CALVIJN levende autoriteit van gereformeerd protestantisme „DICHT EN ONDICHT" UIT ZIJN JONGE JAREN Zijn karakter drong hem tot redelijkheid en consequentie Wekelijks toegevoegd acin alle edities van Haarlems Dagblad Oprei hte Haarlemsche Courant en Umuider Courant Russische woede met diamant afgekocht Jacques Perk honderd jaar geleden geboren jij: 4sw- «ÖWT ant JIÖ.ÊS Tiff If HOE, F" \\N pdN FRINCt' OM HEM 1M Mi yï siY BfVEEij wr.ïM-'R iirr ^mmmikm arr pgljpp; Rïoifnoit mivm> mt^xnm p^Sa»IÏ!E AI5 5l|WEN TÉ. Dic.NEN.M,\Eft DF.N Mffit éSHfclOTEWEtCREYPETöllSrPpHt3?- II ®.®4p!kl\T. MÉT .RECHT EHT5I lïTONt TE. RtqiERTNi MRA C\T.vcxx;<. "stut WMF r; !EWi«t "^UUV\ OVER ENKELE DAGEN, de tiende juni, zal het honderd jaar geleden zijn dat Jacques Perk in Dordrecht werd geboren. Het ligt in het voornemen op die gedenkdag in de gevel van zijn geboortehuis een plaquette met enkele vers regels van de dichter te onthullen. Prof. dr. Garmt Stuiveling zal tijdens een herdenkingsbijeenkomst leven en werken van de jonggestorven Perk (hij over leed op de eerste november van 1881) schetsen, en als op de avond van de zesde juni de Perk-tentoonstelling wordt geopend, zal dat geschieden in tegen woordigheid van de leden der Vereniging van Letterkundigen, die als „hom mage" aan de dichter van de Mathildecyclus haar jaarvergadering („in 't oude Dordt") heeft belegd. Men kan geredelijk aannemen dat deze, voor onze littera tuur historische datum onopvallender voorbijgegaan zou zijn als Garmt Stuiveling door zijn onvolprezen publikaties het pad niet geëffend had voor een hernieuwde belangstelling in een dichterfiguur die in de aanvang stond van een zo glorieuze verjonging onzer letterkunde die „De Beweging van Tachtig" geweest is. Op zijn vijfentwintigste sterfdag (1 november 1906) schreef Perks stadsgenote Top Naeff het volgende sonnet, dat bij toeval in manuscript in handen kwam van onze litteraire medwerker C. J. E. Dinaux. JacqiLes Perk Hij werd in 't oude Dordt geboren, Een enkle, oudere, die het zich bezint En knikt, en zegt in glimlach, droom-verloren: „Hier stond zijn vaders huis, hier was hij kind..." De jongren fluistren 't na Hun liefste vrind Was hij is hij aan hen bleef hij behoren! Geen Dood verslaat wie zoo werd uitverkoren. Wie 't hart van 't beste volk aan ketenen bindt. Laat hem met rust in deze ennnerlngsdagen Geen heros was hij, die 't geweld weerstaat. Een knaap, te teer om het Hoog geluk te dragen. Buig over 't Dichterboek: srjn innigst Wezen En vraag, wijl de avondlamp al doven gaat. Een zachte stem zijn schoonsten zang te lezen.... STUIVELING HEEFT MEER gedaan dan Perk „herontdekken". Hij verrichtte „een daad van eenvoudige rechtvaardigheid" door op de solide basis van een nauwgezet bron nenonderzoek Perk's levensdata te ordenen en in een perfecte bio grafie te beschrijven („Het korte leven van Jacques Perk"), het door Perks tante Betsy naar haar smaak ge retoucheerde portret van de dichter, zoals zij dat anno 1902 „voor 't jong Nederland" schetste, in. zijn ware staat te herstellen en de uitgave van de „Verzamelde Gedich ten" naar de hand schriften te bezorgen, waaronder de Mathil- dekrans in de volgorde der sonnetten en in de versie, zoals deze dooi de dichter was vastgesteld. Daarmee be- als men er zich rekenschap van geeft, hóe schouwde Stuiveling zijn taak echter niet en wat er door het vergrijzende „Jonge als beëindigd. Een door hem samenge- Holland" geschreven was en werd, en dat stelde verzameling „Brieven