DE MAN DIE DE EENZAAMHEID LIEFHAD
GEDEELD IS DUBBEL
Tunnelbouw onder Kanaal
kan volgend jaar starten
Erbij
mi bin mn
öen ron dan
2/r kahouz
EEN VROUW DIE GROTER
BEKENDHEID VERDIENDE
ANDERHALVE EEUW NADAT HET PLAN AAN NAPOLEON WERD VOORGELEGD
ZATERDAG 3 OKTOBER 1959
PAGINA VIER
HET BREDE, VLAKKE DAL lag te
barnen in de zon en er omheen rezen
de kale, geërodeerde bergen naar de
helwitte hemel omhoog; de vlakte was
zo geel als een leeuwenhuid en in het
midden was een klein groen puntje.
Daar groeide een oeroude olijvenboom,
die misschien nog uit Romeinse tijden
stamde. Het dal strekte zich uit zo ver
je zien kon. Hoog boven onze hoofden
torenden de vervallen muren van een
oude kasbah. Rotsblok was daar op
rotsblok gestapeld tot een cyclopen-
muur, die onneembaar was voor primi
tieve wapenen. De muren stegen lood
recht op tot de gekartelde bovenlijn van
in puin gevallen huizen.
„Al dat land is van mij", zei Amor, en
hij wees met een wijds gebaar naar de
gele uitgestrektheid. „Het is van mij
zo ver als u zien kunt".
blij zat diep in zijn witwollen deken
gehuld tegen de muur geleund. Zijn
broer zat naast hem, in een bruine
wollen deken. We dronken geurige
koffie uit gebloemde glaasjes en staar
den uit over de oneindigheid. Een on
eindigheid die toebehoorde aan één
man, en waarin niets groeide dan één
eeuwenoude olijvenboom. „Het heeft
me tienduizend franks gekost", zei
Amor.
Honderd gulden voor een stuk grond,
waarop in Holland zeker tienduizend
mensen een behuizing zouden kunnen
vinden! Honderd gulden is geen hoge
prijs voor het voorrecht van volmaakt
eenzaam te kunnen zijn. Want om een
zaam te zijn en geen mensengewemel
om zich heen te hebben had Amor dit
dal gekocht. Hij hield van rust en vrede
en van een aarde, die zich in volmaakte
leegheid aan zijn voeten uitstrekte.
Want hij woonde in een groot huis aan
de voet van de berg, en in dat huis
woonden ook zijn moeder en drie vrou
wen, zijn broers en nog ongetrouwde
zusters, plus al zijn kinderen. Maar hier
boven kon hij naar hartelust alleen zijn.
De oude burcht boven hem was prak
tisch onbewoond, afgezien van een paar
doodarme berbers, die er met hun
schapen op de bovenste bouwvallen
huisden, en die altijd langs de achter
kant van de berg langs een steil geiten
pad naar beneden sukkelden. Vaak zat
Amor hele dagen op zijn eenzame post
en staarde uit over de oneindigheid.
Soms zat zijn oudste broer, die ook
zwijgen kon, naast hem. Zijn duiven
scheerden langs zijn hoofd, zijn vrou
wen zag hij ""als piepkleine poppetjes
diep getogen onder hun vrachten naai
de markt Van Foem Tata wine trekken.
Hij zat daar in zijn deken doodstil in de
wind, en bij zijn hand lag de kostbare
legerkijker, waarmee hij de steenweg
kon bespieden, die dwars door zijn dal
liep. Met die kijker had hij ook ons.
in onze witte burnoezen, ondekt toen
we over de weg liepen.
TOEN HIJ ONS had gesignaleerd zond
Amor zijn broertje van veertien naar
ons toe om ons naar boven te halen naar
zijn huis, niet uit verstoordheid omdat we
zijn eenzaamheid schonden, maar omdat
hij wel vermoedde dat we hongerig en
dorstig zouden zijn, en ook omdat de on
gelooflijke gastvrijheid van zijn ras en ge
loof hem geboden de vreemden te eten en
te drinken te geven.
