Allerhande vakantielectuur
HAGERTYEisenhowers perschef
is eveneens diens reclame-agent,
bewonderaar
adviseur en
beschermer
Belangwekkende aardewerkvondst bij graafwerk in Haarlem
Litteraire
Kanttekeningen
KOOPT NEDERLANDS FABRIKAAT,,
IN DE ZEVENTIENDE EEUW
Erbij
VOOR WIE IN SHORT
OF BLOOT VERMOMD
VAN HET DAGELIJKS
GEZWOEG BEKOMT
Gewantrouwde wijn
ZATERDAG 27 JUNI 1959
PAGINA TWEE
altijd wel in wil en de auteur de moge
lijkheid opent van een „goede afloop", die
hij tot ons aller gemoedsrust volop benut.
Actueel is eveneens „Schimmenspel" (Leo
polds Uitg. Mij), de jongste tropenroman
van Johan Fabricius, waarin de tragiek
van een verspeelde verbroedering tussen
Oost en West op een uitnemende wijze
verbijzonderd wordt tot. een onvermijde
lijk misverstand tussen vader en zoon,
tussen de befaamde kraton-danser Raden
Mas Koesoema en de in Holland opge
voede Widjojo. Wie in Indië kende voor
het Indonesië werd, wie van de verloren
vriend bleef houden ook al keerde deze
zich van hem af, zal dit „Schimmen
spel" als een alleszins volwaardige roman
weten te waarderen, de litteraire hand
boekjes ten spijt die Fabricius in enkele
onbenullige regels plegen „af te doen".
„Peter Jaspers, de schrijfster van „Waar
om speel je niet, Vincent?", doet in „De
glans van het leven" (Hollandia/Baarn) een
even vurige als eerlijke poging om ten
overstaan van de kinderen der wereld het
goede geluk in bescherming te nemen tegen
de boze tovenaars, die druk doende zijn
om op alle levensfronten de menswaardig
heid aan een dolgeworden techniek te ver
kwanselen. Ze schrijft geen roman, ze
houdt een pleidooi, ze doet een beroep,
dringend genoeg om te aanvaarden dat de
retoriek haar nog al eens parten speelt.
MAAR TERUG TOT DE „ROMANS"
en dan allereerst tot één, die geen roman
pretendeert te zijn, zich althans niet als
zodanig aandient en uit het oogpunt van
compositie de strakheid van vorm mist
om meer te zijn dan een fragmentarische
romanciëring van jeugdherinneringen. Ik
bedoel „Een dwaze maagd" van Ida
Simons, verschenen bij A. A. M. Stols, het
charmante boek over een Joods meisje, dat
met haar kinderdromen verdwaald raakt
in de hachelijke wereld der volwassenen.
Ida Simons, onmiskenbaar beschikkend
over verteltalenten waarmee bij voldoende
scholing in het schrijfambacht heel wat
te bereiken zou zijn. toont zich van haar
sterkste zijde in het eerste gedeelte van
haar boek, waar de fijnzinnige, specifiek
Joodse humor het gaafst tot zijn recht
komt. De ondertoon van die humor is van
een bezonnen weemoed, die aan verschil
lende geslaagde passages een weldadig-
menselijke warmte en echtheid geeft. Mag
het boek van Ida Simons maar ten dele
de litteraire vormgeving hebben gevonden
die het waard is, ik stel het met zijn tekort
verre boven de met psychologische opzet
telijkheid en dramatische effecten gestof-
witte fond. Deze rand komt ook voor op
de zogenaamde „Haarlemse tegels", waar
over u in „Erbij" van 23 mei hebt kunnen
lezen.
De gehele voorstelling is terug te voeren
op de bekende schotels uit Faënza van
omstreeks 1615. Het is zeer goed mogelijk
dat dit decor een jaar of tien later in Haar
lem is nagemaakt. We moeten echter ver
melden dat dergelijke schotels ook in
Rotterdam, Amsterdam en Monniken
dam zijn gevonden.
EEN TWEEDE SCHOTEL met een „Chi
nese" ornamentatie is stellig verwant aan
le schotel die afgebeeld staat op het be
kende blazoen van de plateelbakkers van
het Haarlemse St. Lucasgilde, dat Salo-
non de Braij in 1633 hiervoor ontwierp. Ook
in dit geval is Haarlemse afkomst dus niet
geheel uitgesloten. Waarvoor nu zo'n Chi
nese decoratie?
