O VERBESTEDING HET GROTE GEVAAR jjy* Bouwprogramma voor 1960: weer 80.000 woningen Stijging van staatsuitgaven moet bij die van het nationaal inkomen achterblijven BETREKKELIJKE DALING VAN RIJKSUITGAVEN SEDERT 1956 Huurverhoging levert voor hei rijk een besparing op van 50 miljoen Kleiner deel van nationaal inkomen Begrotings* allerlei 5 niets beslist over inpoldering der Lauwerszee Dodelijke val van leraar uit Oegstgeest in Alpen Voorloper van Volksraad voor Nieuw-Guinea Nasser ontslaat minister DINSDAG 15 SEPTEMBER 1959 DE WERKLOOSHEID EN DE WERKGELEGENHEID 1950-1959 WIJ HEBBEN DE INDRUK dat de Nederlandse regering bij de samenstelling van de rijksbegroting wel eens voor een moeilijker opgaaf heeft gestaan dan ditmaal. Want zij heeft de wind mee. Het wordt in de Memorie van Toelichting met zoveel woorden gezegd, dat voor 1959 niet meer dan een zekere hervatting van de op gaande conjunctuurlijn werd verwacht, maar dat het jaar een krachtige expansie heeft doen zien. En daar de staatsfinanciën in sterke mate door de conjunctuur wor den beïnvloed, kan het niet uitsluitend als een verdienste van de huidige regering worden beschouwd, dat de uitkomst van het lopende jaar, wat de gewone dienst betreft, is meegevallen en voor 1960, ondanks een stijging van de uitgaven, een overschot van 464 miljoen gulden wordt geraamd. Dit resultaat is in hoofdzaak te danken aan een toeneming van de niet-kohierbelastingen (indirecte belastingen) in verband met de gunstige ontwikkeling van produktie en werkgelegenheid, de toe neming van de nationale bestedingen, de partiële tariefsverhoging van de omzet belasting en incidentele loonsverhogingen. Bij een oorspronkelijke raming van 6769 miljoen gulden voor de totale belastingen zal de vermoedelijke opbrengst in 1959 ruim 200 miljoen gulden groter zijn. Voor 1960 wordt een bedrag van 7384 miljoen gulden geraamd, ondanks de verlaging van de zogenaamde vrijgezellenbelasting. Weliswaar gaat het thans voor de ge hele dienst van 1959 geraamde tekort van 1850 miljoen gulden ver boven de aanvan kelijke raming uit, maar dat is een ge volg van de overneming door de staat van een vordering van de Nederlandsche Bank ontstaan bij de liquidatie van de E.B.U. (Europese Betalings-Unie) en een verde re deelneming in het kapitaal van het I.M.F. (Internationaal Monetair Fonds), welke met de ontwikkeling van de staats financiën als zodanig weinig of niets te maken hebben. In elk geval heeft men hier met „eenmalige" posten te doen en kan het tot grote tevredenheid strekken dat het tekort voor de gehele dienst 1960 op niet meer dan 951 miljoen behoeft te worden geraamd. Temeer is dit het geval, omdat, zoals men weet, voor 1959 de woningwetvoor schotten voor het eerst door het rijk wer den gefinancierd en een uitgaaf hebben ge vergd van 550 miljoen gulden. Die voor 1960 wordt op 716,5 miljoen gulden be groot. De minister van Financiën wijst er te recht op, dat men in een opgaande con junctuur geen absolute vermindering van de staatsuitgaven mag verwachten. Tal van uitgaven groeien als het ware met de conjunctuur, de bevolkingstoeneming en de bevordering van de culturele behoef ten mee. Zo zullen bij voorbeeld de uitga ven voor onderwijs in 1960 tot 1431 mil joen gulden stijgen, dat is 160 miljoen meer dan oorspronkelijk voor 1959 was ge raamd. Vergelijkt men dat cijfer met dat van 1955, dan ziet men dat de uitgaven voor onderwijs sinds dat jaar nagenoeg zijn verdubbeld. Lagere subsidies Een gelukkige omstandigheid is dat het grote bedrag, dat gedurende de laatste ja ren allengs voor prijssubsidies moest wor den