Vrijere loonvorming noopt tot beperking van rijksuitgaven II Rijksuitgaven f 195 miljoen hoger geraamd dan voor 1959 S3 lh I sj sP 11 H Bevordering van industrie en toerisme; meer woningbouw Het rijk gaat weer de helft van de premie betalen Steun aan landbouw voor volgend jaar lager geraamd Belastingverlaging onmogelijk DE MILJOENENNOTA Voor onderwijs en cultuur is f 132 miljoen uitgetrokken STEUN AAN PROBLEEMGEBIEDEN 4 WAAR KOMT HET GELD VANDAAN? Bijna 7 miljoen meer voor radio en t.v. WAAR GAAT HET GELD HEEN t h a* WERKLOOSHEIDSVERZEKERING Belasting opbrengst 8.730 miljoen DINSDAG 15 SEPTEMBER 1959 (Van onze parlementaire redacteur) Een jaar geleden werd bijna algemeen verwacht dat 1959 zou worden gekenmerkt door een zekere hervatting van de op gaande lün in de economische ontwikkeling, doch dat het stijgingstempo waarschijnlijk bescheiden zou zijn. Het lopende jaar geeft echter een krachtige groei te zien. In deze groei, en vooral de snelle groei, ligt een duidelijke waarschuwing, zegt minister Zijlstra in de miljoenennota. De vergelijking dringt zich op met de achtereenvolgende conjunctuurfasen na 1952. Deze mondden tenslotte uit in de overbesteding van 1956-1957. De huidige omstandigheden vergen een omzichtig beleid, waar schuwt de minister van Financiën, opdat onze economie niet door een te snelle toeneming van de bestedingen opnieuw en dan waarschijnlijk eerder dan de vorige maal in een toestand van ernstige onevenwichtigheid zal geraken. Thans zal opnieuw beweging komen in het loonpeil van de verschillende bedrijfs takken. De daaruit voortvloeiende toeneming, met name van de consumptieve bestedingen, verscherpt de noodzakelijkheid de ontwikkeling van de overheidsbestedingen binnen bepaalde grenzen te houden, aldus minister Zjjlstra. Aangezien de ver laging van de belastingtarieven als conjunctuurprikkel groten deels op een lyn moet worden gesteld met een toeneming van de particuliere bestedingen uit anderen hoofde, vloeit hieruit voort dat het belastingbeleid niet los kan worden gezien van het loonbeleid. In de huidige conjunctuurfrase zouden loons verhoging en aanzienlijke belastingverlaging tezamen welhaast met zekerheid tot overbesteding leiden. Het beleid dat de regering met instem ming van het Parlement op het gebied van de lonen heeft gekozen, noopt er met andere woorden temeer toe met het begrotingsbeleid in 1960 de nodige voor zichtigheid te betrachten. Voorkomen moet worden, zegt minister Zijlstra, dat door krachtige impulsen van die zijde de toelaatbare grenzen worden over schreden, waardoor zich een niet meer te stuiten proces in de richting van over besteding zou gaan ontwikkelen. Het zou bovendien in ernstige mate moeten worden betreurd indien daardoor het thans aanvaarde nieuwe systeem van loonvorming de kans op volledige en reële verwezenlijking zou worden ontnomen. Minister Zijlstra is er van overtuigd dat, mede gezien de hoge urgentie van een verbetering van de fiscale positie van de ongehuwden en de gevolgen die de inves teringsfaciliteiten ook voor 1960 zullen hebben, geen verdere belastingverlaging mogelijk is. Dit houdt in dat aan een verlenging van de zogenaamde tijdelijke belastingverhogingen niet zal kunnen worden ontkomen. Reeds bij een eerdere gelegenheid heeft minister Zijlstra doen uitkomen dat naar zijn oordeel de be staande belastingdruk te hoog is. Dit be tekent dat bij het tegenover elkaar af wegen van verschillende beleidsmogelijk- heden de noodzaak van verlichting van de belastingdruk meer op de voorgrond moet treden en dat het niet verantwoord is de belastingdruk als voornaamste sluit post van de begroting te hanteren. Ook de uitgavenontwikkeling zal dus tenslotte de ruimte moeten scheppen voor een ver laging van de belastingen. Een stap in de goede richting is gedaan met de vermin dering van de prijssubsidies. Blyvende inflatie De zorg voor een evenwichtige