ucauia
PRIESTER-ARTSEN IN HET OUDE EGYPTE
WAREN HUN TIJD VER VOORUIT
VOOR JULLIE
IHET egeltje:
BALLEIKOSTUMIER DENKT IN KLEUREN
Voorde
Juliaamtjes
Patiënten schreven zelf hun
ziekte-geschiedenissen
ZATERDAG 23 MEI 1959
Erbij
„DE DAMES VAN
HET BALLET ZIJN
ENORM CRITISCH"
Wielerwedstrijd voor dames
DE KLEINE
SCHUTTER
A '-J -...
-
30.000 STEKELS
GER FRENZEN is achtentwintig jaar.
Hij is balletkostumier van Het Neder
landse Ballet. In de grote studio aan de
Koningstraat in Den Haag heeft hij zijn
eigen „werkkamertje", een klein vertrek
van kale stenen muren. Het is er tamelijk
rommelig, maar dat hoort zo. Aan de grijze
wanden hangen affiches, fel gekleurde. In
en op de kasten liggen maillots. Er staat
een naaimachine, er liggen duizenden rol
letjes zijde en overal stoffen. Het ruikt
er een beetje naar magnesiumpoeder.
Eigenlijk is dit niet een apart vertrek, het
is een onderdeel van de studio. Dat merk
je direct, want door die muren, waarvan
het bovenste gedeelte van glas is, gluren
steeds mensen, en je hoort ze praten. Niet
alleen Nederlands, ook Engels. Vaak in
vaktermen die je niet begrijpt. Soms is er
muziek, eerst zacht, dan ineens heel hard
of weer later niets. Ook is er steeds ge-
plens van water. Er zullen wel douches in
de buurt zijn. Maar Ger Frenzen merkt van
dit alles nauwelijks iets. Het hoort er nu
eenmaal allemaal bij. En hij houdt ervan.
Hij houdt van de mensen, die naar binnen
gluren, van die stenen muren en van die
rommel. Ger Frenzen is als je met hem
praat wat arrogant, een arrogantie echter
die volkomen overeenkomt met zijn per
soonlijkheid. Hij praat geaffecteerd en legt
op de meest onbelangrijke woorden de
grootste nadruk. Daarom is het luisteren
naar hem misschien wel zo amusant. Da
gelijks is hij in zijn kamer aan de Koning
straat te vinden. Om tien uur begint hij
er te werken. Voordat het echter zover
is, is er heel wat gebeurd.
Ger Frenzen werd in Rotterdam gebo
ren. Zijn vader had er een café. Na de
lagere school ging hij naar de h.b.s. Twee
jaar hield hij het er vol. Niet langer. Hij
haatte namelijk die grote bruine banken
en al die leraren, die hem dingen vertel
den, die hem totaal niet interesseerden.
En toen hij op een dag het was nog
met leerlingen van zijn klas een ballet
voorstelling bezocht, wist hij het ineens
zeker. Hij wilde gaan dansen. Hij liep weg
van school en nam balletlessen. Daar die
echter erg kostbaar waren, moest Ger
Frenzen er wat bij gaan doen. Hij begon
in een boekhandel, verkocht vervolgens
medische instrumenten en nog later werkte
hij aan de Rotterdamse krant. Dat laatste
heeft echter maar heel kort geduurd. Ger
Frenzen moest daar namelijk onder moer
de beurskoersen doorbellen. Aangezien hij
zich daar totaal niet voor interesseerde en
geen oog voor cijfertjes had, vergiste hij
zich herhaaldelijk. Dat de gevolgen daar
van niet uitbleven besefte hij pas later,
toen er „duizenden" telefoontjes kwamen
van lezers over de koersen, die ineens zo
vlug daalden of stegen. Ger Frenzen werd
op staande voet ontslagen. En toen is hij
de idee balletmeester te worden zat nog
steeds in zijn hoofd maar in de Rotter
damse schouwburg gaan werken, als elec-
tricien. Niet alleen stond hij dan dagelijks
achter de schermen en ontmoette hij
artiesten, bovendien leerde hij in dat jaar
veel over de belichtingstechniek. En dat
kwam hem later weer van pas, toen hij
als „hulpje" mee mocht op een Europees
tournee met het ballet van Martha Gra
ham. Een jaar lang werkte hij bij haar. In
die tijd begon zijn belangstelling uit te
Eschshcoltzia Californica pleegt men
ook wel Juliaantjes te noemen; een fraai
bloeiend eenjarig gewas dat men met suc
ces in elke tuin kan kweken. De mooie,
satijnachtige glanzende bloempjes zijn
diep oranje en zijn een sieraad voor de
liefhebberstuin; de warme kleur van de
bloemen doet het prachtig bij het fijn ver
deelde, grijsachtige loof. Juliaantjes kan
men direct ter plaatse in de volle grond
van de tuin zaaien; ze laten zich vrijwel
niet verplanten en voorkweken in een
broeibakje is dus niet aan te bevelen. Na
het opkomen zal men ze wel moeten dun
nen; zij dienen een onderlinge afstand van
ongeveer vijftien centimeter te hebben.
