DE RESTAURATIE VAN
HET-STADHUIS VAN HAARLEM
De oude en de nieuwe stad
TEN GELEIDE
VRIJDAG 8 MEI 195 9
Erbif
PAGINA TWER
OP 31 AUGUSTUS 1955 GAF DE GE
MEENTERAAD VAN HAARLEM EEN
STEMMIG AAN ARCHITECT C. W.
ROYAARDS DE OPDRACHT TOT HE"
ONTWERPEN VAN EEN ALGEMEEN
RESTAURATIEPLAN VOOR HET GE
HELE STADHUISCOMPLEX, DAT OP
LANGE TERMIJN DE GRONDSLAG ZOU
MOETEN VORMEN VOOR ALLE DAAR
AAN TE VERRICHTEN HERSTELLIN
GEN EN VERANDERINGEN. HET RAP
PORT DAT DIT PLAN BEHELST EN
WAARAAN DE HEER ROYAARDS EN
ZIJN MEDEWERKERS BIJNA VIER
jJAAR HEBBEN GEWERKT, ZAL THANS
BINNENKORT WORDEN UITGE
BRACHT. IN AFWACHTING DAARVAN
LIJKT DIT EEN GESCHIKTE GELEGEN
HEID HIER ENIGE AANDACHT TE WIJ
DEN AAN DE HUIDIGE BEGINSELEN
VAN RESTAUREREN IN 'T ALGEMEEN,
EN DEZE IN VERBAND TE BRENGEN
MET DE SITUATIE WAARIN HET1
HAARLEMSE STADHUIS VERKEERT. I
DE HAARLEMMER voelt zich thuis itzijn oude stad, om het even of hij op
levensgevaarlijke wijze van de Vleeshal naar het Raadhuis oversteektde lommer
rijke stilte van het Prinsenhof passeert, de schilderachtige wereld, van het Heilig
Land binnentreedt, of langs het Spaarne scharrelt tussen de karren en de huizen,
waar het ruikt naar touw en teer. Een enkele keer zal hem een stadsbeeld
opvallen van zeldzame schoonheid, als een schilderij, waar een toren oprijst
hoog boven de huizen langs het water, maar in 't algemeen zal hij dit alles niet
zo bewust in zich opnemen, juist omdat hij er thuis is.
Hij ervaart de wondermooie harmonie
tussen het middeleeuwse stadsplan met
z'n bochtige straten en de bebouwing
langs deze straten en pleintjes met de
verrassende doorkijkjes als iets vanzelf
sprekends.
OFSCHOON veel ouds reeds verloren
ging bleef er toch genoeg gespaard om
de sfeer van intimiteit en schoonheid te
bewaren. Een enkele moderne gevel be
hoeft daarbij niet storend te zijn, wan
neer deze zich voegt in de maat en de
kleur van het bestaande stadsbeeld. An
ders is het in de moderne wijken: hier
is in 't algemeen wel meer zon dan in de
nauwe straten, er zijn bloemen in gazons,
er is ruimte en licht in overvloed, maar
tevergeefs zoekt men hier de intimiteit,
de gezelligheid en de sfeer, die zo ken
merkend zijn voor de oude stad.
HET VERSCHIL tussen de oude en de
nieuwe stad komt voornamelijk in twee
dingen tot uiting: het stedebouwkundig
DE HOOFDREDACTIE van dit blad heeft
mij verzocht iets te schrijven voor
„Erbij", dat deze week met enkele
architectuurartikelen verschijnt ter ere
van de B.N.A., die deze dagen (7, 8 en
9 mei) zijn voorjaarsvergadering te
Haarlem houdt Een mooier gelegen
heid dan deze om eens wat te zeggen
over de verhouding van de B.N.A. tot
de pers kon mij moeilijk geboden
worden. Het is verheugend te mogen
constateren dat de B.N.A. in het alge
meen en de Kring Haarlem in het bij
zonder steeds grote belangstelling en
medewerking van de pers van Haar
lem en Kennemerland heeft ondervon
den. De Kring Haarlem van de B.N.A.,
die ruim vijftig leden telt, is daar bij
zonder erkentelijk voor, want behalve
„Bond van Nederlandse Architecten",
dus vakvereniging, is deze architecten
gemeenschap tevens „Koninklijke Maat
schappij tot Bevordering der Bouw
kunst". Z onder medewerking van de
pers is het zeer moeilijk deze verheven
doelstelling van bevordering der bouw
kunst te verwezenlijken. Omdat de
B.N.A. genoemde idealistische kant
van het vak wil propageren wordt ter
gelegenheid van deze voorjaarsverga
dering een tentoonstelling van ma
quettes in het stadhuis ingericht. Deze
Is gratis toegankelijk en duurt van 9 tot
en met 16 mei. Ook het gemeentebe
stuur van Haarlem verleende aan deze
expositie zijn krachtige steun, zodat
de bouwkunst, bevorderd door ge
meentebestuur, pers en B.N.A., door
deze gelukkige samenwerking naar
verwacht mag worden tot steeds
groter bloei zal komen.
