Parijs verhief het leer in de adelstand der mode zelf' bediening vtauta Voor de Erbij DUIZENDSCHONEN KUNT U ZELF VAN ZAAD KWEKEN MEVROUW MELLE THUIS IN HET KASTJE VAN HA ZATERDAG 13 JUNI 1959 PAGINA VIER „Lolita", een andere creatie uit het thans zeer modieuze lichtgroene suède. De amateur-tuinier dient steeds vooruit te denken en zal nu al aandacht moeten schenken aan de tweejarige planten. De duizendschonen of Dianthus barbatus be horen er toe. Men kan ze zo prachtig van zaad in eigen tuin opkweken; het is er nu de goede tijd voor. Ze kunnen op een Het model „Promenade" is een mantel kostuum dat gedeeltelijk uit suède en ge deeltelijk uit lichtgroen tweed bestaat. DE PARIJSE HAUTE-COUTURE ont dekte de laatste tien jaren, wat er zo al van goed gelooid leder gemaakt kan wor den. Vele van hen ontwerpen nu elegan te lederen kleding, zowel voor dames als voor heren. Hiermee openden zij geheel nieuwe mogelijkheden voor leer of suède. Frankrijk, Zwitserland en Amerika gingen Nederland hier in voor, totdat ook de Ne derlandse vrouw ontdekte, dat deze grond stof zich wonderwel leende voor zeer ele gante en sportieve kleding. Te meer, waar deze kleding geen seizoenen kent en dus het gehele jaar door gedragen kan wor den. Leer is een materiaal dat in steeds toe nemende mate door de grote ontwerpers bij het modieuze gebeuren wordt betrok ken. Van strikte gebruikskleding leren uniformen, motor- en werkkleding is het opgeklommen tot een uiterst modieus artikel dat tot de meeste luxueuze crea ties wordt verwerkt. Het blijft echter een natuurprodukt. Voor het verwerken tot een kleding stuk waarvan men lang plezier kan heb ben, zijn de huiden van schapen, welke worden gefokt voor het vlees en niet voor de wol, het geschiktste. Ras, leeftijd en de bodem waarop wordt gegraasd, zijn belangrijke factoren. Om een eersteklas produkt te verkrijgen zijn echter de al lerbeste looi- en kleurmethodes noodza kelijk. Nadat de schapenvellen meestal in va ten en in gepikkelde toestand (pikkelen is bewerken in een oplossing van zout en zuur en daarna weer zout) óf als gedroog de huiden, eventueel ook in gezouten toestand aankomen, begint het looiproces. Eerst wordt de huid door waterbaden ont daan van bloed- en vuilresten, daarna ont haard en vervolgens worden de dan nog achtergebleven vleesresten verwijderd. Door spoelbaden wordt vervolgens het pikkelen verwijderd. Dan, in wat droge- licht schaduwplekje in de tuin gezaaid worden; in de volle zon gaat het ook, maar bedek het zaadbedje dan in ieder geval met vochtige zakken of lappen en houdt ze vochtig totdat de jonge plantjes te voor schijn komen. U kunt dianthus in ver schillende soorten bestellen; de éénkleuri- ge zullen wel het best voldoen; vooral het donkere rood en het zacht roze zijn aller liefst. Duizendschonen moeten op ver se grond worden gekweekt en gezaaid; ze hebben er een hekel aan als ze elk voor jaar of elke zomer op het zelfde plekje moeten groeien. Na opkomst van de plant jes zal men ook moeten verspenen ze dienen elk afzonderlijk op een bedje ver plant te worden en op een onderlinge af stand van ongeveer tien tot vijftien centi meter te staan; later kunnen ze dan op de voor hen bestemde plaats in de bor der gepoot worden. G. Kromdijk IEDEREEN noemt haar gewoon: me vrouw Melle: Niet zo als ze eigenlijk heet: mevrouw Oldeboerig- ter. Dat komt omdat iedereen haar man de