Amor sprak foutloos Frans, want hij had
lange tijd in het Franse leger gediend, blij
bezat de elegante manieren van een zeven-
tiende-eeuwse edelman, zoals de meeste
Tunesiërs, en hij had de beschaving van
iedere oosterling, die niet bedorven is
door westerse beschaving. Hij was zeven
endertig en mager en bruin, met een ha
viksneus en doorborende zwarte ogen in
waaiers van rimpeltjes. Hij was gespierd
en taai, en een geweldige jager op het
schaarse wild, dat hier boven nog leven
wilde. Verder was hij de rijkste man wijd
en zijd in de omtrek, want hij bezat in
Foem Tatawine vijftien zeer behoorlijke
huizen. Amor rookte noch dronk, want hij
was een zeer vurig moslem, en natuur
lijk was hij een groot nationalist.
ACHTER BROERTJE ALI in zijn wap
perende witte hemd wandelden we over de
steenweg naar de burcht. Aan de voet van
de berg heette Amor ons welkom. Daarna
ging hij ons voor, het smalle pad op naar
de kasbah, die hoog en duister en drei
gend boven ons hing, en die er uitzag alsof
hij ieder ogenblik omlaag zou komen tui
melen. Ali, die stiekem mee wilde glippen
werd op heterdaad betrapt en met een
even verbaasd de wenkbrauwen ophalen
op zijn plaats gezet. Met de juiste eerbied
voor zijn grote broer bleef het knaapje
staan, en volgde toen op zeer grote, zeer
gepaste afstand. Toen we naast Amor op
de rotsrichel hadden plaatsgenomen, met
de rug tegen de muur, kroop Ali weg ach
ter een rotsblok op tien meter van ons
vandaan, zodat hij ons toch kon beloeren.
Ali was het, die langs het stenen pad om
laag werd gestuurd om koffie te halen,
die wonderbaarlijk snel bereid werd. Met
een reusachtig, geelkoperen blad in de
hand kwam Ali even later met grote snel
heid weer terug, en geen drupje bleek hij
gemorst te hebben uit de boordevolle glaas
jes. Op het blad lag ook nog een hagelwit
doekje vol honingkoekjes en een pakje si
garetten met een doosje lucifers.
WE VERTELDEN wederzijds van ons
vaderland. Amor wist vrij veel over In
donesië via Radio Cairo, en van de ramp
in Zeeland wist hij alles, want dat had een
onuitwisbare indruk op hem gemaakt toen
hij in Tunis de films had gezien.
Na de koffie nam Amor ons mee de oude
burcht in. In de diepe toegangspoort hin
gen nog de zware houten deuren, waarvan
de draaispillen bij de groiid ivaren afge
broken. Daarachter voerde de „hoofd
straat" met duizend kronkels tussen de
huizen omhoog. Amor vertelde hoe het hier
vroeger toeging, toen roof en terrorisme
nog hoogtij vierden. Toen sloot de hele be
volking van een landstreek zich met de
kuddes op in dergelijke veilige burchten,
de poorten gingen dicht, verdedigers pos
teerden zich op alle strategische punten
en achter ieder rotsblok, en men wachtte
af ivat er zou gaan gebeuren. Zo kon men
vaak vijandelijke aanvallen afslaan maar
soms lukte het de belegeraar de burcht
uit te hongeren en daarna ging de hele
bevolking over de kling. Maar altijd weer
kwamen er nieuwe mensen terug in dit
barre lege land en altijd weer zwierven
ze met hun geiten en schapen over de
vlakten en door de dalen.
DE BURCHT OP DE BERG leek op niets
zoveel als op een stenen bijenkorf. Raat na
raat, cel na cel, rijden zich de kleine hui
zen, de kleine voorraadkamers over en
onder en op en achter elkaar. Meestal
waren de vertrekjes niet meer dan twee
bij drie meter, afgedekt met een tonge
welf je, en met stenen vloer en wanden.
Een deurtje van een meter hoog, afgeslo
ten met een zwaar houten luik, gaf toe
gang tot de buitenwereld of de kamer van
de buurman. Veel persoonlijke vrijheid
moesten de bewoners niet gehad hebben.
De met leem gepleisterde wanden en ge
welven hadden versieringen van druiven
trossen en van zegenbrengende handjes
van Fatima, de dochter van de Profeet.
