ALFRED LORD TENNYSON WERD ISO JAAR GELEDEN GEBOREN.
DE ENGELSE HOFDICHTER DIE EEN IMPERIUM BEÏNVLOEDDE
JOYCE GARY'S LAATSTE WOORDEN
Hang. emd, eeft Haai en u-kunt weer een tijd tegen het grut
Erbij
HEEMSTEDENAREN OP HAAIENVANGST
fl|jS|
ZATERDAG 8 AUGUSTUS 1959
PAGINA DRIL
Jeugdportret van Tennyson, naar een schilderij van Samuel Laurence.
LEEST MEN HEM NOG, Alfred Tennyson, de „Poet Laureate", de officiële
hofdichter van het Victoriaanse tijdperk, die 6 augustus 1809 te Somersby in het
Oost-Engelse Lincolnshire werd geboren en bijna een halve eeuw lang de stem
van Engeland was? Een haastige, oneerbiedige tijd heeft ook Tennyson van zijn
voetstuk gestoten en een critischer generatie heeft hem ontdaan van de legende
van onfeilbaarheid en van het aureool van grote ethische kracht, waarmede cle
negentiende eeuwse zucht tot heldenverering hem had omgeven. Er zijn evenwel
tekenen die er op wijzen, dat. Tennyson's werken het stadium der ergste ver
guizing hebben doorstaan en clat men thans bereid is, deze Engelse Vergüius
de plaats te geven die hem toekomt onder de grote dichters, om de indrukwek
kende omvang en rijke afwisseling van zijn oeuvre, de unieke wijze waarop hij
de ongerepte natuur van het landelijke Engeland van vóór de industriële revolutie
heeft geschilderd en om de intense bewogenheid en diepe menselijkheid van
enige van zijn grootste scheppingen. Onder deze neemt de „In Memoriam" -
Cijclus wel een eerste plaats in, want indien Tennyson's werken alleen deze
honderdtweeëndertig zangen zouden bevatten, dan zou zijn oeuvre reeds opmer
kelijk zijn. Tennyson heeft deze zangen tussen andere werken door neer
geschreven in de jaren 1833 tot 1850.
strijden en vallen, verschijnt zijn „Charge
of the Light Brigade'", waarin hij de chax-ge
bezong van de „noble six hundred" tegen
een Russische ovex-macht bij Balaclava.
Tennyson is nu zelf een nationale figuur
geworden. Uit alle delen van het Koninklijk
en zelfs uit Amerika komen de souvenir-
en autogramjagers naar „Fairingfoi'd"
op het liefelijke eiland Wight. Sinds Dry
den heeft Engeland geen hofdichter gehad
die het ambt van Poet Laureate" zoveel
luister heeft bijgezet en het is of Tenny
son's roem op de Kropn terugkaatst. Want
als de liefde tot het Engelse Koningshuis,
na een dieptepunt tijdens de regering der
Hannoveriaanse vox sten, weer toeneemt,
is dat in belangrijke mate aan tennyson
te danken.
TUSSEN DE DICHTER EN koningin
Victoria, toevend te Osborne op het eiland
Wight of te Windsox*, hebben steeds be
trekkingen van de hartelijkste verering
bestaan. Bij een ontvangst in 1861
klaarde de vorstin, dat „In Memoriam
naast de bijbel haar grote troost was ge
weest in haar rouw om het verlies van de
Prins Gemaal.
Zelden bereikten gedichtenbundels opla
gen als sommige van Tennyson en zelden
zijn een dichter ook zulke vorstelijke ho
noraria geboden. De meest uiteenlopende
figuren brachten hem hun hulde: de grijze
staatsman Gladstone die de dichter ver-
geleek met een adelaar en zichzelf met een
aardworm, de sombere Carlyle (die poëzie
overigens tijdvermorsen vond), Edgar
Allan Poe. de Amerikaanse dichter Long
fellow, Elisabeth en Robert Browning.
TOT TENNYSON'S grotere werken be
horen zijn „Idylls of the King", het ro
mantische „Lost Tournament", „The
Princess" en „Locksley Hall".
In het eerstgenoemde bezingl Tennyson
de ideale man, de ideale vorst, Arthur.