ontwik keling van onze economie, die in het voor afgaande tot uitdrukking is gebracht, spruit voort uit het diepe besef bij de re gering van de ernstige gevolgen die een hernieuwde overbesteding met zich zou brengen. De minister van Financiën her innert in de eerste plaats aan de grote te korten op de betalingsbalans graad meter bij uitstek voor een land als het onze in 1956-1957 en het daarmee samenhangende deviezenverlies. Maar daarnaast staat de ondermijning van de waardevastheid van het geld, die onont koombaar het optreden van overspan ningsverschijnselen begeleidt. Die onder mijning is te ernstiger, aldus minister Zijl stra, omdat de ontwikkeling hier, anders dan bij de betalingsbalans, blijkens er varing niet omkeerbaar is. Met andere woorden: De waardevermindering van het geld is blijvend. Overigens wil minister Zijlstra er nog eens met nadruk op attent maken, dat het voor een gezond, op de conjunctuur afgestemd begrotingsbeleid, niet noodzakelijk en in de praktijk ook nauwelijks mogelijk is om in de opgaande fase de overheidsuitgaven in volstrekte zin te verlagen. Verscheidene categorieën van uitgaven dienen nu eenmaal, willen knel- DE BELASTINGDRUK DE BELASTINGOPBRENGST IN %V.H BRlrïD- NAIPRODUKT TEGEN MARKTPR'JZEN'v 263% 20'"'- Engeland West- Nederi. Frankrijk Ver. OuitsL Staten DE VERDELING V.D. KOEK DE UITGAVEN VAN DE GEHELE DIENST cijfers inmiljoengld l^-pnKjinbou^vwteelXenvisseni \CL\ Oorlogsschade ft) kunnen plukken als het er in slaagt, voor al door het matigen van verlangens op allerlei gebied, de ontwikkeling gezond te houden. Wij moéten voorkomen, zegt de minister, dat een gezonde en verheugende groei ontaardt in onevenwichtigheden en dan leidt tot een pijnlijk aanpassings proces. In de miljoenennota ter begeleiding van de rijksbegroting voor 1960 zegt minister Zijlstra. dat wat de beperking van de rijks taken in het algemeen betreft, niet het grootste resultaat moet worden verwacht van het afkappen van bestaande taken en het betrachten van de uiterste terug houdendheid met de aanvaarding van nieuwe taken. Pleiten voor lagere uitgaven Van groot belang is, betoogt de minister van Financiën, dat de volksvertegenwoor diging en de publieke opinie meewerken en begrip tonen voor een sober uitgaven beleid. Een situatie, waarin slechts de groepen, die geïnteresseerd zijn in de ho gere uitgaven voor hun sector, aan het woord komen, leidt tot een inflatie van de uitgaven, een onharmonische ontwikke ling en een hoge belastingdruk. Indien in de Kamerdebatten de hoogte van begro tingsartikelen ter sprake komt, nemen vaak alleen degenen deel aan het debat, die pleiten voor hogere uitgaven. Op deze wijze is het gevaar niet denkbeeldig, dat een kritische beoordeling van de begro tingsbedragen uit de gezichtshoek van het algemeen belang achterwege blijft en dat als gevolg van de gehouden pleidooien een opwaartse druk op in de toekomst voor te stellen uitgaven wordt geoefend. Ten behoeve van radio en televisie is voor 1960 op de rijksbegroting 6.8 mil joen meer uitgetrokken dan voor 1959 en wel 1,6 miljoen meer voor de radio (30,4 miljoen) en 5,2 miljoen meer voor de televisie (19,4 miljoen). De uitgaven voor de televisie zijn voor 1960 1,9 mil joen lager geraamd dan de netto-op brengst van de middelen (21,3 miljoen), teneinde verdere aflossing van de des tijds ten behoeve van de televisie van rijkswege voorgeschoten gelden, totaal ten bedrage van 17,2 miljoen, mogelijk te maken. De verhoging van de bij drage aan de radio-omroep is gelijk aan de hogere opbrengst van de luister bijdrage, welke laatste is gestegen door de toeneming van het aantal radio toestellen. Het totaal van de op de gewone dienst der rijksbegroting voor 1960 geraamde uitgaven is 195 miljoen hoger dan dat voor 1959. Tot deze verhoging dragen in belangrijke mate bij de hogere uitgaven wegens bijdragen van Nederland in de kosten