GLORIE VAN EEN VERGETEN AMBACHT btidLaxmb appe^Jiaa^d ut-ebd Jletiatab aaaasta TEGELS WORDEN, zoals ieder een wel weet, van klei gemaakt. Nu is de klei uit de omgeving van de tegelbakkerijen meestal niet zonder meer geschikt om er tegels van te vervaardigen. Ze is namelijk te „vet", waardoor het baksel krom trekt en scheurt, en moet daarom „vermagerd" worden door menging met andere kleisoorten, of met „ver- mageringsstoffen" zoals kwarts, veld- spaath en kalk. Laboratoriumproe ven werden daarmee nooit genomen men deed alle ervaring in de praktijk op. Deze langs empirische weg ver kregen wijsheid werd angstvallig voor de concurrentie geheim gehou den en dit is dan tevens de oorzaak van het feit dat geen twee tegel soorten geheel aan elkaar gelijk zijn. De kleisoorten die de tegelbakker door zijn inheemse klei mengde kwamen veelal uit het buitenland. De archieven vermelden aankoop van Brabantse, Doornikse en „Theemse" aarde, soms ook van klei uit het stroomgebied van Maas en Rijn. Nu is die uit het buitenland aan gevoerde klei natuurlijk kostbaarder dan de klei die in de onmiddellijke omgeving van de bakkerij werd ge dolven. De inlandse klei bleef dus, zover de kwaliteit dat toeliet het voornaamste bestanddeel van het mengsel uitmaken. Iedere fabriek had zijn eigen mengsel, dat volgens bepaalde verhoudingen werd samen gesteld. Dat levert natuurlijk geen enkele moeilijkheid op, zo lang van alle benodigde kleisoorten een vol doende hoeveelheid aanwezig is. Soms echter is dat niet het geval en dan liggen de arbeidsconflicten voor het grijpen. We zagen immers reeds dat veel klei uit het buitenland kwam. Het vervoer geschiedde op de weinig kostbare en enig mogelijke manier: per schip. IEDERE TEGELBAKKERIJ sloeg die import,klei op haar terreinen op, en had dus gewoonlijk wel enige voorraad. Maar als de waterwegen door langdurige vorst of soms ook door oorlogen onbruikbaar waren, raakte die voorraad wel eens op. en dan kon men wel ophouden met de produktie. De tegelbakker kon zijn klanten niet bedienen, maar zijn arbeiders waren er erger aan toe, want ze werden werkloos. De soeiale voorzieningen in die eeuw waren niet al te best. en dan werden ze geheel afhankelijk van de bedeling. of stond, al spoedig de honger voor de deur. Wat deden die arbeiders nu? Ze zagen meestal de bui al aankomen, en mengden dan bijvoorbeeld stiekem een paar kruiwagens minder Doornikse aarde door het mengsel dan voorgeschreven wasDe voorraad duurde zo wat langer, maarde kwaliteit van het baksel ging zienderogen achteruit, de tegels scheurden of trokken krom. Als de baas dan ontdekte wat daarvan de oorzaak was, had je de poppen aan het dansen en was het conflict geboren. Ja, die goede oude tijd Curiosa als deze zijn een kostelijk bezit voor de verzamelaar. Het zijn vrij zeld zame schilderingen op de achterzijde van de tegels na de eerste bak beurt. Zij stellen voor, van boven naar beneden: een han delsmerk, een ontwerp ornament, een ruwe schets van een mannenkop, waar schijnlijk als een speels grapje door de tegelschilder getekend en een meesterteken. HET „GOEDE" MENGSEL onderging eerst een hele serie bewerkingen alvorens met het „vormen" kon worden begonnen. Dit vormen kon op twee manieren ge beuren. Volgens de eerste methode werden de tegels uit platen klei gesneden, waarbij men gebruik maakte van een vierkant plankje. In dit plankje, de „mal", zalen aan de onderkant in de hoeken vier, of soms ook twee spijkertjes om het opstro pen van de klei onder,de mal te voorko men. Elk spijkertje veroorzaakte een gaatje in de oppervlakte van de tegel, dat naderhand als een putje in het glazuur te zien was. Later vormde