bekende schilder Oldeboerigter Melle noemt. Mevrouw Melle is een char mante kleine vrouw met hel groen-grijze ogen, scherpe wenk brauwen en een grote licht - roze gestifte mond. Haar donker blond krullend haar is kort geknipt. Naast haar ogen heeft ze rimpeltjes, die je dui delijk ziet als ze lacht en haar ogen dicht knijpt. Het echtpaar Melle woont in Am sterdam aan de Wete ringschans, in 'n grote achterkamer met een enorme serre. Het is er schemerig als je binnenkomt. Hoewel het pas middag is brandt er toch een schemerlamp. Maar als je verder de kamer inloopt wordt het steeds lichter. In de serre die achter het vertrek ligt is zelfs volop licht. Daar zijn ook de grote ramen, de lichte muren en de deuren waar Melle allemaal hel ge kleurde vogels op schilderde. Door die ra men kijk je in een grote stille tuin, een tuin zonder bloemen met alleen in de ver te een goudenregen die langzaam uitbloeit. MEVROUW MELLE vertelt alles wat aarzelend. Ze vormt haar zinnen wat lang zaam, net alsof ze er steeds heel scherp over na moet denken. Je blijft er gespan nen naar luisteren, benieuwd naar wat ze zeggen zal. Soms denk je zelfs dat ze geen Nederlandse is, maar dat is niet waar, want mevrouw Melle werd in Amsterdam geboren. Ze oefende er jarenlang het be roep van pedicure uit. Drie jaar geleden is ze er mee opgehouden. Of eigenlijk toch niet helemaal, want haar allereerste klan ten, nu vrouwtjes van om en nabij de ze ventig, bezoekt ze nog altijd. Mevrouw Melle vindt dat heerlijk, want die bezoek jes zijn voor haar een lang vervolgver haal. Steeds hoort ze van haar klanten hoe de kleinkinderen en de kinderen, die emigreerden of verhuisden, het verder maken. En mevrouw Melle zit dan stil te luisteren, want ze houdt ervan mensen te horen praten. Het is waarschijnlijk niet zo geregeld als bij de meeste andere vrouwen. Want soms, als ze geen zin heeft, stoft ze drie dagen niet af, dat kan haar niets schelen. Dan gaat ze bij voorbeeld in de serre zit ten met haar hondje, het tekkeltje Gijs Jacob, want Melle blijft meestal tot een uur of vijf op zijn atelier. Melle kreeg Gijs Jacob op zijn vijftigste verjaardag nu een jaar geleden van enkele vrien den. De tekkel is de grootste vriend van het echtpaar. Alleen 's ochtens wanneer Melle hem wel eens uitlaat ontstaat er tussen hem en het beestje een ruzie. Gijs Jacob beslist wanneer hij op straat staat namelijk meteen welke kant hij op wil lo pen. En dat is meestal rechts, terwijl Melle nu eenmaal links uitmoet. Gijs Ja cob vertikt het dan om met Melle mee te tippelen, Melle geeft Gijs Jacob zijn zin niet. En dan is er een kleine strijd, waar Gijs Jacob zich ten slotte maar bij neer legt. Met mevrouw Melle heeft Gijs Ja cob nooit last, zij gaat waar het hondje wil wandelen. heb steeds het gevoel dat ik zit te fietsen, ik wil steeds maar naar rechts tot ontzet ting van mijn leraar. Maar ja ik denk dan altijd maar, ach er zijn al zoveel suf ferds die zijn gaan rijden, dat er best nog een sufferd bij kan. De heer Melle is erom bekend 'n boeiend causeur te zijn. Daarom vraag ik mevrouw Melle of zij misschien een paar grappige gebeurtenissen na kan vertellen. Ze wacht even voor ze een antwoord geeft en dan „Ach met Melle beleef je zoveel, dat het me soms niet eens meer opvalt. Weet je wat zo gek is, dat er dingen zijn, die Melle en ik aanvankelijk heel triest vinden en waar we dan later