en Docu- de jeugdige auteur van dat schoolse menten" is in voorbereiding zoal niet schriftuur ruim drie jaar later zijn Ma- bij de uitgever van dit vierdelige werk, thildecyclus zou voltooien. Wie naar voor- „De Arbeiderspers", ter perse en in- tekenen speurt van dit in enkele maanden middels zag al het vierde deel, een unieke tijds hoog-opvlammende en snel dovende keur uit de nagelaten manuscripten, ge- dichterschap, dat verstoken bleef van de bundeld onder de voor de tijd van hun levensduur om zich wie weet tot wat nog ontstaan en de artistieke signatuur van te ontplooien, zal in de smachtende lief hun inhoud kenschetsende titel „Proeven desgedichten, geschreven voor de onver- in dicht en ondicht", het licht. murwbare aanbedene, Maria Champury. vrijwel vergeefs zoeken vrijwel: omdat VOOR ZOVER het de jaren 18761881 er zo hier en daar verrassenderwijs een betreft, volgt deze chronologisch gerang- enkele strofe geschreven staat, waarbij schikte bloemlezing een volledige uit- een goed luisteraar even de oren spitst, gave zou een viervoud van de omvang Maar wat hij er wèl in kan vinden is de geëist hebben en voor een grondiger ken- bevestiging van de romantische hevig- nis van Perks ontwikkelingsgang van heid dezer eerste liefde, van de ernst die generlei betekenis zijn geweest Stui- de ontgoocheling in hem wakker riep velings biografie vrijwel op de voet. De niet inzake de „degelijke" voorbereiding bundel opent met een schoolopstel („Mijn van een maatschappelijk beroep, maarten geranium") van de zeventienjarige een aanzien van wat voor de jongeman en stilistische proeve, die des te curieuzer is dichter Perk van wezenlijker betekenis was: zijn persoonlijkheid af te bakenen tegen de van vaderszijde meegekregen ge loof sdogmatiek, zijn innerlijke houding te bepalen ten opzichte van de essentiële „levensvragen": God en de zin van het menselijk bestaan, de waarheid en de liefde, zinnelijk en bovenzinnelijk, de relaties tussen lichaam en ziel, stof en geest, dichterschap en mensengemeen schap. Al schrijvende gewikkeld in een onafgebroken zelfgesprek, zichzelf pei lend en portretterend, zich metend met de traditionele leer- en leefstof, zich moei zaam bevrijdend, rijpte hij zijn inner lijke weg tekent zich ten duidelijkste af in zijn „beschouwelijk" proza tot diè staat van dichterlijke volwassenheid, waarin zijn tweede, grote, danteske ver ering voor Mathilde Thomas zijn Muze van Liefde en Schoonheid in één kon ontbloeien in een sonnettenkrans die nieuw was, nieuw van visie, van beeld vorming, van taalgebruik, van ritmische muzikaliteit. HET IS EEN verbazingwekkende erva ring, aan de hand van deze schrifturen- reeks de snelle ontplooiing van dit dich terschap mee te beleven. De „Historisch romantische schetsen" over Vondel, het roemruchtige Roemer Visscherhuis, de Muiderkring, kennelijk geschreven onder invloed van de geleerde Vondelportretten van de oude Thym, de Multatuliaanse aanval op de „fatsoenlijke makelaar", de „huichelaar, baatzuchtige, wrede, onvat bare hyena" die Batavus Droogstoppel heette, het olijke, vrij goedgelijkende portret van „Een vroolijk Fransje" dat „hij zelf was", het ironiserende reis dagboek van de familie Perk, kwansuis van commentaar voorzien door de hoofd onderwijzer Knikknie, het is alles merkwaardig en kenschetsend voor de weg die Perk is gegaan van domineeszoon tot zelfstandig dichter. Maar het kenmer kendste vindt men in hetgeen hij schrijft over het dichterschap, over de vrouwelijke