uitgetrokken, nu gaandeweg wordt ver minderd. Men weet dat per 1 april 1960 een nieuwe huurverhoging zal ingaan, waardoor de uitgaven van het rijk met 50 miljoen gulden worden verminderd, en dat het consumentensubsidie op melk in twee etappes met 4 cent per liter zal worden verlaagd, hetgeen voor 1960 een besparing van 60 miljoen gulden voor het rijk bete kent. Totaal wordt nu voor prijssubsidies ƒ676 miljoen uitgetrokken tegen een uit gaaf van ƒ842 miljoen voor 1959 en 917 miljoen voor 1958. Hier is men dus zienderogen op weg naar een sanering van de staatsfinanciën, wel ke in volgende jaren allicht verdere voort gang kan hebben. Houdt men er voorts rekening mee dat in de staatsuitgaven dit maal 360 miljoen voor aflossing van schuld is begrepen 60 miljoen meer dan in 1959), dan is het geraamde tekort van 951 miljoen zeker niet verontrus tend. Men kan aan de ene kant betreuren dat de tijdelijke belastingverhogingen ook voor 1960 nog zullen moeten worden gehand haafd, aan de andere kant zal men het de minister van Financiën moeten toegeven dat als in een opgaande conjunctuur be lastingverlagingen met een verhoging van lonen en salarissen samenvallen, het ge vaar voor overbesteding ontstaat, waaraan de recessie van 1956/'57 was te wijten. De minister acht het een gezonde conjunc- tuurpolitiek, dat in een opgaande con junctuur de stijging van de staatsuitga ven achterblijft bij de stijging van het nationale inkomen, waardoor dan uiter aard een groter deel van het nationale inkomen voor bestedingen en investerin gen resteert en een grotere welvaart van de bevolking' mogelijk wordt. Dit streven komt in de begroting voor 1960 in zoverre tot uitdrukking, dat van de hogere mid delen, waarover het rijk de beschikking krijgt, slechts een deel, ongeveer 250 miljoen, voor hogere staatsuitgaven wordt gebruikt. Het gaat ten slotte om een aanvaardbare verdeling van het na tionaal inkomen, welke moet worden ver wezenlijkt onder handhaving van een evenwicht tussen middelen en besteding. En dat de begroting voor 1960 aan dit cri terium voldoet, kan als een aanwijzing worden beschouwd voor de gezonde opvat tingen, welke de huidige minister van Fi- De middelenvd begroting bedragen ca.8miljard DIT IS8MILJARD GULDEN... Men zou ca. 253jaar elke seconde één gul - uil-kunnen geven Men zou 75~80jaar nodig hebben om tot 8miljard te tellen eeuwen eer er 8 mil jard dagen zijn ver loper Men kan er ieder mens op de aarde co. 3gulden van geven Men zou 61 eeuwen nodig hebben om alle getallen totömiljard neer te schrijven 8miljard gulden weegt toraa 1 ca.tf< 4.8miljoenkilo a nanciën ten aanzien van de begrotingspo- litiek huldigt. Faciliteit bi.j fusie van bedrijven Hoezeer de minister ook een verlaging van de belastingdruk gewenst acht, hij prijst zich reeds gelukkig met de vaststel ling dat in percenten van het nationaal in komen de totale belastingbaten van het rijk en de publiekrechtelijke lichamen van 34.9 percent in 1950 tot 26.7 percent in 1959 zijn gedaald en in 1960 niet meer dan 26.6 percent zullen bedragen. Voornamelijk om overbesteding te voorkomen worden ditmaal slechts een paar plooien in het fiscale kleed gladgestreken. De vrijgezel len krijgen een vermindering van belas tingdruk en de fusie van bedrijven wordt vergemakkelijkt door de belasting van de daarbij vrijkomende winsten uit te stellen tot de vervreemding van het verkregen aandelenpakket, tenzij men onmiddellijk met de fiscus wil afrekenen tegen een ge matigd tarief van 20 percent. Deze faciliteit mag van groot belang wor den geacht, nu als gevolg van mechanisa tie en automatisering