iets komisch in zien. Ik zal je een voorbeeld geven. Een paar jaar geleden trouwde een nichtje van me. re toestand wordt de vleeszijde geëgali seerd. Bij een goede looiing wordt het chroomproces toegepast. Chroomlooiing geeft het leder een grotere vastheid en inscheurweerstand dan de plantaardige looiing. De chroomlooiing is echter kost baar, maar de bovengenoemde voordelen wegen hier zeker tegen op. daar de struc tuur van de huid vaster wordt. Het jasje hieruit gesneden voelt dan ook wat ste viger aan. Na het kleuren, hetwelk in hoofdzaak wordt gedaan met aniline indringverven (kwaliteit uiterst belangrijk), wordt de huid, welke nu in het stadium van leer gekomen is, voor suède verder bewerkt op de verkeerde kant, nl. de vleeszijde. Deze vleeszijde welke tot op dit moment nog min of meer ruw is, wordt op een zich van de bewerker afdraaiende enigs zins ruwe schijf tot pool geslepen. Vervol gens wordt een zelfde schijf bekleed met een soort tapijttextiel (moquette) ge bruikt voor het slijpen tot velours. Deze behandeling moet door vakmensen gebeuren. Zij nemen steeds een deel van het vel tussen beide handen en leggen het vervolgens over de schijf. Doordat het vel per deel wordt geslepen ontstaan ver schillende vleuglichtingen en dit geeft het mooie en levendige effect aan suède. Door deze wijze van behandeling, het slijpen, wordt slijpselstof veroorzaakt. Hoewel het suède vel hierna door een borstelmachine wordt gedraaid, kan niet worden voorko men dat iets van het slijpsel achterblijft. De leek denkt nu dat de verf waarmee het suède behandeld werd, afgeeft. Dit is dus niet waar. Het resterende (zeer weinige) slijpselstof moet men door re gelmatig dragen en het bewerken met een zachte borstel op den duur kwijtra ken. De suède branche berust voor een groot deel op vertrouwen. De werkelijke vak man heeft tientallen jaren praktijkerva ring nodig en aangeboren feeling. Daar naast blijft hij, door de ontwikkeling van de moderne chemie, steeds bij leren. In dien een nieuw kledingstuk té soepel aan voelt, dan is het bewerkt uit te dunne vel len, dus niet geschikt voor kleding. Ten tweede bestaat de kans dat de huiden in een te korte tijd langs geforceerde weg van huis tot leder gelooid zijn. In beide gevallen zal het kledingstuk zeer soepel aanvoelen. Doordat er echter geen stand (leven) meer in zit, zal het ook zeer snel vervallen. Een werkelijk kwaliteitspro- dukt voelt tamelijk stevig aan als het nieuw is. Door het dragen wordt het vol en soepel en heeft het grote voordeel dat het zelfs, na vele jaren gebruik, nog vol ledig in model is. Dit alles echter onder voorbehoud dat huid en looiing van pri ma kwaliteit zijn. Toen we de trouwzaal in wilde gaan, moes ten we even wachten, op een andere bruid. En terwijl we daar op die gang stonden zagen we hoe die pas getrouwde vrouw door kennissen en familieleden gefeliciteerd werd. Maar dat was niet op een gewone manier. Die mensen waren ..amelijk alle maal doofstom, dus ze spraken met hun handen. Melle en ik moesten steeds maar naar die vrouw kijken, met dat bleke ge zicht, die gelukkige glimlach en die hel rood fluwelen jurk. We waren er allebei triest van en zijn dat eigenlijk een hele tijd gebleven. En weet je wat nu 't vreem de is, dat Melle dit verhaal ineens op een avond aan onze kennissen gaat ver tellen. En dan is het geen droevig ver haal. Iedereenmoet. lachen. En