Het grootste deel der kamertjes lag in
puin. Maar die, welke in de levende berg
waren uitgehouwen, waren beter bewaard
gebleven. De wegen ertussen waren paad
jes, zó smal dat je met je schouders de
wanden raakte, en zó steil dat het soms
wel ladders leken. Die vroegere bewoners
moesten grote acrobaten zijn geweest. Er
waren ook kamers met kleine ronde vens
ters in de buitenmuren, als patrijspoorten
van een schip dat op een bergtop gestrand
was. Zo ongeveer moet Noach zich gevoeld
hebben toen hij strandde op de Ararat en
naar buiten keek. De woestijnwind blies
onze haren rechtstandig omhoog toen we
het hoofd naar buiten staken.
BOVEN OP DE TOP van de berg, die
vlak was en vrij groot, werden de paden
echte straten en de huizen leken er op
echte huizen. Hier verliet Amor ons, want
hij moest onze maaltijd verzorgen zoals
hij meedeelde. We dwaalden verder door
de straten. We klommen voorzichtig op
een paar uitkijkposten, een soort ver uit
stekende rotssporen die leken te trillen in
de felle wind. Een groot dik schaap sprong
voor onze voeten weg.
Toen vond Ali dat het tijd werd om terug
te gaan. Hij zou vooruit lopen om te zeg
gen dat we er aankwamen, want in Tune
sië huldigt men het verstandige principe,
dat iedereen graag weet wanneer de gast
in aantocht is. De terugweg was nog moei
lijker dan de heenweg, want alle kiezels,
alle grint en zand gleed bij iedere pas
mee omlaag en veroorzaakte miniatuur
lawines. We zakten af tot Amors huis,
waar onze gastheer reeds stond te wach
ten, nadat hij bij Ali's mededeling, dat
Hesketh Pearson, Johnson and Boswell - Heineman, London
de vreemdelingen er aankwamen, al het
vrouwvolk had opgeborgen in het enige
vertrek, dat haar ten dienste stond. De
deur ervan zat stevig dicht, maar daar
achter was geritsel, zacht gelach en ge-
giebel. Bij al de moderniteit hield Amor
zich aan het standpunt dat je vrouwen
?üet moet zien en niet moet horen.
HET HUIS WAS GROOT en ruim rond
een binnenplaats, waarop vele vertrek
ken uitkwamen. De zomerkamers waren,
koel en donker, in de berg uitgehouwen.
Ik mocht een vluchtige blik in het vrou
wenvertrek werpen, maar het was er
aardedonker en alleen een glimp van zil
ver en wat geblikker van tanden was
zichtbaar. Een vette bruine baby kroop
naar me toe, maar een smal, gehennaad
handje trok hem ijlings weer terug. Toen
ging de deur weer dicht. Amor was zicht
baar tevreden over zijn vrouwvolk, dat zo
goed haar plaats wist.
Het eten, een eierschotel vol pepers en
tomaten, werd door Ali aangedragen, die
ook keukenkorvee scheen te hebben, al
werd het maal bereid door een paar vrou
wen achter een hemelhoge muur. We aten
van een met hagelwit damast gedekte ta
fel, van drie verschillende borden en zon
der bestek. We dronken thee en koffie
maar rookten niet, wat Amor genoegen
deed.
DE AVOND BEGON reeds te dalen toen
we afscheid namen van Amor en zijn
vrienden. Ze hadden ons een eindweegs
begeleid. Na alle gesprekken van de mid
dag zwegen we allen. De avondwind woei
onze witte boernoes en de zachte wollen
dekens van de Tunesiërs omhoog. Ali liep
dicht bij ons met een jong geitje in de ar
men, dat hij ons voor tweehonderd frank
wilde verkopen. Toen we hem uitlegden,
dat er geen lastiger reisgezel bestaat dan
een jong geitje, lachtte hij en drong riiët
verder aan. Het geitje uitte klagende ge
luidjes en sabbelde aan zijn oor. Over de
muur van Amors huis hingen een paar
donkere vrouwenfiguren en keken ons na.
De honden begonnen te blaffen. In de ver
te antwoordde een jakhals. De hemel hing
vol teergouden veren.
BIJ DE OUDE OLIJFBOOM namen we
afscheid van elkaar. Om ons heen tikten
de rijpe zwarte olijfjes op de steenharde
grond, de zilvei'ige kruin ruiste in de wind.