In „The Princess" stelt de dichter reeds
de emancipatie van de vrouw aan de oi'de
en „Locksley Hall" is niet minder profe
tisch, omdat Tennyson hierin als in een
sivioen ziet: „Het Parlement der Mens
heid" en de „Wereldfederatxe!" Reeds
vi-oeg voorzag hij de gevaren van een tech-
nisch-wetenschappelijke vooruitgang zon
der een moreel-verantwoord doel.
Men heeft de dichter wel verweten, dat
zijn „dramatis personae" niet tot leven ko
men, dat zijn „Mariana's, Oenones en zijn
„Droom van Schone Vrouwen" schilderin
gen blijven en dromen. Maar zijn werk be
vat dan ook een boodschap, een boodschap
van mystieke 'schoonheid en gelouterde
liefde. Reeds vroeg heeft hij achter de
droeve levensraadselen, achter chaos en
lijden een goddelijke wetmatigheid ont
dekt en daarvan heeft hij getuigd.
Het is ook een haast kinderlijke naïeve-
teit, die sommige van zijn werken hun bij
zonder karakter verlenen. In zijn omgang
met mensen was de dichter van een niets
ontziende openhartigheid. In 1883 kreeg de
gevierde dichter, onder Gladstone, een er
frijke adellijke titel aangeboden. Zijn stof
felijke resten rusten te midden van de gx-o-
te doden van het Britse wereldrijk in de
Abdij van Westminster.
S. J. Teunisse
«^aSK^BaBfisKal
iAAAAAAAAAAAAAi
iAAA,
JOYCE CARY, THE CAPTIVE AND THE FREE - Michael Joseph, Londen
ANDREW WRIGHT, JOYCE CARY - Chatto and Windus, Londen
De Engelse romanschrijver Joyce
Cary, in 1957 gestorven toen hij
achtenzestig was, heeft ons een roman na
gelaten die hij niet helemaal heeft kunnen
afmaken. Een beetje bijgewerkt door een
mevrouw die hem en zijn manier van
werken goed kende, is die nu toch uitge
geven: The Captive and the Free. Het ver
haal is volledig; er zijn alleen vrij wat
slordigheden in die Cary zeker rechtgezet
zou hebben hij hei-schreef altijd veel.
Er is x-uimschoots gelegenheid tot aan
merkingen maken voor lezers die orde
wensen in hun lectuur, maar zelfs zij zou
den het boek toch moeten lezen, en er de
vitaliteit en intelligentie niet van kunnen
miskennen.
DE HOOFDPERSONEN zijn de twee
mannen die vrij zijn doordat zij zelf hun
leven maken: Preedy de evangelist en ge
nezer door het geloof, en Syson de. jonge
dominee die eerst zijn tegenstander is en
dan gedwongen wordt zijn eigen overtui
ging nader te bepalen. Zij worden beiden
in beweging gehouden door hun onmoge
lijke karakters, en Cary beneemt ons geen
ogenblik het uitzicht op hun verschijning
in de praktijk; maar hét gaat hem om
hun vrijheid, die hem mèer waard is dan
het schappelijke gedrag van de gewone
mensen in het verhaal. Er is een ovei*-
gangsfiguur, de jöprnalist Hooper, die ook
een visie heeft, maar zó verstrikt is in zijn
maatschappelijke ambitie dat zijn opti-e-
den er vaak weex-zinwekkend van wordt;
de anderen zijn normale mensen, een grij
ze achtergrond voor de vlammen van de
hoofdpersonen.
DIT BEELD van grijs en vlammen is
alleen een schema. In de praktijk is Joyce
Cary te sterk geïnteresseerd in de men
selijke natuur om ook maar te probei-en
het vol te houden. Lady Rideout, belang
rijk aandeelhoudster van de krant waar
Hooper voor werkt, is zelf op het laatst
van haar leven ook bijna geïnspireerd;
en haar dochter Joanna, verleid door Hoo
per, heeft er tenminste begrip voor. Wij
kunnen er het boekje van Andrew Wright
bij halen, een inleiding tot de romans van.
Joyce Cary, die zijn drie types definieert:
de creatieve man, de behoudende man, en
DE AAN DE „IN MEMORIAM" ten
grondslag liggende tragiek is bekend. Te
Cambridge had de dichter in een kring
van vrienden die zich „de Apostels" noem
den, onder andex-e Arthur Hallam ont
moet, zoon van een gefortuneerd histo
ricus. Deze Hallam was blijkens getuige
nissen van verschillende van zijn studie
genoten onder andere van de later be
roemde staatsman Gladstone de meest-
belovende van de toch al uit zeer begaaf
de jongelieden bestaande groep. Daarbij
was hij om zijn buitengewone kax-akter-
kwaliteiten en zijn vitale charme de meest
geliefde van de groep. Tussen de dichter
een merkwaax-dige combinatie van hei--
culische kracht, dichterlijke fantasie en
gevoeligheid en Arthur Hallam, bex-eisd,
groot vereerder van Dante en opgevoed in
kringen van de hoogste cultuur, ontwikkel
de zich een hechte vx-iendschap.