van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeen schap van Atoomenergie (22 miljoen), voor Onderwijs en Cultuur (132 miljoen), voor rente en kosten van gevestigde en vlottende schuld (108 miljoen), voor defensie (32 miljoen), voor waterstaat (43 miljoen), wegens premies ingevolge de Werkloosheidswet (22 miljoen), de kosten van loon- en salarismaatregelen in verband met de compensatieregeling (65 miljoen) en de hogere uitgaven voor uitkeringen ingevolge sociale verzekeringen in verband met te verwachten loon maatregelen (27 miljoen). Tegenover deze en verdere kleinere ver hogingen staat een aantal verlagingen. ■ï2 li-iSï5 gil 1 a a/ X' 2 2 „De structurele werkloosheid, die in enkele delen van het land (met name in het noorden) bestaat, zal met kracht wor den bestreden. De industrialisatie in de probleemgebieden wordt bevorderd, 'waatbij tekens aandacht wordt geschon ken aan werken, noodzakelijk voor alge mene structuurverbetering (o.a. verbin dingen en woningbouw).' Dit vermeldt de Miljoenennota als een hoofdlijn van het regeringsbeleid. „Verwacht moet worden", schrijft mi nister Zijlstra, „dat de nieuwe premie- en prijsreductieregeling „Bevordering In dustrialisatie Ontwikkelingskernen", die tot dusver verheugende resultaten heeft opgeleverd, in 1960 tot hogere uitgaven voor het rijk zal leiden. Verder is voor de verberering van de industriële infrastruc tuur (wegen en kanalen) door middel van subsidies aan lagere overheden voor de aanleg van waterstaatswerken en andere openbare voorzieningen op de begroting punten worden vermeden, mee te groeien, terwijl van andere de structurele ontwik keling niet kan worden doorbroken. In dit licht is het nuttig er aan te herinneren dat juist de uitgavencategorieën Verkeer en Waterstaat en Onderwijs de sterkste stij ging respectievelijk 100 en 160 miljoen te zien geven. Verlangens matigen Expansie betekent groei, vooruitgang. Het stemt tot voldoening dat de achter ons liggende inzinking van de bedrijvigheid van korte duur is geweest. Men moet zich verheugen in de hervatting van de op gaande lijn, aldus de minister van Finan ciën, in zijn slotbeschouwing van de mil joenennota. Nochtans ademen zijn beschouwingen veeleer een geest van voorzichtigheid dan van optimisme. Dit spruit voort uit zijn overtuiging dat ons volk slechts dan de vruchten van de economische groei zal (Van onze parlementaire redacteur) De uitgaven van het Landbouw-Egalisa- tiefonds over het dienstjaar 1959 zullen volgens de ramingen van midden 1959 120,4 miljoen lager zijn dan bij het op stellen van de begroting 1959 werd ver wacht. Deze gunstige ontwikkeling is vooral een gevolg van de verbetering van het pryspeil op de agrarische wereld markt, in het bijzonder op de internatio nale zuivelmarkt. Het effect van de prijsverbetering is in feite groter dan in de genoemde 120,4 mil joen tot uitdrukking komt, aangezien in de midden 1959 opgestelde raming van de vermoedelijke uitkomsten 1959 een bedrag is opgenomen van 26,3 miljoen ten behoeve van een extra-uitkering voor voedergra- nen alsmede vlassteun, welke uitgaven posten in de oorspronkelijke begroting nog niet stonden vermeld. De netto-uitgaven voor de ontwerpbe groting 1960 worden geraamd op 291,8 miljoen. Ten aanzien van de hierin ver disconteerde verwachting omtrent het prijspeil van de agrarische produkten is uitgegaan van de situatie zoals deze zich midden 1959 liet aanzien. Daar in het ver leden wel is gebleken, dat het maken van betrouwbare prognoses op dit geied niet goed mogelijk is, moet in dit opzicht voor behoud worden gemaakt. De vermindering van het uitgaventotaal 1960 met 154,9 miljoen ten opzichte van de vermoedelijke uitkomsten van de be groting 1959, geeft behalve aan de ver wachtingen omtrent de ontwikkeling van het prijspeil, uitdrukking aan het in de regeringsverklaring van 26 mei en in de Sociaal-Economische Nota van 25 juni 