vele kleine en mid delgrote bedrijven tot een duurzame her groepering worden gedwongen, mede in verband met de ontwikkeling van gemeen schappelijke Europese markt. Het be- DESCHULD DIE W'J HEBBEN... ONTWIKKELING NATION SCHULDva)950 '51 '52 '53 '54 '55 '56 '57 '58 '59 dec. juni Totaal binnen-en buitenl. «Alléén buitenl.schuld drijfsleven zal de minister hiervoor onge twijfeld een goede aantekening geven. Wat de financiering van de staatsuitga ven betreft, kan worden geconstateerd, dat de regering er in 1959 in is geslaagd door middel van twee geldleningen het kastekort voor 1959 van 800 miljoen te dekken zonder het evenwicht op de kapi taalmarkt te verstoren. Het kastekort van 665 miljoen, dat voor 1960 per saldo wordt geraamd, zal bij de huidige con stellatie van de kapitaalmarkt vermoede lijk ook geen moeilijkheden geven. Dit hangt uiteraard voor een goed deel samen met de vraag in hoeverre het Ne derlandse bedrijfsleven, dat tot dusverre nog slechts matig investeerde en algemeen gesproken nog over vrij ruime liquide middelen beschikt, zich in sterkere ma te gaat ontplooien en daartoe een beroep op de kapitaalmarkt doet. Ook de gemeen ten zullen moeten voortgaan met de con solidatie van hun vlottende schuld, na dat deze van ruim 2 miljard gulden tot 114 miljard gulden per ultimo juni is ge daald. Want nog altijd is deze vlottende schuld ruim een Va miljard gulden groter dan de norm, welke daaraan wordt ge steld. Staatsschuld Dat de staatsschuld van 18,4 miljard per 30 juni 1958 tot bijna 19,1 miljard per die datum van 1959 is gestegen, is volko men aanvaardbaar, als men rekening houdt dat zij ultimo 1947 28,3 miljard gul den bedroeg en oud-minister Hofstra eens heeft gezegd dat zij ongeveer aan het be drag van het nationale inkomen gelijk mag zijn. Dit wordt voor 1960 op 37,5 mil jard aangenomen en we zijn dus wel een heel eind beneden de genoemde norm. In elk geval is het zeker niet noodzakelijk dat de buitengewone (kapitaals-) uitga ven ten volle door de opbrengst van de be lastingen worden gedekt. In zijn toelichting spreekt de minister van een krachtige, zelfs van een versnel de expansie in ons land. De stijging van export, goederen en diensten, welke in 1958 8 percent beliep, heeft in 1959 9 per cent bedragen; de betalingsbalans zal 1959 nagenoeg eenzelfde overschot aan wijzen als die van 1958 (1600 miljoen gul den). Door een toeneming van de impor ten (aanvulling voorraden, stejgende pro duktie en bestedingen) zal het saldo van de betalingsbalans in 1960 weliswaar da len, maar vooreerst zal dit onze positie te genover het buitenland niet dermate be- invloeden, dat men zich er zorgen over be hoeft te maken. Evenwicht bewaren Het gevaar, waarop de minister ten slotte wijst, is dat van een nieuwe over besteding. Er zijn verschillende sympto- nen, die er op wijzen dat de stijging van de bestedingen thans sneller verloopt dan na 1953 en dat de expansie weer spoedig tot een botsing met de grenzen van de pro ductiecapaciteit zou kunnen leiden. In 1959 is bijvoorbeeld de gezinsconsumptie met 1 miljard gestegen en voor 1960 wordt een toeneming van 1,4 miljard verwacht. De economische expansie wordt een gevaar als de reële besparingen met deze expansie geen gelijke tred houden. Minister Zijlstra ziet als zijn taak nieu we onevenwichtigheden en een pijnlijk aanpassingsproces te voorkomen en kan er in zijn helder en ter zake kundig betoog, met gerechte voldoening op wijzen, dat de thans aangeboden begroting daartoe een wezenlijke bijdrage vormt. Zijn begroting mag inderdaad tot enig optimisme stemmen. Maar alleen een