Voor de Kring Haarlem van de B.N.A.
K. JONKHEID,
voorzitter.
plan en de architectuur. Ten aanzien van
het stedebouwkundig plan:
De oude stad kent straten, pleinen,
grachten, omsloten door een aaneenge
sloten bebouwing. Voor degene, die in die
straat is, bestaat op dat ogenblik geen
andere ruimte, dan die, waarin hij ver
toeft. Toch geeft dat geen gevoel van be
klemming, integendeel: deze begrensde
ruimte is geheel op de menselijke maat
ingesteld, het stadsvertier speelt er zich
in af, rakelings gaan de voetgangers op
de nauwe trottoirs langs elkaar, de ge
luiden kaatsen tegen de stenen wanden,
kinderstemmen klinken op tegen de
gevels en zonder dat men elkaar kent
beleeft men een gevoel van saamhorig
heid, datzelfde gevoel als tijdens een
kermis of een Luilakmarkt. Zelfs een
botsing behoort essentieel tot deze vorm
van gemeenschap, zoals die in de straat
of op het smalle trottoir eveneens onver
mijdelijk is en aanvaard wordt.
ZOLANG een stad nog overzichtelijk
is van afmeting en de bevolking niet met
tienduizenden geborgen moet worden, is
deze vorm van samenleving aanvaard
baar en bevredigend. Wanneer echter bij
het toenemen van de bevolking op het
zelfde schema wordt doorgegaan, ont
staan die eindeloze straten met hoge
huizen in vele étages die in alle grote
steden zijn te zien en die voor de na
denkende beschouwer een teken zijn (en
waren) dat men op de verkeerde weg is
en dat de bakens verzet moeten worden.
Voor de individuele gezinswoningen ont
staan dan de buitenwijken met lage
bebouwing aan brede straten.
Zodoende ontstonden de woonblokken die
elk een groot aantal gelijke en gelijk
vormige wooneenheden bevatten. Ten
einde het hierboven gesignaleerde effect
van de troosteloze straten te vermijden,
kwam men ertoe deze blokken te behan
delen als vrijstaande eenheden in een
grote ruimte, rondom toegankelijk voor
zon en licht. Opdat de hoge blokken nie'
in eikaars schaduw zullen staan zijn d
straten ruim en breed.
Hiermede is echter een geheel andere
situatie geschapen dan die, welke in een
oude stad bestaat. Vertier is hier nauwe
lijks, daar elke individuele activiteit ver
loren gaat in de grote ruimte, geluiden
kaatsen niet terug en kinderstemme'
gaan op in de wijdheid.
Men is daar rondom vrij, rondom zich'-
baar, rondom ongedekt. Zoals de nieuwe
huizenblokken alle op de zon zijn gerich
rondom vrij, rondom zichtbaar, rondom
ongedekt. Voor dit laatste is kenmerkend
het alomtegenwoordige wasgoed in de
moderne wijken. De afwezigheid van
een onbespiede achterkant is niet ge
makkelijk te aanvaarden en vraagt een
grote zelfdiscipline.
UITERAARD is deze stedebouwkundige
ontwikkeling van invloed op de architec
tuur. Waar de bouwwerken van de oude
architecten zich in de meeste gevaller
slechts met een voorgevel aan de open
baai'heid prijsgaven, was verhouding en
indeling vrijwel gebonden aan een alge
meen aanvaarde code, voortkomende uit
tal van factoren, vertoont het werk van
de moderne architect zich als een plas-
ALLEREERST zal. men zich daarbij re
kenschap hebben te geven van wat. onder
„restaureren" dient te ivorden verstaan
Dit ivoord heeft immers voor velen een zo
sterke gevoelsivaarde gekregen, dat. de één
daarbij verwacht bevrediging te vinden
voor zijn heimwee naar de pittoreske
tisch, driedimensionaal beeld in de vrij
omringende ruimte. Hij zal zich dus in de
eerste plaats bekommeren om de contou
ren van zijn bouwwerk, om de massa
werking en de geleding en pas in de
tweede plaats om de gevels als zodanig.