men de tegels ook op de manier zoals men thans nog bakste nen vormt: in een houten of ijzeren raam pje. Na het vormen moest de tegel eerst dro gen voor men met het bakken kon begin nen. De tegel werd daardoor tien tot vijf tien procent kleiner. De droge tegels werden in de bovenste helft van de oven gestapeld. De onderste helft van de oven was gevuld met tegels die reeds één bakproces achter de rug hadden, en die dus al beschilderd waren. De oven werd afgesloten en met takkenbossen en griendhout gestookt. Door een kleine opening in de ovenwand hield men de inhoud in het oog. Als die „gaar" was, staakte men de brandstoftoe voer en liet de oven afkoelen. Pas daarna werd ze geopend en reed men de tegels met kruiwagens naar buiten. Ze werden dan gesorteerd en „geklonken" om te on derzoeken of er gebarsten exemplaren bij waren. De gave tegels werden met water goed schoongemaakt, want resten van roet of andere vettigheid konden de oorzaak worden van het niet of onvoldoende hech ten van het glazuur. DAARBIJ ONTSTONDEN DAN kale plekken op het baksel, waardoor de tegels een minder fraai uiterlijk kregen. Ge woonlijk werden ze toch wel afgeleverd, want verscheidene van deze tegels komen nog steeds uit oude muren te voorschijn. Een heel merkwaardig exemplaar is hier bij afgebeeld. De werkman zal waarschijn lijk een dikke boterham met spek gegeten Boven (links) een tegel met vingerafdrukken, daarnaast een „gevloeid" exemplaar en daaronder twee tegels van hetzelfde type met en zonder afgewerkte hoeken. hebben en de tegel met van vet druipende vingers hebben aangepakt: zijn vingeraf drukken zijn tenminste duidelijk zicht baar. DE NOG SLECHTS EENMAAL gebak ken tegel werd „bisquit" genoemd. Deze bisquit zag eruit als een vierkante bak steen van een roodachtige of gele kleur, en ging na sorteren en schoonmaken naar de „wit gever". Deze arbeider zat voor een ton, 'waarvan het voorbovenste gedeelte was uitgezaagd, zodat er een soort spat- scherm aan de achterzijde overbleef. De ton bevattè een mengsel van tinglazuur, het z.g. „wit". Met een borstel wierp de witgever het „wit" tegen de gladde zijde van de tegel, en nu begrijpt U wel waar voor dat spatscherm diende: het overtol lige „wit" vloeide er weer langs terug in de ton. Er bestaan verschillende recepten van dat „wit", want iedere fabriek had zijn eigen bereidingswijze, waardoor het „wit" van de ene fabriek een geheel an dere tint heeft dan dat van de concurren tie. De hoofdbestanddelen ervan zijn lood- oxyde, tinoxyde, zand, soda en zout, die na verschillende bewerkingen tenslotte een wit poeder opleverden dat, met water ver mengd, het „wit" vormde. Na het „witgeven" werd de tegel be schilderd. De hiervoor gebruikte kleuren bestonden hoofdzakelijk uit metaaloxyden, die ook al weer op een bijzondere wijze werden toebereid, tot poeder vermalen en met water lot een papje vermengd. Die kleuren zijn: blauw, groen, paars, geel en oranjebruin of oranje. Rood komt in deze lijst niet voor, want bij de toegepaste bak- techniek met hoge temperatuur was dit onmogelijk. ALS DE TEGELSCHILDER de tegel kreeg, lag er dus een laagje „wit" over heen dat nog niet gebakken was. Allereerst legde hij dan een tekening, de „spons" ge noemd, waarvan de lijnen met een naald waren doorgeprikt, op de tegel. Vervol gens werd deze tekening met houtskoolpoe der doorgestoven, zodat ze als een patroon van fijne stipjes op het wit van de tegel zichtbaar werd. Met blauwe „verf" wer den dan de lijnen met een penseel nage trokken, of soms ook met paars. Binnen deze lijnen, die de „trek" werden ge noemd, werd de voorstelling met de ge wenste kleur ingevuld. De eigenlijke voor