke actie en mo nopolisten, die de overhand hebben in de Confederatie van Industriëlen (Confindus- tria) waarin zij zich bevinden nu alle rechtse partijen hun steun aan de rooms katholieke premier Segni hebben toege- Dit schip is de Argoen uit Rusland, voor anker in Port Said. Volgens het onder Nassers toezicht schrijvende Persbureau voor het Midden-Oosten is dit een van de schepen, die tezamen honderden gewapende Koerden naar Irak vervoeren teneinde de greep van Rusland op dit gebied te verstevigen. Op dit schip zouden bovendien nog honderd militaire experts zitten. Het Koninklijke Heerlense mannenkoor Pancratius maakt van 24 april tot 2 mei een reis naar Rome. Dit honderdtwintig man sterke koor, dat voornamelijk uit mijnwerkers bestaat, en reeds geslaagde concertreizen maakte naar Wenen, Lon den en Parijs, zal in Rome op uitnodiging van het stadsbestuur een avondconcert verzorgen in het Conservatoriumpaleis en optreden voor de Italiaanse radio-omroep en voor de microfoons van radio Vati- cana. Ook zal een concert gegeven worden voor Paus Joannes XXIII, die persoonlijk uit het repertoire drie nummers gekozen heeft. Bovendien zal het koor optreden tijdens de receptie, welke onze gezant in Rome op Koninginnedag in Rome geeft. Het repertoire bestaat uit werken uit de onderscheiden perioden van de toonkunst van componisten uit verschillende landen. Advertentie Laat u adviseren bij de keuze van uw ZONNEBRIL P.S. Weet u, dat u bij ons gedurende de maand april op zonnebrillen ook 20 korting ontvangt Ki&Mi SüSKdKttOM*. i DIE V PAST ittUSTMr! (Van onze correspondent in Madrid) April is in Spanje begonnen met groot scheepse herdenkingen van de burgeroor log. Aan die uitputtende en verwoestende uitbarsting van Spaanse hartstocht waaruit vele andere, buitenlandse partijen hebben getracht munt te slaan kwam een einde op 1 april 1939. Er wordt over het hoofd gezien, dat geschiedenis zich niet in blokjes laat snijden ten gerieve van de feestredenaars. De geschiedenisgolf is al jaren voor de burgeroorlog begonnen en beslaat meer jaren, dan de nu afgetel de twintig. De laatste jaren lijkt het of het Spaanse volk zich in een wat kunstmatig luw gehouden golfdal bevindt, waar het zich langzaam tracht uit te werken, ken nelijk beangst overigens om te spatten. In vele toonaarden is de vooruitgang ge roemd, die Spanje in deze twintig jaren sinds het einde van de burgeroorlog heeft gemaakt, een vooruitgang, die men in sommige, vooral buitenlandse milieus wel eens wil onderschatten. Een mededeling als deze van generaal Franco, is in zijn algemeenheid niet te ontkennen: „In twin tig jaar heeft Spanje een economische ontwikkeling doorgemaakt, die in zijn ge schiedenis geen precedent kent". Een an dere vraag is, of die ontwikkeling, vooral gezien de achterstand, die Spanje ten op zichte van de rest van Europa had, niet nog onstuimiger had kunnen zijn. Dat doet niets af aan het feit, dat het begin van in dustrialisatie veelbelovend is, dat goede vooruitgang is gemaakt met het winnen en bevloeien van landbouwgrond, dat we gen en verkeersmiddelen worden ver nieuwd en gemoderniseerd, en dat er, door dit alles, een verbetering in het levenspeil is gekomen. Generaal Franco heeft deze en andere zaken opgehaald in een grote rede ter ge legenheid van het openstellen van de „Vallei der gevallenen", dat indrukwek kende complex van monumenten in de dorre bergen van Guadarrama, zestig ki lometer van Madrid. Na veel intern gehar rewar heeft hij het gedaan gekregen, dat dit monument zowel zal gelden ter nage dachtenis van de eigen doden, als van die welke vielen aan de kant van de republiek. Deze laatsten werden vooral aangeduid als „victimas", de slachtoffers, want Franco wilde zo verzoenend mogelijk zijn, toen hij stelde, dat de burgeroorlog een totale overwinning bracht voor allen, zonder uitzondering. Hij riep nu op tot bundeling van alle krachten, om Spanje vooruit te brengen. De Spaanse regering is kennelijk ver heugd over de reacties in de buitenlandse pers en vooral die in de „New York Times" die naar aanleiding van de redevoering schreef, dat Franco aan Spanje twintig ja ren van vrede heeft geschonken. Dit leidt rechtstreeks naar de politieke rust, die het land in deze periode heeft gekend, een rust echter, die met evenveel recht kan worden uitgelegd als apathie. Het Spaanse volk, murw van de ontberingen, en moe van de onderlinge strijd, heeft de energie voornamelijk gebruikt om economisch het hoofd boven water te houden. Dat was een van de pijlers voor de „twintig