niemand weet alleen ik dan zegt mevrouw Melle een beetje verontschuldigend dat Melle er eerst ondersteboven van was. ALS MEVROUW MELLE naar de keu ken gaat om koffie te zetten roept ze: „Als je wat rond wil kijken ga je je gang maar". Daarom loop ik het donkere ver trek in, langs de hoge rieten stoel, het opklapbed en de ronde tafel naar een grote kast, die links tegen de muur staat. Mevrouw Melle komt even later naast me staan. „Dit is de grapjeskast. Hier bewaart Melle allerlei gekke dingetjes, schelpen, koralen, doosjes, waar plotse ling poppetjes uitspringen en een fiets met twee aapjes die wanneei je het sleutel tje ervan omdraait plotseling gaat rijden. Mevrouw Melle staat voor de kast en wijst me alles aan. Bij ieder voorwerp vertelt ze een verhaal. En nu is haar stem niet aarzelend meer, nu praat ze vlug en le vendig, maar nu praat ze dan ook over Melle's wereldje, een wereldje waar zij alles van begrijpt. Eva Hoor nik n BEHALVE MELLE, het huishouden en Gijs Jacob, nemen sinds kort ook auto rijlessen de vrije uren van mevrouw Melle in beslag. Drie keer per week heeft ze les. En ze vindt het maar wat griezelig. „Ik NIET VER van Pips huisje, maar zo verscholen dat je het nooit vond als je het niet wist, was een meertje. O, het was een heel klein meertje! Er kon vast geen krokodil in wonen of een nijlpaard. Je kon natuurlijk nooit weten, maar je zou zeggen: nee. Dat zei mannetje Pip ook, maar Barend, het konijn, vertelde verschrikkelijk vreselijke verhalen over het meertje. Er zwommen haaien in, vertelde hij, hele grote haaien! Ook leefde op de bodem een zeeslang. En dan moest er ook nog een zaagvis zijn, die was zo gevaarlijk! Maar het ergste van alles was wel, dat je, als je in het water stapte, nat werd. „MAAR DOM KONIJN zei Pip is dat nu alles waarvoor je bang bent. Het is toch niet ei-g om nat te zijn. Als je zwemt voel je er niets van". „Maar ik kan niet zwemmen", zei Barend. „Dan zal ik het je leren", beloofde Pip. „En als er nu toch een krokodil in het wa ter woont zei Barend of een zaag vis?" „Ik zal wel in mijn Bos-Atlasje kijken", zei Pip. Hij sloeg het open op bladzij 24. „Nee, zei hij op bladzij 24 8 staat niets van een krokodil of een zaagvis. Een haai en een zeeslang staan er cok niet in". Hij sloeg het dicht en stopte het in zijn zak. „Morgen om deze tijd, Barend", zei hij. „Kom je?" Barend zei dat hij wel dacht dat er iets tussen zou komen, zodat hij zich niet aan de afspraak kon houden, maar, zei hij, - als. er niets tussenkwam, kon Pip op hem rekenen. Het ergste zou, natuur lijk zijn, dat de vos er tussen kwam. Dan kon Barend zich helemaal nooit meer aan een afspraak houden. „Zal je dan nog wel eens aan me denken, Pip?" vroeg hij. „Maak je dan een standbeeld van me? Een konijn met een groot bord waarop staat: „Dat was Barend, het konijn?" „Dat doe ik", beloofde Pip. Barend slikte een paar maal luid hoor baar, wreef met zijn zakdoek over zijn ogen en ging, zijn kopje diep voorover gebogen, weg, terwijl hij alsmaar voor zich heen mompelde: „Dit was Barend, het konijn. Dit was Barend, het konijn". MAAR DE VOLGENDE MORGEN was hij toch aanwezig om met Pip naar net meer te gaan. In zijn hand droeg hij een klein pakje. „Dat is geen zwem pakje", zei hij, „ofschoon je het zo ook zou kunnen noemen. Het is een pakje dat een konijn dat zwemt altijd bij zich heeft". Hij vouwde het open. Er kwam een