inslag daarvan, over de liefde die het in sluit als goddellijke bezieling, over de kunst in verhouding tot het schone, goede en ware, over zijn twijfel op zoek naar de waarheid en zijn zekerheid in de verwer kelijking van de schoonheid. TACHTIG JAAR GELEDEN, op zijn twintigste verjaardag dus, schreef hij in een fragmentarisch gedicht: „Zoo is dan twintigmaal een zomerzon geboren, zoo schoot dan twintigmaal de lindeboom in bloei", ëy. noemt hij zijn geboorte zijn eerste bevrijding en de lach van zijn moeder zijn levenslach. Enkele maanden nadien zou hij haastig de poëtische vrucht van die twintig levens jaren oogsten om haastig te sterven, twee jaar later. Honderd jaar na de geboorte van Jacques Perk weten wij pas wié het was die zo kortstondig het leven genoot. Stuiveling heeft hem ons in zijn ware ge daante weergegeven. C. J. E. Dinaux (door prof. dr. J. N. Bakhuizen van den Brink) Dit portret van Calvijn, toen hij ongeveer vijftig jaar oud was, hangt-vu het museum Boymans-van Beuningen te Rotterdam. Calvijn, die op 10 juli 1509 werd geboren te Noyon in Picardië, overleed op 27 mei 1564 te Genève. kelijke en staatkundige leiders of vorsten daarvan, zijn nog steeds van veel meer dan enkel historische betekenis: Calvijn is een levende autoriteit in de hervormde kerken van Zwitserland, bepaalde delen van Duitsland, Hongarije, Frankrijk, Schotland, Engeland, Amerika en Nederland. De nieuwere protestante dogmatiek ik noem slechts de naam van de hoogleraar Karl Barth te Bazel dankt hem zowel inspiratie als methode. De Engelse her vormer John Knox heeft Genève destijds „de beste leerschool van Christus" ge noemd; een grote lof en goed zakelijk, zon der de persoonsnaam van Calvijn zelf, uitgedrukt. Bezoekers van Genève kennen het Her vormingsmonument van 1917 in het park bij de Bastions, met onder de opgaande zon, waarin een Bijbel, er boven de woor den van het hernieuwde oud-Geneefse devies: „Post tenebras lux", dat wil zeggen „Ik hoop op het licht na de duisternis" (zie Job 17 vers 12). Een van de helden figuren der reformatie-eeuw, aan deze muur afgebeeld, is Willem van Oranje, naast wiens beeld men zijn beroemde woorden leest, dat de onderdanen niet door God geschapen zijn om de vorst als slaven te dienen, maar dat de vorst er is ter wille van de onderdanen. Dit was ge heel ook in Calvijns geest. Calvijn zelf heeft eenmaal deze woorden tot de koning van Frankrijk gericht: „Het gaat om een gewichtige zaak, namelijk hoe Gods eer ongedeerd zal blijven bestaan op aarde, hoe Gods waarheid haar waardigheid kan behouden, hoe Christus' rijk ongeschonden onder ons kan blijven. Een zaak, waardig uw oren, waardig uw kennisneming, waar dig uw rechterstoel. Want dit maakt de wai'e koning, wanneer hij erkent, dat hij in het bewind van zijn rijk Gods dienaar is". De lezer proeft uit deze woorden de af wijzing van alle eigenbelang en de pure geestelijke, zedelijke objectiviteit van de zestiende-eeuwse hervormer. Het zijn be ginselen, die zeker ook bij de gewichtige besprekingen, die in onze tijd te Genève gaande zijn, een goede uitkomst zouden kunnen verzekeren! VRIJDAG 5 JUNI 1959 is te Genève het vierde eeuwfeest begonnen van de universiteit, voortgekomen uit de academie van Calvijn, die eind mei 1559 de ontwerp-statuten daarvoor aan de raad der stad aanbood. En kele maanden later, in apgustus van hetzelfde jaar, besloot Calvijn voor de laatste maal een voorrede voor zijn nu opnieuw en in definitieve vorm verschijnende