De Lagerhuis-„Speaker" wil niet gekozen worden IMPOSANTE EN KOMISCHE BRITSE TRADITIE Hélène Swarth Litteraire Kanttekeningen na honderd jaar Voortvluchtige maan (Van onze correspondent in Londen) IN HET PATROON van stijl volle en kleurrijke historische tra dities, die het dagelijkse bestaan der Britten versieren, is een figuur ge weven, welke thans de bijzondere aandacht verdient. Het is de in wijde donkere toga gehulde en van een grijze, tot op de schouders reikende pruik voorziene „Mister" Speaker, ofwel meneer de voorzitter van het Lagerhuis, die tevens het levende en waardige symbool is van het Britse parlement, „moeder aller par lementen". Het Lagerhuis heeft deze week een nieuwe speaker gekozen, niet omdat dit het begin is van een nieuw parlement, maar omdat de vorige speaker, de conservatief William Shakespeare Morrison niet te verwarren met de socialis tische veteraan Herbert Morrison die thans als voor het leven benoem de, dus niet-erfelijke lord naar het Hogerhuis gaat wegens een begin van doofheid zijn ambt heeft neer gelegd. Dit wordt algemeen betreurd, want goede speakers zijn dun ge zaaid en Morrison was in de acht jaar dat hij de scepter zwaaide het zware vergulde en geornamenteerde voorwerp ligt op de vierkante grif fierstafel in de „loopgraaf" tussen beide partijen (de regeringspartij zit altijd aan des speakers rechter hand, de oppositie links) een bui tengewoon goede speaker, beminne lijk en gezaghebbend tegelijk. De moderne tijd heeft nooit een andere speaker gekend dan een die deel uit maakte van de Conservatieve partij. Zelfs gedurende de zes jaar Labour- bewind was de speaker, Douglas Brown, een Conservatief. Hij was de beste man, die op dat ogenblik be schikbaar was en verklaarde bij zijn ambtsaanvaarding uiteraard dat hij strikt neutraal zou zijn in de han tering van de procedure. Een spea ker heeft geen stemrecht, zodat die neutraliteit hem niet moeilijk be hoeft te vallen. De Tories klaagden meermalen, dat speaker Brown soms zijn politieke afkomst helemaal ver loochende, wanneer hij op momenten dat het heet toeging dat gebeurde nog al eens, vooral bij de herhaalde half-goedmoedige, maar toch meest al van felheid blijk gevende botsin gen tussen Herbert Morrison als de socialistische leider van het Huis (belast met de regeling der parle mentaire werkzaamheden) en Win ston Churchill, toen leider van de op positie meer het oor leende aan Labour dan aan de Conservatieven. li.ike Paleis van Westminster", zoals de parlementsgebouwen heten. Ook wordt hij aan het einde van zijn loopbaan meest al tot graaf verheven en neemt hij plaats in het Hogerhuis. De speaker moet niet alleen geduldig honderden en honderden redevoeringen aanhoren en ingrijpen als er gezondigd wordt tegen de procedure, waarvoor voor al in een levendig en snel flitsend parle ment als het Britse, de grootste waak zaamheid is geboden, hij moet, ook als een van zijn beide plaatsvervangers zijn taak heeft overgenomen, bij de hand blij ven. Hij mag niet even buiten gaan wan delen. Ook is hem de toegang verboden tot de rookkamer of de conversatiezalen. Zelfs kan hij niet behoren tot een politie ke club, hoewel hij waarschijnlijk nooit zou zijn gekozen als hij niet juist het soort persoon was, die prettig gezelschap vormt. Zijn leven is betrekkelijk eenzaam. Hij is altijd bezig de historie van de vroege re parlementen te bestuderen om prece denten te vinden, in geval hij bij een pro cedure-conflict bliksemsnel..:- uitspraak moet doen. Vandaar dat de meeste spea kers rechtsgeleerden zijn, bekend, om hun scherpe geest. ELKE DAG DOET de speaker als een vorst zijn intrede in de kamer. Precies om half drie 's middags schrijdt onder doodse stilte van de altijd aanwezige tien tallen toeschouwers de speakerspi-ocessie door