Met Juliaantjes is in de schaduw niets te
gaan naar het ontwerpen van kostuums
en decors Toen hij dus in Holland terug
kwam en Sonja Gaskell hem vroeg, iets
voor het pas opgerichte Nederlandse
Ballet te ontwerpen, heeft hij die kans
met beide handen aangegrepen. En sinds
dien nu al weer vijf jaar geleden
heeft hij niets anders meer gedaan.
En Ger Frenzen houdt van zijn vak. Hij
heeft dus niet, zoals dat op een academie
mogelijk is een opleiding tot kostumier
gevolgd. Alles heeft hij door en in de
praktijk geleerd. En Ger Frenzen vindt dat
veel belangrijker, omdat dan je persoon
lijke stijl veel meer gehandhaafd blijft.
Het grappigste deel van zijn werk vindt
Ger Frenzen het uitzoeken van de ver
schillende stoffen. Dat doet hij in een klein
winkeltje, vlak bij de studio in Den Haag.
Daar kennen ze hem al. Ze laten hem soms
urenlang uitzoeken en wachten geduldig
totdat hij zijn keuze heeft bepaald. Ger
Frenzen heeft een enorm gevoel voor
kleuren. Hij maakt niet, zoals de meeste
kostumiers, eerst de tekeningen. Pas als
hij zijn ideeën gerealiseerd ziet in de kleu
ren van de verschillende stoffen, gaat hij
ze verder uitwerken. Maar ook als Ger
Frenzen niet werkt aan het ontwerpen
voor een bepaald ballet, is hij toch altijd
bezig met de kostuums. Hij kijkt de oudere
na of verandert ze, „war.; do da;..;s
enorm critisch; alles
moet glad zitten".
Misschien gaat Ger
Frenzen er in de toe
komst wel mode „bij
doen". Want ook nu
al komen de dames
van het ballet, als
ze naar een receptie
of feestje moeten, naar
hem toe en vragen:
„Hè, Ger, maak nog
eens zo'n fijn pakje
of jurkje voor me".
En Ger doet dat
maar al te graag
Ook wil hij in de
toekomst décors voor
het toneel gaan ont
werpen. Maar toch is
dit alles nog bijzaak.
Voor hem bestaat er
voorlopig slechts één
vak: kostumier van
het Nederlands Bal
let. Daarom zal men
Ger Frenzen voorlo
pig nog dagelijks in
Den Haag kunnen
aantreffen, in zijn
eigen „werkkamertje",
met de grijze muren,
de gekleurde affiches,
de naaimachine, en
met de meisjes die om
elf uur chocola bij
hem komen drinken.
Eva Hoor nik
Een recente opname van „Les Sylphides",
gedanst door het Nederlands Ballet. Het
kostuum der danseressen, de wijde rok, het
nauwsluitende lijfje van witte zijde en het
kroontje van witte kunstbloemen is on
veranderd- overgenomen uit de romantsiche
periode omstreeks het midden van de
vorige eeuw toen de befaamde prima
ballerina Maria Taglione (de Ouderehet
eveneens in Les Sylphides lanceerde.