beroemde boek: „Institutie, onderwijzing in de Christelijke Godsdienst". Het historische jaar 1559 is ook het jaar, waarin gedurende de laatste dagen van mei de hervormde kerken van Frankrijk, te Parijs in een uiterst bescheiden synode bijeen, een kerkorde opstelden en een confessie, geloofsbelijdenis, aannamen om zich daardoor onderling te organiseren en elkander hechtere steun te kunnen bieden. Ofschoon niet door Calvijn voorgeschreven, is deze confessie duidelijk een vrucht van zijn theologie. Het Hugenootse stuk is voor ons land een bijzonder eer waardig document, omdat de Nederlandse Gereformeerde of Hervormde Geloofsbelijdenis in 37 artikelen van het jaar 1561 er een rechtstreekse bewerking van is. Thans, tevens viereneenhalve eeuw na zijn geboorte, herdenkt de wereld, de vader van het gereformeerd protestantisme, dat zo duidelijk zijn stempel op ons volk en op de wording van onze onafhankelijke staat in de zestiende eeuw heeft gezet. Op 10 juni vindt daartoe een door een inter kerkelijk comité belegde bijeenkomst in de Westerkerk te Amsterdam plaats. EEN VAN DE DERTIG grootste edelstenen ter wereld is een diamant, die de naam „Sjah van Per- zië" draagt. Het is om meer dan een reden een unieke steen. Niet alleen is zij van zeldzame schoon heid, maar zij heeft ook een zeer bijzondere staaf- vorm. Deze steen, 88 ka raat en ongeveer zo groot als een duivenei, bevindt zich thans in het Kremlin. De diamant is vele eeuwen geleden in het edelstenen-vindgebied van Golconda in India ontdekt. In een zijkant staat het jaartal 1000 en de vrijwel onleesbare naam van een inlandse prins. Dit jaartal is er een uit de mohamme daanse jaartelling het jaar 1000 is in onze jaar telling 1591. De tweede datum is 1651. Dit toont aan dat de steen toen toe behoorde aan de befaamde groot-mogol Sjah Jehan, de bouwer van de tempel Taj Mahal. Een befaamde Franse juwelier, die de halve wereld afreisde om edelstenen te taxeren, Jean Baptiste Tavernier, bracht in 1665 een bezoek aan het paleis van de grootmogol in Delhi en schreef van deze diamant: „Vlak voor de troon hing aan een dun koord een grote diamant ian onbeschrijflijke schoon heid. Er was een smal groefje in aangebracht, waardoor het koord de steen kon vasthouden". Met deze troon bedoelde Tavernier de wereldbe roemde „pauwentroon" Twee zeldzame diamanten, de Darya-i-Nur en de Koh-i-Noor, beide 186 ka raat, vormden de ogen van de pauw. Ook een derde grote diamant, de Jehan Akbar Sjah (116 karaat) was met tal van andere prachtige edelstenen in deze troon verwerkt. De diamant ontleent zijn betiteling „Sjah van Per- zië" aan de derde eigenaar, wiens naam in de steen gegraveerd is: „1824 Sjah van Perzië Hoe kwam de diamant van India naar Perzië? In 1739 overviel de Perzische veroveraar Nadir Sjah, volgens zijn tijdgenoten eens een eenvoudige kleer maker, met zijn legers het rijk van de mogols in Noord-India. Alle schatten van deze rijke vorsten vielen hem in handen, maar de Koh-i-Noor was spoorloos. Deze diamant was namelijk de lievelings steen van de heersende In dische vorst. Hij had haar uit de pauwentroon ge haald en in zijn tulband verborgen. Nadir heeft de ganse stad Delhi binnenste buiten laten keren, op zoek naar de toen al beroemde edelsteen, maar zonder succes. Een van 's mogols haremmeisjes heeft toen, zo zegt men, onder een hevige marteling het ge heim van de tulband ver raden. De Perzische sjah ontbood daarop de vorst en betuigde hem vriendelijk glimlachend het gebruike