Verkeersvoorzieningen blijven bij de Nederlandse economie ten achter Uitbreiding spoorwegnet slechts in overweging bij massaal vervoer Belangwekkende studie van Verkeerscommissie der Maatschappij voor Nijverheid en Handel DRUKTE IN 1970 In de steden N.S. kijken de kat uit de boom Autonoom Wegenfonds de oplossing 11 Het wegennet Nederland no. 1 Wegen aanleg Het wachten is op planologische beslissingen in de Randstad Lessen van het verleden Ruimtegebrek Kostbare financiering De kruisingen Acht miljoen fietsen en brommers in 1970 - thans zijn het er ruim 6 miljoen Wat gaat het kosten ZATERDAG 6 JUNI 19 5 9 De 176e Algemene Vergadering van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijver heid en Handel, die op 10 .juni a.s. in de Buitensociëteit te Zwolle gehouden wordt, zal tot onderwerp hebben: „Verkeer en Welvaart". Het hoofdbestuur heeft zijn keuze op dit onderwerp laten vallen, omdat het van mening is, dat de verkeersvoorzieningen geen gelijke tred houden met de snelle economische ontwikkeling van ons land. In brede kringen van onze samenleving zal men zich ervan bewust moeten worden, dat nu de maatregelen op dit terrein moeten worden getroffen, die voor onze toe komstige welvaart noodzakelijk zijn en dat, indien die maatregelen niet n u worden getroffen, aan onze nationale volkshuishouding onberekenbare schade zal worden toegebracht. Het zijn deze overwegingen geweest, die het hoofdbestuur op 20 september 1957 hebben doen besluiten tot de instelling van een Commissie „Het Verkeer in Neder land" over te gaan. In een door het hoofdbestuur aan de deelnemers aan de jaar vergadering te zenden boekje heeft de Commissie „Het Verkeer in Nederland" in enkele hoofdstukken op beknopte wijze een aantal gegevens vastgelegd en een aantal opmerkingen gemaakt, die een uitgangspunt voor de discussie op de algemene vergadering kunnen vormen. Uit dit boekwerkje hebben wij enkele gedeelten ge citeerd, waarin belangwekkende bijzonderheden over de problemen rondom do verkeerssituatie worden gegeven. Uitgaande van de gegevens van het Cen traal Bureau voor de Statistiek en van ge gevens, waarover de verkeers- en ver voersorganisaties, industrie en handel be schikken, kan het rijwielen-, bromfietsen-, motorrijwielen- en motorrijtuigenpark in 1958 worden gesteld op: 5.500.000 rijwielen (geraamd) 850.000 bromfietsen 190.000 motorrijwielen en scooters 410.000 personenauto's 8.000 autobussen 124.000 vrachtauto's 5.000 trekkers met opleggers 15.000 aanhangwagens 8.000 motordriewielers. Hoe zal nu de ontwikkeling van het weg verkeer er in de naaste toekomst uitzien en hoe zullen deze getallen in 1970 luiden? Ten aanzien van het wegverkeer zijn er, uitgaande van de situatie in een bepaald jaar, door tal van organisaties, instellin gen en deskundigen prognoses gemaakt. Op grond van bestudering van verschil lende prognoses en de daarbij gebruikte methodes, meent de commissie, dat in 1970 een rijwielen-, bromfietsen-, motor rijwielen- en motorrijtuigenpark verwacht mag worden van tenminste de volgende aantallen: 5.800.000 rijwielen 1.900.000 bromfietsen 300.000 motorrijwielen en scooters 785.000 personenauto's 11.850 autobussen 208.000 vrachtauto's 7.500 trekkers met opleggers 23.000 aanhangwagens 6.000 motordriewielers. De verkeersintensiteit neemt niet in de zelfde mate toe als het voertuigenpark. Op grond van berekeningen mag men aannemen, dat de werkelijke verkeersin tensiteit in 1970 in het algemeen geno men op basis van de index 100 in het jaar 1938, 600 zal bedragen, d.w.z. een ver dubbeling van de verkeersintensiteit ten opzichte van 1955 (300) en een vermeerde ring tot rond 170 percent t.o.v. de ver keersintensiteit in 1957 (rond 365). Naar de mening van de commissie is hierdoor althans een basis gevonden van waaruit kan worden nagegaan welke ver keersvoorzieningen in de komende 12 a 15 jaar onder ogen moeten