Men moet .een modern woonblok dan ook
geheel anders waarderen dan een oude
gevel: hier gaat het om de kundige her
haling van eenzelfde elment. om de
grote verhoudingen, om de geleding, om
het gevecht tegen de onrust, die zo mak
kelijk ontstaat, wanneer niet elk detail
tot de meest beheerste vorm wordt terug
gebracht, daar ging het om de represen
tatie van de enkele bewoner met zijn ge
zin, in een gevelvlak van één deur en een
paar ramen, gebonden in de maat en het
rythme van het algemene patfoon.
DE ARCHITECTUUR, die zich nood
gedwongen ontwikkelt in deze nieuwe
richting, heeft weinig interesse voor deco
ratieve details, ja, heeft deze zelfs als een
gevaar leren beschouwen. Daardoor heeft
de huidige architect die speelse en ele
gante, schilderachtige en beminnelijke
vormen niet meer in z'n vingers; had hij
dat wel of teveel, zo zou hij niet opge
wassen zijn tegen zijn taak van orde te
brengen in de herhaling en de veelheid,
waarvan onze tijd vervuld is.
Parallel daarmede gaat de ontwikke
ling van de moderne materialen die af
gestemd zijn op een minimale geschoolde
arbeid op de bouwplaats: gewapend
beton, grote glasvlakken, allerhande
paneel- en schotwerk, gestandariseerde
onderdelen, effen kleuren.
Deze drie factoren de stedebouw
kunst, de architectuur en het materiaal
geven een aanzien aan onze moderne
wijken, dat geheel afwijkt van het beeld
dat ons lief is van de oude steden. Met
geen mogelijkheid is dit oude beeld op
nieuw op te roepen, het is zelfs nauwe
lijks te restaureren. Laten wij daar niet
in sentimenteel heimwee om treuren, doch
met grote liefde en aandacht bewaren
wat ons door het nageslacht onvervang
baar en onherhaalbaar is nagelaten, als
de manifestatie van een levensvorm die
niet meer de onze is, doch zonder welke
de onze niet denkbaar zou zijn.
ir. II. Klarenbeëk
gebouw esthetisch zo mooi mogelijk te ma
ken. Op deze wijze gesteld komt duidelijk
naar voren, dat het zuivere conserveren
steeds een belangrijk deel van iedere res
tauratie-arbeid uitmaakt.
DIT UITGANGSPUNT nu, het treffen
van noodzakelijke maatregelen terwille
van het behoud van het gebouw, is bij de
voorgenomen stadhuisrestauratie in ster
ke mate aanwezig. Reeds lang is bekend
(en zichtbaar!) dat de kap, de balklaag
en de gevels van de gravenzaal, evenals
de gevels van de beide uitbouwen op de
Grote Markt, dringend constructieve voor
zieningen behoeven. Verder heeft de ge
meenteraad reed moeten besluiten de
Prinsenhofzolders te bevrijden van de
boekenlast der Stadsbibliotheek.
Een andere praktische noodzaak die
eveneens tot ingrijpen drijft is het toene
mende ruimtegebrek waarmee men bin
nen het stadhuis te kampen heeft en dat
daarom niet langer gedoogt, dat men his
torische ruimten zoals de librije en de ka
pittelzaal (meer bekend als het brandspui
tenhuisje) nog verder ongebruikt laat.
Zolang het er alleen om gaat de be
staande toestand van een oud gebouw te
verzekeren, zal men het er gemakkelijk
over eens zijn dat dit dient te geschieden
op de meest hechte en onopvallende wij
ze. Wanneer daarna echter de vraag aan
de orde komt of latere verminkingen en
wijzigingen van het oorspronkelijke ge
bouw nu tevens hersteld, respectievelijk
ongedaan gemaakt moeten worden, dan
belandt men eerst recht in de restauratie-
problematiek.