stelling werd door de tegelschilder met grote vaardigheid op het tegeloppervlak gepenseeld; het maken van de eenvoudiger hoekfiguren werd aan de leerjongens overgelaten en soms zien we dan ook, dat die nog een heleboel te leren hadden. Nu eens vergaten zij de donkere stippen van een bepaalde hoek, dan weer maakten ze in hun haast om klaar te komen een hoek eenvoudig niet af. OP SOMMIGE tegels treffen we op de achterzijde een of meer letters of num mers aan, die in de kleur van de „trek" direct op het bisquit werden aangebracht. Waarom dit werd gedaan weten we niet. Een nummer kan corresponderen met de boekhouding van het bedrijf en een bepaal de partij aanduiden; letters geven vaak de indruk dat ze de initialen van de tegel schilder zijn, of een fabrieksmerk vormen. Ook de volgorde van de tegels van een ta bleau werd aan de achterzijde meestal door letters en nummers aangegeven. Een andere keer heeft de meesterschilder zijn hardleerse leerjongen willen demonstre ren hoe bepaalde krullen en lijnen op de meest vlotte wijze getrokken konden wor den, of schetste hij in een verloren ogen blik het portret van zijn maat op de ach terzijde van de tegel. Voor een verzame laar zijn al deze dingen heel interessant. SOMS, MAAR NIET altijd volgde op het schilderen nog een bewerking: het „kwaarten", waarbij een dun laagje door schijnende loodglazuur over de tekening werd aangebracht, om het glazuur een diepere glans te geven. Hierna volgde het vastbakken van de glazuurlaag aan de scherf. De tegels werden opnieuw in de Foto hierboven: Senator Akay-na- muka met zijn vrouw in gesprek met twee opperhoofden der Zwart- voetindianen aan de voet van de Vredestoren in Ottawa. Hiernaast (links): opperhoofd Akay-na-muka in vol ornaat, en rechts: het opper hoofd toont zijn kleinzoon Jeffery het document van zijn benoeming tot senator. Ruim 160.000 roodhuiden leven er nog in Canada. Niet zo lang geleden begonnen hun opperhoofden naar Ottawa tc komen. Waarom? Om daar, in de Canadese hoofdstad, hun problemen en belangen te bespreken met het opperhoofd Akay-na-muka, de eerste roodhuid, die lid werd van Canada's Senaat en als strijder voor zijn volk zowel door zijn mede-senatoren als door de regering zeer gewaardeerd wordt. Op 12 mei van het vorige jaar legde Akay- na-muka (in het Nederlands Opperhoofd „Veel-Ceweren") gestoken in jaquet de eed in handen van de voorzitter van de Senaat af. Hij verklaarde zich vol komen bewust te zijn van zijn verantwoordelijkheid en het speciaal zijn taak te achten, de belangen van zijn volk, de roodhuiden, te verdedigen en zo goed mogelijk te behartigen. Akay-na-muka, telg uit een oeroud Indiaans geslacht, heeft als richtlijn de richtlijn van alle goede vorsten en bestuurders: Het heil des volks is hoogste wet. HET OPPERHOOFD „Veel-Geweren" is Indiaan in hart en nieren. Hij vecht echter niet alleen voor zijn eigen stam der Bloed- Indianen, maar ook voor alle andere rood huiden, ongeacht tot welke stam zij be horen. De onderlinge oorlogen en veten oven gebracht en verticaal gestapeld, waarbij een rolletje verse, natte klei de te gels in de goede stand moest houden. De bovenste helft van de oven werd weer ge vuld met tegels die een eerste bakbeurt moesten ondergaan. Zo'n oven kon wel tussen de 10.000 en 30.000 tegels bevatten, waarvan iets meer dan de helft onbeschil derd. De temperatuur in de oven kon na tuurlijk niet gemeten worden, aangezien men de hiervoor nodige instrumenten mis te. Maar de ervaring van de tegelbakker kwam hem hierbij te hulp en zo wist men uit verschillende bij het bakken optreden de verschijnselen precies wanneer de ver eiste hitte was bereikt en wanneer