DEZE VRIENDSCHAP en Hallam's
warm enthousiasme zijn voor Tennyson in
een levensperiode waarin hij vol twijfel
was en naar een eigen stijl zocht, van het
grootste belang geweest. De banden tussen
de vrienden werden verder verstevigd,
toen Arthur zich in 1832 met Tennyson's
zuster, Emily verloofde. Hallam heeft zich
voor de jonge innerlijk zeer onzekere
en enigszins mensenschuwe dichter een
ware vriend getoond. Zijn pioniex-sgeest
spoort hem aan en hij wijdt een zeer en
thousiaste bespreking aan zijn werk, dat
nu onder andere omvat: „The Devil and
the Lady", „Mariana in the South",
Dream of Fair Women" en „The Palace
of Art".
EEN ZEER ONHEUSE bespreking van
enige van Tennyson's werken in „Black
wood's Magazine" ontmoedigt de dichter
echter zo, dat hij met de uitgifte van een
nieuwe bundel heeft gewacht tot het jaar
1842! Intussen was Arthur Hallam, met
zijn vader een reis door Europa makend,
in september 1833, op tweeëntwintigjai-ige
leeftijd, plotseling te Wenen ovei'leden.
Kort daarop is de diep-getroffen dichter
aan zijn „In Memoriam"' begonnen, waar
van de afzonderlijke zangen oorspronke-
üjk „Elegieën" weiden genoemd. Als „In
Memoriam" alleen maar de ontx-oerende
hartekreet was geweest van een tot de
hoogste toppen van zijn kuns- opstreven-
de dichter, dan hadden deze zangen nau
welijks meer aandacht getrokken dan de
werken van andere negentiende-eeuwse
dichters, zoals Matthew Arnold, Leigh
Hunt en de Brownings. Maar in deze be
spiegelingen over de onsterfelijkheid der
ziel verheft Tennyson zich van persoon
lijke smart naar berusting en vrede en
universeel geloof. In dit „Gevecht tegen
Twijfel en Dood" herkende een gehele na
tie haar eigen twijfel en in de strijd van
de dichter vond zij bemoediging tegen
groeiend ongeloof. Men bedenke hierbij,
dat de evolutietheorie x-eeds vóór de pu-
blikatie van Darwin's boek in 1859 aan de
oi'de was en verder denke men aan de ge
schriften van Auguste Comte en Stuart
Mill. De vex-schijning van „In Memoriam"
maakte Tennyson met één stoot tot de lei
der der Victoriaanse dichters. In enkele
maanden na de vex'schijning' in 1850 wer
den er zestigduizend exemplaren van ver-
kocht! Geestelijken citeerden sommige
verzen van hun kansels en als in hetzelfde
jaar de oude Wordsworth sterft, wordt
Tennyson zijn opvolger als „Poet Lau
reate".
OOK HUWT DE DICHTER in dat jaar
Emily Sellwood, „de edelste vrouw die hij
ooit ontmoette". Zij zal zijn pad tot zijn
dood i.n 1892 effenen en Tennyson wijdt aan
haar twee gedichten van merkwaardige
schoonheid. In tegenstelling tot zovele
dichters vóór hem, is bij Tennyson de na
tuur niet alleen maar een bi'on van kracht
en inspiratie.
Nauwgezet volgt hij de wetenschappelij
ke ontdekkingen van zijn tijd en hij ver
welkt zijn inzichten zo dikwijls die van
een gehele natie in zijn rijk-geschakeex--
de poëzie. Enerzijds is hij de fijnbesnaarde
vertolker van de natuur in al haar gedaan
ten, anderzijds ziet hij haar „rood in tand
en klauw; zorgvuldig de soort in stand
houdend, maar volmaakt zox-geloos voor
de individu.