Nu zijn er tal van gebouwen die door
hun eenvoud van opzet en doordat zij uit
één bepaalde bouwperiode stammen,
slechts op één manier behoorlijk kunnen
worden gerestaureerd. Wanneer een der
gelijke restauratie is voltooid kan men
daarover dan ook altijd steevast en niet
eens geheel ten onrechte lezen, dat d.t
of dat pand „in zijn oude luister is her
rezen".
BIJ EEN ZO samengesteld complex als
het Haarlemse stadhuis, dat in de loop van
eeuwen als het ware uit zeer verschillen
de stijlen is samengegroeid en daarbij in-
en uitwendig voortdurend werd gewijzigd,
ligt de oplossing van dit probleem echter
heel wat moeilijker.
Wanneer men de verschillen opmerkt
tussen de hierbij gereproduceerde teke
ning, die de zeer nauwkeurige Pieter Saen-
redam omstreeks 1625 van het stadhuis
maakte en het natuurgetrouwe schilderij,
dat Gèrrit Berckheyde slechts één gene
ratie later daarvan vervaardigde, dan zal
het duidelijk zijn hoe bezwaarlijk men er
naar kan willen streven dit gebouw terug
te brengen tot zijn oude, oudere of oudste
luister, omdat het ten enenmale onmoge
lijk is vast te stellen wat men daaronder
heeft te verstaan.
Saenredam toont ons het stadhuis in
laat-middeleeuwse, vrij vervallen toe
stand, terwijl Berckheyde het ons doet
zien na de uitgebreide verbouwingen van
omstreeks 1630. Bij vergelijking kan men
duidelijk nagaan, hoe de hoog oprijzende
Gotische toegangsdeur tot de graven?'-il
is verlaagd en nu bekroond wordt door
een fronton met daarboven het markante
balkonnetje, zoals wij dat heden nog ken
nen.
De smalle middeleeuwse vensters van
de zaal, ter weerszijden van de ingang,
zijn vervangen door grote kruisvensters
met driehoekige bekroningen. Verder zijn
de gevels van de beide uitbouwen in ba
rokke trant verbouwd, waarbij het een
voudige, houten schavot is vervangen door
een sterk sprekend, monumentaal balkon.
Ten slotte is de Zijlstraatvleugel van Lie
ven de Key, waarvan het achterste gedeel
te reeds bij Saenredam te zien is, in de
zelfde stijl doorgetrokken tot de Grote
Markt.
Gesteld nu dat men het gebouw inder
daad zou willen terug brengen in de mid
deleeuwse staat als waarin Saenredam het
ons toont, dan zou daarbij nog geenszins
vaststaan, dat men nu ook de oudste,
meest oorspronkelijke toestand van het
bouwwerk had bereikt, daar dit in de tijd
van Saenredam reeds een geschiedenis
van drie a vier eeuwen doorgemaakt had.
Bovendien zou men met dit onzekere doel
voor ogen alle latere verbouwingen, waar
onder dus ook de zo juist beschreven 17-
eeuwse, ongedaan moeten maken en daar
bij genoodzaakt worden tal van originele
17e- en 18e-ceuwse bouwelementen te ver
wijderen en te vervangen door Gotieke
reconstructies.
IN DE NEGENTIENDE eeuw zijn be
kende restauratie-architecten, zoals Viol-
let-le-Duc in Frankrijk, en Cuypers in ons
land, inderdaad zo te werk gegaan. Be
wogen als zij werden door de machtige
geest der Gotiek streefden zij er naar, de
overgeleverde vormen van dat tijdperk
zoveel mogelijk vast te houden en alles,
wat daaraan beschadigd of veranderd was
te herstellen en te corrigeren. Ondanks
hun grote liefde voor de oorspronkelijke
opzet van de door hen behandelde bouw-
Pentekening van P. Saenredam 1625. Museum Fodor te Amsterdam.
De in 1772 wegens bouwvalligheid af
gebroken stadhuisloren, zoals deze later, in
1914, werd herbouwd. Gemeente-archief te
Haarlem.
werken, leidde deze methode er toe dat
het eindresultaat vaak meer onecht dan
echt bevatte en dus eerder verarmd en
vervalst dan verbeterd genoemd moest
worden. Doordat men één bepaalde histo
rische waarde (de oorspronkelijkheid van
de opzet of wat men daarvoor hield) bo
ven alle andere liet prevalex-en, ging men
voorbij aan datgene, wat een gebouw juist
bij uitstek tot een historisch monument
maakt: het gehéél van de historische
waarden dat er in besloten ligt.