de Centrale Hal. De neo-gothieke ar chitectuur daarvan met de grote beelden van de vier Britse beschermheiligen: George (Engeland), David (Wales), An drew (Schotland) en Patrick (Ierland) geeft deze plechtige ruimte de atmosfeer van een kathedraal. Als de speaker en zijn stoet nadert, schalt de politie-inspecteur „hoeden af, vreemden" (..hats off, stran gers"). Iedereen staat stokstijf en ont bloot het hoofd, de politiemannen incluis. Langzaam en statig, met afgemeten stap, passeert de bepruikte speaker, voorafge gaan door de sergeant-at-arms, in het zwart met zijn degen opzij, die weer ach ter de drager van de scepter loopt. De rij wordt gesloten door de slippendrager van de speaker (zijn secretaris) en de predi kant van het Lagerhuis; elke vergade ring begint sinds de tijd van Elizabeth de Eerste met gebed. Deze enkele seconden durende dagelijkse ceremonie minstens zo belangrijk als de aflossing van de wacht welke de macht en majesteit van het Britse parlement symboliseert, maakt steeds weer diepe indruk. Zodra de spea ker zijn zetel onder het baldakijn heeft in genomen, brullen de politiemannen, tege lijk met het desbetreffende schrille belsig- naal, dat als een brandalarm door het enorme gebouw ratelt: „Speaker in the chair" (speaker in de stoel). Pas na het einde van het gebed, dat acht minuten duurt, worden pers en publiek tot de zaal toegelaten. BI.J DE VERKIEZING van een nieuwe speaker er is doorgaans een enkele kandidaat, waarover de partijen het ach ter de schermen plegen eens te worden doet zich de moeilijkheid voor, dat er nie mand is om de vporzitterloze vergade ring te leiden. Vandaar dat er een kleine pantomime wordt opgevoerd. De Lager huisleden, onder wie thans tachtig nieu we, alleen al op de Conservatieve banken, zitten zwijgend op hun plaatsen. Na enke le ogenblikken wordt er tot driemaal op de deur geklopt. Pas bij de derde klop, gluurt de sergeant-at-arms (generaal Hughes, oorlogsveteraan) naar zijn zwaard grijpende, door een kier en ont waart dan „zwarte roede" (black rod) een collega-generaal, Horrocks, die naar Nijmegen optrok om Urquharts parachu tisten te ontzetten. De traditie wil, dat eerst de deur in het gezicht van de zwar te roede wordt dichtgeslagen, als onuitwis bare herinnering aan de verijdelde poging van Karei I om vijf hem onwelgevallige Lagerhuisleden te arresteren en als eeuwige demonstratie van de democrati sche rechten van het Lagerhuis. Het her innert ook aan het optreden van kardi naal Wolsey, die het Lagerhuis geld kwam vragen voor de avonturen van Hendrik de Achtste. „Black rod" loopt nederig bui gend op de lege voorzitterszetel toe en leest een sommatie voor, waarin het La gerhuis wordt verzocht een afvaardiging naar het Hogerhuis te sturen. Twee-aan- twee, een Tory en een Labouriid, begeeft zich een rijtje Lagerhuisleden naar het recht tegenover de kamer gelegen Ho gerhuis. Daar zit lord Kilmuir, de lord high chancellor op zijn in de loop dei- eeuwen tot een soort sofa uitgedijde wol zak (symbool van de betekenis van de wolhandel in de Middeleeuwen). Hij be INDERDAAD IS het de functie van de speaker om de minderheden in het par lement te beschermen, maar daarmee is niet zozeer de oppositiepartij bedoeld, die mans genoeg is voor zichzelf op te komen, als wel de verdrukte massa van gewone fractieleiders, die aan beide kanten op de oplopende lange banken achter hun voor mannen zitten. Deze „back-benchers", zo als ze worden genoemd, komen vaak niet aan bod, omdat de partijgroten, die vis-a- vis op de frontbanken, meestal met hun voeten op de Griffierstafel (het Huis is 'n mengsel van formaliteit en informaliteit) zitten en nog vele regeringsfunctionaris sen die er vlak achter als een soort souf fleurs optreden, nu eenmaal voorbeschikt lijken om, wanneer