Oorsprong van het schilderij „Koning David" opgehelderd VLAAMS DRIEMANSCHAP STOND AAN ZIJN WIEG; SADELER, LASSUS EN DE WITTE GIGANTISCH NIEUW KUNSTCENTRUM VOOR NEW YORK Belangrijk stuk in het Frans Halsmuseum ZATERDAG 6 JUNI 19 59 -k Erbij PAGINA TWEE POVR REPOS TRAVAI& i&r 'iffe Orfandus qui £afsum reefgat crêcttt. 'Difcordemq? fua ropulat fjartnoniQ' ffoBiu es~ExiMio firo dno Otxando DZ.LASSVS, SLR NISS'F TRIFSQ^BAKLRJAE Dvcif GfjuèiT' MFSia chosj przflcto yfifigh. Sadeftr ciusdëPrincipif rfiafeograpfrJ'oSfn'itai gqd fcafysit ejT- dediraurf J/bzar/ly - (door Jos. de Klerk) Portret van Orlando di Lasso op 61-jarige leeftijd in 1592 gegraveerd en aan de com ponist opgedragen door Jan Sadeler. verklaarbaar dat de muziek-maniakale graveur Sadeler verlangend was om deze topfiguur, die bovendien een landgenoot van hem was, in de uitbreiding van zijn motet-gravures te betrekken. Hij had dit wellicht ongevraagd kunnen doen met er een bestaande compositie voor te kiezen, maar hoeveel meer waarde zou zijn gra vure kunnen hebben, al was het slechts ter eigen voldoening, indien de meester een speciaal motet je voor hem schreef. Wie weet kon het. contact, met Lasso bovendien eeh springplank worden voor een goed ge honoreerde baan aan het kunstlievende hof van München. Het schilderij van Peter de Witte in het Frans Halsmuseum. Het motet (onzichtbaar op de reproduktie) is hier slechts tweestemmig. Zilverreliëf van Christoph Fencker uit Augsburg die daartoe in 1612 de gravure van Jan Sadeler, naar het schilderij van Peter de Witte, tot voorbeeld nam. ONGEVEER VIJF JAAR GELEDEN heb ik in deze rubriek de aan dacht gevestigd op een merk waardig schilderij van Peter de Witte (ook bekend als Pietro Candido) in het Frans Halsmu seum, voorstellend „Koning Da vid" die, tezamen met vocalisten en instrumentalisten, zijn hon- derdvijftigste Psalm vertolkt, ter wijl dansende engeltjes een kring om hem vormen. Het pa neel is afkomstig uit het Oude mannenhuis (later Ned. Hervormd Weeshuis) en bleef daar ter plaatse toen in 1913 dit gebouw ingericht werd tot stedelijk mu seum. Hoe en wanneer het stuk in het Groot Heiligland terecht gekomen is heb ik niet kunnen ontdekken; de archieven betref fende de inventaris van het Oude mannenhuis zijn schaars met concrete aanduidingen van het schilderijenbezit. Het onderha vige schilderij was getiteld „Sint Cecilia, het orgel bespelend". Men heeft dus de orgelbespe- lende figuur als een St. Cecilia gezien en derhalve de beteke nis der voorstelling niet begre pen. Het was echter geen inge wikkeld raadsel, want als men aandacht geschonken had aan de twee muziekbladen, die door twee engeltjes opgehouden worden, en men daarvan de tekstwoorden ontcijferd had, dan was er heus niet veel fan tasie voor nodig geweest om vast te stellen, dat het hier om de honderdvijftigste Psalm gaat en dat de vrouwenfiguur aan het orgel slechts een onderdeel is van de voorstelling, namelijk duidend op het woord „organa" van de psalmtekst, evenals de overige musicerende en ook de zingende figuren een tekstfrag ment illustreren. Wat het schil derij (dat omstreeks 1590 in München moet ontstaan zijn) aan kunstwaarde bezit, kan in het midden gelaten worden. Het ligt trouwens niet op mijn weg om daarover een oordeel te vel len. Maar de wijze waarop en waarom het ontstaan is name lijk in samenwerking van drie zuidnederlandse kunstenaars: de graveur Jan Sadeler uit Antwer pen, de componist Orlando di Lasso uit Bergen (Mons) en de schilder Petrus de Witte uit Brugge, alsmede de beteke nis die het in muzikaal opzicht heeft, namelijk wat de aanwen ding van muziekinstrumenten bij de