men met stoken moest ophouden. Een van die verschijnselen was het vloeien van de gla zuurlaag. Werd deze te heet, dan begon ze van de verticaal geplaatste tegel af te lo pen, en dan was het zaak om zo gauw mo gelijk een lagere temeperatuur te berei ken, anders liep het baksel groot gevaar om te mislukken. Na afkoeling van de oven werden de te gels naar builen gekruid, waarbij men zorg droeg, hetzelfde baksel, de z.g. char ge, bij elkaar te houden. Dit was nodig, omdat verschillende baksels wel eens af wijkingen in vorm, kleur en tekening te zien gaven. „Gevloeide" tegels werden stilletjes toch bij de af te leveren partijen gevoegd, want we treffen ze dikwijls in onze tegelwanden aan. Vooral bij de tweede kwaliteit was dit het geval. Mooi zijn deze tegels niet; de verschoven tekening is er duidelijk op waar te nemen. Het hier beschreven fabricagepro ces bleef, naar wij thans aannemen, in gro te trekken gedurende enkele eeuwen in hoofdzaak onveranderd. Wel zien wij een perfectionering van het procédé, dat ook duidelijk aan het product te zien is. De vroege tegels zijn dik (tot 20 cm.), grof van structuur, maar de glazuurlaag is innig met de scherf verbonden. Latere tegels zijn dunner, fijner van materiaal en enigszins bros, waardoor het glazuur snel ler losspringt. Maar in al deze gevallen hebben we met staaltjes van prachtig vak manschap te doen, waaraan we menige fraaie tegelwand te danken hebben. Dingeman Korf Sr. der stammen, zegt hij, zijn geheel bij het verleden ingelijfd. Op het ogenblik is er nog maar één belang, een gezamenlijk be lang: Verhoging van de geestelijke en stoffelijke welstand der Canadese In.- dianen. Akay-na-muka heeft ook een Canadese naam, te weten James Gladstone. Onder deze naam staat hij ingeschreven als Se nator. Alvorens het lidmaatschap te aan vaarden, maakte hij een diepgaande studie van de problemen der Canadese rood huiden. Uiteraard kent hij. dank zij zijn cifkomst en ervaring, zowel de noden als de psyche der Indianen zeer goed. .Deze kennis blijkt steeds weer. als hij in de Senaat het woord neemt. Zijn betoogtrant is helder. Zijn stem is zacht, overredend en overtuigend. Als spreker over de In diaanse problemen en belangen is hij be slist een orator van formaat. Mede hier aan is het te danken, dat zowel zijn mede- Senatoren als de regering hem zeer achten en dat iedereen geboeid luistert, als hij sober, ernstig en bovenal waardig zijn mening geeft en met kracht van argu menten staaft. Hij is ook de vraagbaak en raadgever der Indiaanse opperhoofden. Soms gaan zij naar zijn woning in het reservaat, doch meestal vragen zij hem te spreken in Ot tawa. Daar leggen zij dan de problemen en belangen van hun stam of reservaat aan Akay-na-muka voor. Zij steken zich voor die besprekingen in staatsiegewaad. Het is een bijzonder schilderachtig ge zicht. enige Indiaanse opperhoofden in „ceremonieel tenue" met elkaar te zien beraadslagen aan de voet van de Vredcs- toren van het Canadese parlementsge bouw. Toen Akay-na-muka pas Senator was, publiceerde een Canadese krant een foto van zo'n groepje Indianen en schreef er onder „Vredestoren in plaats van Martelpaal". Na de gesprekken met de opperhoofden verkleedt Akay-na-muka zich snel „in burger", begeeft zich naar de in rood pluche gehouden vergaderzaal van de Senaat en spreekt daar als „de heer Gladstone" met grote kennis van zaken ten behoeve van zijn volk. AKAY-NA-MUKA begreep reeds vele jaren geleden, dat de tijd van de toma hawk afgesloten was. Hij besloot boer te worden. Zijn bedrijf werd een succes. Kort na 1920 nam hij als eerste in het reser vaat der Bloed-Indianen een tractor in gebruik. Zijn landerijen