zij het woord willen voeren, het eerst de aandacht van de speaker te trekken „to catch the spea ker's eye" (de blik van de speaker op te vangen) zoals het officieel heet. Twintig leden of soms meer veren rechtop als ze willen spreken, maar de benarde achter hoede komt nauwelijks aan haar trekken. HOEWEL DE VOORZITTER speaker ge noemd wordt, is hij de man, die het min ste spreekt. Hij heet echter zo, omdat hij van ouds naar buiten toe, tegenover het staatshoofd, de hoge rechters en bij al lerlei officiële gelegenheden in binnen- en buitenland, het Lagerhuis, het enige ge kozen deel van het parlement, vertegen woordigt en als zijn woordvoerder op treedt. Vroeger was hij vooral de pleitbe zorger van de „commons", het Lagerhuis, bij de vorst en stond hij bij conflicten tus sen parlement en monarch aan grote risi co's bloot. Men hoeft slechts te herinne ren aan speaker Sir Thomas Moi-e, de vriend van Erasmus. Vandaar ook, dat tot op de huidige dag de traditie gehandhaafd is, dat een Lagerhuislid, tot speaker geko zen, een komediespelletje opvoert, om dui delijk te maken, dat hij zich met hand en tand tegen de benoeming verzet. Hij blijft hardnekkig op zijn plaats zitten, tot dat de twee leden, die zijn benoeming heb ben voorgesteld, naar hem toegaan, hem bij de polsen pakken en de tegensparte- lende speaker naar zijn verheven zetel on der de troonhemel slepen. Dit laatste dient natuurlijk niet al te letterlijk te worden opgevat, maar de nieuwe speaker loopt allesbehalve vrijwillig mee! Er zijn trou wens verschillende theorieën over dit ge speelde verzet. De functie van speaker bracht in vroqger dagen verlies van ande re winstgevende ambten mee, zodat vele speakers niet zo happig op hun baantje waren. THANS IS HET NOG allerminst 'n sine cure, al ontvangt de speaker een salaris van 50.000 gulden, een pensioen van 40.000 gulden en krijgt hij een enorm huis, dat deel uitmaakt van het nog altijd „Konink- De drager van de Zwarte Roede, een korte zwarte staf met zilveren knop, in wiens gezicht de deur van het Lagerhuis wordt dichtgeslagen als hij het Lagerhuis komt oproepen een afvaardiging naar het Hogerhuis te sturen. veelt het Lagerhuis de leden staan als een volksoploop achter het hek om een speaker te benoemen en hem de volgende dag aan 't Hogerhuis te tonen. De benoe ming van een speaker moet namelijk door het staatshoofd worden goedgekeurd. Dat is een der vermoede redenen waarom de speaker schielijk verdwijnt zodra het La gerhuis in comité overgaat, omdat het huis-als-commissie oorspronkelijk zich met financiële toelagen aan de Koning be zig hield. De speaker wilde zich liever niet compromitteren, afhankelijk als hij was van de gunst van de vorst ZODRA DE Lagerhuisafvaardiging in de eigen kamer is teruggekeerd, stellen twee „back-benchers" iemand kandidaat voor de functie van speaker. Maar aan gezien er nog geen voorzitter is, kan nie mand hen formeel het woord verlenen. Daarom wijst de griffier, zonder een woord te uiten, naar degenen, die de mo tie, ter benoeming van 'n speaker willen indienen en later naar degenen, die deze motie willen steunen. Gewoonlijk geschiedt dit laatste door de „vader" van het huis, het lid met de meeste dienstjaren als ka merlid. Thans is dat voor het eerst Sir Winston Churchill. De hele procedure wil doen uitkomen, dat de speaker uit traditie niet benoemd wordt door de regering, maar door het huis als geheel. ZODRA DE SPEAKER is gekozen, wordt hij van alle kanten toegejuicht. Hij drukt William Shepherd Morrison, die acht jaar lang het hoge ambt van Speaker in het Lagerhuis heeft uitgeoefend, in vol ornaat. Hij is deze week vervangen door Sir Harry Hylton-Foster, die overigens precies zo'n pruik en toga zal dragen. zijn dank uit, gaat zitten en wacht met een benauwd