koorzang en de gravure voor de muziekdruk betreft, maken het tot een kostbaar document. WANNEER IK NU NÓG eens óp de Haarlemse „Koning David"' terugkom, dan is dit hoofdzakelijk om mededeling te doen var. verdere ontdekkingen die met het schilderij verband houden en omdat de interessante geschiedenis van het paneel mij nu volkomen duidelijk geworden is. De initiatiefnemer was de in 1550 te Brus sel geboren graveur Jan Sadeler, die enige jaren in Antwerpen werkte en daar Veel verkeerde met rederijkers en compo nisten. Hij mo.et wel zeer muzikaal ge weest zijn "en praktisch vertrouwd met de polyfonie: misschien was hij zelf koorzan ger. Dit blijkt uit zijn hobby om gravures te maken met muzikale voorstellingen, die polyfone motetten illustreren en tevens de zangpartijen compleet en correct weer geven. Van dit genre kan Sadeler als de promotor worden beschouwd. Voor ge schikte motetten (die uiteraard niet te lang moesten zijn, daar het aantal stemmen, dat van vier tot negen beliep, heel wat ruimte op de plaat vergden) wendde hij zich aanvankelijk tot een paar bevriende Antwerpse componisten: Co r n e 1 i s V e r- donck en Andries Pevernage, die hem knap geschreven stukken aan de hand deden, welke voor zijn doel ge schikt waren. Vervolgens zocht Sadeler contact met een schilder om het. onderwerp van het motet picturaal te verbeelden en daarbij zorg te dragen dat ook de rtiuziek- én de woordtekst op het paneel voorkwa men. Bij J u d o c u s van W i n g h e en vooral bij Maarten de Vos vond hij daarvoor een willig gehoor. En dan toog Sadeler aan 't werk om de originele voorstellingen in plaat té brengen. Tussen de jaren 1.584 en 1590 vol tooide hij voor zover bekend zeven .van dergelijke motet-gravures. Gezien 'aanwijsbaró kopieën en ook origineel werk van' anderen,was er belangstelling voor hét'genre, wat uiteraard verband hield met. de hoogconjunctuur van de vocale polyfonie, de Zuidnederlandse toon kunst, die op dit moment stralend culmi neerde in de figuur van Orlando d i Lasso. ORLANDO DI LASSO, de grootmeestev die met Palestrina de tweede helft van de zestiende eeuw muzikaal domineerde (zijn tijdgenoten noemden hem de „vorst der muziek'") was sinds 1556 in dienst van de Beierse aartshertogen; hij werd door Kei- ze" Maximiliaan II in de adelstand ver heven en maakte door zijn waardevolle en vruchtbare compositorische produktivi- teit. alsmede door zijn uitvoeringen met. koor en instrumenten aan het hof te Mün chen, van dit kunstlievend milieu een muzikaal Mekka. Het lijkt mij dan ook De gravure van Jan Sadeler (15501600) naar het schilderij van Peter de Witte, ook genoemd Candidus (1547—1628). Op deze gravure komt een vierstemmig motet Laudent Deum" (psalm 150) van Orlando di Lasso (1531—1594) volledig voor. is niet onmogelijk, ja zelfs waarschijnlijk, dat deze kunstlievende mecenas op de hoogte was van het plan der drie Zuid nederlandse kunstenaars en dat hij Sade ler gepatroneerd heeft. Deze schijnt in ieder geval een paar jaar in München verbleven te hebben. Op reis naar Rome, waar hij op 10 januari 1501 graveur Golt- zius zijn Vlaamse collega in de Beierse hoofdstad ontmoet, zoals wij weten uit het Schilderboek van Carel van Mander. En dat Sadeler in 1592 nog in München ver toefde heeft zijn bewijs in het, dit jaartal dragend, prachtig gegraveerde portret van Fragment va.n de schetstekening voor het schilderij van Peter de Witte (Candidus). Deze schets berust in het museum der Universiteit van Erlangen. Hi.i had de door de engelen van weers kanten opgehouden muziekbladen t.e klein geprojecteerd om ruimte te geven voor twee partijen op ieder blad. Zo komt