Deze gemoderniseerde versie van de
klassieke „tutu", evenals de kostuums
hierboven geïnspireerd op de oude
Griekse gewaden, ontwierp Ger Frenzen
voor de pas-de-trois „Symphonie no.
29" door het Nederlands Ballet. De
dansers zijn Jaap Flier, Marianne Hila-
rides en Linda Manez (op de voorgrond).
REEDS IN DE DAGEN VAN DE FARAO'S BESCHIKTEN DE
EGYPTENAREN OVER BEKWAME ARTSEN EN BESEFTEN ZIJ, DAT
VOORKOMEN NOG BETER IS DAN GENEZEN. MEER NOG, ZIJ
BRACHTEN DIT INZICHT IN PRAKTIJK IN IIUN DAGELIJKS LEVEN.
EN MET SUCCES
EEN DER ORGANISATIES, die zich past om genezing of verlichting te vinden.
met de bestrijding van de ziekte in al k°nj3raktisch van betekenis zijn, maar
zijn verschijnselen bezighoudt, is de We
reldgezondheids organ isatie, algemeen
bekend als de W.H.O. Een der centra-
van de W.II.O. is gevestigd in Alexan-
drië, de Egyptische stad, die vroeger
die gesprekken waren ook psychologisch
zeer nuttig. Immers, door te praten met
genezen zieken werd bij de patiënt de
hoop op eigen herstel aangewakkerd. Hij
liet de moed niet zakken en kreeg ver
trouwen in eigen genezing. Dit nu is, wij
weten het thans heel stellig, een factor,
vele eeuwen als brandpunt van weten- die elke genezing alleen maar bevorderen
schap, wijsbegeerte, godsdienst en cul- kan-
tuur van grote betekenis was. Het ar- 7nT,BJ
n ZODRA een patient zich niet meer ziek
beidsveld van het Alexandrvjnse W .H.O.- gevoelde, was het zijn plicht, op schrift te
centrum vormen de landen om en nabij stellen, hoe zijn ziekte zich had geopen-
het oostelijke deel van de Middellandse baard en welk verloop zij had genomen.
Zee, te weten Turkije, Syrië, Libanon,
Irak, Iran, Israel, Pakistan, Egypte,
Ethiopië, Saoedi-Arabië, Lybië, Somali-
land, Aden en de kleine staten in het
zuiden van het Arabische Schiereiland.
Het is een zeer uitgestrekt, arbeidster
rein, maar de aan het W.11.0.-centrum
verbonden artsen en leken kunnen over
de modernste geneesmiddelen beschik
ken en zijn op de hoogte van de nieuw
ste vorderingen van de medische weten
schap. En misschien is het voor hen een
steun, te weten dat ook in de Oudheid
DE PRIESTER-ARTSEN maakten ook
zelf beschrijvingen van de symptomen van
diverse ziekten. Sommige zijn teruggevon
den. Een medisch geschoold man kan, als
hij ze leest, in de regel precies zeggen
welke ziekte werd bedoeld. Een enkel
voorbeeld: „Als u denkt, dat bloedverdik-
king zich voordoet in de ledematen van
de patiënt, moet u proberen, de plek of
plekken te vinden, waar de huid lijkt op
die van een dier. Het vlees zal hard aan
voelen, als ge erin knijpt met de vingers.
De ledematen zullen door de ziekte dikker
worden (opzetten). En deze ziekte zult u
bestempelen als „Verdikking van het
bloed"Een moderne arts, die dit
leest, weet, dat zijn voorganger in het oude
Egypte de ziekte op het oog had, die thans
phlebitis (aderontsteking) heet.
Egypte kende ook, zij het weinig, artsen
die geen priester waren. Zij kregen slechts
toestemming om „praktijk uit te oefenen",
als zij zedelijk zeer hoog stonden, van on
besproken gedrag en in de ogen hunner
medeburgers „heilig" waren, benevens be
schikten over de nodige medische kennis.