gezicht af tot hij door de bei de voorstellers zal worden „gehaald". Zijn geveinsde weerspannigheid wordt ook uitgelegd als een bewijs van bescheiden heid, een poging namelijk om te laten blij ken, dat hij zich eigenlijk ongeschikt acht voor het zo gewichtige ambt. Op de ver hoging voor zijn troon staande dankt de nieuwe speaker het huis opnieuw voor de hem aangedane eer. Dan neemt hij voor KAN MEN, een eeuw na de geboorte van Hélène Swarth, vijfenzeventig jaar na hel verschijnen van haar eerste in onze taal geschreven verzenbundel, nog waar dering verwachten voor een dichteres, wier poëtische oeuvre doortrokken is van gevoelswaarden die, als zodanig al in een kwade reuk, in hun verwoording tot de taboes van onze taalschat werden gedegra deerd? Men gelooft niet meer in lover, in stergewemel en balsemgeur, wenen en ruisen, liefdehart en godeknaap, herfst goud en loolkendons. Maneschijn is „vieux jeu" geioorden, zielen werden museaal, rozen zijn hoe dan ook uit den boze en het wemelt van rozen in de gedichten van Hélène Swarth. Al tijdens haar jonge jaren was het met haar dichterroem wisselvallig gesteld „Er leven iveer groote zielen onder onzen somberen hemel", schreef een groot Tachtiger bij het. verschijnen van haar „Blauwe Bloemen", een bladzijdenlange loftuiting, die hij besloot met een aan sporend „dat zij voortga, zij weet niet hoe zeer haar naam eens in Nederland zal gezegend worden". Hel was Lodewijk van Deyssel die zo jubelde, dezelfde Van Deys- sel die niet lang daarna onder het pseudo niem A. J. in de toenmaals befaamde Am sterdammereen niet alleen onioelwillen- de, maar persoonlijk-krenkende critiek publiceerde. Willem Kloos gaf een litterair parool uit al zweeg hij nadien ostenta tief toen hij haar „het zingende hart in onze letterkunde" noemde. En Van Eeden verdacht haar zonder evenwel haar naam te vermelden ervan, niet te kun nen gaan wandelen „of ze loert onder den druk van haar verantwoordelijkheid als Nederlands eerste dichteres, of er hier en daar geen stemmingsbeeldjes fladderen, die zij kan verschalken in een keurig gebor duurd son-netje", en kwam later van zijn vernederend-spottend oordeel terug. Alleen de integere en standvastige Albert Verwey bleef bij wat hij zei, waar hij in haar eerste bundel het „levendige gevoel" prees, dat „slag op slag levendig werd uit gesproken"; en dan citeerde hij de vers regel „ik heb mijn dag verdroomd, zoo doe ik met mijn leven", die de Tachtiger vrienden „elkaar glimlachend nagezeid" zouden hebben. HAAR MEDEWERKING aan De Nieuwe Gids was dus maar van korte duur. Hélène Swarth keerde terug tot De Gids, waarin ze had gedebuteerd en die haar bij monde van zijn redacteur Van Hall maar matig gezind was. Van Halls waarschijnlijk op het toch niet onverdienstelijke gedicht „Geesten" geïnspireerde parodie „ik droomde dat ik droomen zou een droom" was kenmerkend voor de snelle kentering, die er in haar even snel gegroeide roem intrad. Ze liet zich er niet door ontmoedi gen: een dichterleven lang ze werd 82 jaar oud bleven haar strofen stromen, samen een dertigtal bundels, een driedui zend gedichten: balladen, liederen, sonnet ten, geschreven met een bewonderens waardige technische vaardigheid, té ge makkelijk waarschijnlijk, te weinig cri- tisch stellig; te „eentonig" zei men elkaar na, zonder te luisteren, zonder te lezen zelfs misschien. WANT ALS MEN innerlijk bereid is om de rozen, de luwte, het azuur, het zonne goud en het hemelblauw voor „lief" te nemen en te beschouwen als wat ze zijn namelijk het dichterlijk idioom van een door onze klinische tijd doodverklaard verleden dan blijft er aan onvervalste poëzie ruimschoots genoeg over om Hélène Swarth (in de bij P. N. van Kampen ver- schnen keur bijvoorbeeld, die J. C. Bloem uit haar werk samenstelde