het dat op het schilderij in het Frans Hals museum alleen de hoogste en de laagste stem, de cantus en de bassus, te lezen zijn. Maar die zijn dan ook correct weerge geven. Ook de naam van de componist vindt men op de baspartij onderaan. Wij reproduceren hierbij de gravure van Jan Sadeler naar een exemplaar dat te Brussel bewaard wordt (ook het Heyer- museum te Keulen bezit een afdruk van de prent). Bij vergelijking met het. schil derij blijkt dat de beroemde plaatsnijder geen enkel detail slordig of naar eigen in zichten behande' heeft, behalve dat hij een wegwaaierond lint van het kapsel der organiste als een levendig motief een elegante fiorituur zou men kunnen zeggen toegevoegd heeft. Zoals wij verder zullen aantonen had de schilder van dit detail een afwijkende conceptie. HET MOTET is door Sadeler compleet in vier stemmen (links: cantus en altus, rechts: tenor en bassus) uiterst precies weergegeven, zodat het. van de plaat af in partituur kon worden gebracht. Een typi sche bijzonderheid is dat de graveur bij elk der namen van hun driemanschap niet naliet te vermelden dat zij Belgen waren. En nu kwam het cr voor de graveur op aan direct profijt uit 't werkstuk te halen. Daarom verscheen de plaat in druk met een opdracht aan de twee kinderen van aartshertog Wilhelm V van Beieren. Het „Orlando de Lassus", dat hij opdroeg aan de toen eenenzcsligjarige meester. We kunnen deze fraaie plaat zien als een har telijke dankbetuiging voor de medewer king aan de David-gravure. Verder weten wij dal Sadeler in 1595 te Verona vertoef de en dal hij in 1600 te Venetië overleed. DOOR TOEDOEN van Monumentenzorg zijn onze vroegere publikaties over het schilderij van Peter de Witte in handen gekomen van Dr. Bethe, directeur van het Museum des Kunsthandwerks te Leipzig, dij er een gelukkig aanknopingspunt in vond voor een geval dat. hem sinds jaren bezig hield en waarover hij in 1937 in een te Berlijn verschenen boek, „Die Kunst am Hofe der Pommerische Herzöge", schreef. Het ging hem namelijk over een in zilver gedreven reliëf, dat aangebracht is in de opstand van een altaar in de kerk van Rügenwald aan de Oostzee en waar voor de kunstdrijver Fencker uit Augs burg omstreeks 1612 de gravure van Jan Sadeler als model genomen had. Het be staan van het schilderij van Candidus in ons Frans Halsmuseum was aan Dr. Bethe tot dan toe onbekend, maar wel had hij in de bibliotheek van de universiteit van Erlangen een fragment van de schetsteke ning van de Brugse kunstenaar ontdekt cn wij danken aan zijn bereidwilligheid de gelegenheid zowel zijn foto van het zil ver-reliëf als hel oorspronkelijk project van Candidus (Dc Witte) in dit artikel af te drukken. Op die schetstekening uit. Er langen zien wij de orgelspelende figuur als engel met vleugels uitgebeeld, wat dus de idee „Cecilia", die trouwens in het. complex der voorstelling geen zin heeft, totaal opheft. Het zilverreliëf van Fencker wordt algemeen betiteld als „Himmlisches Konzert", wat de betékenis dichter nabij komt dan de Haarlemse aanduiding „St. Cecilia het orgel bespelende", die naar mijn inzien zou dienen gewijzigd te wor den in „David's 150ste Psalm". PAS NA LANG ZOEKEN is dr. Bethe er achter gekomen naar wiens gravure dé zilver drijver uit Augsburg gewerkt had. Hij meende er aanvankelijk de stijl van de plaatsnijder Johann Rot.tenhammer in te herkennen; tot hij de gravure van Sadeler ontdekte alsmede de tekening van can didus. Maar het totaal der copibinatie waardoor het werk ontstond bleef hem onbekend, tof hij onze publikaties in han den kreeg. Aan ir. Ch. C. v. d. Vlis uitte hij zijn blijdschap hierover in een brief van