We keken rond door de nu bleekpaarse
wereld en zagen in Amors huis de eerste
ster van een twinkelend lichtje. In een
lange rij beklom ons witomhuld gevolg
weer de lange, steile weg naar de oude
burcht. Amor stak zijn arm omhoog als
laatste groet. En toen keerden ook wij te
rug naar waar Foem Tatawine verborgen
lag in een plooi van het terrein.
Bob Tademü Sporry
JAMES BOS WELL'S „LIFE OF JOHN
SON", waarschijnlijk na de verzamelde
werken van Shakespeare het meest geci
teerde werk van de Engelse litteratuur,
wordt buiten Engeland niet veel gelezen,
al kan het weinigen ontgaan zijn dat er
zo'n boek bestaat. Het is dan ook zeer lang,
veertienhonderd pagina's in de Oxford-uit-
gave, en in sommige delen tamelijk taai,
hoewel het dat met andere passages ruim
schoots goed maakt. Hesketh Pearson,
auteur van al een dozijn of meer makke
lijk verteerbare biografieën van onder
houdende personages, was de aangewe
zen man om aan deze betrekkelijke ontoe
gankelijkheid een eind te maken. Hij
heeft bovendien in aanmerking genomen
dat naar tegenwoordige opvattingen de
biograaf Boswell een niet minder wonder
lijk man was dan zijn held, zoals uit zijn
beroemde werk al blijkt, en zoals des te
beter is nu er de laatste jaren een hele se
rie reisjournalen van hem gepubliceerd
is. Hier zijn zij dus alle twee, uitgebeeld
volgens het biografische principe dat Hes
keth Pearson altijd in ere houdt: geen
analyse, veel anekdotes.
SAMUEL JOHNSON, geboren in 1709
(deze nieuwe biografie komt keurig op
tijd in het herdenkingsjaar) heeft zelf zo
lang hij het geld nodig had een massa lit
teratuur geproduceerd: een tragedie, een
woordenboek, een beschrijving van een
Schotse reis, en bijdragen aan tijdschrif
ten zonder tal, maar geen daarvan wordt
nog geregeld gelezen. Klassiek is hij ge
worden om zijn conversatie, door Boswell
jaren lang nauwkeurig genoteerd. De een
zaamheid waarin de litteratuur tot stand
komt was zijn element niet. Hij was een
gezelschapsmens, al was hij niet gemakke
lijk in de omgang, steeds minder naarma
te hij ouder en zieker werd (hij bereikte
de leeftijd van vijfenzeventig jaar). „Ik
heb hoofdpijn, dat komt van het drinken",
zei Boswell eens, en kreeg ten antwoord:
„Nee meneer, dat komt niet door de drank
maar door het verstand dat ik in je hoofd
gehamerd heb!" „Wat, zei Boswell
toen, op zo'n aardigheid niet bedacht
krijg je daar hoofdpijn van?" Johnson:
„Ja meneer, als je hoofd er niet aan ge
wend is". Boswell moest in de loop van
de eenentwintigjarige vriendschap grap
pen verduren die vele anderen op de vlucht
zouden hebben gejaagd; maar behalve
dat hij het soort karakter had dat zich
daar juist wel goed bij voelde, moeten wij
het ook niet voorstellen alsof hij alleen
als een hondje achter de grote baas aan
liep. Johnson stelde ook van zijn kant de
vriendschap op prijs, en was goed genoeg
om het hem bij gelegenheid in gesprek en
brieven te laten weten.
BOSWELL HAD inderdaad reden ge
noeg om aanmerking op zich te laten ma
ken. Opgegroeid onder leiding van een
overdonderende vader, een rechter in
Edinburgh, had hij zijn eigen karakter niet
laten onderdrukken, maar dat had al zijn
inspanningen gevergd en er was geen ge
legenheid geweest om er ook nog een mo
del aan te geven. Hij scharrelde teveel
met vrouwen,'hij 'dr'öhirteveel, hij probeer
de altijd grote mannen te spreken te krij
gen om over zijn relatie met hen te kunnen
opscheppen, en hij verdeed een groot deel
van zijn leven aan pogingen om een defti
ge baan te krijgen waarmee hij indruk zou
kunnen maken, in plaats van zich tevre
den te stellen met het auteurschap waar
hij aanleg voor had. Tenslotte is het mis
schien nog ons geluk dat hij nooit tevre
den was, want anders had hij ons in zijn
journalen en zijn boek over Johnson zich
zelf niet na kunnen laten als een toon
beeld van het onvolgroeide begaafde per
sonage.