In 1607 werd een Portugese Caracque (een
zeilschip uit de Oost) buitgemaakt en de
'ading in Middelburg verkocht. Deze la
ding bestond voor een belangrijk deel uit
Chinees porselein, dat op de veiling grif
van de hand ging. Het kreeg de naam
kraakporselein, een naam die dus is afge
leid van caracque, en niet van de eigen
schap dat dit mooie goed zo makkelijk ge
kraakt kan wordenEen andere naam
ervoor is „Kaeps Goet", omdat dit arti
kel al spoedig na 1607 door de schepen van
de V.O.C. via Kaap de Goede Hoop uit Indië
ons land bereikte. De vraag naar dit por
selein werd al spoedig zo groot, dat de
majolicabakkers er toe overgingen het te
imiteren. De gehele opkomst en bloei van
de Delftse aardewerkindustrie is in feite
aan deze imitatie te danken.
ALHOEWEL UITERLIJK, door het
overnemen van het Chinese decor en het
namaken van de blauwe en witte kleuren,
een produkt ontstond dat heel veel op Chi
nees porselein leek, bleef het Nederland
se produkt toch aardewerk. Wat is name
lijk het geval? Ech (Chinees) porselein
wordt gemaakt van de zogenaamde kaolin-
aarde, een kleisoort die een zodanige che
mische samenstelling heeft dat het bak
sel dun, homogeen, glasachtig en enigszins
doorzichtig wordt. De hier te lande gebe
zigde klei, deels uit eigen omgeving, deels
uit Doornik, Brabant of Engeland afkom
stig, heeft deze gunstige eigenschappen
niet. De scherf blijft daardoor ondoorzich
tig, bros en korrelig, de glazuur hecht zich
moeilijk, terwijl ook de dikte niet onbe
perkt verkleind kon worden. Toch werd het
mode zich „porseleijnbacker" te noe
men, zij het ten onrechte. Pas in de acht
tiende eeuw werd in Duitsland deze kao-
linaarde door een gelukkig toeval ontdekt
waardoor het mogelijk werd echt porse
lein te maken.
OOK IN HAARLEM heeft men getracht
het Chinese goed na te maken; het hier
boven genoemde blazoen ontleende er zelfs
zijn voorstelling aan. De eerste poging
bestond uit het imiteren van het decor
volgens de bekende majolicatechniek. De
zuivere glans van het echte porselein werd
pas naderhand na langdurige proefnemin
gen bereikt. Op grond hiervan kunnen we
het gevonden bordje dateren omstreeks
1630, want de oppervlakte vertoont nog
volledig aard en wezen van het majolica-
goed.
Eveneens nog volledig in deze majolica
techniek uitgevoerd zijn enkele zeer fraaie
schotelfragmenten met geometrisch orna-
feerde roman van Mini Ter Kuile Scholten,
„Kuise Tanagra", (eveneens een uitgave
van Stols). In de wat naïeve ongeoefend
heid van Ida Simons steekt heel wat meet
kunst. dan in de „kunstzinnige" romantiek
van deze Tanagra ofwel Linda, die zich
aan haar ziekelijke zusters offert en na
een hopeloze poging tot bevrijding in de
liefde door de schrijfster met juist iets
te veel muzikaal bijgeluid aan de onder
gang wordt prijsgegeven. Is mevrouw Ter
Kuile na haar alleraardigste debuut „Over
mijn tuin" in de „litteratuur" verzeild ge
raakt en aldaar mijns inziens gestrand,
een eenvoudig auteur als Evert Zandstra,
die nooit de pretentie heeft gehad hoge
kunst na te jagen, schreef dan toch maar
met „Het simpele geluk" (Arbeiderspers)
een trouwhartige, onderhoudende, tradi-
tionecl-echte „roman", waarin geen valse
toon klinkt. Zandstra zoekt geen „proble
matiek" en ensceneert geen „tragiek". Hij
plaatst simpele mensen met hun natuur
lijke verlangens en natuurlijke conflicten
in een natuurlijk milieu en wat hij in zijn
eenvoud weet te verhalen mag dan „regio
nale romankunst" heten, het boeit, het is
gezond, het is precies wat het zijn wil en
werd met vaardigheid geschreven.