maart 1959. Wederkerig was het voor ons een verrassende ontdekking, die de zeldzame betekenis van het Haarlemse schilderij nog accentueert, MAAR TOEN HEB ik mij afgevraagd, hoe dat zilverreliëf uit Augsburg in Rü- genwalde aan de Oostzee kon terecht komen: Zuidduitse kunst in het zo anders geaarde Noordduitse Pommeren! En het vermoeden vatte bij mij post, dat Fencker het voor een Zuidduitse abdij zou hebben gemaakt en dat het bij de confiscatie van kloostergoederen in de Napoleontische tijd, die de verspreiding van zoveel cul tuurgoed ten gevolge had naar het noor den zou zijn verhuisd. Ik schreef aan dr. Bethe óver deze "veronderstelling. Hij heeft mijn brief ontvangen maar niet meer kunnen beantwoorden; hij overleed op 4 april. Een brief van zijn weduwe dr. Ilse Bethe, gedateerd 17 mei 1959, brengt mij dit overlijden ter kennis en beantwoordt, mij tevens zakelijk en uitvoerig. Daaruit, blijkt dat mijn verondertselling geen grond heeft, want dat de kunstlievende hertog van Pommeren Philipp II (1573 1618) het werk aan de Augsburgse goud smid Christoph Fencker, die er voor naar Stettin reisde, besteld had, zoals deze mecenas trouwens meer Zuidduitse kun stenaars naar zijn residentie haalde. Hoo verder dat. altaar met zilverreliëfs versierd te Rügenwald tot. stand kwam is een ge schiedenis die voor ons onderwerp van minder belang is. Slechts dient te worden vermeld dat het „Himmlischê Konzert" van Fencker, naar de gravure van Sadeler, als pronkstuk van het altaar geprezen wordt. Met dit alles is de cultuurhistorische waarde van het schilderij in het. Frans Halsmuseum in een helder licht gesteld. Alleen blijft nu nog de vraag hoe hel stuk in Haarlem is terecht gekomen. (Van onze correspondent in Washington) IN NEW YORK is men begonnen met de fundering voor een grote, moderné concertzaal, die de befaamde Carnegie Hall zal vervangen, die wel een prachti ge akoestiek heeft, maar zo oud is dat zij binnen enkele jaren gesloopt zal moeten worden. De stad New York krijgt overi gens niet slechts een nieuw concertge bouw. De Philharmonic Hall is namelijk slechts het eerste bouwwerk van een com plex, dat Lincoln Center zal heten en een opera-gebouw, een ballettheater, en een gewone schouwburg zal omvatten. Boven dien gaat men er een toneel- dans- en mu ziekschool oprichten en een grote kunstbi bliotheek vestigen. Kortom, het wordt een enorm centrum voor uitvoerende kunste naars. Het geheel zal op zijn minst vijf enzeventig miljoen dollar kosten. Op dit moment heeft men reeds 48 miljoen bij een. I-ÏET LINCOLN CENTER verrijst in een deel van New York, dat tot. dusver weinig aantrekkelijk was: aan de westkant van Central Park, in de buurt van de 65-ste straat. Niemand zal het betreuren, dat die grauwe, armelijke huizenblokken tegen de grond gaan om plaats te maken voor lich te, moderne gebouwen, omgeven door gras en bomen. Dit stadsdeel ligt prachtig cen traal in Manhattan en men zal er voor zor gen, dat een deel van het publiek de eigen auto in of bij dit centrum kan parkeren. Bovendien zal de verbinding per onder grondse trein naar deze gebouwen uitste kend zijn. De New Yorkers hebben dus re- den tot, juichen, al zullen vooral do oudere kunstliefhebbers zich ietwat droefgeestig voelen als Carnegie Hall gesloopt zal wor den en de ouderwetse praal van de Metro politan Opera gaat verdwijnen. MEN HEEFT ER intussen enige critiek op uitgeoefend, dat de nieuwe concertzaal slechts 2.400 zitplaatsen zal hebben, drie honderd minder dan Carnegie Hall. Men hoopt in de toekomst echter de muzieklief hebbers meer concerten per jaar te kun nen bieden, daar de zomerhitte geen be letsel meer