Naar de opvatting van onze tijd is het
essentiële van een historisch monument
niet in de eerste plaats daarin gelegen, of
'iet esthetisch met onze smaak overeen
komt, maar daarin, dat het getuigt van
het verleden. Het kan dit doen op velerlei
wijzen en op velerlei gebied, maar wat be
palend is voor zijn waarde als monument
is de echtheid, de oorspronkelijkheid, de
belangrijkheid van dat getuigenis zelf.
Toegepast op het samenstel van gebou
wen uit verschillende tijden, dat het stad
huiscomplex vormt, betekent dit, dat de
moderne restauratie-architect vooraf een
analyse zal maken van alle waarden, die
daarin vertegenwoordigd zijn en de bete
kenis, die hij aan elk dier waarden bin
nen het geheel behoort toe te kennen. On
getwijfeld zal daarbij getracht worden, de
schoonheid van het bouwwerk zoveel mo
gelijk tot haar recht te doen komen, maar
niet langer zal dit geschieden ten koste
van de enige authentieke historische vorm.
Een sprekend voorbeeld van dit probleem
kan men aantreffen in de zuidwesthoek
van de oude kloostergalerij achter het
stadhuis, waar men in 1595 de thans nog
dienst doende, monumentale trap naar de
stadsbibliotheek heeft ingebouwd. Stellig
zal bij de aanstaande restauratie gepro
beerd worden, de oorspronkelijke doorloop
in deze galerij, die nu op verscheidene
plaatsen onderbroken is, te herstellen,
maar niemand zal er daarbij ook maar aan
denken ter wille van dit doel de later aan
gebrachte renaissance-opgang te slopen.
IN 1905 hoeft de toenmalige directeur
van openbare werken, ir. L.C Dumont,
reeds met veel zorg een restauratie-plan
voor het stadhuis ontworpen. In tegenstel
ling tot het huidige plan, dat uitdrukke
lijk voor het hele stadhuis-complex be
doeld is, beperkte dit vroegere plan zich
tot het uiterlijk aspect van de gevels van
de Markt en de Zijlstraat. Het beoogde
een vergaande reconstructie van deze ge
vels naar de zeventiende-eeuwse toestand,
zoals die o.a. bij Berckheyde te zien 1*.
Dit plan is echter nooit tot uitvoering ge
komen, behalve wat betreft een zeer be
langrijk onderdeel: de herbouw van de
in 1772 gesloopte stadhuistoren, die in 1914
door een schenking van de „Vereeniging
Haerlem" tot stand kwam. Daarmee ra
ken wij dan de vraag, in hoever het ver
antwoord kan zijn, bepaalde lacunes aan
een oud gebouw aan te vullen in de vor
mentaal van een vroegere stijlperiode. In
beginsel dient deze vraag ontkennend be
antwoord te worden, want wat men op de
ze wijze aanvult is in geen enkel opzicht
echt en betekent een misleiding van de
argeloze beschouwer, die voor een authen
tiek getuigenis verslijt wat niet meer is
dan een fantasie of op zijn best een ge
slaagde reconstructie. Niemand minder
dan Jan Kalf heeft zich dan ook tegen de
ze herbouw van de stadhuistoren heftig
verzet. Toch zal men ook bij dit probleem
niet mogen generaliseren, maar ieder
geval naar zijn eigen merites dienen te
beoordelen. Wanneer men dat doet, zal
men moeten vaststellen, dat deze toren
zowel om zijn architectonische als om zijn
symbolische functie voor de totale aan
blik van het stadhuis zo onmisbaar is,
dat men met deze reconstructie mede
gelet op de wijze, waarop zij is uitge
voerd althans esthetisch een zeer geluk
kig resultaat heeft bereikt.
Wanneer men dat doet, zal men moe
ten vaststellen, dat deze toren zowel om
zijn architectonische als om zijn symbo
lische functie voor de totale aanblik van
het stadhuis zo onmisbaar is, dat men met
deze reconstructie mede gelet op de wij
ze, waarop ze is uitgevoerd althans
esthetisch een zeer gelukkig resultaat
heeft bereikt.