TOT DE REALISTISCHE streekroman
van de goede soort behoort ook „De weg
over de grens" van Paul Haimon, versche
nen bij Nijgh en van Ditmar, spelend in
de jaren omtrent de eeuwwisseling onder
de boeren en arbeiders van de Limburgse
Maasstreek, die in het Duitse Rijnland een
menswaardig bestaan trachten te verove
ren, met een tragische vergeefsheid
soms, zoals het lot van Haimons hoofd
figuur Peter Knarren met ondubbelzinnige
hardheid te verstaan geeft. Eenzelfde
menselijke deernis spreekt uit het werk
van de Vlaamse schrijfster Eugenie
Boeye, die de traditie van de goede sociale
roman loffelijk voortzette, nadat deze door
de dood van de innemende Lode Zielen
omgekomen bij het bombardement op
Antwerpen in 1944 abrupt was afge
broken. Evenals Zielens kent Eugenie
Boeye de Antwerpse volksbuurt, de mis-
deeiden en bekommerden, wier lief en
leed ze in een realistisch volkomen aan
vaardbaar verhaal vertelt. Mientje, het
proletariërskind uit „De vierde wijk" (te
zamen met „Achter de frontlijn" versche
nen bij De Arbeiderspers) heeft niets van
een „boekenkind": ze lééft, met een zui
vere beminnelijkheid die alle „Bartjes" in
de schaduw stelt. De roman „Eiland in de
verte" (uitgave van De Bezige Bij) van
Jan Gerhard Toonder behoort tot dezelfde
litteraire zone; dit verhaal van een harde
jeugd in ons noordelijkste Noorden
authentiek voor zover de schrijver met
eerbied en liefde zijn vader naar het leven
portretteert is een tijdsbeeld, een brok
stuk van onze sociale geschiedenis en als
zodanig ten volle een roman waard. Tot
slot van deze eerste keur uit zomerse lec
tuur noem ik Marinus van Goeree, de ras
verteller van de Zuidhollandse eilanden,
die met „De Visserman" (De Arbeiderspers)
een onvervast dorpsverhaal aan zijn regio
naal gekleurde oeuvre toevoegde.
C. J. E. Dinaux
ment. Verrassend modern doen deze de
cors aan, men zou er zich dertig jaar ge
leden niet voor hebben hoeven schamen.
Krachtig en sterk decoratief zijn de een
voudige dessins met vaste hand op het
wit gepenseeld.
EEN ANDERE SCHOTEL vertoont dui
delijk zijn Rotterdamse herkomst, soortge
lijke schotels zijn bij het graven van de
bouwput voor het Raadhuis aan de Cool-
singel te voorschijn gekomen. Op dit frag
ment is een grote vogel afgebeeld, om
geven door concentrische cirkels.
Alle tot dusver genoemde stukken hebben
een achterkant die niet in wit tinglazuur
is uitgevoerd, maar in gekleurde loodgla-
zuur, die zoveel goedkoper was. Wél aan
de achterzijde van wit tinglazuur voorzien
zijn drie bordjes, die echter helaas zwaar
zijn beschadigd. Ze behoren tot een soort
die bij de antiquairs ook al weer Haar
lems worden genoemd, ofschoon het be
wijs van herkomst nog moet worden ge
leverd. Waarschijnlijk was er hiervan een
heel servies aanwezig, en behoorden ze
tot de beste spullen, die door hun fijnheid
echter zeer kwetsbaar waren. Vermoede
lijk zijn ze iets later ontstaan dan de hier
voor genoemde artikelen.
OPVALLEND bij dergelijke aardewerk-
vondsen is altijd dat het goed na schoon
maak zo fris en fleurig te voorschijn komt,
alsof het gister, en niet drie eeuwen gele
den, in een kuil werd begraven. Toch kun
nen we een enkele maal zien dat er stof
fen in de grond aanwezig waren die onder
de glazuur een verkleuring te weeg brach
ten in de eigenlijke scherf. Van een fraaie
schotel met een drietal bloemen heeft het
grote fragment deze verkleuring ondergaan
het kleine fragment niet.