Het beroep van geneesheer beschouwde
beginnen; de fijne bloemknopjes zullen er
beslist niet open komen. Zoek voor hen
dus het zonnigste, en warmste plekje in
uw tuin. Ze voldoen nog uitstekend in
schrale grondsoorten; in de stijve klei
gaat het minder goed; ze groeien er te
sterk en bloeien daardoor te weinig. Het
verdient aanbeveling, straks de uitge
bloeide resten regelmatig weg te houden;
des te meer nieuwe bloemknoppen zul
len zich vormen. q Kromdijk
Op zaterdag 18 juli houdt de Zeeuwse
ren- en tourclub „Theo Middelkamp" in
Goes een interland-ploegenachtervolging
op de fiets voor dames. Enkele maanden
geleden heeft de Nederlandse Wieken
Unie het dameswielrennen erkend.
Hij moest tevens vermelden, welke ge
neesmiddelen hij had gebruikt. Al deze
„ziektegeschiedenissen" werden vervol
gens met een dankbetuiging aan het adres
Egypte op medisch gebied bijzondere der goden in net heiligdom van een tem-
betekenis had, Het was toen alle andere Pel gedeponeerd. Zo ontstond de eerste
medische encyclopedie, samengesteld door
landen, China misschien uitgezonderd, de patiënten zelf. Aanvankelijk was deze
op dit terrein ver vooruit. Alleen, de be- medische „wijsheid" natuurlijk vaak een
handelingswijze der zieken was in de bron van gevaar, evenals in onze tijd een
regel een andere dan de tegenwoordig
het priesters van lage rang, die de „ziekte
geschiedenissen" bewaarden en het volk
toestonden, ze te raadplegen. Later echter
werd dit anders. De priesters gingen toen
zelf het materiaal bestuderen en systema
tisch ordenen. Zo verwierven zij medische
kennis en werden zij tot de voorgangers
der eigenlijke artsen in later eeuwen. De
invloed der priester-artsen werd, dat is
begrijpelijk, bijzonder groot. Zo groot zelfs,
dat de overheid strenge bepalingen voor
hen uitvaardigde. Hierin stond, dat ze zich
streng moesten houden aan de verzamelde
kennis en onder geen beding op eigen
initiatief mochten gaan dokteren. Anders
gezegd: Het was hun verboden, medische
experimenten te verrichten op de patiën
ten. Natuurlijk beschikten zij niet over
het arsenaal van chemische praeparaten,
dat onze artsen ten dienste staat bij de
keuze van geneesmiddelen. De Egyptische
priester-artsen bepaalden zich voorname
lijk tot plantaardige stoffen als medicijnen.
Zij rieden tevens aan, de hulp der goden
in te roepen.
gebruikelijke methoden,
WAT DEED men in de tijd der farao's
in Egypte, als iemand ziek werd? Liet men
de dokter komen? Zond men hem naar het
spreekuur of naar een polikliniek? Ja en
neen. In die dagen bestond er in iedere
Egyptische stad van enige betekenis een
plein (speciaal door de autoriteiten aan
gewezen), dat een merkwaardige „me
dische functie" had. Zodra iemand klach
ten had of ziektesymptomen vertoonde,
brachten zijn familieleden of vrienden
hem of haar naar het „Plein der Patiën
ten". Tevoren werd de patiënt met reuk
stoffen „behandeld". Op weg naar het
plein verzocht men hem, zoveel mogelijk
met voorbijgangers te praten over zijn
ziekte. De mogelijkheid bestond dan, dat
hij onderweg of op het plein zelf mensen
tegenkwam en sprak, die vroeger dezelfde
ziekteverschijnselen, dezelfde pijnen of
moeilijkheden hadden ondervonden als de
patiënt Deze vernam dan welke middelen
zijn vroegere „lotgenoten" hadden toege-
men in het oude Egypte als een heel be
langrijke en eervolle functie in de samen
leving.