Doch, indien Tennyson oprechte twijfel
heeft gekend aan het bestaan van een lief
hebbend God en aan de onsterfelijkheid
der ziel, nooit heeft hij getwijfeld aan de
vooruitgang! Hij zingt ervan als Prins Al-
bert in 1851 de grote werendtentoonstel-
ling opent in dat nieuwe wereldwonder,
het „Crystal Palace". Hij bezingt gebeur
tenissen van nationale betekenis, bij voor
beeld de dood van de Hertog van Welling
ton. Hij ontpopt zich als een groot patriot
als Napoleon III, na zijn staatsgreep, drei
gende taal richt tot Engeland.
IN EEN WAARLIJK PROFETISCH
dichtwerk, „Hands All Round", richt de
dichter zich tot „de gigantische dochter in
het Westen" om het moederland in geval
van nood niet alleen te laten strijden. En
als in de lir'im-oorlog Engelse soldaten
HET ZELFRESPECT van de Neder
landse sportvissers leidt in het vis-
arme Nederland maar een kwijnend
bestaan. Door visserslatijn en te
ver uitgespreide armen tracht men
wel geloof te verwerven dat het
zelfvertrouwen kan verstevigen,
maar het wordt zelden gevonden.
Baarzen voor snoeken verkopen is
nu eenmaal moeilijk. Een viertal
vissers u ziet hen op de hierbij
gereproduceerde foto glunderen
heeft wellicht iets van dit tekort
gevoeld toen in Erbij van 18 april
jongstleden een artikel verscheen
over de haaienvangst in Looe, een
schilderachtig dorpje in Cornwall
in het zuidwesten van Engeland. In
dat artikel stond dat een zeven
tienjarig meisje op één dag eens
zeven kanjers van haaien ving. Stel
je nu voor zullen de vier vissers
wel gedacht hebben dat zo'n
kind er eens bij komt staan als wij
die visjes van ons staan gróót te
praten. Het Erbij-artikel was voor
het viertal wat men noemt: hobbel.
Ze hadden beet en lieten niet meer
los. Met zijn vieren zijn ze naar Looe
gegaan en ze hebben er kapitale
haaien gevangen. Als ze vertellen
hoe groot die waren gaan ze naast
elkaar staan, om gezamenlijk aan
de lengte van de haai toe te ko
men. Hun zelfrespect heeft geen
visserslatijn meer van node en als
ze in Nederland nu nog eens zo'n
piepklein visje uit het water slaan
kunnen ze altijd even naar de foto's
uit Looe kijken om te weten wat ze
waard zijn. Eén hunner heeft ons
het verhaal verteld, het verhaal van
M. Breumelhof uit Weesp, vader en
zoon Suyk uit Heemstede en A.
Balk uit Heemstede.
HET VIERTAL VERTROK midden ju
li met de „Johan van Oldenbax-nevelt"
naai- Southampton en vandaax- gingen zij
wat twee dagen in beslag nam met
de trein naar Looe. Meteen op de dag van
aankomst in het badplaatsje zochten zij
hun „organisator" Jack Bx-ay op, eigenaar
van een visspox-tartikelenzaak, die de vol
gende mox-gen om negen uur met hen zou
starten „voor het evenement van ons le
ven".
Het was stralend mooi weer toen onze
vier kampioenen met warme en regenkle
ding 's morgens aan de kade kwamen,
overgeleverd aan jacht-oerinstincten van
topkwaliteit. Zij werden in twee boten in
gedeeld en begonnen overgeleverd aan het
avontuur, dat aanvankelijk vooral uit zee
ziekte bleek te bestaan, een oud lied op
bekende toonzetting, zoals onze zegsman
meedeelde. „Maar toen we oog kregen
voor het mooie spel van de golven met
ons tien meter lange bootje, dat de vreemd
ste capriolen maakte, omhoog, omlaag,
naar links en rechts, vonden we het op
zichzelf al een ideale vakantiebelevenis".
DE HAAIENVANGERS voelden zich al
spoedig in goede handen, vertrouwden op
de twee sterke motoren en de vakkundige
kapitein-visser en genoten van de ander
half a twee-urige zeetocht, een twintigtal
kilometers, naar de visgTonden. Daar wer
den de motoren afgezet en werd op de ach
terplecht een klein zeiltje opgeloefd. Zo
gaat het bootje op drift en men vaart nog
tien tot twaalf kilometer niet bepaald
rustig, want als men niet over zeebenen
beschikt kan men zijn lunchpakketje alleen
maar op handen en voeten bex-eiken.