1959 aangekondigde streven naar herziening van het beleid met betrekking tot produ centen- en consumentensubsidies. Het in overleg met de Tweede Kamer door de regering genomen besluit, om in afwijking van het in de sociaal-econo mische nota vermelde voornemen de consumentensubsidie op de melk niet in één keer per 1 januari 1960. maar in twee etappes van elk 2 cent per liter respectie- velijk per 1 januari en per 1 april 1960 af te schaffen, betekent, dat voor deze sub sidie in 1960 nog een uitgave nodig zal zijn van 8,3 miljoen. De extra-uitkering voor voedergranen zal in 1960 niet worden ge continueerd. (Van onze parlementaire redacteur) Het rijksaandeel in de premies voor de werkloosheidsverzekering wordt met in gang van 1 januari 1960 weer op de helft der premie gesteld. Dit betekent een stijging van de rijksuitgaven met bijna 22 miljoen. De gunstige vooruitzichten omtrent de werkgelegenheid in 1960 maken het daarentegen mogelijk de uit gaven voor aanvullende sociale voor zieningen ongeveer 28 miljoen lager te ramen. Om dezelfde reden zal op de be groting 1959 een bedrag van 11 miljoen onbesteed blijven. Aldus blijkt uit de rijksbegroting voor 1960. Door de invoering van de Algemene Weduwen- en Wezenwet komen de toe slagen op de weduwenrente ingevolge de Invaliditeitswet te vervallen. Een bespa ring van uitgaven op de rijksbegroting van ruim 7 miljoen gaat hiermede gepaard. Voorts zullen nog slechts de kinderbijsla gen voor invaliditeitsrentetrekkers ten laste van het rijk komen. Dit betekent een verlaging van de rijksuitgaven met rond 15 miljoen. Voorts vloeit uit de beperking van samenloop van uitkeringen ingevolge de A.W.W. met renten en uitkeringen krachtens de onderscheiden ongevallen wetten en de op deze renten verleende bij slagen een vermindering voort van bijna 2 miljoen. Anderzijds brengt de invoering van de A.W.W. uitgaven mee wegens premie reductie voor minder-draagkrachtigen en voor gemoedsbezwaarden, tezamen bijna 3,4 miljoen. Daartegenover staat een ge lijke daling van de kosten van dezelfde aard ingevolge de Algemene Ouderdoms wet, omdat bij invoering van de A.W.W. het premiepercentage, geldende voor de Algemene Ouderdomswet, kan worden ver laagd. De belangrijkste elementen voor de bij stand voor speciale groepen vormen de uit gaven, verband houdende met het opvan gen van gerepatrieerden uit Indonesië. De belangrijkste posten hierin vormen de ondersteuningen via de gemeenten ten be drage van circa 20 miljoen en de vergoe dingen bij het verblijf in contractpensions, geraamd op 21 miljoen. De uitvoering van de Wet Buitengewoon Pensioen 1940-1945 vergt een bedrag van rond 15 miljoen. De uitgaven, voortvloeiende uit het verblijf in Nederland van Ambonezen, zullen geen wijziging van betekenis ondergaan. Geen conjunctuur werkloosheid verwacht Wat de emigratie betreft, is evenals voor 1959 ervan uitgegaan, dat in 1960 30.000 emigranten zullen vertrekken. Door de gunstige ontwikkeling van de werkgelegen heid blijft het voor het dienstjaar 1959 uit getrokken bedrag van 30 miljoen voor het nemen van maatregelen ter bestrijding van een eventuele conjunctuurwerkloosheid onbesteed. De uitgaven voor het verlenen van bijdragen ten behoeve van aanvullen de werken zullen eveneens een overschot opleveren van naar schatting 10 miljoen. Aangezien het jaar 1960, naar het zich laat aanzien, een jaar van volle bezetting zal worden, is het mogelijk voor bijdragen ten behoeve van aanvullende werken met een bedrag van 48,5 miljoen te volstaan. Indien de conjunctuur zich ongunstiger zou ont wikkelen, dan waarmede bij de raming van de uitgaven op de onderscheiden hoofd stukken is rekening gehouden, biedt het hoofdstuk onvoorziene uitgaven de moge lijkheid tot het nemen van aanvullende maatregelen in het belang van de werk gelegenheid. De stijging van de uitgaven voor overige sociale voorzieningen moet worden toege