IN HET EGYPTE der farao's was de
volksgezondheid goed. Dit was niet alleen
te danken aan het nuttige werk der pries
ter-artsen, maar ook aan de tamelijk
strenge leefregels, die de Egyptenaren
zichzelf en hun personeel (slaven) opleg
den. Zij kenden de „medische waarde" van
sober eten, weinig genotmiddelen, veel
slaap en matigheid in het algemeen. Zij
wisten ook reeds, dat voorkomen beter is
dan genezen, en zij leefden naar dit in
zicht. Kortom, de oude Egyptenaren ston
den in hun tijd aan de spits der medische
wetenschap. Uit oude documenten is ge
bleken, dat zelfs de beroemde geneesheer
Hippokrates en andere Griekse medici wat
kennis en ervaring betrof de minderen
waren der Egyptische artsen.
Dat de Egyptenaren bekwaam waren in
de kennis en de behandeling van het men
selijk lichaam, blijkt ook uit de grote be
drevenheid waarmee zij hun groten en
dierbaren na het overlijden wisten te bal
semen. Mummies van tientallen eeuwen
oud zijn bewaard gebleven. Wel heeft de
moderne wetenschap een deel van de
sluier opgelicht, die om de kunst van het
balsemen hing, maar het geheim is nog
steeds niet ten volle ontrafeld. Vredig en
rustig staren de eeuwenoude Egyptische
doden ons aan, als glimlachen zij om onze
nieuwsgierigheid.
FLUITEND KWAM Frits uit school.
Op een bromfiets kwam zijn vader
aanrijden.'
„Kom maar gauw naar huis, Frits,
ik heb wat voor je meegebracht."
Frits begon te hollen, maar kon de
brommer toch niet bijhouden. Thuis
gekomen gunde hij zich zelfs geen tijd
om zijn jack uit te trekken, maar liep
eerst naar de keuken, waar hij zijn
vader bezig hoorde.
„Hier ben ik, vader, wat is het?"
„Je mag het raden!"
„O, misschien een dierenboek".
„Neen, Frits, maar het heeft wel
iets met dieren te maken".
„Een witte muis dan, vader? Wim
heeft ook een
„Neen, ook geen witte muizen. Het
is veel groter."
„Ik weet het echt niet, vader. Toe,
zegt u het mij maar."
„Je raadt het toch niet, dus zal ik
het je maar zeggen. Op de grote weg
zag ik een egeltje, en omdat het daar
zo druk is, heb ik het maar meegeno
men, anders zou het wel eens doodge
reden kunnen worden. Dat gebeurt toch
al zo vaak. Kijk!", en hij haalde met
zijn zakdoek een stekelig bolletje uit
zijn zak en zette het op de keuken
vloer. Frits knielde meteen naast het
egeltje neer en wilde het al dadelijk
oppakken. „Neen Frits, het diertje is
nu nog te bang; daarom rolt het zich
nog op. Dat is de gewoonte van egels,
want dan voelen ze zich veilig, maar
als je rustig bent dan gaat het aan
stonds wel lopen. Frits trok nu zijn
jack uit en ging stil op de keukenstoel
zitten te wachten en ja hoor, even la
ter kwam er reeds beweging in het
diertje en kwamen er vier kleine poot
jes en een puntig snuitje te voorschijn;
daar liep het al de keuken door.
„WE ZULLEN wat brood en melk
voor hem neerzetten, dat zal hij wel
lusten", zei moeder en gaf Frits dat
om klaar te maken. Hij kruimelde het
oude brood fijn, deed dit op een scho
tel en goot de melk erover. Hij zette
dit onder de keukentafel neer. Het egel
tje was in een hoek gekropen en bleef
daar zijn omgeving opnemen. „Vader,
wat eten egeltjes eigenlijk?"
„Egels zijn insecteneters, Frits, en
ze vangen jonge muisjes. Ze zijn dus
ook nog nuttig".
„Muizen, maar vader, die lopen toch
zo hard?"