worden gezien. Aan de hand van de verkeerstellingen van 1956 is nagegaan welke verkeersdicht heid het rijkswegennet omstreeks 1970 zou kunnen vertonen, indien overal een gelijk matige toeneming, namelijk tot ongeveer het dubbele, zou plaatsvinden. In de figu ren a en b is de toekomstige situatie aan gegeven, waaruit blijkt, dat vóór 1970 on geveer 550 km. rijksweg als autosnelweg dient te zijn uitgevoerd, doch dat tevens een grotere lengte moet worden voorbe reid, teneinde met de zich ook na 1970 voortzettende verkeerstoeneming reke ning te houden. Voorts zal voor 1970 rond 450 km. rijksweg tenminste als 3-strooks weg dienen te zijn uitgevoerd, waarbij de commissie het volgende aantekent. Indien aard en samenstelling van het Nederlandse verkeer in aanmerking wor den genomen, nadert een 2-strooks weg bij een bestaand verkeer van 5000 motor voertuigen per dag al bedenkelijk zijn praktische capaciteit. Aangezien verwacht mag worden, dat in 1970 de intensiteit van het wegverkeer 1,7 x de huidige zal be dragen en een dergelijke 2-strooks weg alsdan ruim 8000 auto's per dag te ver werken zal hebben, is het niet verant woord, te trachten, door een verbreding tot 3-rijstroken de ontwikkeling bij te houden. Een dergelijke weg is nl. met 8000 auto's per dag al over zijn praktische capaciteit heen en moet dus omstreeks 1970 reeds tot een 4-strooks weg worden verbreed. Aangezien 3- en 4-strooks wegen (de laat ste dus zonder gescheiden rijbanen) bo vendien uit veiligheidsoogpunt grote be- 7.waren hebben, is het dus van groot be- lang tijdig tot aanleg van wegen met ge scheiden rijbanan over te gaan (capaci teit meer dan 25.000 auto's per dag); de- zo zijn dan tot ver voorbij 1970 toereikend. Het toenemende zware vrachtver keer en busvervoer maakt het voorts noodzakelijk dat als minimum rijstrookbreedte 3,50 m. wordt aangehouden. 3-strookswegen ter breedte van 8,50 m. a 9 m. en 4-strooks- wegen ter breedte van 10,50 m., zoals deze nog op verschillende plaatsen in ons land bestaan, zijn uiterst gevaarlijk. Bij alle te nemen maatregelen bedenke men wel, dat in Nederland het aantal mo torrijtuigen, bromfietsen inbegrepen, per km. verharde weg het hoogst is. Dit aantal bedraagt: Volgens hel Annual Volgens Bulletin of Transport de Statistics for Europe A.N.W.B. 1957, U.N. editie '58 in: België 8,7 13 Denemarken 7,1 14 Frankrijk 8.8 9 W.-Duitsland 19,3 29 Engeland 17,8 23 Italië 16,6 24 Zwitserland 9,6 13 Nederland 41 38 Deze cijfers lopen nogal uiteen, maar geven hetzelfde beeld te zien. Duidelijk blijkt, dat Nederland van alle Westeuro- pese landen verreweg de grootste ver keersdichtheid heeft. Gerekend naar het aantal automobielen heeft Frankrijk 5 stuks per km. verharde weg en Nederland 14 stuks. Op deze plaats moge ook nog de aan dacht gevestigd worden op de zeer nauwe relatie, die bestaat tussen de ontwikkeling van de verschillende verkeersvoorzienin gen en de aanleg der soorten van wegen. Op het in december 1958 gehouden jaar congres van de vereniging „Het Neder landsche Wegen-Congres" is door de di recteur-hoofdingenieur van de Provinciale Waterstaat in Gelderland, Ir. W. Mols, nog eens zeer nadrukkelijk gewezen op de relatie tussen het provinciale en het rijks wegennet. Hij zegt daar onder andere: „De uitbouw van ons wegennet in ver band met de verkeersbehoeften, zoals de ze mogen worden verwacht in de toekomst in de verschillende provincies, is, voorzo ver deze betrekking heeft op de provincia le wegennetten, niet los te zien van de te verwachten ontwikkeling van het rijkswe gennet. Een belangrijk deel van het grote doorgaande verkeer zal zich afwikkelen op de wegen van het rijkswegennet, maar dit verkeer zal grotendeels zijn voorsprong of bestemming vinden op plaatsen, wel ke niet onmiddellijk aan een weg van het rijkswegennet liggen. Om deze plaatsen te bereiken zal gebruik moeten worden ge maakt van