„Maar dat vertel ik u gx-aag hooi-, want
het hoort bij de sterke verhalen waarop
we allen zo tx-ots zijn", glundert onze
haaien vanger.
Aan weerszijden van de boot werden
boodschappennetten opgehangen met
mazen van ongeveer twee centimeter. In
die netten zit wel vijf tot tien kilo „pil
chards", een soort haring, die op de bui
tenkant van de boot geramd wordt en zo
een visspoor achter de boot veroorzaakt,
waar de haaien op af komen die in de
twee „pilchards" moeten happen die aan
een haak zitten aan twee hengels met dob
ber. Dehaaienkampioenen kregen een haam
om, een gordel van singels om middel en
schouders met een musketonhaak. Die
haak moet op het gx-ote moment aan de
hengel worden bevestigd om de kracht van
de haai te kunnen tx-otseren.
„ZO ZATEN WE te wachten. Plotseling
gaf de molen het bekende signaal, ik
greep mijn hengel, sprong in de stoel, zet
te mijn hengel in een dop aan die stoel
en maakte de musketonhaak vast. Het sig
naal hield op. Ik wachtte enkele seconden
Met een foto als bewijsnummer en wars
van visserslatijn kwamen drie Heemstede
naren en een Weespenaar terug van de
haaienvangst. Van links naar rechts de
heren Karei Suyk, M. Breumelhof, A. Balk
en Jaap Suyk.
en sloeg aan. De haai begon het gevecht
om zijn leven. Dat vreemde gevoel be-
spi-ong mij: hoe gx-oot zou hij zijn en zou
ik hem wel kunnen vangen. Het is een
heerlijke sensatie wanneer je in je stoel,
met je armen en borst op en neer trek
kend, telkens een paar slagen wint, dan
weer een heel stuk verliest. Je zet je slip
wat strakker om het weglopen te bemoei
lijken en om met een heel strakke slip en
ki-ombuigende hengel te probex-en hem bo
ven water te krijgen.
Je moet geweldig op je qui vive zijn dat
de haai je niet overboord trekt, want wan
neer een duikeling van de boot tegelijk
komt met een ruk van de haai in dezelfde
richting, moet je goed scherp zitten, met
je voet tegen de bootrand. Zo gaat dat
maar door tot de zeespiegel nogal in be
roering komt. De visser staat klaar met
een dikke handschoen aan de ene en een
stalen haak in de andere hand. Hij gx-ijpt
de stalen onderlijn en hijst met de haak
de haai aan boord. Een paar forse slagen
helpen het roofdier aan zijn einde. De hen
gel bleef krom".
DE EERSTE KIEREN vx-oegen onze vis
sers steeds of het een gx-ote haai was, maar
steeds zeiden da kapiteins: „No, it's a small
one". En ze hadden gelijk, want het waren
„maar" haaien van 50 en 70 Engelse pon
den. Beneden de 75 pond worden ze niet
de vrouw, die de vervulling en de vernie
tiging belichaamt. Cary kiest geen partij
zegt hij; maar ten slotte weten wij toch
dat hij op de hand is van de creatieve man.
Dat is precies wat wij in deze laatste ro
man zien.
TROUWENS, of Cary's personages crea
tief zijn of behoudend, zij staan altijd on
der spanning, van binnen of van buiten.
Preedy wordt bezeten door de inspriatie,
door de twijfel, door de minachting; Syson
sluit zich af van de wereld met zijn zelf
verwijt en problemen; Hooper wordt wild
van de behoefte om zich te laten gelden.
De kalme naturen raken betrokken in de
bei-oering hetzij van de kerk waar Preedy
zijn genezingen verricht, hetzij van de
krant die abonnees verliest en een nieuwe
toon zoekt, hetzij in het openbare schan
daal dat deze twee in samenwerking te
weegbrengen. De enigen die kalm blijven
zijn de leden van de familie Simpkins, de
vrouw van Syson en haar ouders: dat is
een familie van academici in de klassieke
trant, en hun tolerante en beminnelijke
manier van doen, bij de enkele gelegen
heden dat zij in het verhaal optreden, is
hier het voornaamste bewijs van Cary's
onpartijdigheid.