lijke eerbetoon, bestaande uit het uitwisselen van el- kaars hoofddeksels. De tul- bond van de mogol viel uiteen en de Koh-i-Noor rolde over de paleisvloer. Toen zou de sjah hebben uitgeroepen: „Koh-i-Noor!" (berg van licht). Met zijn rijke buit be laden, trok Nadir terug naar zijn land waar vele van de edelstenen zich nog steeds in de schatkamers van de huidige sjah be vinden. Alleen al cle arm band, waarin de Darya-i- Nur en de Taj-e-Mah zijn verwerkt, heeft een waar de van bijna twaalf mil joen gulden. De „Sjah van Perzië"-diamant bevindt zich niet meer in Perzië. Toen namelijk in 1889 de jonge Russische ambassa deur in Perzië door een groep rebellen werd ge lyncht, zond de regering de edelsteen ijlings als zoen offer naar Sint Petersburg. In 1914 werd zij naar Moskou overgebracht en toen in 1922, na de revo lutie, de balans werd op gemaakt vond men een brandkast die de „Sjah van Perzië" bevatte. De edelsteen bevindt zich thans in de schatkamers van het Kremlin. confessie en een apologie noemen. Het werd opgedragen aan Frans I, koning van Frankrijk, met een beroep op de vorst om onafhankelijk te oordelen tussen de strijdende kerkelijke partijen. In verschil lende uitgaven telkens uitgebreid en die per doorwrocht, is deze onderwijzing het grote theologische monument van het ge reformeerd protestantisme geworden, dat daarin door zijn visie en systematische kracht tot op de huidige dag bezielend werkt. Het verscheen in 1566 te Emden en in 1571 te Dordrecht reeds in Nederlandse vertaling. In juli 1536 verbond Calvijn zich op de dringende roep van Guillaume Farel, die de reformatie te Genève reeds aanvanke lijk was begonnen, aan deze stad. Door zijn zuiver gevoel voor de noodzaak van de vrijheid en het eigen recht der kerk tegenover de ook hervormd geworden stedelijke overheid voorteken van de nieuwe tijd kwam Calvijn reeds spoedig in ernstig conflict met haar. Dit leidde in april 1538 tot zijn en Farels verbanning, die hem op aandrang van Martinus Bucer naar Straatsburg terugvoerde, waar hij de Franse gemeente als predikant ging die nen. In het najaar van 1541 verkreeg hij het met veel moeite over zich om op drin gend verzoek naar Genève terug te gaan, waar het geestelijk leven intussen alle werkelijke leiding was gaan missen. Van toen af nam zijn gezag langzaam, niet zon der veel wrijvingen, maar gestadig toe. Geen moeilijkheden zijn Calvijn gespaard gebleven: te Straatsburg gehuwd, verloor hij eerst zijn enig zoontje en reeds in 1549 zijn echtgenote Publieke tegenstand en theologische strijd vergalden hem menige dag van zijn leven. Aan de andere kant is geen werk hem, ondanks zijn zwak lichaam, ooit te veel geweest. Prediking, catechese, leiding der kerk, die zich uit breidde tot zedelijke en geestelijke leiding van het stadsleven, vergden zijn dagelijkse inspanning. Velen weten van Calvijn slechts, dat hij hierin overmatig streng is geweest. Zij vergeten dan, welke toestan den er heersten en hoe hard, ook afgezien van Calvijn, de levenstoon bij allerlei con flicten in de wereld van toen was. Calvijns oordeel over „het volk" was volstrekt niet harder dan dat van Luther. klank èn bestrijding: de theologische facul teit te Parijs veroordeelde een reeks van Luthers uitspraken, die zij zelf had uitge zocht in 1521. Sedert 1519 arbeidde Zwingli als reformator in Zurich en hij droeg in 1525 zijn boek over „De ware en de valse religie" met een eerbiedige brief aan de koning van Frankrijk op. In 1530 werd de