I-II.J IS ERGERLIJK, zoals iedereen er
gerlijk is die ons nadrukkelijk en onbe
schaamd aan onze eigen zwakheden herin
nert door die van zichzelf te vertonen,
maar zijn talent en zijn intelligentie belet
ten ons altijd weer om hem te negeren.
Boswell dwingt ons tot belangstelling
voor zijn eigen karakter zoals hij ons ook
tot belangstelling voor dat van Johnson
dwingt. Het verschil is dat wij bij hem in de
eerste plaats ergernis moeten overwin
nen, bij de grote doctor ons niet moeten
laten afleiden door het plezier aan al zijn
fameuze opmerkingen in gezelschap. Het
is zoals gewoonlijk de zwakte van Hesketh
Pearson's biografie dat hij onze aandacht
teveel richt op alles wat er buitengewoon
onderhoudend is aan zijn onderwerp. Dr.
Johnson was een man van onmatige intel
ligentie en snelheid van repliek, maar hij
had geweldige en lelijke vooroordelen,
soms over dezelfde soort dingen waar hij
bij andere gelegenheden heel verstandig
en verhelderend over kon praten.
OP DEN DUUR gaat hij ons toch ook
ergeren, al het amusement ten spijt, wan
neer wij hem niet als een karakter in
zijn geheel kunnen opvatten als de
menselijke natuur enige malen vergroot,
en in een allerzonderlingste gedaante ge
presenteerd: in een groot sterk lichaam
dat onderhevig was aan vele nerveuze tics,
en met één oog van jongs af aan bijna
dichtgegroeid door een klierziekte. Bij het
lezen van Boswell's boek worden wij ons
vooral in Johnsons laatste jaren bewust
dat wij hier niet alleen een formidabele
disgenoot, maar inderdaad een mens van
een geniale expressiviteit voor ons heb
ben, wanneer hij zich beklaagt over het
verlies van zijn vrienden en zijn angst be
tuigt voor de dood: „Ik ben bang om te
denken aan dat wat niet vermeden kan
worden. Tevergeefs zien wij steeds om
naar hulp die niet te krijgen is. Niette
min hopen en hopen wij, en denken dat
wie vandaag leeft ook morgen kan leven".
BIJ HESKETH PEARSON is de indruk
verzwakt, maar in zekere mate nauw
keuriger geworden, door het gebruik van
nog andere bronnen dan Boswell. Als
commentaar op het oude meesterwerk, of
als samenvatting voor wie in het kort wil
weten wat er aan de hand was, is het een
heel nuttig en leesbaar boek.
S. M.
DE ROEM WORDT SNEL overleefd en
meestal door toevallige omstandigheden
in zijn reikwijdte begrensd. Zo was enige
jaren geleden de naam van de Franse ver
pleegster Geneviève de Galard op ieders
lippen wegens haar heldhaftige houding
tijdens de strijd om Dien Bien Phoe in
Indo-China. De faam van de onlangs over
leden mevrouw Catroux echter is voorna
melijk tot Frankrijk beperkt gebleven,
hoewel ook zij tot op gevorderde leeftijd
op een staat van dienst kon bogen welke
op een uitzonderlijke moed en een stand
vastig karakter duidt, zeldzame eigen
schappen die recht geven op de algemene
bewondering.
REEDS in de eerste wereldoorlog had
zij een belangrijk aandeel in de verple
ging der gewonden, waarbij zij een gas
vergiftiging opliep. Zij werd destijds vier
keer onderscheiden. In juni 1940, toen zij
zich met haar echtgenoot, generaal Ca
troux, die gouverneur-generaal was en een
der voornaamste medewerkers van gene
raal De Gaulle zou worden, in Indo-China
bevond, sloot zij zich aan bij het verzet.