voorzichtig optimisme is verantwoord. Evenals voor 1959 omvat het woning bouwprogramma voor volgend jaar weer 80.000 woningen, waarvan 37.000 wo ningwet-woningen. De voorgenomen huurverhoging van twintig percent, in gaande 1 april 1960, maakt het mogelijk de huursubsidies te verlagen en de vrije (niet gesubsidieerde) sector van de wo ningbouw uit tc breiden. Dat heeft een belangrijke weerslag op de rijksbegro ting. De verlaging betreft in de eerste plaats de subsidies, die reeds in het ver leden zijn toegekend en waarop ook thans nog betaling moet worden ver richt, in casu de reeds toegekende jaar lijkse woningwetbijdragen en de jaar lijkse bijdragen en uitkeringen ineens in gevolge de financieringsregelingen wo ningbouw 1947 en 1948. De verlichting, die hieruit voor de rijksbegroting 1960 zal voortvloeien, bedraagt totaal 44 mil joen. Ten aanzien van de nog te bouwen wo ningwetwoningen zal de jaarlijkse bij drage van gemiddeld 350,worden ver laagd tot 250.per woning. In verband met de omstandigheid, dat deze bijdrage pas een jaar na het gereedkomen van de woningen wordt uitbetaald, zal de invloed hiervan op de rijksbegroting voor 1960 nog nihil zijn. Ten aanzien van de subsidiëring van de particuliere woningbouw moet de rege ring haar standpunt met name wal betreft het stelsel van subsidiëring nog bepalen. Los daarvan is evenwel reeds door de toenmalige minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid op 16 april 1959 be sloten voor de na 16 april 1959 ingediende premieaanvragen de premie, die gemiddeld f 5.000.bedroeg, in gelijke mate te ver lagen als de wonmewetbijdrage. hetgeen neerkomt on een vpUarnng van 2/7 tot ge middeld f 3.500.Op jaarbasis betekent dit een besparing van ongeveer 50 miljoen. Hierbij dient te worden bedacht, dat de tenlaste van de begroting 1960 komende premiebetalingen betrekking hebben op in I 1958 en 1959 toegekende premies. De toe- EN W'J BOUWDEN WONINGEN. JAARL'JKS AANTAL VOLTOOIDE WONINGEN IN NEDERLAND 1949'50'51 '52'53 '54'55'56'57'58 tSp0) kenning van deze premies is echter voor het grootste deel geschied op basis van 't oude hogere premiebedrag, dus zonder rekening te houden met de komende huur verhoging. De besparing in 1960 is daarom slechts 6,5 miljoen. Het verlagend effect van de huurver hoging op de genoemde huursubsidies kan voor de begroting 1960 als volgt worden samengevat: Vermindering bijdragen in de exploitatiekosten van woningwet woningen: 25 miljoen; vermindering pre mieregeling: 6,5 miljoen; vermindering bijdragen en uitkeringen ingevolge de financieringsregelingen 1947/1948: 19 mil joen, totaal 50,5 miljoen. 1111r totaal aantal werklozen] 1950 '1951^1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958 1959 Uit een bijlage van de miljoenennota blijkt dat voor een twaalftal onderwerpen van staatszorg de uitgaven, uitgedrukt in percentages van het nationaal inkomen in 1960 weer lager zullen zijn dan in 1959. Ook in absolute cijfers zijn de uitgaven voor een aantal takken van overheidszorg (onder andere handel en nijverheid, huursubsidies, landbouwsubsidies, sociale voorzieningen, emigratie en volksgezond heid) voor 1960 lager dan voor 1959. De daling van het uitgavenpeil sinds 1956 in verscheidene sectoren, heeft zich voor 1960 voortgezet. Het aantal ambtenaren is wederom ingekrompen met uitzondering van onderwijs. DE BETREKKELIJKE DALING van de defensie-uitgaven, aldus de miljoenennota, is een gevolg van het feit dat de ontwik keling van het peil van deze uitgaven geen gelijke tred heeft gehouden met de stij ging van het nationale inkomen. De de fensie-uitgaven