onder de titel „Het zingende hart") bewonderend te her lezen als romantisch dichteres van de on voltooide liefde, de weemoed, de schoon heid, de natuur, de verloren jeugd, het on sterfelijke „meisje", de geluksdroom, de ontgoocheling, de moed om zich altijd weer op te richten en stand te houden in een aan het dichterschap opgedragen leven. ,WaaR IS, dat haar poëtische kwaliteiten verre ten achter blijven bij dichteressen, wier levensgevoel met het hare vergeleken kan worden: bij de beminnelijk-tragische Marceline Desbordes-Valmore, Anna de Noailles en Christina Rossetti. Strofen als „when I am dead, my dearest", „Summer is gone with all its roses" en „Remember me when I am away" van Christina heeft Hélène Swarth nooit kunnen schrijven. Waar is ook dat nauwelijks één gedicht van haar hand volkomen gaaf en vrij van ondichterlijke „dichterlijkheden" is. De ontsporingen in gemeenplaatsen, stoplap pen en retorische wendingen zijn talrijk. Maar even waar is het, dat men, haar bun dels doorbladerend, telkens weer verrast wordt door oorspronkelijke beelden, door een eigen, zeer eigen stem en toonval, door een waarachtig lyrisch-elegisch hartsge- luid en het impressionistisch kleurenpalet van haar woordschakeringen, die voor het beste van de Tachtiger Mannen niet onder doen. „Ik weet een boom, die staat alleen te sterven", „En altijd zie 'k in droom dienzelfden tuin", „Nu veegt de schemer alle kleuren uit", „O wat ruischt toch zoo luid, zoo beangstigend vreemd", dat zijn versregels (en zo zijn er talloze in haar oeuvre) die een gedicht kunnen dragen. IN ééN GEDICHT uit haar bundel „Oc- toberloover" vindt men Hélène Swarth ge heel haar verlangen, haar angst, haar heimwee, haar verdeeldheid: „O die wereld van stralenden bloeienden schijn en die afgrond zoo donker daaronder.." Dat was poëzie en dat blijft poëzie. En hoort men haar niet in de slotregel van het gedicht, waarin haar de Engel der Ge rechtigheid manend en dreigend ver schijnt: „Ik zie die ogen en ik hoor die stem"? Is zij in haar beeldvorming niet bijna „modern", waar ze in „Heimwee" (uit de bundel „Late Rozen") schrijft: „Alle treinen ijlen door het duister van mijn droefheid naar het ruime licht"? HAAR BITTERHEID, haar weemoed, haar „mystiek" in de laatste dichterjaren, hadden een diepere grond dan de liefdes smart, die zolang als de bron van haar in spiratie heeft gegolden. Haar „lief", dat „jeugdig beeld" in haar dichten vaak vereenzelvigd met de vroeg gestorven jonge god der Nieuwe Schoonheid Jacques Perk was „de blauwe bloem" van de Romantiek, van het romantische levens gevoel, en die bloem was een droom, die droom was verlangen, verlangen naar een ontheven zijn van, een verheven zijn bóven de tweespalt tussen leven en dood, vervulling en werkelijkheid, liefde en ont goocheling. Er is één gedicht „Slapende Kamer" noemde ze het vol geruisloze geluiden, vol aromen en licht, dat haar poëtische kunnen op een bijzonder geluk kige wijze tot. uitdrukking brengt: in die kamer is een „zonvonk verdwaald", „uit. een kamerding kristal of koper tooverende een wel van kleurenvreugde en stralenflonkering" en die verzen z ij n een kleurentover, in een diepe stilte. MISSCHIEN VERGIS IK ME. Misschien is er een eeuw na haar geboortedag tóch nog genoeg oor voor haar stem om haar bescheiden verwachting van een toekom stige verstaanbaarheid te overtreffen en postuum haar „levensdroom" nog schoner te maken dan zij hoopte, waar ze dichtte: ..Ik schonk de wereld wat ik dacht en schreef Opdat, als ik lang dood zal zijn en 't mos Dekt op mijn graf mijn uitgewischten naam, Nog twee of drie het boek dat ik nu geef Herlezen, op een eenzaam plekje in 't bosch Met dank en liefde; ik droom geen schooner droom". Men moet het er eens op wagen om in deze tijd van ruimtevaart