In Londen organiseerde zij het maatschap
pelijk werk onder de Vrije Franse Strijd
krachten om zich vervolgens in het Mid
den-Oosten aan de vorming van verple-
gingstroepen te wijden. Gedurende de laat
ste twee oorlogsjaren leidde zij in Italië
chirurgische afdelingen. Zij bekleedde
toen de post van inspecteur-generaal van
de vrouwelijke afdelingen van het Fran
se expeditieleger. Daarbij werd zij ge
wond en opnieuw onderscheiden.
NA DE BEVRIJDING werd zij belast
met speciale missies naar de gevangen
kampen in Odessa, Moskou en Polen. Ook
na de oorlog zette zij haar sociale werk
voort, waarbij zij nog onlangs een gala
voorstelling waaraan Maria Callas mede
werkte, organiseerde. Met mevrouw Ca
troux, die ook draagster was van tal van
buitenlandse onderscheidingen, is een
vrouw van uitzonderlijke verdiensten
heengegaan.
AAN DE BOUW van een Kanaaltunnel staan geen technische
hindernissen meer in de weg. Zo luidt de conclusie, die onlangs na
verscheidene maanden van sondeerwerk en geofysisch onderzoek
werd getrokken door ingenieurs van de Studiegroep voor het Ka
naaltunnel-project. Maar diegenen, die reeds van kindsbeen af over
deze beroemde tunnel hebben horen praten zullen het nieuws wel
licht een beetje sceptisch ontvangen. Dat neemt echter niet weg,
dat op het ogenblik, juist anderhalve eeuw nadat het eerste ont
werp voor een dergelijke tunnel aan Napoleon werd voorgelegd, het
voorbereidende werk in een beslissend stadium schijnt te komen.
Het werkschema dat is opgesteld voorziet in het uitzetten van het
tracé vóór het einde van het jaar en in het verkrijgen van een over
zicht van de economische voorwaarden, onder welke de tunnel ge
ëxploiteerd kan worden. Als de financiers van het project de sug
gesties accepteren welke door de economen en de ingenieurs naar
voren zijn gebracht, kan het werk vroeg in 1960 op gang komen
en zes of zeven jaar later zou de tunnel voor het verkeer tussen
Engeland en Frankrijk geopend kunnen worden. Men kan zich
gemakkelijk voorstellen, hoezeer zowel toeristen als zakenmensen
zich in deze verbindingsweg zullen verheugen.
Ondertussen zullen de geologen en de
waterbouwkundigen nog een vol seizoen
de handen vol hebben aan het sonderen
en het onderzoeken van iedere meter zee
bodem tussen Kaap Gris Nez en de witte
rotsen van Dover. De studies hebben al
uitgewezen, dat de bodemgesteldheid aan
beide zijden van het Kanaal hetzelfde is,
maar er moest nog een belangrijke vraag
beantwoord worden: de technici moesten
nog weten of er bij de kust geologische
gebreken waren, overslibd door doordring-
bare lagen. De poreusheid van zulke
zwakke plekken in het kalk zou een be
langrijk risico opgeleverd hebben en een
haast onoverkomelijk obstakel hebben
gevormd voor de bouw van de tunnel.
Gelukkig hebben de ultramoderne son
deertoestellen, die gedurende de afgelopen
zomer gebruikt werden, niets van die aard
L aangetoond. Kikkermannen, die dikwijls
onder zeer moeilijke omstandigheden
moesten werken hebben van vijfentwintig
onderwatertochten meer dan veertig rots
monsters meegenomen, die zij uit de zee
bodem hadden gehakt.
IN DE LOOP VAN de verdere onder
zoekingen, die geschieden met behulp van
sondeerapparaten, welke golven met een
frequentie van zes kilocycles per seconde
uitzonden, kreeg men gedetailleerde ge
gevens over de staat van de rotsachtige
lagen onder de zeebedding tot op diepten
van ongeveer veertig meter. Deze son-
deerapparatuur wordt op twee manieren
gebruikt. Bij de eerste bevestigt men haar
onder een schip op bijna drie meter onder
de zeespiegel, bij de tweede trekt men het
over de zeebodem. .In het eerste geval
geeft het nauwkeurige inlichtingen over
de structuur van de bodem op een diepte
van ongeveer dertig meter, in het tweede
zijn de sonderingen effectief tot op twee
honderd meter in kalk en zelfs tot op
ruimschoots driehonderd meter in de
lagere gesteenten.