de secundaire en tertiaire we gen, de aan- en afvoerwegen (Duits: Zu- bringer; U.S.: feederroads)." Zeer speciaal wordt door Ir. Mols gewe zen op de dringende noodzaak van een voortgaande coördinatie. „De reconstructie van bestaande we gen en de aanleg van nieuwe wegen is, behalve een technische en financiële aan gelegenheid, veelal een kwestie van be stuursbeleid. Het stedelijk bestuursbeleid vereist dat er naar gestreefd moet worden verkeers- belemmeringen, die het sociaal-econo misch bestel der gemeenten op den duur zullen schaden, zoveel mogelijk op te hef fen. Het is mogelijk in onze steden een zo danig stramien van hoofdverbindingen te scheppen, dat een goede verkeersverde- ling in de stad en haar omgeving verze kerd wordt. Industrie en handel ondervinden het reeds nu als een ernstig bezwaar, dat de huidige stadskernen en zelfs de randge meenten al niet meer over zodanige uit valswegen beschikken, dat het vervoer met grotere transporteenheden kan plaats vinden. Zelfs kan men constateren, dat het gebruik van grotere transporteenheden door verschillende gemeenten is verboden dan wel, dat wordt overwogen om dit te ver bieden. De bereikbaarheid van de stedelijke woon- en zakenwijken en vooral van de stadskernen met particuliere auto's is eveneens een direct belang van industrie en handel. Het bezoeken van afnemers en leveranciers, die aan de rand van onze grotere bevolkingscentra zijn gevestigd, kan zonder zeer aanzienlijk tijdsverlies niet plaatsvinden met de openbare mid delen van vervoer. Ondanks de uitermate snelle verbindingen tussen onze grote ste den kost het zich verplaatsen in de stad, vooral van de stations naar de buitenwij ken, als gevolg van de toeneming van het verkeer in de straten, waardoor ook het openbaar vervoer wordt afgeremd, zo veel tijd dat men er wel toe moet overgaan om particuliere auto's te gebruiken. Bo vendien mag niet worden vergeten, dat de eisen, welke sommige afnemers aan de verkooporganisaties stellen, met zich bren gen, dat de verkopers zich per motorisch vervoermiddel bij de afnemers en leveran ciers vervoegen. In dit verband zij er op gewezen, dat er een aanmerkelijke verschuiving in de richting van de personenauto plaatsvindt en deze nu reeds 40 pet. van alle per sonenvervoer voor zijn rekening neemt. Zowel voor het vervoer van goederen per rail, over de weg of over het wa ter als voor het vervoer van personen is het van groot belang, dat onze steden beter toegankelijk zijn dan thans het ge val is. Voor de winkels en warenhuizen is het stedelijke parkeerprobleem een zeer be langrijk vraagstuk, dat meer dan tot nu toe de aandacht verdient. Er zal een op lossing gevonden moeten worden, ener zijds voor de aanvoer van artikelen, an derzijds voor de aan- en afvoer der be zoekers. Over het bezoek van de afnemer aan de detaillist heeft dr. H. M. W. Littaur, di recteur van de n.v. Magazijn „De Bijen korf" te 's-Gravenhage, interessante ge gevens verstrekt in zijn op 31 mei 1958 ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het Nederlands Verkeersinstituut ge houden rede. Uit een door hem opgestel de berekening blijkt dat alleen al voor aan kopen in de Haagse Bijenkorf ongeveer 1750 auto's iedere werkdag minstens één uur lang de parkeerruimte in de binnen stad bezet houden. De commissie zou aan haar beschouwing over de stedelijke verkeersproblemen nog de volgende stellingen willen verbinden: 1. Door het „vollopen" van onze steden met verkeersmiddelen is het treffen van maatregelen niet te vermijden. 