Al kan men in een geval als dit genoe
gen nemen met een aanvulling in histo
rische vormentaal, daarnaast staat de
mogelijkheid, in een dergelijk geval een
aanvulling te ontwerpen die het kenmerk
draagt van de tijd, waarin zij is aange
bracht. Deze weg is gevolgd toen enkele
iaren geleden de blinde nissen van de
Paftdpoort opnieuw zijn gevuld met twee,
daartoe door de beeldhouwer Mari An-
driessen onlworpcn beelden, voorstellen
de de graven Willem II en Floris V. Bij
het zien van deze beelden zal niemand in
het onzekere blijven, dat hij de schepping
van een modern kunstenaar voor zich
heeft en niettemin passen deze beelden
uitstekend bij de Gothische achtergrond,
waartegen zij zijn geplaatst. Hier deed
zich derhalve de gelukkige omstandig
heid voor, dat het mogelijk was, een he
dendaagse bijdrage toe te voegen aan een
oud monument: een omstandigheid, die
niet in de laatste plaats bepaald wordt
door het aanwezig zijn van een kunste
naar, die in staat is een dergelijke aan
sluiting tot stand te brengen.
UIT ONZE TIJD spreekt, naast vele an
dere uitingen, een toenemende wil tot
behoud van het oude in het nieuwe. De
voorgenomen restauratie van het Haar
lemse stadhuis zal geschieden om dit oude
gebouw iji stand te houden en het ook on
der sterk veranderde omstandigheden aan
zijn bestemming te doen blijven beant
woorden. Doch er is meer dan dit alleen.
Evenals ieder belangrijk bouwwerk is het
stadhuis niet uitsluitend een nuttig onder
dak tot het verrichten van bepaalde werk
zaamheden, maar het is tevens symbool.
De functie, de bestemming zijn er voor de
werkers in het gebouw; symbool is het
voor allen die het zien. van dichtbij nf uit
de verte, aandachtig of in het voorbij oaan,
cn die bewust of onbewust, de betekenis
ervan verstaan. Nog steeds belichaamt, het
stadhuis, als zetel van het gezag dat. de
burgers bindt, de eenheid, van de stedelijke
gemeenschap, niet alleen voor het heden,
maar ook met. het verleden en voor de toe
komst. In dat licht, bezien is de restauratie
van het stadhuis niet slechts een kwestie
van. enkele technici of estheten, maar een
zaak van alle belangstellende Haarlem
mers, die hun stad bewust, lief hebben.
Mr. H. E. Pita ff
Bij de afbeelding links bovenaan de pagina:
Paneel van G. A. Berckheyde 1660.
National Gallery te Londen.
m?
Overzicht in vogelvlucht van het Haarlemse stadhuis. Vooraan met de kantelen het
oudste gedeelte van het complex, het omstreeks 1250 door graaf Willem II geslichte
jachthuis met de later bijgebouwde, naar voren springende, kleine en grote vier
schaar, alsmede de stadhuistoren. Links hiertegenaan en gedeelte van de Pand poort,
die toegang geeft tot hei aaaracmer gelegen voormalige kloostercomplex, waarvoor
graaf Floris V in 1287 de grond beschikbaar stelde. Rechts de langgerekte vleugel in
renaissancestijl, waarmee bouwmeester Lieven de Key in 1622 het complex uitbreidde.
Links de moderne kantoorvleugel, die het complex in 1940 zijn afronding gaf.
schoonheid van trapgevel! jes of spits
boogvensters, terwijl de ander bij het
enkele horen van dit woord onze eigen
tijdse vormkracht bij voorbaat miskend
en tekort gedaan acht. Men zal daarom
goed doen (zulks op het voetspoor van een
commissie, ingesteld door de Koninklijke
Nederlandse Oudheidkundige Bond) onder
„restaureren" ie verstaan: alle werkzaam
heden aan oude bouivwerken, die het nor
male onderhoudsiverk te boven gaan,
welke opvattingen ook die werkzaamhe
den mogen beheersen. Deze definitie biedt
het voordeel, dat zij haar uitgangspunt
neemt in de zakelijke voorzieningen die
voor het behoud en gebruik van een bouw
werk worden geëist, terwijl zij vermijdt
een eenzijdige nadruk te leggen op wat
men ten onrechte vaak als het voornaam
ste doel van iedere restauratie ziet: het