„Egels kunnen ook hard lopen, maar
ze graven de jonge veldmuisjes ook
uit hun holletjes. Ze houden ook van
wormen. Zoek er straks maar een
paar, dan kun je het zelf zien."
Na de maaltijd ging Frits de tuin in
en kwam even -later terug met een
:paai- dikke wormen. „Kijk;, eens moe
dei-, wat een kanjers; die zullen ons
diertje wel smaken, hè?" „Leg ze maar
op zijn schotel, dan vindt hij ze wel.
De melk heeft hij al opgedronken",
zie moeder.
„We zullen hem morgen in de tuin
loslaten. Daar heeft hij de ruimte en
als we hem leren, dat er op een vaste
plaats wat melk voor hem staat, komt
hij misschien wel geregeld terug," zei
vader.
DE VOLGENDE DAG bracht Frits
het diertje de tuin in. Daar wroette
het in de bladeren en woelde de grond
om en scheen het best naar zijn zin
te hebben. Frits hoopte nu maar dat
zijn egel in de buurt zou blijven, en ja,
hoor, dat gebeurde ook. Soms zag hij
hem een poos niet, dan weer zag hij
hem op het pad of kwam hij onder een
struik vandaan, maar tegen dat de
schemering inviel, kwam hij naar de
schotel met melk terug. Op school ver
telde hij aan de jongens, dat hij een
egel had.
„He ja, laat eens zien die egel van
jou," vroeg Tom.
„Ja zeg, breng hem eens mee naar
school", zei Joop.
„Zou dat wel gaan, dénk je?", wei
felde Frits.
„We kunnen het vragen aan de dier-
kundeleraar", ried weer een ander
aan. Dat was een idee en onder het
speelkwartier gingen ze gezamenlijk
naar die leraar toe en vroeg Frits:
„Mijnheer, ik heb een egeltje, en nu
wilden wij u vragen of ik dat eens mee
mag brengen, voor onze volgende les"
„Nu, dat is leuk hoor! Breng het
donderdag maar mee naar school, dan
zal ik er jullie een en ander over ver
tellen".
DONDERDAGSMORGENS was
Frits al heel vroeg in de tuin op zoek
naar zijn egeltje. Na een poosje vond
hij het onder een struik. „Kom maar,
Petertje, jij mag met. baasje mee naar
school". Voorzichtig pakte hij het dier
tje op en nam het mee naar de keu
ken. Daar kreeg het nog wat melk en
toen het tijd werd om naar school te
gaan stopte Frits zijn egeltje in de bin
nenzak van zijn jack.
De dierkundeleraar kwam de klas
binnen, met in zijn hand een mooie
plaat waarop een egel met jongen
stond afgebeeld. Die plaat werd voor
het bord gehangen.
„Frits, kom jij eens hier met je
egeltje, dan kunnen je klasgenoten het
diertje ook eens goed bekijken". Toen
dit was gebeurd en allen weer op hun
plaats zaten, vertelde de leraar: „De
egel komt nagenoeg over geheel Euro
pa, Afrika en Azië voor, en wel in vele
verschillende soorten. Velen menen
dat de egel een zeldzaam dier is, maar
dat komt omdat men het overdag wei
nig ziet. Het verschuilt zich bij dag
in het kreupelhout en gaat 's nachts uit
om voedsel te zoeken. Dit bestaat uit
insecten, wormen, slakken, muizen,
hagedissen, slangen, kleine, op de
grond broedende vogels, eieren, enzo
voort. Ze worden dan ook gerekend tot
de insektenetende zoogdieren. Met be
hulp van de zeer ontwikkelde rugspie
ren rollen ze zich bij gevaar op en zet
ten ze hun ongeveer 16000 stekels over
eind. waarbij ze de kop en de vier poot
jes intrekken, zodat die niet meer te
zien zijn. Jonge egeltjes zijn 6 a 7 cm
lang, hebben een tamelijk dikke huid.