Al met al is deze vondst dus heel mooi,
al kunnen we het bewijs van plaatselijke
aanmaak van de gevonden stukken er he
laas niet uit afleiden. Het blijft dus van het
grootste belang dat men doorgaat vondsten
uit Haarlem en naaste omgeving te be
studeren, en ik houd me aanbevolen voor
melding van nieuwe vindplaatsen.
Dingeman Kotj Sr.
De mensen in de bondsrepubliek zeggen:
„Ei s wat met de wijn van 1958". Wat
kunnen zij niet vertellen, maar er bestéat
wantrouwen. De wijnverkopers hebben nu
ontdekt, dat de gemiddelde koper de wijn
van 1958 veel tegoedkoop vindt.
De wijnboerenbond heeft er nu op ge
wezen, dat de oogst 1958 voor vooroorlogse
prijzen op de markt is gekomen. Men kan
voor 98 pfennig een fles krijgen, redelijke
wijn gaat voor 1.351.55 mark in de win
kel van de hand. En dat neemt de consu
ment niet altijd weshalve de wijn slecht
verkocht wordt. Men is er thans op uit de
wijn van 1958 aan te prijzen onder het
motto: „Drink wijn, óók als hij goed
koop is".
GEEN KWAAD OVER DE POCKETS.
die het in bos, op hei en aan het strand,
in 't vader- en het buitenland, aun 't
Sneker- en Ziirichmeer, bij druilend en
zonklaterend weer, aan Drentse Aa en
Rivièra, in 't. Grand-Hotel (sur/Mer) Adlon
en het Arcadische pension bij wie in
short of bloot vermomd, van het dagelijks
gezwoeg bekomt in 't. opene van 't boeze
roen zonder mankeren zullen doen.
Maar het is óók wel weer eens prettig, een
bóék in de hand te nemen in plaats van een
gram of wat bedrukt papier, dat het lezen
nauwelijks overleeft. Voor die boeken
liefhebbers hier dan een keur uit hetgeen
in de „Litteraire Kanttekeningen" van dit
jaar nog niet ter sprake kwam, ernst
en luim, litteratuur en lectuur, een boek
om „zomaar" en een om „met aandacht"
te lezen, al naar het u lijkt.
werkkracht.
Hagerty (geheel rechts) leest voor de
journalisten een belangrijke verkla
ring van Eisenhower voor in de pers-
conferentiekamer van het Witte Huis.
onzekerheid bestaan over de benoeming
van Dulles opvolger en dat verzwakte
voor enige dagen Herters positie.
Hagerty is een prima vakman waar het
de materiële voorziening van de pers be
treft: altijd genoeg schrijfmachines en te
lefoons, logies en transport voor de pers
voortreffelijk geregeld, toespraken van
de president prachtig op tijd gestencild
en in voldoende exemplaren. Verder is hij
een uitstekend propagandist voor zijn pre
sident: hij bewondert Ike en Mamie,
praat over hen met grote sympathie en
stelt al hun daden in een zo gunstig moge
lijk licht. Altijd en overal lijkt Eisenho
wer de hoofdrol te spelen als men Hager
ty geloven mag. Dikwijls is dat wel zo,
maar Hagerty was niet de juiste man om
bijvoorbeeld een objectief verslag te geven
over wat er gebeurd was in de zittingen
van de topconferentie in 1955. Tijdens die
conferentie kon men in Genève met meer
profijt de interpretatie van de Britten
aanhoren. Bij Hagerty kreeg men het ge
voel, dat hij die topconferentie een prach
tige gelegenheid vond om zijn president
op een voetstuk te plaatsen. Wat Jim be
treft: de Mont Blanc is daarvoor nauwe
lijks hoog genoeg. Waarlijk hij is een pro
pagandist, die hart heeft voor de Repu
blikeinse zaak en vooral voor zijn baas.
(Van onze correspondent in Washington)
Nu Dulles is overleden en Sherman
Adams zijn ontslag moest nemen, is
„Jim" Hagerty een man met veel in
vloed geworden in Washington. Hij is
meer dan alleen Eisenhowers perschef.