en atoomkracht Hélène Swarth te herlezen, zonder voor oordeel. Tussen de „O's" en „Achs", tussen de afgedankte rozen en de geliquideerde maneschijn, zal men strofe op strofe ont dekken van de zuiverste poëzie. De regels met dichterlijk onkruid kan men dan ge rust laten voor degenen die met „Tachtig" en zeker met een overgangsfiguur als Hélène Swarth in het gelijk van hun moderniteit hebben afgerekend. C. J. E. Dinaux het eerst op zijn zetel plaats en verklaart de bijeenkomst voor verdaagd. DE VOLGENDE DAG neemt hij op nieuw zijn zetel in, het hoofd bedekt door een korte grijze pruik zoals de Britse rechters dragen en zonder zijn zwarte zijden toga, om aan te tonen, dat hij nog niet helemaal voor vol mag worden aange zien. Hij wacht totdat de drager van de zwarte roede verschijnt en volgt deze naar het Hogerhuis, dat nooit bij name wordt genoemd, maar altijd „een andere plaats" heet. „Ga uit de weg voor de zwar te roede", schreeuwt de politie in de wan delgangen. Zijn naam is afgeleid van de korte zwarte staf met zilveren knop, die hij als teken van zijn waardigheid onder de arm draagt. De lord kanselier beves tigt als voorzitter van het Hogerhuis op last van het staatshoofd de benoeming van de speaker, hem verzekerende, dat de mo narch dit een uitstekende keuze acht. De speaker dankt en haast zich Hare Majes teit eraan te herinneren, dat het Lager huis oude rechten en privileges bezit. Dit stamt uit de tijden dat die rechten nog niet oud waren en helemaal geen vanzelf sprekendheid. De lord kanselier stelt de speaker onmiddellijk gerust door hem te verzekeren, dat de vorstin inderdaad van de positie van het Lagerhuis overtuigd is. De speaker, vergezeld van de groep leden, die met hem meekwamen, keert dan naar het Lagerhuis terug. Voor het eerst galmt het dan door de gangen: „Uit de weg voor „meneer" speaker AUSTRALISCH NIEUW-GUINEA (UPI) Wanneer de eerste Rus of de eerste Amerikaan landen zal op de maan, dan zullen de rechten, die hij er voor zijn land voor opeist, aangevoch ten worden door inboorlingen van Australisch Nieuw-Guinea die zeggen, dat het hun persoonlijk eigendom is. Bron van deze verklaring is Peter Aiu uit Rivo, die alle inheemse over leveringen in dit gebied kent. Hij zegt, dat de maan oorspronkelijke eigendom ivas van de bewoners van het eilandje Malmal ten noorden van Madang. Volgens Aiu werd lang geleden een inboorling van Malmal benoemd tot bewaarder van de maan, die hij altijd overdag achter slot hield en wanneer het donker inviel, buiten hing om iedereen van licht te voorzien. Toen op zekere morgen de mannen en vrouwen van Malmal naar hun werk gingen op het vasteland, gingen de achtergeble ven kinderen naar het jongetje wiens vader bewaarder was van de maan. „Doe eens open en laat ons de maan eens van dichterbij bekijken," zeiden de kinderen. „Nee, dat mag ik niet," antwoordde het jongetje bevend. „Als mijn vader er achter zou komen dat ik de deur had opengemaakt terwijl hij weg was, dan zou hij mij de afranse ling van mijn leven geven." Zijn kameraadjes plaagden hem echter zozeer, dat het jongetje einde lijk bezweek en de taaie lianen weg nam, waarmee de deur was afgeslo ten. Bliksemsnel rende de maan de hut uit, de tuin door, een hoge boom in. Een van de kinderen had genoeg tegenwoordigheid van geest om de vluchtende maan enkele stukjes gloeien de kool in het gezicht te gooien in de hoop haar te verblinden en haar licht te doven. Maar de ogen van de maan werden niet getroffen en de ontsnapping was volmaakt. Het zoontje van de bewaar der van de maan klom hem na in de boom. Maar de maan steeg er boven uit, zweefde door het luchtruim en kwam neer ergens tussen de aarde en de sterren, waar zij sindsdien geble ven is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 13