2. Teneinde de burger van een „vrij land zo min mogelijk te hinderen, zal het uiteindelijke doel van verkeersplanning en van stadsplanning moeten zijn het aantal „voorschriften", „regelingen", „belem meringen" zo klein mogelijk te doen zijn. 3. Indien in een oude benauwde stad mo gelijk een veelheid van maatregelen op het huidige tijdstip nodig is, zal het ver- (Van een onzer redacteuren) De Nederlandse Spoorwegen volgen de ontwikkeling van de randstad Holland op de voet. Maar zolang er nog zoveel onze kerheden heersen omtrent de na te stre ven stedebouwkundige oplossingen voor de bevolkingsaanwas is het onmogelijk reeds thans plannen uit te werken met het oog op een aanpassing van het spoor wegnet aan de toekomstige vervoersbe hoeften in het westen des lands. Dat verklaart de beknopte en vage for muleringen der aan het railverkeer ge wijde passages in het rapport „Verkeer en welvaart", dat op de op 10 juni te Zwolle te houden vergadering van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel aan de orde zal worden gesteld. In dat verband is het opmerkelijk, dat de opmerkingen in het rapport der even tuele uitbreidingen van het spoorwegnet niet afkomstig zijn van dr. J. P. B. Tissot van Patot, die namens de Spoorwegen in de voor de genoemde publikatie verant woordelijke commissie zitting heeft en uit hoofde van zijn functie het best op de hoogte is met de spoorwegplannen, maar dat deze suggesties zijn overgenomen uit reeds bekende planologische rapporten. Een deel van deze gedachten zal door de spoorwegdirectie zeker niet worden over genomen, een ander deel is afhankelijk van de toekomstige ruimtelijke ordening in de Randstad. Tot de werken welke pas op lange ter mijn serieus in overweging kunnen wor den genomen behoort bij voorbeeld de spoorwegaansluiting van Lelystad en van kernen in de Markerwaard en Zuidelijk Flevoland. „De N.S. zijn niet geïnteres seerd in landbouwgebieden", heeft presi dent-directeur ir. J. Lohmann op zijn eer ste persconferentie al verklaard. De ste den in het nieuwe land zullen dus een bepaalde omvang, dienen te krijgen om een spoorwegverbinding te rechtvaardi gen. Men merkt het: de spoorwegen zijn wat terughoudend op het punt van uitbreiding van hun net, hetgeen te verklaren valt uit de omstandigheid, dat zij in het verleden niet altijd voordelige adviezen hebben ontvangen in dat opzicht. Het Amstelsta- tion in Amsterdam bij voorbeeld heeft niet aan de door het stadsbestuur gewek te verwachtingen voldaan. Blijft als meest dringend vraagstuk de verbetering van de „Oude lijn", de verbinding tussen Am sterdam en Rotterdam via Haarlem, Lei den en Den Haag. Deze spoorweg is aan de grens van zijn capaciteit. Hij wordt reeds gedeeltelijk ontlast door de snelbus- dienst van Amsterdam-zuid naar Den Haag-West, welke als een voorloper is te beschouwen van een eventuele tweede railverbinding tussen hoofdstad en resi dentie via Schiphol. Bovendien bestaat een tweede spoorverbinding Rotterdam- Amsterdam via Gouda, welke sneller is dan de traditionele route over Den Haag. Doch het grote probleem van de „oude lijn" wordt gevormd door de moeilijkheid meer stopplaatsen ter hoogte van de jongste stadsuitbreidingen te maken zon der dat dit de loop der lange-afstandstrei- nen schaadt. Er bestaat in Leiden, Den Haag, Rotterdam een toenemende be hoefte aan stopplaatsen van het type Heemstede-Aerdenhout. Men kan het de uit België, Brabant en Zeeland komende reizigers natuurlijk niet aandoen, dat hun sneltrein na Rotterdam een om de haver klap stoppend lokaaltje wordt. Het invoe gen van een starre dienst met stoptrei nen tussen de bestaande lange-afstands- treinen is pas mogelijk na het maken van bijzondere voorzieningen. Men denkt daar bij niet alleen aan het Amerikaanse C(entral) T(raffic) C(ontrol)-systeem dat in Nederland op het baanvak Nijrne- gen-Venlo voor het eerst zal worden toe gepast. Deze methode betekent een aan zienlijke personeelsbesparing (geen sein en wisselwachters meer op de tussensta tions), maar zij maakt ook een snellere treinopvolging mogelijk. De meest radicale oplossing voor het overbelaste baanvak Rotterdam-Amster dam is de verdubbeling van het aantal sporen, zodat men lokaal- en snelverkeer kan scheiden. Dit gaat echter