De president noemde hem: „Een van
mijn vertrouwde adviseurs" en sommige
vertegenwoordigers van nieuwsbureaus
zijn van oordeel, dat nog nooit een
president zulk een capabel man heeft
gehad om de persrelaties van het Witte
Huis te verzorgen. De journalisten, die
niet alleen de nieuwsfeiten mededelen,
doch commentaar schrijven op grond
van de feiten, zijn in het algemeen min
der goed over Hagerty te spreken, al
geven ook zij toe, dat Jim uitzonderlijke
kwaliteiten heeft en een fenomenale
te houden van alles wat er in de dikke
Amerikaanse kranten staat.
Juist waar het mededelingen betreft
over benoemingen en mutaties komen
tijdstip en formulering er natuurlijk erg
op aan. Meestal is Hagerty in die gevallen
een uitstekend adviseur voor de president,
maar toen Dulles vervangen moest wor
den, klopte de samenwerking kennelijk
niet al te best, misschien ten gevolge van
de ontroering over het aftreden van Dul
les. Hoe het zij, de president liet te lang
Om te beginnen: Kees Stempels, die in
1952 zijn verhalenbundeltje De glazen bol
bekroond zag met de Reina-Prinsen-
Geerligsprijs, klom bij de Arbeiderspers
„Drie trappen op" in de gedaante van ene
Joost Vingerhoed, om op een zolder de pro
blematiek te etalren die het, naar men zegt,
„de" moderne jeugd moeilijk (of juist ge
makkelijk?) maakt. Flitsende dialogen,
flitsende episoden, flitsende woordspelin
gen (het kostelijk ferment van dit boek)
maken ruimschoots goed wat er aan
romancompositie ontbreekt. Ook E. S.
Wilards stelt in „Zolang het duurt" (P. N.
van Kampen) omstandig een jeunesse
dorée ten toon, een kosmopolitische jeugd
nog wel, zónder de humor van Stempels,
mét de ernst hem eigen, welke laatste niet
kan verhinderen dat het melodramatische
element allengs de overhand krijgt. Job
Armbloet, door de debutant Kor Keukens
in zijn realistische proletariërsroman „Ge
vecht in de spiegel" (Uitg. Kosmos) geïntro
duceerd, heeft te veel te stellen met de
wérkelijke strijd om het leven en een
beetje levensgeluk, om zich in de impli
caties van de opgeld doende erotische,
alcoholische en verdere diabolische ver
wikkelingen te verstrikken. Zijn „gevecht"
is sympathiek, Kor Keukens is sympa
thiek (zijn milieuschildering getuigt van
talent), maar sympathieker zouden beiden,
schrijver en romanfiguur, zijn als er in
dit boek niet al te zichtbaar werd gechar
geerd. Maarten Ouwehand benaderde de
de actuele disharmonie van een naar „wel-
vaarts- en onheilstechniek" hakende we
reld via de Abruzzen. In „De strijd om
de berenpas" (P. N. van Kampen) staan de
simpele mens en de ongerepte natuur onder
de bedreiging van een inlijving bij de
geciviliseerde wereld van asfalt, beton,
neon en toeristische mondainiteit. Ouwe
hand, vaardig in het aanbrengen van een
romantisch coloriet, weet tussen de voor
uitstrevende jongeren en de eenvoud min
nende ouderen een compromis tot stand te
brengen in een (symbolische) combinatie
van huwelijk en idyllische liefde, wat er
bij een vlotgeschreven roman als deze
Voor een Europeaan, die de perschefs
van Groot-Brittannië en Frankrijk heeft
gekend, moet een eerste ontmoeting met
Hagerty niet indrukwekkend zijn. Elegant
is hij allerminst, hij is een ietwat bonkige
Ier met een grauw gezicht en een onver
fijnd accent. Zijn temperament mag er
zijn: hij is fel partijdig voor Eisenhower
en de Republikeinse partij en wanneer een
of andere opmerking van een journalist
hem niet aanstaat, dan kan hij scherp uit
vallen tegen hem. Maar die emotionele ex
plosies sluiten zelfbeheersing niet uit: als
het er op aankomt weet Hagerty precies
wat hij wel en wat hij niet moet zeggen.
Dan is hij zakelijk en als het moet kei
hard.