IN DE BEROERING drukken de perso
nen zich het best uit, en niet eenzijdig,
maar tegenover elkaar, zodat de lezer
zich voortdurend in een situatie bevindt
waar hij twee of drie partijen tegelijk kiest
en afwijst. Het is aanvankelijk niet minder
verwarrend dan de directe ex-varing van
het leven. Pas op den duur blijkt het toch
een vorm te hebben, die in het leven ont
breekt, maar een conclusie is er eigenlijk
niet. Waaraan geven wij de voorkeur in
deze vex-scheidenheid van middelen om een
ontoereikend antwoord op het px-obleem
van leven en dood te geven?
Alleen een rotsvast overtuigde of eigen
wijze lezer zal het gevoel hebben dat het
leven in deze roman hem niet persoonlijk
aangaat. „Het is de meest direkte uit
spraak van Joyce Cary over de aard van
de religie." Aangezien zijn opvatting juist
was dat de waarheid en de vrijheid gele
gen zijn in het vervullen van de creatie-
ve handeling, blijft het hele vi-aagstuk
over van welke handeling dan aan de le
zer opgelegd wordt. Door de roman wordt
hij alleen herinnerd aan al de verwaar
loosde mogelijkheden.
BIJ DIT ALLES MAAKT het verhaal
maar zelden op de plaats rust om de 'per
sonen gelegenheid te geven om zich te be
zinnen. Hun gedachten worden telkens be
trokken in de actie, en een lijst van de ge
denkwaardige tafrelen zou zonder toevoe
gingen al een halve kolom kunnen vullen.
„The Captive and the Free" bevestigt de
aanduiding van Joyce Cary door Andrew
Wright als „een van de reuzen van de mo
derne roman". Overigens is dat boekje
van Wright een beetje mager, voor het
werk van iemand die Cary in de laatste
jaren van zijn leven goed gekend heeft.
Het zou aardig zijn geweest om er meer
persoonlijks in te vinden dan een paar
opmerkingen in het voorwoord. Wright,
docent aan de universiteit van Ohio, be
doelt alleen, zoals hij zegt, een inleiding
tot de romans, en dat doet hij dan ook
wel goed, volgens zijn beperkte opzet. Hij
geeft korte samenvattingen van de ro
mans en van enkele korte vex-halen, en
wijst er de voornaamste gemeenschappe
lijke trekken en de ontwikkeling in aan.
TENSLOTTE GEEFT hij een bibliogra
fie, en wat materigal tot beter begrip van
dat beroemde boek „The Horse's Mouth".
Het is ten slotte toch verhelderend, en wie
Cai-y's vróegere werk niet kent (Mr. John
son, de boeken over de kinderjax-en, de
trilogieën, waar The Horse's Mouth een
deel van is) zou er door geanimeerd kun
nen worden om het te gaan lezen. Dat zou
hem niet berouwen.
S. Af.
eens gewogen. Het werd een wedstrijd tus
sen de beide boten welke de grootste haai
zou binnenbrengen. De eerste dag won de
eerste boot met een haai van 85 pond de
wedstx-ijd. De volgende dag won de ande
x-e pax-tij met een haai van 95 pond. Dat is
de zwaarste gebleven van ons viertal, dat
in Nederland geen gebrek aan zelfrespect
meer behoeft te hebben. Maar in Looe is
het nog wat moeilijk voor hen, want zij
zagen een Engelse collega-visser binnenko
men met een haai van 340 pond!
„HET IS HEERLIJK om 's avonds, te
vreden maar moe naar Looe terug te va
ren. De schipper heeft dan een aantal ge
le vlaggetjes in de mast gehesen, zodat het
talx-ijke publiek op de kade van het bad
plaatsje van verre al kan zien hoeveel
haaien er gevangen zijn. En in de haven
heb je dan de voldoening om te zien hoe
je haai langs de vier meter hoge kade
muur wordt opgehesen. Je laat je tx-ots
naast je slachtoffer fotograferen, een be
wijsnummer om je Hollandse vriëhden
een toontje lager te laten zingen.
In 1957 werden er 4171 haaien gevangen
bij Looe. Het seizoen is van ongeveer 21
juni tot 7 oktober. De grootste vangst op
één dag staat op naam van een vrouw,
Daphne Case, die in oktober 1956 dertig
haaien binnenbx-acht. De knapste vissers
prefereren licht materiaal om haaien te
vangen; hun trots is het om zo geduldig
met de haai om te gaan dat zelfs de zwaar
ste dieren met een lichte lijn kunnen wor
den gevangen.
mmMMw
MARcuS