zijn sedert 1957 ook abso luut gedaald als gevolg van een door de regering in het kader van de bestedings beperking in 1958 nodozakelijk geachte EN DE UITGAVEN STEGEN... TOTALE UITGAVEN VAN HET R'JK1918450 Q L t/m 1938 rekening cijfers, daarnabe- y r groMngei jfers JIiIiL 0 X 1918'20'25'30 '35'38 '50*51 '56'57'58 59ÉO 1 miljard min. gufc 'den beperking van de kasuitgaven, alsmede door de omstandigheid dat de jaren 1958 en 1959 en ten dele ook nog 1960 nodig zijn, respectievelijk zijn geweest, om de aanschaffingen, verband houdende met de modernisering van de krijgsmacht, voor te bereiden. Stijging onderwijsuitgaven De onderwijsuitgaven stijgen de laat ste jaren sterker dan het nationale in komen. Het verloop van deze uitgaven hangt voor een groot deel sterk samen met de groei van de bevolking en voorn] ook met de leeftijdsopbouw daarvan. De geboortegolf van na de oorlog die het middelbaar onderwijs heeft bereikt, de toenemende belangstelling voor het voort gezette onderwijs en de uitbreiding van het hoger onderwijs, veroorzaken de stij ging van de laatste jaren. Voor de ko mende jaren worden een stijgende belang stelling voor voortgezet onderwijs en een sterke uitbreiding van het hoger onder wijs verwacht. Na de beperkingen die in 1959 in het structureel wenselijke programma moes ten worden aangebracht, zijn de uitgaven voor verkeer en waterstaat thans aan merkelijk hoger geraamd, als gevolg waarvan voor 1960 deze uitgaven percen tueel sterker stijgen dan het nationale inkomen. Gevolgen van bevolkingsgroei De ontwikkeling van de werkelijke uit gaven sedert 1950 overziende, concludeert minister Zijlstra dat voor wezenlijke taken DE PLANNEN V.D. WONINGBOUW. VKDNINGBOUWFROGRAM WA1955-1960 80.000 75.000 Woningwetbcuw Overwegend premiebcuw van de overheid absoluut gezien meer middelen ter beschikking zijn gesteld. De uitgaven die verband houden met de toe neming van de bevolking en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen op het gebied van de economische welvaart (research, internationaal-economis'che samenwer king), de opleiding (onderwijs) en de maatschappelijke voorzieningen (gezond heidszorg, kinderbescherming, ziektebe strijding) stijgen, terwijl daarnaast het streven van de overheid om ondanks deze ontwikkeling het overheidsapparaat geen evenredige uitbreiding te geven, niet zonder succes blijft. Uit een tabel blijkt dat het peil van de totale netto rijksuitgaven van 1950 tot 1956 rond 25 percent van het nationale in komen schommelde. In 1957 begint een daling en thans is het percentage ruim 21. Zowel in de periode 1952-1956 als in de periode 1956-1960 steeg het nationale in komen fors (46 percent, respectievelijk 26 percent). Terwijl de rijksuitgaven van 1952 op 1956 met ruim 40 percent stegen, stegen zij van 1956 op 1960 met ongeveer 10 percent. De werkelijke uitgaven zijn van 1950 tot 1956 sneller gegroeid dan het nationale inkomen. Van 1956 tot 1960 ver tonen deze uitgaven een groei die ongeveer gelijk is aan die van het nationale in komen. (Van onze parlementaire redacteur) Nog nimmer is er in de Troonrede en in de Miljoenennota zoveel belangstelling getoond voor de problemen van de noor delijke provincies als thans. Met inbegrip van extra woningbouw zal in 1960 onge veer 50 miljoen extra worden uitgegeven door de overheid ter bevordering van de industriële ontwikkeling van het noorden, om aldus de werkgelegenheid te vergro ten. In de Miljoenennota staat niets over de inpoldering van de Lauwerszee. Het besluit daartoe is nog niet genomen om dat blijkbaar voorrang wordt gegeven aan de industriële