Al spoedig kunnen ze zich met behulp
van de rugspier ook al oprollen. Na
twee weken gaan de oogjes open en
gaan ze mee op stap om zelf voedsel
te zoeken. Als ze ongeveer zes weken
oud zijn, worden ze het nest uitgejaagd
en moeten ze op eigen benen staan. Als
ze een jaar oud zijn, zijn ze pas vol
wassen. Het zijn zeer nuttige dieren
doordat ze zoveel insekten enzovoort
verdelgen; ze kunnen ook zeer goed
zwemmen, en houden hun winterslaap".
DE LERAAR keek eens op zijn hor
loge en zei: „Dat is ook wat, we heb
ben helemaal niet op de tijd gelet.
De school moet al wel reeds lang uit
zijn. Of ze ook aandachtig hadden ge
luisterd! Frits nam zijn egeltje weer
mee naar huis en zette het in de tuin.
Het kwam geregeld te voorschijn voor
zijn melk, maar na enige maanden
bleef het plotseling weg. „Vader, ik zie
mijn egeltje niet meer en de melk
blijft onaangeroerd". „Hoe lang is dat
dan nu al?" „Al drie dagen, vader".
„O. dan komt het wel weer terug hoor!
Blijf de melk maar klaar zetten".
Dat deed Frits dan maar en zie, een
paar dagen later was het schoteltje
weer leeg en de volgende avonden
eveneens, maar Fetertje zelf liet zich
niet zien. Maar op een avond, een
week of vier later, toen Frits weer een
schoteltje met verse melk klaar wilde
zetten, wat zag hij daar? Daar kwam
het egeltje aangewandeld met vijf
jongen achter haar aan. Dat was me
een verrassing! Nog vele jaren lang
bleef Petertje bij Frits in de tuin ko
men. Twee keer in het jaar bleef het
diertje een poosje weg en, als het erg
koud werd nam het zijn winterslaap.
Die Frits was maar wat blij met zijn
egeltje!
Anita
Kun je, zonder een lineaal te gebrui
ken, zien of een van de tien pijlen de
roos zal treffen?
In ons land leven geen echte stekel
varkens in de vrije natuur. In Zuid-
Europa, Amerika, Afrika en India kent
men zeer veel soorten van deze dieren,
waarvan het holenstekelvarken en het
boomstekelvarken wel de bekendste
zijn. Ondanks een zekere gelijkenis zijn
het geen familieleden van onze egel,
die een insecteneter is. Het stekelvar
ken is daarentegen een knaagdier. Het
heeft ongeveer 30.000 stekels, die hol en
ongelooflijk licht zijn (4000 van die ste
kels wegen nauwelijks dertig gram!)
maar desondanks best tegen een stootje
kunnen. Vroeger werden deze stekels
veel als schrijfpennen gebruikt. Zodra
iets of iemand de punt van een der
stekels aanraakt, zet het dier al zijn
dertigduizend „pennen' wijd uit, terwijl
hij zijn kop en poten intrekt. In deze
afweerhouding is hij geen gemakkelij
ke prooi voor een aanvaller, die ook nog
rekening moet houden met het aanvals
wapen van zijn tegenstander, in de vorm
van diens gespierde staart, die ook
met scherpe stekels bezet is en waar
mee het stekelvarken rake klappen kan
uitdelen.
De Amerikaanse soort, het boomste
kelvarken, klimt in bomen, 's Winters
leeft het vooral van boomschors, die
het afvreet om bij de suikerhoudende
sappen te komen .'s Zomers leeft het op
de grond en eet dan alles wat groen is.
Het boomstekelvarken is verder dol op
zout en kauwt dan ook alles stuk wat
maar een spoor zout bevat, bij voor
beeld: het handvat van een of ander
werktuig, dat door een transpirerende
mensenhand werd vastgehouden, het
bovenleer van gedragen schoenen, roei
riemen en dergelijken. Om van zijn be
zoek verschoond te blijven, leggen de
eigenaars van zomerhuisjes, die een
groot deel van het jaar leeg staan, vaak
blokken steenzout voor hun deuren
waaraan de stekelvarkens dan hun be
komst kunnen eten.