De pers zag Hagerty op zijn sterkst tij
dens de ernstige ziekten, die de president
heeft doorstaan. Dag en nacht was Jim in
touw tijdens die crises. Kennelijk kwam
hij slaap tekort en menigeen zou over zijn
toeren zijn geraakt in zo'n situatie. Maar
Hagerty hield het hoofd koel en ver
schafte aan het ongeruste land een maxi
mum aan bijzonderheden omtrent de hart
aanval of de armoperatie van het staats
hoofd.
Wie niet aan Amerikaanse berichtge
ving gewend is. moet weieens lachen om
al die details. Maar hier is het „nieuws"
wanneer de president op een warme dag
zijn vest uitlaat en zelfs berichten over
de stoelgang van Eisenhower bleven niet
achterwege tijdens de crises. Art. Buch-
walt, de geestige correspondent van de
New York Herald Tribune in Parijs, heeft
eens de draak gestoken met de onbenul
ligheden, die Hagerty soms aan de jour
nalisten meedeelt. Jims reactie toonde in
dat geval geen grein van humor. Hij was
woedend en verklaarde in ernst, dat hij
nooit een persconferentie had gehouden,
die correspondeerde met Buchwalts ver
slag. Voor iedere lezer was het echter dui
delijk geweest, dat Buchwalt alleen een
rake karikatuur had getekend van Hager-
ty's informatie-methode.
In de huidige organisatie van het Witte
Huis is het niet alleen Hagerty's taak om
pers, radio en televisie in te lichten over
wat er omgaat in dit centrum van de uit
voerende macht. Tevens moet hij de pre
sident op de hoogte houden van wat er in
de Amerikaanse kranten staat. Eisen
hower is gedurende zijn hele militaire
loopbaan gewend geweest vroeg op te
staan en aan die gewoonte blijft hij trouw.
Om even over achten moet Hagerty hem
meestal komen inlichten over de belang
rijke feiten in de ochtendbladen. Al te
grondig kan de informatie, die Jim dage
lijks geeft, niet zijn. Helaas schijnt de pre
sident zelden of nooit te 'noren te krijgen
wat kroniekschrijvers in hun beschouwin
gen en hoofdartikelen beogen. Het blijft
meestal bij de feiten en die nog maar
beknopt.
Herhaaldelijk blijkt Eisenhower op zijn
persconferentie dan ook niet op de hoog
te te zijn van bepaalde feiten. Soms on-
staan daaruit misverstanden. Op een
persconferentie vroeg een journalist on
langs wat Eisenhower dacht van de
Republikeinse bewering, dat antisemi
tisme een rol speelde in de actie tegen ad
miraal Lewis Strauss. Kennelijk had de
president niet van deze zaak gehoord en
hij kreeg ten onrechte de indruk, dat men
Strauss van antisemitisme had beschul
digd. Het drong kennelijk niet ineens tot
hem door, dat Strauss zelf Jood is.maar
ja, Hagerty kan hem ook niet op de hoog-
IN DE OUDE BINNENSTAD van Haarlem is bij graafwerk ten behoeve van
de restauratie van een huis aan de Anegang een hoeveelheid oud aardewerk
voor de dag gekomen. Door de goede zorgen van de heer K. Faber, directeur
van de Coöperatie Haarlem waaraan het pand toebehoort, werden de scherven
bijeengeraapt, zodat determinatie mogelijk werd. Spectaculaire stukken bleken
er niet bij te zijn; de vondst betreft voornamelijk gewoon gebruiksaardewerk,
glaswerk en enige pijpen uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Alles bij
elkaar geeft het een vrij goed beeld van de inventaris van een huishouding
tegen het midden van die eeuw.
Hoewel het graafwerk norinaal plaats vond en dus bij het graven de meeste
fragmenten werden beschadigd, was het toch mogelijk vast stellen waaruit de
gevonden voorraad had bestaan. Zelfs konden enkele voorwerpen gedeeltelijk
zodanig worden gerestaureerd, dat aard, vorm en omvang van het stuk kon wor
den nagegaan, hetgeen meestal nagenoeg een onmogelijkheid is.
Vermoedelijk hebben we met een afvalkuil te doen waarin huisvuil werd
gestort, zodat geen der voorwerpen in gave toestand in de grond is gedeponeerd.