jaar vre de" van Franco, dat en de angst door nieuwe tegenstellingen in een nieuwe bur geroorlog te geraken. In feite heeft het Spaanse volk toegelaten, dat het Franco regime werd gehandhaafd, dankbaar voor de door Franco gegarandeerde rust, maar ook nog steeds krachtig genoeg, om de zelf opgerichte pijlers van het regime met één slag weg te slaan, als het dat zou willen. Alleen dank zij die beheersing of apathie zit generaal Franco nog in de za del. Het verzet, door angst geremd, is nooit groot geweest en de daadwerkelijke steun evenmin. In die houding komt maar lang zaam wijziging en het sputteren komt voornamelijk uit de groep van vrijwel ge heel anti-gezinde intelligentsia en de „be wuste" arbeidersklasse. In het buitenland worden sommige berichten daarover tot buiten verhouding opgeblazen. Franco heeft meer ruimte geschapen voor het af blazen van stoom en deze stoom heeft zich (nog) niet verdicht tot het stootblok van daadwerkelijk verzet. Ten hoogste is er sprake van een proces van langzame af brokkeling. De toekomst zal moeten le ren hoe en of dat proces zal worden ver haast en waarheen het zal leiden. Vooral de laatste vraag stemt menige Spanjaard tot nadenken en voorzichtigheid. (UPI) In een interview met het Spaan- zegd. Dit was te voorzien. Maar het be vreemdende is, dat juist in deze dagen een polemiek wordt gevoerd tussen Ma lagodi en een der knapste koppen van de republikeinse partij, Ugo La Malfa, waar uit blijkt hoe dicht linkse en rechtse li beralen eigenlijk bij elkaar staan. Voor het eerst sedert hij partijsecreta ris is, heeft Malagodi een beroep gedaan op de Italiaanse ondernemers. Laat ons eens zien, waar het om gaat. Segni, zo schrijft hij, heeft met kracht gezegd, dat het vertrouwen heeft in het particuliere initiatief. Dit is als het ware een uitda ging voor ons liberalen; wij moeten to nen dat hij dit vertrouwen terecht koes tert. En dan gaat Malagodi na, wat er in Italië mis is: veel werkloosheid en ar moede. Op het platteland een overgroot aantal werkkrachten, die teveel zouden zijn, ook wanneer de landbouw hoog ge specialiseerd en modern zou zijn, wat zij niet is. De emigratie, die een zeer betrek kelijke oplossing biedt, daar iedere emi grant in zijn jeugd aan de gemeenschap enige miljoenen lire heeft gekost en het land verlaat, wanneer hij als producent in aanmerking begint te komen. De onderontwikkelde gebieden moeten verdwijnen, zo gaat hij voort. Er moet werk zijn voor de jonge mensen, die de schoolbanken verlaten, werk ook voor hen die al jaren werkloos zijn. Het moet in ons land worden, zoals in meer ontwik kelde landen, waar men ten hoogste een tijdelijke werkloosheid kent, die niet meer dan drie tot vijf percent der arbeids krachten treft. Die tijdelijke werklozen moeten op redelijke wijze worden onder steund en niet, zoals thans, aan hun lot overgelaten. Om dit alles te doen, is het naar zijn mening nodig, dat het nationaal inkomen gestaag en snel toeneemt, de toe neming van vijf percent per jaar (Let wel, dat men dit jaar niet eens aan die vijf percent is toegekomen, correspondent) welke Vanoni verlangde, zijn onvoldoende. Na op die manier de moeilijkheden te hebben genoemd, de ruim twee miljoen werklozen, de vier miljoen personen, die slechts af en toe werken, de verouderde toestanden zowel in de industrie als voor al in de landbouw, vraagt Malagodi: „Hoe moeten wij dat punt nu bereiken?" Over die vraag is de polemiek ontstaan. De Advertentie Marktplein 30 - Telétoon 4273 se blad „Ya" heeft de Nederlandse oud gezant Van Vollenhoven buitenlandse waarnemers verweten dat zij de waarheid in Spanje niet kunnen of willen zien. De Spaanse burgeroorlog was niet een strijd tussen fascisme en democratie. Het was de verdediging van de opbouw tegen ver nietiging, aldus Van Vollenhoven, die in 1913 zaakgelastigde op de Nederlandse ambassade was en later terugkeerde als gezant. Hij is gehuwd met de Spaanse Christina de Borbon en heeft 39 jaar in Spanje gewoond. In het interview, dat volgde op een hoofdartikel waarin „Ya" de buitenlandse pers verweet niet fair te zijn in de berichtgeving over Spanje, zei de Nederlandse diplomaat dat de Spaanse burgeroorlog „een overwinning was van het goede over het slechte, van orde over wanorde". Van Vollenhoven is door de Spaanse regering onderscheiden met het grootkruis van Karei III. linksliberalen onderschrijven alles wat Malagodi in het eerste deel van zijn arti kel zegt en nemen er nota van, dat hij voor het eerst de misstanden in het land on derkent en opsomt. En, daar