beslaan nu een oppervlakte van bijna 300 ha. Hij heeft een kudde vee van vierhonderd stuks. Na tuurlijk houdt hij ook paarden, vele zelfs, want hij moge de strijdbijl en de martel paal afgezworen hebben, rijden doet hij nog steeds als de beste. Zijn beide zoons helpen hem op de boerderij. Sedert zijn benoeming tot Senator beheert de oudste zoon, Fred, het bedrijf. Vaak trekt hij weg, naar andere reser vaten en stammen, om ter plaatse met de hoofdlieden en de stamoudsten bespre kingen te houden. Hij luistert graag naar de oude roodhuiden, omdat zij (zegt hij terecht) dichter bij het verleden staan dan de opgroeiende generatie, zodat zij de écht Indiaanse zaken beter kennen. Bovendien zijn zij, als ouderen, gezaghebbende lieden in eigen kring, zodat hun medewerking belangrijk is. ALS Akay-na-muka met de leden van zijn volk spreekt, wijst hij er steeds met nadruk op. dat er nog veel moet verbeterd worden voor de roodhuiden en dat hij als stamhoofd voor die lotsverbetering zal vechten zoals het een „Vader des Volks" betaamt. Maar, zo voegt hij er steeds aan toe, gij moet bedenken, dat niet alles van een kant kan komen en dat wij, Indianen, ook zelf moeten helpen. Lotsverbetering betekent in wezen aanpassing aan de ge wijzigde omstandigheden, zoals deze zich in de loop der twintigste eeuw ontwik kelden. Met wetten en maatregelen alléén komen wij, zegt hij, er nooit! Steeds weer betoogt Akay-na-muka, zo wel in eigen kring als in de Senaat, dat verbetering van het onderwijs voor In diaanse kinderen in zowel als buiten de reservaten beslist noodzakelijk is. Provinciale Bibliotheek van Zeeland honderd jaar OP 30 NOVEMBER zal het honderd jaar geleden zijn, dat de Provinciale Biblio theek van Zeeland voor het publiek werd opengesteld. Gedeputeerde Staten hebben besloten dit feit op 1 december feestelijk te herdenken in een bijeenkomst voor ge nodigden in de Concert- en Gehoorzaal te Middelburg, welke zal worden gevolgd door een ontvangst in de Statenzaal. Tij dens de bijeenkomst zal dr. L. Brummel, directeur van de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, een voordracht houden over de taak van de regionale bibliotheek. DE BIBLIOTHEEK beoogt vooral de in woners van Zeeland tot steun te zijn bij hun studies. Daarom wordt gestreefd naar veelzijdigheid en is in de laatste jaren in het bijzonder aandacht geschonken aan de technische en de sociale wetenschappen, de muziekwetenschappen en kunstgeschie denis. De belangstelling voor de biblio theek neemt dan ook steeds meer toe. Eon gelukkig verschijnsel is, dat meer dan voorheen de belangstelling over de ver schillende bevolkingsgroepen is verdeeld, niet alleen in sociaal maar ook in regio naal opzicht. Vóór 1940 was vijfennegentig percent van de bezoekers en gebruikers van de bibliotheek op Walcheren woonachtig. Dit percentage is geleidelijk aan steeds meer gedaald en bedraagt thans niet meer dan zeventig. De overige dertig percent zijn verdeeld over Zuid- en Noord-Beve land (ongeveer vijftien percent), weste lijk Zeeuwsch-Vlaanderen (ongeveer tien) en oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen (onge veer vijf percent). Het lage percentage van de laatstgenoemde drie delen der pro vincie is te verklaren uit de grote afstand en, voor wat oostelijk Zeeuwsch-Vlaande ren aangaat, wellicht mede door de aan wezigheid op betrekkelijk geringe afstand van de universiteitsbibliotheek te Gent. De wijzigingen in de percentages wettigen nochtans de conclusie, dat de Provinciale Bibliotheek haar functie als instelling ten behoeve van de provincie steeds beter gaat vervullen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 11