schreven aan hogere ramingen voor de onderscheiden subsidieposten voor het maatschappelijk opbouwwerk, het indivi dueel maatschappelijk werk, de gezins voorzieningen, alsmede voor subsidies en investeringen in de probleemgebieden op sociaal, maatschappelijk en cultureel ter rein. Een daling van de uitgaven voor de ge zondheidszorg is in hoofdzaak toe te schrij ven aan de omstandigheid, dat rekening is gehouden met het voornemen van het ka binet om voor de ten laste van het rijk komende bijdrage voor de ziekenfondsver zekering voor bejaarden een oplossing te vinden in het kader van de Algemene Ouderdomsvoorziening, waardoor de last van 29,3 miljoen zal komen te vervallen. van Economische Zaken een bedrag van 10 miljoen gulden aan uitgaven geraamd. Deze voorziening maakt een onderdeel uit van het regeringsbeleid ten aanzien van welvaartsbevordering in de probleemge bieden. Regionaal welvaartsbeleid Voor een aantal gebieden, waar de ont wikkeling der werkgelegenheid de bijzon dere zorg van de rijksoverheid vereist, zal een regionaal welvaartsbeleid worden ge voerd, waarbij het accent valt op de re gionale industrie. In de begroting voor 1960 heeft dit voornemen gestalte gekre gen, doordat de regering in de daarvoor in aanmerking komende departementale be grotingen en op het hoofdstuk onvoorziene uitgaven (in het kader van het daarop uitgetx-okken bedrag van 25 miljoen), een belangrijke plaats heeft ingeruimd voor voox-zieningen in de probleemgebieden. De minister van Economische Zaken heeft ter bevordering van de industriespreiding in de probleemgebieden een aantal ont- wikkelingskei-nen aangewezen, waarvoor de nieuwe premie- en prijsreductierege ling zal gelden. Naast deze specifiek sti mulerende regeling, waarvoor in 1960 ten laste van de begroting van Economische Zaken voor een bedrag van 9 miljoen ver plichtingen kunnen worden aangegaan, is het van grote betekenis, in de probleem gebieden een gunstig industrieel klimaat te scheppen door verbetering van de ver keersverbindingen naar en binnen deze ge bieden. Binnen het raam van de begroting van Verkeer en Waterstaat is voor het noor den des lands een normaal werkprogram ma tot een bedrag van ruim 31 miljoen opgenomen. Voor versnelde uitvoei'ing van de wegen in het rijkswegenplan, voor zo ver deze voor de industrialisatie in de probleemgebieden en in het bijzonder voor het nooi'den des lands van be tekenis zijn en deze nog niet in de ge wone begroting van Verkeer en Water staat konden worden verwerkt, zal een beroep kunnen worden gedaan op in het hoofdstuk onvoox-ziene uitgaven uitge trokken bedrag van 25 miljoen. Voor de aanleg of verbetering van secundaix-e en tertiaire wegen en verder openbai-e nuts- vooi'zieningen is op de begroting van Economische Zaken ermede i'ekening ge houden, dat in 1960 voor 23 miljoen ver plichtingen kunnen worden aangegaan. Op de begroting voor Maatschappelijk Werk is voorzien in gelden voor aanpas sing van de bevolking aan de zich wijzi gende omstandigheden. Toerisme In aansluiting aan de regeringsverkla- ring, waarin de ontwikkeling van het toe risme als welvaartsbron voor de probleem gebieden wordt beschouwd, zal in 1960 de mogelijkheid worden geopend rijkssteun te verlenen aan lagere overheden in deze gebieden voor het treffen van toeristische voorzieningen. Voor dit doel kunnen gel den worden geput uit het bedrag van 25 miljoen, dat op het hoofdstuk onvoorziene uitgaven is opgenomen. Woningbouw Ten behoeve van personeel van nieuw te vestigen of uit te breiden bestaande bedrijven zal een groter aantal woningen in de probleemgebieden moeten worden gesticht. De regering zal bevorderen dat in deze bijzondere behoefte wordt voor zien. Opgemerkt wordt, dat elke duizend woningwetwoningen, die extra in de pro bleemgebieden worden gebouwd, een in vestering van rond 18 miljoen vertegen woordigen. Mede gezien deze woning bouw zal het