zij geen so cialisten zijn, kunnen zij het ook met hem eens zijn, wanneer hij zegt, dat het ver keerd is een beroep te doen op de staat om al die euvels op te lossen. Maar daar komt het eerste punt van verschil. Mala godi schrijft: „Laat de staat die geweldi ge zaken doen en goed doen, die tot zijn bevoegdheid behoren, van de school tot de landverdediging, van de openbare wer ken tot de bijzondere wei-ken voor de ont ginning van het zuiden, laat hij de over matige opeenhopig van rijkdommen be strijden en tegelijkertijd de al te grote ar moe uit de wereld helpen. Laat hij de vrije handel verdedigen tegen de neiging monopolies te vormen". Ilecl mooi, zeggen de links-liberalen, maar denkt Malagodi die „paar kleinig heden" te bereiken door zijn steun te ge ven aan de partij, neen aan de rechter vleugel van de partij, die de staatsschool ten achter stelt bij de roomskatholieke school, die in het onderontwikkelde zuiden werken laat uitvoeren, waarvan telkens weer blijkt, dat ze ondoelmatig waren en de armoe niet opheffen, de partij dié de monopolies niet bestrijdt maar de steun geniet juist van de monopolisten? En hoe kan men een rechtvaardiger verdeling van het bezit bereiken, wanneer men steeds weer, zoals de christen-democraten doen zijn toevlucht neemt tot verhoging van de accijnzen op zout, suiker, tabak, benzine, in plaats van de directe belastingen te verhogen en de schandelijke belastingont duiking juist onder de meer gegoeden krachtig te bestrijden? Verder maakt men er in die kringen Malagodi een verwijt van, dat hij en zijn partij, evengoed als de rechtervleugel van de christen-democratische partij, gesteund wordt door en steun verleent aan de con federatie van industriëlen, die vere van monopolies te bestrijden alles doen om ze in stand te houden en te versterken. Malagodi vraagt: „Wat bedoelen nu toch die radicalen wanneer zij het heb ben over wijzigingen der structuur van de economie. Wat voor wijzigingen, wat voor hervormingen, welke structuur, vragen wij?" En hij gaat door: ,flk kan mij voorstellen, dat de communisten zich van die woorden bedienen, het is duidelijk, wat zij er mee bedoelen: afschaffing van het particulier initiatief en alles in han den van de staat. Maar kunnen democra tische linkse partijen enig heil zien in een alles overheersende bureaucratie? En La Malfa antwoord: „Malagodi lijkt in de overtuiging te verkeren, dat wanneer Ita lië de onderontwikkelde gebieden van de landkaart heeft doen verdwijnen, een landbouw heeft ontwikkeld die modern mag heten, werk heeft verschaft aan al zijn burgers, het euvel heeft overwonnen van streken, waar het gemiddelde inkomen hoog is en andere waar het bitter laag is, dat we dan niet een ander Italië zouden hebben, een Italië dat vergeleken zou kun nen worden met de hoogst ontwikkelde landen van Europa, maar dat het nog al tijd hetzelfde Italië zou zijn. Met andere woorden, dat „de structuur niet gewij zigd" wordt door die paar kleinigheden, die hij terloops noemt". En verder: „Ma lagodi schijnt het met ons eens te zijn, dat de verschillen tussen overmatige rijkdom en bittere armoe, die men in ons land aantreft, evenals in alle onderontwikkelde landen, moeten worden weggenomen. Maar is dat niet een geweldige taak, een taak die onmogelijk kan worden ten uit voer gelegd zonder dat de staat daarbij in hoge mate ingrijpt?" En La Malfa herinnert er aan, hoe in een vorige polemiek door de links-liberalen aan de confederatie van industriëlen vragen werden gesteld, die precies op hetzelfde neerkomen als wat Malagodi nu voorstelt. Namelijk, dat het particulier initiatief op grote schaal kapitaal investeert in de mo dernisering van de landbouw en van de in dustrie en dat vooral ook aandacht worde geschonken aan „de derde tak", die der diensten, dus handel en verkeer. Eri hij verwijst Malagodi naar het antwoord, dat hem gegeven werd in de bladen van de Confindustria: „Ongeveer alsof wij waren gekomen met het voorstel interplanetaire raketten te bouwen in Italië". De gevolgtrekking van de links-libera len is, dat de Italiaanse ondernemers (nog) niet rijp zijn voor de grote taak, die de rechts-liberalen van hen verwachten en dat daarom hun verwachting een illusie zal blijken. Zij zijn evenzeer voorstanders van het particulier initiatief, maar menen dat dit voorlopig nog steun en vooral aanspo ring nodig heeft van de staat, die waar de ondernemers te kort schieten zijn maatre gelen kan nemen en het al te lakse initia tief kan opzwepen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 6