met grote moeilijkheden gepaard omdat op vele stations en viaducten de hiervoor noodza kelijke ruimte ontbreekt. Vooral het Am sterdamse Centraal station is wat dat be treft een flessenhals, hetgeen heeft geleid tot een herwaardering van de in de jaren dertig onvoltooid gebleven ringspoorweg. Dat ruimtegebrek in Amsterdam vormt eveneens een van de voornaamste proble men bij de eventuele aanleg van de Schip- hollijn. Een (ondergronds) station bij het Leidseplein heeft men allang opgege ven wegens de enorme kosten. Goedko per is een aanleg onder het Museumplein, het goedkoopst echter een eindpunt ter plaatse van het huidige Haarlemmer meerstation. Dit laatste zal echter minder reizigers trekken dan het Museumplein. De doorslag geeft dus de berekening of de kosten zoveel lager.zullen zijn dan dit verschil tegen het verlies aan ontvangs ten opweegt. Maar zelfs wanneer men erin slaagt al le technische en ruimtelijke vraagstuk ken op te lossen, dan blijft nog een enorm financieringsprobleem over. De aanleg van een kilometer dubbel spoor onder normale omstandigheden vergt reeds een investering van bijna een half mil joen gulden, ongerekend de kosten van de grondverwerving en de stationsaccommo datie. Naarmate de automatisering voort schrijdt in de vorm van NX-beveili- ging en gecentraliseerde verkeerscontrole worden tevens de ogenschijnlijk kleine voorzieningen kostbaarder. Het aanleg gen van twee wissels op het Arnhemse stationsemplacement om het inleggen van doorgaande treinen NijmegenAmster dam mogelijk te maken zou reeds een in vestering van twee ton betekenen, omdat het gehele NX-systeem daarvoor gewij zigd moet worden. Al deze uitgaven dienen door een be langrijke toeneming in het reizigers- en goederenvervoer te worden goedgemaakt. Wat het reizigersvervoer betreft tekent die tendenz zich ook wel af. De bezetting van de parkeerplaatsen bij de stations geeft reden tot de constatering dat de autogebruiker zich meer en meer tot de trein wendt. De sterke toeneming van het vervoer op bepaalde lange afstanden waar de onderscheiding tussen „binnen lands" en „buitenlands" verkeer is ver vaagd (Amsterdam-Brussel, Amsterdam- Keulen) duidt daar ook op. Ten slotte is daar het succes van nieuwe stations bij nieuwe stadsuitbreidingen, zoals Amster- dam-Sloterdijk. Het is echter van groot belang, dat dergelijke stopplaatsen ook goede bus- of tramverbindingen met hun achterland krijgen. In het geval van Slo- terdijk is de laatste tijd merkbaar dat juist de buslijn welke het station met Geuzenveld verbond is vervangen door een lijn van Geuzenveld naar het Cen traal Station, welke nu juist geen ontlas ting van het verkeer in de binnenstad be tekent. Het is precies dit gebrek aan lo kale verbindingen dat de oorzaak werd van het falen van het Amstelstation en men kan er dan ook van overtuigd zijn, dat het laatste woord tussen B. en W. van Amsterdam en de spoorwegdirectie over deze kwestie nog niet is gewisseld. De investeringen in het spoorwegapparaat zijn zo groot geworden, dat alleen een werkelijk massaal vervoer voor railver binding in aanmerking komt. kleinen van dit aantal maatregelen, gelei delijk aan, nagestreefd moeten worden. 4. Gezien het enorme plaatsgebrek in vele steden zal er met de ruimte op vele punten „gewoekerd" moeten worden; *aan de verkeersmiddelen met de grootste ge- bruiksintensiteit en algemene nuttigheid zal daarbij in de allereerste plaats ruimte gegeven of gelaten moeten worden. Met het dichter worden der verkeers stromen worden voorzieningen ten behoe ve van elkaar kruisende verkeersstromen van steeds meer gewicht, In de eerste plaats omdat, mede als gevolg van de toe genomen verkeersintensiteit en de toene mende snelheid der verkeersmiddelen, kruisingen tot knelpunten worden in het weggebruik; in de tweede plaats, omdat de veiligheid ingrijpende voorzieningen op dit gebied noodzakelijk