in het advies van de So ciaal-Economische Raad (inzake het in 1959 en 1960 te voeren sociaal economisch beleid) genoemd bedrag aan extra over heidsinvesteringen ad 50 miljoen voor de pi'obleemgebieden ruimschoots worden ovei'schreden. Enkele belangrijke zijn de lagere uitgaven wegens herstel van oorlogsschade (27 mil joen), voor bijdragen en uitkeringen in gevolge de financieringsregelingen 1947/ 1948 voor de woningbouw (20 miljoen), de lagere bijdrage in het tekort van het Land- bouw-Egalisatiefonds (155 miljoen), de lagere uitgaven in verband met het voor nemen van het kabinet voor de tenlaste van het rijk komende bijdrage in het te kort op de ziekenfondsverzekering voor be jaarden een oplossing te vinden in het kader van de algemene oudei'domsvoor- ziening (29 miljoen), de vermindering van de uitgaven voor complementaire sociale en arbeidsvoorzieningen (17 miljoen) en de lagere uitgaven als gevolg van de in bouw van de algemene ouderdomswet en de algemene weduwen- en wezenwet in de pensioenen (26 miljoen). De raming van de inkomsten voor 1960 van de gewone dienst is 443 miljoen hoger dan die volgens de vermoedelijke uitkom sten voor 1959. Hiervan heeft 433 miljoen betrekking op een hogere raming der be lastingontvangsten. De niet-belastingmid- delen zijn 10 miljoen hoger geraamd. Deze stijging is een gevolg van hogere opbreng sten op een aantal artikelen, waartegen over echter enige verlagingen staan. Zo is het aandeel in de opbrengst van de luis terbijdrage en het kijkgeld totaal 8 miljoen hoger geraamd dan in 1959. De rente van voorschotten ex artikel 56 der Woningwet geeft een stijging van 32 miljoen te zien, de rente van verstrekt kapitaal aan het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie van ongeveer 4 miljoen. Aan rente op E.B.U.-kredieten zal circa 5 mil joen meer woi'den ontvangen dan in 1959. Ten bate van 1959 werd verantwoord het disconto ad 26 miljoen, ontvangen bij de vervroegde aflossing van de schulden, voortvloeiende uit het Britse Settlement, een bate welke in 1960 achtex-wege blijft. De liquidatie-opbrengst van effecten, die op gx-ond van artikel 62 van het Besluit Herstel Rechtsverkeer aan de staat zijn vervallen, zal in 1960 5 miljoen minder be dragen. Naar schatting zullen de belastingen in 1960 in totaal 8.730 miljoen opbrengen, waarvan 1.281 miljoen wordt afgedragen aan de gemeenten en 65 miljoen aan de provincies, zodat voor het rijk 7.384 mil joen overblijft. De rijksbegroting voor I960 vertoont op de gewone dienst, de dagelijkse inkomsten en uitgaven, een batig saldo van 633 mil joen. De inkomsten bedragen 7.873 miljoen en de uitgaven 7.240 miljoen. De buitengewone dienst, waarop de uit gaven woi-den geboekt voor werken van duurzaam karakter zoals gebouwen, brug gen, dijken, enz., vertoont een nadelig saldo van 1.415 miljoen. De uitgaven bedragen 1.822 miljoen en de inkomsten 407 miljoen. De gehele begroting voor 1960 (gewone dienst en buitengewone dienst samen) vertoont een nadelig saldo van 782 miljoen. Totaal bedragen de uitgaven 9.062 miljoen en de inkomsten 8.280 miljoen. Reeds is te voorzien dat het tekort zal groeien van 782 miljoen tot 951 miljoen. Het tekort zal worden gedekt door lenin gen. Doordat het rijk in I960 nog betalingen moet verrichten wegens in 1959 aangegane verplichtingen, zal het te financieren kas tekort meer bedragen dan 951 miljoen. Het totale bedrag aan financieringsmiddelen, dat in 1960 moet worden gevonden, zal on geveer 1.025 miljoen belopen. Er kan op worden gerekend, dat als gebruikelijk, on geveer 400 miljoen kan worden geleend van pensioenfondsen, zodat nog ongeveer 625 miljoen moet worden geleend op de open kapitaalmarkt. LEVENSLOOP DER BEGROTINGEN BEGROTINGSVERGELUKING 1952^60 X 1952 '53 "V. '55 '56 '57 '58 59 1960 miliard onfwerp-bpgroHng gld. Uitgaven 1 Middelen Tekort

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 4