DE EXPERTS gebruikten ook nog de
„aardbevingsmethode", die evenals de te
voren beschreven sondeertechniek berust
op de verschillen in de snelheid van het
geluid, wanneer dit verschillende bodem
gesteldheden doorkruist. Door de tijd te
meten, die de trillingen van een serie ont
ploffingen nodig hebben om de op
nemingsapparaten te bereiken kunnen de
specialisten grafieken maken, welke de
ligging der verschillende lagen weergeven.
DE TUNNELPIONIERS in het vroegste
plannenstadium misten deze onderzoe
kingsmethoden, welke de risico's van de
tunnelbouwers tot minima terugbrengen.
De schachten die tussen 1880 en 1883 aan
beide oevers werden neergelaten zijn nog
in een goede conditie. De schachten bij
Folkestone en bij Sangatte, niet ver van
Calais, zijn grondig onderzocht en de
Franse en Britse ingenieurs zijn het er
over eens, dat de waterinwerking te ver
waarlozen is. Zij zijn geen redenen waar
om deze twee schachten niet zouden wor
den doorgetrokken tot zij elkaar in het
midden van het Kanaal ontmoeten.
EEN VAAK GESTELDE vraag luidt of
er maar één tunnel zal komen of wellicht
twee of vier. Het antwoord daarop moet
men schuldig blijven zolang deskundigen
nog naar de beste oplossing zoeken. Het is
echter waarschijnlijk, dat de tunnel zowel
voor weg- als voor railverkeer zal kunnen
worden gebruikt. Economen maken een
raming van de hoeveelheid goederen, die
van beide kanten door de tunnel vervoerd
zullen worden en van het aantal reizigers
en voertuigen, dat er door zal komen. Als
hun prognoses beschikbaar zijn zal men de
voorlopige tolheffingen kunnen bepalen.
BIJ 'N OPINIE-ONDERZOEK van be
gin augustus tot eind oktober 1958 werden
de modernste technieken en elektronische
machines gebruikt om de meningen van
56.000 reizigers van en naar het Europees
continent te verzamelen. De machines
leverden gedetailleerde statistieken van de
opinies betreffende de toekomst van de
tunnel. Omdat tijdsbesparing wel de be
langrijkste kant van het probleem is wer
den gegevens over de benodigde tijd voor
de oversteek, per schip en per vliegtuig,
alsmede voor douane- en paspoortforma
liteiten zorgvuldig genoteerd. De ver-
keersprognoses worden gezamenlijk uitge
werkt door de „Economist Intelligence
Unit" in Londen, de „Société d'Etudes
Techniques et Economiques" in Frankrijk
en de firma De Leuw, Cather en Coy te
Chicago. In de loop van dit jaar zullen
drie organisaties hun conclusies aan de
Studiegroep voor de tunnel voorleggen.
Zij voorzien echter nu reeds, dat wanneer
de tunnel voor pasagiers- en goederenver
voer zal worden geopend, de omvang er
van zich spoedig zal hebben verdubbeld.
VREDE EN VRIENDSCHAP tussen de
aldus met elkaar verbonden landen zijn
uiteraard een voorwaarde voor dergelijke
projecten. Dat realiseert men zich nog
krachtiger bij een inmiddels ook ontwor
pen verbinding tussen twee andere con
tinenten: het plan van de Russische inge
nieur Arkady Markin voor een dijk over
de Beringstraat, welke Siberië en Alaska
door een spoorweg met elkaar zou ver
binden! Dit plan getuigt van evenveel ver
beeldingskracht als dat voor de Kanaal
tunnel en zou in Britse ogen als een na
tuurlijk complement ervan kunnen wor
den gezien. De Kanaaltunnel en deze dijk
door de Beringstraat zouden het mogelijk
maken per trein van Engeland naar de
Verenigde Staten te reizen. Het geldt hier
nog maar een plan in zijn prilste vorm,
maar de moderne techniek en de gemeen
schappelijke inspanningen van verschil
lende volken zouden er een opwindende
werkelijkheid van kunnen maken.
(UNESCO)