Dit blijkt wel uit het feit dat de oude breukvlakken duidelijk te onderscheiden
zijn van de breuken die door de ontgraving zijn veroorzaakt. Museumwaarde
heeft een en ander dientengevolge dus stellig niet, maar voor onze kennis van
deze materie is de vondst zeker belangrijk.
MERKWAARDIG IS dat de gehele voor
raad slechts een enkele scherf van ge-
importeerd steengoed bevat, namelijk de
hals met een buikfragment van een heel
mooi Rijnlands kannetje. De rest bestaat
zo opvallend uit inlands aardewerk, dat
we hier met de inventaris te doen schijnen
te hebben van iemand die het devies
„koopt Nederlands fabrikaat" voortijds
tot het zijne had gemaakt.
De overgrote meerderheid van het ge
vondene is gebruiksaardewerk dat geheel of
gedeeltelijk met het doorzichtige loodgla-
zuur is overtrokken. Er zijn onder meer
een vergiet bij, een grote kan, een grote en
een kleine steelpan, een pannekoekenbord,
diverse kommen en schalen, drinkbekers,
een melkkan, een olielamp en vele testjes
in alle mogelijke vormen en uitvoeringen.
De rest is het fraaie „majolicagoed",
dat vanaf het einde van de zestiende eeuw
tot omstreeks 1640 in verscheidene plaat
sen van ons land werd vervaardigd. De
naam Majolica is ontleend aan het eiland
Majorca, waar een overlaadhaven van dit
soort aardwerk is geweest, en waar onze
zeevaarders het leerden kennen. Het was
in de landen aan de Middellandse Zee
vervaardigd en er werd een levendige han
del in dit gezochte artikel gedreven. In het
begin van de zestiende eeuw vestigde een
ondernemende Italiaan, Guido di Savona,
zich in Antwerpen, waar hij een werkplaat
stichtte, en de fabrikage volgens dit pro
cédé ter hand nam. Natuurlijk kreeg hij
navolgers, en omstreeks het midden van
de zestiende eeuw vestigde een zoon van
Guido Andriesz, Joris zich in Middelburg.
ACHTEREENVOLGENS WERDEN in
de loop van die eeuw ook in andere plaat
sen van ons land werkplaatsen geslicht,
veelal door meesters die tijdens de troe
belen, de godsdiensttwisten, de wijk naar
het Noorden hadden genomen. De voort
brengselen van deze werkplaatsen stonden
sterk onder zuidelijke invloed: van Ant
werpen, Spanje en Italië. Dit is begrijpe
lijk wanneer men bedenkt dat de werkwij
ze hier werd ingevoerd door Vlamingen,
Spanjaarden, Italianen of.... door land
genoten die de kunst van het majolica-
bakken in het zuiden hadden afgekeken.
Waaruit bestaat nu deze nieuwe werk
wijze? Het verschil met het gewone in
landse loodglazuuraardewerk is dat een
onderlaag van ondoorschijnende witte tin
glazuur over de oppervlakte van het aar
dewerk werd aangebracht die het mogelijk
maakte dat er met gekleurde glazuren een
voorstelling op werd geschilderd. De ge
bruikte kleuren zijn blauw, geel, oranje,
paars en groen, een beperkt palet dus,
maar één waarin zeer veel fraaie stukken
konden worden uitgevoerd.
OOK HAARLEM HAD VANAF 1571 zijn
plateelbakkerijen, waarover de archieven
ons menig belangwekkend gegeven heb
ben verstrekt. Maar van de produkten van
deze werkplaatsen weten we zo goed als
niets af, zodat het uitermate belangrijk
is, de bodemvondsten in Haarlem te kun
nen bestuderen. Deze kunnen ons immers
wel eens door de aard van de vondsten, en
de ligging in de bodem opheldering geven
omtrent de herkomst van de gevonden
stukken. Dit bleek helaas bij deze vondst
niet het geval te zijn. Wel vertonen en
kele stukken eigenschappen die mogelijk
op plaatselijke fabrikage zouden kunnen
wijzen.
Het eerste is een fragment van een vrij
dikke schotel, waarop een pijlschietende
amor is afgebeeld, omgeven door een
aigretterand, uitgevoerd in prachtig
blauw, geel, oranje en groen op helder-