ontwikkeling van de noordelijke provincies. De inpoldering van de Lauwerszee heeft twee kanten, een economische kant en een veiligheidsaspect. Wanneer men maatregelen overweegt ter bevordering van de welvaart in het noorden, dan krijgt in dat opzicht de Lauwerszee geen voor rang omdat dan andere maatregelen meer effect hebben. Wanneer men de dijken rond de Lau werszee te laag acht en uit een oogpunt van veiligheid aandringt op verhoging van de dijken of inpoldering van de Lauwers zee, dan moet men de toestand vergelij ken met andere delen van het land, waai de veiligheid niet groter is. In 1954 is de waterstand in de Lauwerszee hoger ge weest dan tijdens de stormvloed van 1953, maar dat was op andere plaatsen ook het geval. Uit een oogpunt van veiligheid dienen dus de technische mensen te beslissen waar dijkverbetering voorrang verdient. Indien er werken worden uitgevoerd rond de Lauwerszee, moet tegen elkaar worden afgewogen of het beter is alleen de be staande dijken te verhogen, of de Lau werszee met een nieuwe dijk af te sluiten en tevens het land in te polderen. Dit pro bleem heeft Rijkswaterstaat bestudeerd. Thans moeten ook nog andere aspecten worden bekeken en pas daarna '-an een beslissing worden genomen over de te ne men maatregelen. Er zijn op de rijksbegroting voor 1960 ook geen gelden uitgetrokken voor een IJ-tunnel te Amsterdam. Het noorden kan zich dus zeker niet achtergesteld gevoe len, want het kabinet-De Quay toont een grotere belangstelling voor het noorden dan ooit het geval is geweest. Aan het hoofdstuk van de Miljoenennota, waarin een overzicht wordt gegeven van de uitgaven voor verschillende onderwer pen van staatszorg, wordt het volgende ontleend: De defensie-uitgaven ten laste van de be groting 1960 worden geraamd op 1702 miljoen, waarvan 50 miljoen voor de ci viele verdediging. De werkelijke militaire kasuitgaven zullen voor 1960 worden be perkt tot het begrotingsbedrag. De uitgaven voor vertegenwoordiging in het buitenland worden voor 1960 3,1 mil joen hoger gesteld als gevolg van de voortdurende stijging van de kosten van levensonderhoud in het buitenland. Boven dien zal het aantal diplomatieke vertegen woordigingen in het buitenland in 1960 met 2 worden vermeerderd. Hier staat te genover, dat de vertegenwoordiging in In donesië verder wordt ingekrompen. De uitgaven voor hulp aan minder ont wikkelde gebieden buiten het koninkrijk zijn voor 1960 op 12,5 miljoen geraamd. De uitgaven, voortvloeiende uit de E.E.G.. en Euratoomverdragen worden voor 1960 22 miljoen hoger geraamd als gevolg van het op gang komen van de uit voering van het onderzoekprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomon derzoek. Voor deelneming in het kapitaal van de Europese Investeringsbank is 13,6 miljoen uitgetrokken. Voor het tienjarenplan in Suriname is 16 miljoen op de begroting opgenomen, waarvan de helft op de buitengewone dienst. De overige jaarlijks terugkerende uitgaven voor Suriname en de Neder landse Antillen zijn vrijwel gelijk geble ven. Voor uitbreiding van het personeel en aanschaf van nieuw materieel bij het Korps Rijkspolitie is voor 1960 in vergelij king met 1959 een bedrag van 1.5 mil joen meer uitgetrokken. De stijging van de kosten van de gemeentepolitie met 3,7 miljoen vindt zijn oorzaak in de normale uitbreiding van het korps in verband met de groei der bevolking. De lopende uitgaven voor onderwijs en cultuur zijn voor 1960 met 149,4 miljoen gestegen tot 1358.3 miljoen. De kosten stijging in de onderwijssector wordt ver oorzaakt door hogere uitgaven voor het rijksschooltoezicht, hogere