mooi busje te voorschijn, waarop stond: Doperwten, eerste soort, Jan Spit en Zonen, Beverwijk, Inhoud: 250 gram. en er was een touwtje omheen, dat ie aan jezelf kon vastmaken. „Het is een zwembusje", verklaarde Barend. „Als ik het om doe. blijf ik drijven". „Je bent een verstandig ko nijn, Barend", zei Pip. „Zal je het goed vastmaken, zodat je het niet verliest?" „Heel erg goed", zei Barend. Hij begon een lustig deuntje te zingen en hij zong nog tot ze aan de oever van het meer tje kwamen. Daar bedacht hij plotse ling, dat hij het toch wel griezelig vond om nat te worden. „Als jij nu eerst in het water gaat zei hij dan kun je me zeggen of het niet tè nat is voor een konijn, en wil je ook even voelen of er werkelijk geen gevaarlijke vissen zijn? Dan roep je maar: help!" Pip beloofde het. Met vlugge kleine slagen zwom mannetje Pip naar het midden van het meertje en hij zwaaide naar Barend en hij riep dat het water heerlijk was en dat het helemaal niet koud was en maar een beetje nat. Barend gespte langzaam zijn busje om. Met een be nauwd snuitje stapte hij heel, heel voorzichtig het water in. Bij elk stap je riep hij: „O!" en „Au!" en „Ai!" en hij zou nooit het beslissende stapje hebben gezet, wanneer Pip hem niet te hulp was gekomen. Pip gaf Barend een duwtje en daar schoot hij vooruit! „Help!", riep hij, „ik voel geen grond meer onder mijn voeten! Help!" Maar er was niets aan de' hand. Hij bleef drijven op zijn busje. JUIST TOEN ze het plekje waren genaderd waar het meertje het diepst was, precies midden in, gebeurde het! Heel, heel langzaam zakte Barend naar beneden. Eerst dacht hij, dat het ver beelding was. Toen merkte hij, dat hij echt zonk. Het was net of iemand hem bij zijn pootjes vasthield en zachtjes aan hem trok. „Help! Help!", riep hij. „blubberdeblub, ik verdrink!" Pip, die voor hem zwom en niet zag wat er aan de hand was, riep: „Kom, Barend, nu moet je niet overdrijven. Er spoelt een golfje over je heen. Dat gebeurt wel meer met zwemmen". Maar Barend gaf geen antwoord. Je hoorde alleen maar „blubberdeblub" en nog eens „blubber deblub". Dat gekke konijn, dacht Pip, wat is hij toch een bangerik! Maar toen hij omkeek om vast te stellen of Barend niet te ver was achtergebleven, zag hij alleen nog maar de oren van Barend boven water steken en een heleboel belletjes op de plaats waar zijn snuit hoorde te zijn. „O hemeltje", riep Pip, „Barend zinkt!" HIJ AARZELDE geen ogenblik, dook onder het arme konijn door en duwde hem bij zijn pootjes omhoog, zodat zijn kopje weer boven water stak. Met een uiterste krachtsinspanning greep Pip zich vast aan een lelieblad en hees Ba rend erop. Daar bleef Barend roerloos liggen. Pip maakte het zwembusje los van Barends schouder en toen zag hij waarom Barend, het konijn, bijna ver dronken was: het zwembusje was vol water. Er was een gat in het deksel, dat Barend er natuurlijk zelf in ge knaagd had, toen hij de doperwtjes wilde opeten. Dat gat was hij helemaal vergeten. „O, Pip", steunde Barend, „ik ben zo bang". „Je hoeft nu niet meer bang te zijn", antwoordde Pip, „ik heb je toch gered!" „Ja, maar", zei Barend, terwijl hij angstig naar het water keek, „direct komt de zeeslang boven water en wat zal er dan met mij gebeuren?" Mannetje Pip keek stomverbaasd. „De zeeslang", vroeg hij, „welke zeeslang?" „Dat beest, dat mij aan mijn pootjes naar beneden trok", zei Barend. Nu