maakt. De knelpunten doen zich voor ten aan zien van verkeer, dat tot één categorie en ten aanzien van verkeer, dat tot meer dan één categorie behoort. Vooral binnen de categorie van het ge motoriseerde wegverkeer doen zich nu reeds veelvuldig knelpunten voor waar wegen elkaar kruisen of samen komen. Het is van het grootste belang, dat de voorzieningen op deze punten in nieuwe, doch ook in bestaande wegen tot comple mentaire, dus strikt noodzakelijke, in vesteringen in de wegen worden gerekend. Zonder goede outillage op deze punten kan een optimaal gebruik van zelfs de beste autoweg niet worden bereikt. Waar enigs zins mogelijk zullen nieuwe en bestaande wegen op de belangrijkste kruispunten van ongelijkvloerse kruisingen, op andere punten van moderne beveiligingsinstalla ties moeten worden voorzien. Veel wordt op dit gebied reeds gedaan, doch de eisen van de toekomst mogen geenszins worden onderschat. De capaciteit der hier be doelde werken zal voor vele jaren voldoen de moeten zijn. wil men het onstaan van steeds weer nieuwe knelpunten vermij den. Het belang van ongelijkvloerse kruisin gen van verkeersstromen, behorend tot één categorie van verkeer, spreekt in eco nomisch opzicht het duidelijkst, als men zich realiseert welke kosten voortvloeien uit het weer in beweging brengen van een vervoermiddel. Onderzoekingen in Italië hebben uitge wezen, dat er 3,3 maal zoveel energie no- dig is om een voertuig na stilstand weer de normale snelheid te geven dan om nor maal door te rijden; deze meerdere ener gie is gelijk aan de rem-energie: zij be draagt bij 70 kmh 23 ton/meter per ton/ gewicht, welke in de rijafstand bij con stante energie kan worden uitgedrukt. Bij de kruisingen zowel van verschillen de als van gelijksoortige categorieën ver keer, veroorzaken ook de vaak lange wachttijden, welke van gelijkvloerse krui singen het gevolg zijn, hoge kosten voor de weggebruikers. Dit vraagstuk zal in toe nemende mate de aandacht moeten heb ben en er zal met kracht naar verdere verbeteringen moeten worden gestreefd. Stel dat een kruising van twee ver keersstromen 20 maal per dag gesloten is en dat daarbij telkens 5 vrachtauto's a 5 ton lading worden geblokkeerd, waar van de kosten per ton/km op 10 cent kun nen worden gesteld, dan betekent het arbeidsverlies per dag per zulk een krui sing a niveau 5x5x1,15x10x20 rond f 550,- of f 17.000,- per jaar; voor 100 van deze kruisingen rond f 1.700.000.-. De commissie zal dit adstrueren met enige voorbeelden verkregen door een on derzoek van de Rijkswaterstaat, waarbij zij niet uit het oog verliest, dat overeen komstige stagnaties zich voordoen bij kruisingen a niveau van twee gelijksoor tige verkeerswegen, (stoplichten bij weg- kruisingen, verkeerspleinen, e.d.), waar over op dit ogenblik geen hanteerbare gegevens aanwezig zijn. Als voorbeelden van de omstandighe den welke zich voordoen bij verkeers- kruisingen van landwegen met belangrij ke waterwegen kunnen de volgende gege vens dienen. De wegverkeersverbindingen over Noordzeekanaal en IJ Deze hebben gedurende de laatste ja ren een telkens wisselend beeld te zien ge geven, waaruit telkens opnieuw de „zuig kracht" en het generatieve vermogen van een goede verbinding blijken. Onder staande getallen zijn uiteraard afgeronde daggemiddelden der ter aangegeven plaatse getelde auto's. 1957 (vóór de openstelling van de Velser- tunnel) IJ-ponten12.000 Hembrug 7.500 Buitenhuizen 1.800 Velsen (ponten) 3.000 Velsen (sluisroute)5.300 29.600 1957 (na de openstelling van de Velser- tunnel, doch vóór de openstelling Schel- lingwouderbrug) IJ-ponten 12.000 Hembrug 6.400 Buitenhuizen 800 Velsertunnel 11.000 Velsen (ponten) 300 Velsen (sluisroute) 1.200 31.700 Indien men in aanmerking neemt de stijging van het indexmotorrijtuigenver- keer van 1955 100, 1957 120, dan vol gen uit deze cijfers de volgende indicaties: le. dat de totale