zal zijn om uitvoeringen Ie ge ven. De nieuwe zaal zal namelijk kunst matig worden gekoeld. De opera wordt iels groter dan de thans bestaande. Hier zullen 3.800 mensen een plaats kunnen vinden. Men mag aannemen, dat men de zitplaatsen in het nieuwe operagebouw ef ficiënter zal localiseren dan het geval was in het oude. In de „Met" (Metropolitan) kunnen ongeveer zeshonderd bezoekers nauwelijks iets van het toneel zien. Men heeft overwogen een operazaal te bouwen voor vijf a zesduizend bezoekers, maar van dat plan heeft men afgezien, daar men beducht was, dat de akoestiek in zulk een kolossale zaal niet al te best zou zijn. DE SCHOUWBURG krijgt een vaste to neelgroep. Dat is voor New York iets uit zonderlijks en zeer verheugends. Slaagt dit; plan, dan zal men eindelijk een en semble kunnen kweken dat ook een klas siek repertoire kan vormen. Op Broadway ziet men bijvoorbeeld zelden of nooit Shakespearevertoningen door Amerikaan se spelers. Het is wel wat belachelijk dat de New Yorkers voor Shakespeare aange wezen zijn op de Engelse „Old Vic" en op Jean-Louis Barrault. Washington, waar men geen operagebouw heeft, geen 'moder ne schouwburg en een foeilelijke eoneert- saal, ziet thans scheel van afgunst, Dank 'ij de stimulerende actie van „John D. Rockefeller de derde" is het. t.e New York gelukt om bijna twee derde bijeen te bren gen van het bedrag, dat het gehele com plex gaat kosten. Te Washington maakt men tot. nu toe alleen maar plannen voor een kunstcentrum, maar in de hoofdstad van Amerika blijkt het veel moeilijker dan te New York om voldoende geld bij el kaar te krijgen voor zulk een doel. Het vierstemmig motet „Laudent Deum" van Orlando di Lasso in partituur gebracht. PETER DE WITTE, dé Brugse kunst schilder en architect, had bij de Beierse aartshertogen ook een vast emplooi ge vonden. Deze kunstenaar had zich in Italië gevormd (Carel van Mander ging in Flo rence met hem om); hij nam er de naam Pietro Candido aan en werd door Albert I van Beieren in 1577 naar München ge roepen, waar hij werkte als bouwmeester aan de hofkerk, en werd door Maximiliaan I aangesteld als intendant betreffende de beeldende kunst aan zijn hof. Ook als schilder schijnt Peter de Witte waardering te hebben gevonden. Van Mander spreekt ook over zijn vaardigheid in het boetseren. Uiteraard heeft Jan Sadeler op deze twee landgenoten gerekend, toen hij Ant werpen vaarwel zegde en in etappes hij verwijlde in Keulen en was in 1587 in Frankfort zijn schreden naar München richtte. Het contact met Lassus en met Candidus had plaats met het beoogde ge volg.-En ziedaar dan het driemanschap verenigd, waaraan de „Koning David" van 't Frans Halsmuseum zijn ontstaan dankt. Orlando Lasso schreef een kort metetje op een vrije interpretatie van de honderdvijftigste psalm, waarin de woor den cithara, chori vox, tuba, fides, cornu en organa de motieven aanduiden voor de picturale, maar tevens ook voor de muzi kale uitbeelding. Wie het hierbij in parti tuur gebrachte koorstukje aandachtig be schouwt, zal ervaren hoe de componist met eenvoudige maar rake middelen het effect van ieder geciteerd instrument treffend weergeeft. NAAR DEZE GEGEVENS maakte Peter de Witte zijn schilderij; alle instrumenten in de tekst van het motet vernoemd zijn er op voorgesteld. De harp spelende David is de samenvattende figuur. De luit (vaag zichtbaar in de linker boven hoek) geldt voor „cithara", de cromhoorn voor „cornu", de strijkinstrumenten voor „fides", de trombone voor „tuba", enzo voorts. Alleen voor wat de muziektekst betreft, is de schilder in de knel gekomen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 16