Evangelisch-Lutherse Geloofsbelijdenis op de rijksdag te Augsburg aan Karei V aan geboden, op dienst last bestreden, maar door Melanchthon in een nieuw stuk ver dedigd. In 1534 maakte Hendrik VIII de Kerk van Engeland los van het gezag van de pauselijke stoel te Rome. EIND 1533 MOET de uiterst studieuze, evenwichtige, niet licht beweegbare Jean Cauvin latijn: Calvinus, vandaar in het Nederlands Calvijn na langdurige, in nerlijke overweging tot de nieuwe stro ming der „évangéliques" zijn overgegaan. Dit was veel meer een zaak van overtui ging dan van organisatie, deze speelt er geen rol in, maar het was een beslissing voor het leven en een beslissing, waarvan Calvijn zelf toen de historische draag kracht allerminst kon bevroeden. Had hij vermoed, waartoe zij hem zou voeren, hij zou nog langer geaarzeld, maar haar niet vermeden hebben. Calvijns karakter drong tot redelijkheid en consequentie, hij zocht dan ook nimmer zichzelf, maar enkel het belang van de zaak, die hij diende. Een bekend symbool, waarmede men zijn hele persoon en dienst zeer juist heeft getekend, is een hand, die een hart houdt en aan biedt: „Omdat ik niet mijn eigen meester wil zijn, bied ik mijn hart als geslacht aan de Heer ten offer", schreef hij in 1540 aan zijn oudere vriend en collega Farel. Calvijn week eind 1533 uit Parijs, eind 1534 uit Frankrijk en kwam via Straats burg, waar zich reeds een gemeente van Franse vluchtelingen om des geloofs wil gevormd had, te Bazel, het grote centrum van humanistische geleerden en uitgevers. Hier verscheen in het voorjaar van 1536 van de hand van de 26-jarige christen denker de eerste druk van de reeds ge noemde Institutie. Men kan dit werk naar opzet en strekking een catechisatie, een OP WEG NAAR PARIJS passeert men, tussen St. Quentin en Compiègne, Calvijns geboorteplaats Noyon. Zijn vader, Gérard Cauvin, was daar procxireur van het kathedrale kapittel. Calvijns schooloplei ding richtte zich korte tijd op het priester schap, weldra op de rechten, te Parijs, Or leans en Bourges, en, weer te Parijs, voor al op de oude talen. Het was de eeuw van Erasmus, van de humanistische studiën, in Frankrijk met voorliefde bedreven, de eeuw van de terugkeer tot de bronnen zelf van alle toenmalige beschaving en kennis, en zij werd mede hierdoor de eeuw der kerkhervorming. Na 31 oktober 1517 werd het nieuwe geluid van Luther in de kerken en aan de universiteiten van wel dra geheel Europa gehoord, het vond weer- Da terra cotta beeldje van Calvijn, dat men kan zien in het Musée Historique de la Réformation te Genève, xverd pas om streeks 1930 ontdekt. DE GESCHRIFTEN van Calvijn, voor een kleiner deel van polemische, voor een groter deel van zuivere theologische en bijbeluitlegkundige aard, en daarnaast een onnoemelijk grote correspondentie met alle landen van Europa en de meeste ker- In de stad. van Calvijn zoekt men tever geefs een standbeeld van de grote hervor mer. Wel is er een „Muur van de Refor matie", die txissen 1907 en 1909 is opge richt ter herdenking van de Hervorming. Op een gedeelte van dat monument staat, naast een standbeeld van Prins Willem van Oranje, deze beroemde zinsnede uit het „Plakkaat van Verlatinge", waarin de Staten op 26 juli de oude landsheer, Phi lips II, afzwoeren. De vorst is er voor het volk, niet het volk voor de vorst, beleden Rooms-Katholieken en Calvinisten, die beiden in de vergadering aanwezig waren, in de geest van de Zwijger.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 15