groei van het autover keer over deze knelpunten achterblijft bij het landelijk gemiddelde, zoiang er te weinig vlotte overgangen zijn; 2e. dat er een verschuiving van het ver keer plaatsvindt naar de gemakkelijkste route, ook als deze langer is; 3e. dat de kosten van de meer af te leg gen kilometers blijkbaar opwegen tegen de besparing aan tijd en tegen de zeker heid van het tijdschema; 4e. dat zodra er enige belemmeringen zijn opgeheven, het motorwegverkeer weer met het landelijk gemiddelde over eenkomt of daarboven uitstijgt. Aangezien in 1958 rond 4,7 miljoen mo torvoertuigen met ponten zijn overgezet, kunnen de kosten van het tijdverlies, re kening houdend met een gemiddeld op onthoud van 20 minuten, overzettijden in begrepen, op 5,5 miljoen gulden per jaar worden gesteld. De tijdwinst, welke de Velsertunnel op levert, zal op overeenkomstige wijze be rekend in geld uitgedrukt jaarlijks een be sparing van naar schatting 4 miljoen gul den opleveren. Expansie-investeringen De investeringen voor noodzakelijke uitbreidingen van de outillage ten behoeve van het wegverkeer omvatten naar schatting de volgende bedragen: Primaire wegen en bruggen f 1.925 miljoen Secundaire, tertiaire en niet-planwegen370 Veren en schipbruggen 18 Straten, wegen en pleinen in bebouwde kommen 930 Verbetering spoorwegovergangen250 Verkeersregeling in bebouwde kommen 15 Totaal3.508 miljoen V erv angings inv esteringen De geschatte vervangingsinvesteringen in de periode 1959-1970 bedragen: Primaire wegen en bruggen 370 Secundaire, tertiaire en niet-planwegen 340 Straten, wegen en pleinen in bebouwde kommen280 Veren en schipbruggen17 Spoorwegovergangen 15 Verkeersregeling in bebouwde kommen65 Totaal1.087 miljoen Een oplossing voor financieringsmoei lijkheden is mogelijk te vinden in de stichting van een autonoom wegenfonds, direct of indirect onder beheer staand van een wegenbouwraad. Door dit fonds zal dan de financiering verzorgd kunnen worden van het door de wegenbouwraad opgestelde urgentieprogramma. De beno digde middelen zal het fonds kunnen ver krijgen door, uiteraard in overleg met de minister van Financiën, een beroep te doen op de kapitaalmarkt, waarbij de staat zich garant moet stellen voor het vol doen van de rente- en aflossingsverplich tingen. Het succes van een dergelijke we genbouwlening schijnt bij voorbaat vast te staan. Want naast de groep van gewone beleggers zal een grote groep van bij het verkeer en vervoer geïnteresseerden be reid zijn om aan deze lening deel te ne men. De hier geschetste constructie bedoelt dat de financiering van de bouw der we gen zal geschieden onder auspiciën van het wegenbouwfonds. Een mogelijkheid zou kunnen zijn, dat het fonds de verkregen leningen doorgeeft aan de verschillende, daarvoor in aanmer king komende, overheden. In elk geval zal echter de voorbereiding van en het toe zicht op de uitvoering in handen zijn van de toekomstige wegbeheerder. De door dit fonds te verrichten rente- en aflossingsverplichtingen zal het kunnen nakomen uit de hem direct of indirect ter beschikking komende algemene midde len of uit de belastingen, geheven op het weggebruik. In aansluiting hieraan meent de com missie te móeten opmerken, dat onze re gering een financieringspolitiek en als on derdeel daarvan een belastingpolitiek moet volgen waardoor de in de verkeers- sector zo dringend noodzakelijke investe ringen mogelijk gemaakt worden. Een stu die van de belastingpolitiek in haar ge heel is in dit verband zeker op haar plaats. De commissie wil niet nalaten om bij dit punt de aandacht te vestigen op het feit, dat de op het wegverkeer drukkende be lastingen als bv. wegen- en benzinebe lasting in Nederland evenals trouwens in alle andere Westeuropese landen, het on derwerp zijn van nog nimmer tot een de finitief einde gevoerde discussie.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 11