begon mannetje Pip luid te lachen. „O, Barend", xdep hij, „dacht je dat jij door een zeeslang onder water was getrok ken. Welnee! Je zwembusje is lek. Er zit een gat in". Barend schudde het hoofd. „Nee, mannetje Pip", zei hij, „dat zeg je om me gerust te stellen". „Maar kijk dan toch, eigenwijs konijn!", riep Pip. Barend keek en zei toen met een zacht stemmetje: „Dat gat, Pip, heeft een vis erin gemaakt. Ik denk 'n zaagvis". „O", riep Pip woedend, „hoe kan ik jou, dom konijn, nu aan je verstand brengen dat hier helemaal geen zaag vis is. Luister eensMaar Barend stopte zijn vingers in zijn oren. „Er is hierbegon Pip opnieuw, maar Barend zuchtte heel luid en heel droe vig. Ik weet niet wat ik ervan moet denken, dacht Pip, zou Barend mis schien toch een beetje gelijk hebben? Hij keek naa: het water. Je wist nooit wat er precies in het water was. Stel je voor dat er toch een zaagvis in het meertje woonde, die niet in zijn Bos- Atlasje stond! Wie weet was die zaag vis er wel stiekum in gezwommen zon der dat iemand het had gemerkt. Hij wierp weer een blik naar Barend. „Dag Pip", zei Barend, „vaarwel, goede vriend!" Hemeltje, dacht Pip. Het is vast waar. Muisstil bleef hij naast Barend zitten. Hij durfde zich niet meer te verroeren. Hij schrok van elk rim peltje in 't water, van alle luchtbellen die van de bodem naar boven stegen Hij durfde nauwelijks 'ademen. Maar toen er alleen maar rimpeltjes en lucht bellen bleven komen, begon mannetje Pip weer te twijfelen aan de verschrik kelijke gedachten van Barend. Hij keek naar Barend. Barend sliep! „JOU AKELIG BANG KONIJN" mopperde Pip, „doet niet anders dan mij bang maken en gaat dan zelf sla pen. Ik zal je!" Hij kroop naar de rand van het blad en liet zich heel langzaam in het water zakken. Hij haalde heel diep adem en dook. Toen pakte hij de steel van het lelieblad en begon eraan te schudde. Hij schudde en schudde, net zolang tot het blad van zijn steel brak en over het water begon te drij ven. Toen pas kwam mannetje Pip weer boven. Daar zag hij Barend, het konijn, in grote nood. Hij sprong over het bïad en hij gilde en hij piepte, en hij ging zo gevaarlijk tekeer, dat hij ieder ogenblik in het water kon vallen. Dat deed hij dan ook. Boem! Plons! Kopje onder! Toen hij weer boven kwam, was hij vlak bij de kant. Hij sloot zijn ogen, omdat hij dacht te zullen verdrinken, maar dat kon niet, want het water was niet diep genoeg. Hij stak voor de helft uit het water en zijn andere helft stak in het zand. Bibberend over heel zijn lijfje klom hij de oever op. Toen hij eenmaal voelde dat hij op vaste bodem was, be gon hij te rennen en was in een omme zien uit het gezicht verdwenen. MANNETJE PIP zocht hem wat later op in zijn hol om hem zijn zwembusje terug te brengen. Buiten hing een briefje en daarop was geschreven: „Geen bezoek". „Mag ik binnenkomen, Barend?", riep Pip. Maar Barend gaf geen antwoord. Toen las Pip wat er ook nog op het briefje geschreven stond. „Geen bezoek, vooral niet van manne tje Pip". Dan is Barend kwaad op mij. Dan zal hij me misschien liever niet willen zien, dacht hij. Hij besloot de volgende dag terug te komen om te kijken of Barend nog boos was. Beter boos dan bang, dacht Pip. In de beste stemming 6loeg mannetje Pip het pad naar zijn huisje 'in om eens een lekker hapje te gaan eten.... Pierre Ego

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 16