subsidies ten behoeve van het kleuteronderwijs, verho ging van de rijksvergoeding van de sala rissen der leerkrachten bij het lager on derwijs en het buitengewoon lager onder wijs, uitbreiding van het aantal gesubsi dieerde scholen voor het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs en door be langrijke personeelsuitbreiding en hoge re exploitatiekosten bij het hoger onder wijs. De uitgaven, voortvloeiende uit de garan tieverplichtingen van het rijk voor rente en aflossing van Indonesische schulden worden voor 1960 op 41,1 miljoen ge raamd. De begroting voorziet in de aanmunting van 15 miljoen stuks zilveren rijksdaal ders en de vervaardiging van 40 miljoen kwartjes en andere kleinere pasmunten tot een nominale waarde van 4,6 miljoen. De stijging van de uitgaven voor econo misch onderzoek met 5,5 miljoen is voor namelijk het gevolg van de kosten van de algemene volkstelling, die in 1960 zal wor den gehouden. De totale rentelast van de nationale schuld zal in 1960 stijgen met 54,8 mil- hoen tot 637 miljoen. De stijging wordt veroorzaakt door 53,1 miljoen voor rente en kosten van de binnenlandse schuld en 1,7 miljoen voor rente en kosten van de buitenlandse schuld. Als nieuwe verplichting is de in 1960 ver schuldigde aflossing van vier binnenlandse leningen opgenomen tot een totaal van 77,3 miljoen. Bovendien is als gevolg van de wisselende aflossingspercentages van verscheidene binnenlandse leningen voor aflossing op deze leningen ongeveer f 5,1 miljoen meer nodig dan voor 1959. CHAMONIX(UPI) De 25-jarige wis kundeleraar A. Vis uit Oestgeest heeft zondag in de Alpen een dodelijke val ge maakt. De heer Vis verbleef in een kamp, genaamd „Concordia", waar hij hout had gehakt voor de ski-banen nabij de winter sportplaats Contamines, in de omgeving van Chamonix. Ter gelegenheid van de op heffing van het kamp, organiseerden de kampleiders zondag een klimtocht- naar-de Mont Joly. Vis en twee Engelsen, Hay wood en Kiljan, weigerden met de ande ren mee te gaan en besloten de Tre-la-Tête (3200 m.) in het Mont Blanc-massief te be klimmen, ondanks een verbod van de kampleiding. In zomerkleding kwam het drietal zondagavond de berg af, toen het weer slecht werd. De twee Engelsen maakten een glijval van veertig meter in de mist, maar slaagden er in veilig bene den te komen. Maandag is de heer Vis met gebroken schedel gevonden aan de voet van een grote rots, op welke hij vermoede lijk is uitgegleden. HOE ONZE UITVOER DE INVOER DEKT (Van onze parlementaire redacteur) In de Troonrede is er sprake van dat een hervorming van het voor Nieuw-Guinea geldende publiek recht ter hand zal worden genomen. Tot nu toe geldt in Nieuw-Guinea nog steeds de Bewindsregeling van 1949, die allangs verouderd is. Destijds heeft wij len minister Kernkamp reeds een com missie ingesteld om hem te adviseren over-een nieuwe regeling van het bestuur over Nieuw-Guinea. Te verwachten is nu dat.een Nieuw-G.uinea-raad zal worden in gesteld als voorloper van een soort parle ment of volksraad, waarin de inheemse bevolking kan meespreken over het be stuur van het land door volksvertegen woordigers mede-wetgevende bevoegd heid te verlenen. CAIRO (Reuter). President Nasser hee.ft de minister van Voorlichting voor het Syrische gebied van de Verenigde Ara bische Republiek Riad el Malki, ontslagen. Er is geen reden voor het ontslag gegeven. De minister is een broer van de over leden kolonel Adnan el Malki, die in 1955 in Syrië door nationale socialisten is ver moord en later tot nationale held is uit geroepen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 5