De Lagerhuis-„Speaker"
wil niet gekozen worden
IMPOSANTE EN KOMISCHE BRITSE TRADITIE
Hélène Swarth
Litteraire
Kanttekeningen
na honderd jaar
Voortvluchtige
maan
(Van onze correspondent in Londen)
IN HET PATROON van stijl
volle en kleurrijke historische tra
dities, die het dagelijkse bestaan der
Britten versieren, is een figuur ge
weven, welke thans de bijzondere
aandacht verdient. Het is de in wijde
donkere toga gehulde en van een
grijze, tot op de schouders reikende
pruik voorziene „Mister" Speaker,
ofwel meneer de voorzitter van het
Lagerhuis, die tevens het levende
en waardige symbool is van het
Britse parlement, „moeder aller par
lementen". Het Lagerhuis heeft deze
week een nieuwe speaker gekozen,
niet omdat dit het begin is van een
nieuw parlement, maar omdat de
vorige speaker, de conservatief
William Shakespeare Morrison
niet te verwarren met de socialis
tische veteraan Herbert Morrison
die thans als voor het leven benoem
de, dus niet-erfelijke lord naar het
Hogerhuis gaat wegens een begin
van doofheid zijn ambt heeft neer
gelegd. Dit wordt algemeen betreurd,
want goede speakers zijn dun ge
zaaid en Morrison was in de acht
jaar dat hij de scepter zwaaide het
zware vergulde en geornamenteerde
voorwerp ligt op de vierkante grif
fierstafel in de „loopgraaf" tussen
beide partijen (de regeringspartij
zit altijd aan des speakers rechter
hand, de oppositie links) een bui
tengewoon goede speaker, beminne
lijk en gezaghebbend tegelijk. De
moderne tijd heeft nooit een andere
speaker gekend dan een die deel uit
maakte van de Conservatieve partij.
Zelfs gedurende de zes jaar Labour-
bewind was de speaker, Douglas
Brown, een Conservatief. Hij was de
beste man, die op dat ogenblik be
schikbaar was en verklaarde bij zijn
ambtsaanvaarding uiteraard dat hij
strikt neutraal zou zijn in de han
tering van de procedure. Een spea
ker heeft geen stemrecht, zodat die
neutraliteit hem niet moeilijk be
hoeft te vallen. De Tories klaagden
meermalen, dat speaker Brown soms
zijn politieke afkomst helemaal ver
loochende, wanneer hij op momenten
dat het heet toeging dat gebeurde
nog al eens, vooral bij de herhaalde
half-goedmoedige, maar toch meest
al van felheid blijk gevende botsin
gen tussen Herbert Morrison als de
socialistische leider van het Huis
(belast met de regeling der parle
mentaire werkzaamheden) en Win
ston Churchill, toen leider van de op
positie meer het oor leende aan
Labour dan aan de Conservatieven.
li.ike Paleis van Westminster", zoals de
parlementsgebouwen heten. Ook wordt
hij aan het einde van zijn loopbaan meest
al tot graaf verheven en neemt hij plaats
in het Hogerhuis.
De speaker moet niet alleen geduldig
honderden en honderden redevoeringen
aanhoren en ingrijpen als er gezondigd
wordt tegen de procedure, waarvoor voor
al in een levendig en snel flitsend parle
ment als het Britse, de grootste waak
zaamheid is geboden, hij moet, ook als
een van zijn beide plaatsvervangers zijn
taak heeft overgenomen, bij de hand blij
ven. Hij mag niet even buiten gaan wan
delen. Ook is hem de toegang verboden
tot de rookkamer of de conversatiezalen.
Zelfs kan hij niet behoren tot een politie
ke club, hoewel hij waarschijnlijk nooit
zou zijn gekozen als hij niet juist het soort
persoon was, die prettig gezelschap vormt.
Zijn leven is betrekkelijk eenzaam. Hij
is altijd bezig de historie van de vroege
re parlementen te bestuderen om prece
denten te vinden, in geval hij bij een pro
cedure-conflict bliksemsnel..:- uitspraak
moet doen. Vandaar dat de meeste spea
kers rechtsgeleerden zijn, bekend, om hun
scherpe geest.
ELKE DAG DOET de speaker als een
vorst zijn intrede in de kamer. Precies
om half drie 's middags schrijdt onder
doodse stilte van de altijd aanwezige tien
tallen toeschouwers de speakerspi-ocessie
door de Centrale Hal. De neo-gothieke ar
chitectuur daarvan met de grote beelden
van de vier Britse beschermheiligen:
George (Engeland), David (Wales), An
drew (Schotland) en Patrick (Ierland)
geeft deze plechtige ruimte de atmosfeer
van een kathedraal. Als de speaker en zijn
stoet nadert, schalt de politie-inspecteur
„hoeden af, vreemden" (..hats off, stran
gers"). Iedereen staat stokstijf en ont
bloot het hoofd, de politiemannen incluis.
Langzaam en statig, met afgemeten stap,
passeert de bepruikte speaker, voorafge
gaan door de sergeant-at-arms, in het
zwart met zijn degen opzij, die weer ach
ter de drager van de scepter loopt. De rij
wordt gesloten door de slippendrager van
de speaker (zijn secretaris) en de predi
kant van het Lagerhuis; elke vergade
ring begint sinds de tijd van Elizabeth de
Eerste met gebed. Deze enkele seconden
durende dagelijkse ceremonie minstens
zo belangrijk als de aflossing van de
wacht welke de macht en majesteit van
het Britse parlement symboliseert, maakt
steeds weer diepe indruk. Zodra de spea
ker zijn zetel onder het baldakijn heeft in
genomen, brullen de politiemannen, tege
lijk met het desbetreffende schrille belsig-
naal, dat als een brandalarm door het
enorme gebouw ratelt: „Speaker in the
chair" (speaker in de stoel). Pas na het
einde van het gebed, dat acht minuten
duurt, worden pers en publiek tot de zaal
toegelaten.
BI.J DE VERKIEZING van een nieuwe
speaker er is doorgaans een enkele
kandidaat, waarover de partijen het ach
ter de schermen plegen eens te worden
doet zich de moeilijkheid voor, dat er nie
mand is om de vporzitterloze vergade
ring te leiden. Vandaar dat er een kleine
pantomime wordt opgevoerd. De Lager
huisleden, onder wie thans tachtig nieu
we, alleen al op de Conservatieve banken,
zitten zwijgend op hun plaatsen. Na enke
le ogenblikken wordt er tot driemaal op
de deur geklopt. Pas bij de derde klop,
gluurt de sergeant-at-arms (generaal
Hughes, oorlogsveteraan) naar zijn
zwaard grijpende, door een kier en ont
waart dan „zwarte roede" (black rod)
een collega-generaal, Horrocks, die naar
Nijmegen optrok om Urquharts parachu
tisten te ontzetten. De traditie wil, dat
eerst de deur in het gezicht van de zwar
te roede wordt dichtgeslagen, als onuitwis
bare herinnering aan de verijdelde poging
van Karei I om vijf hem onwelgevallige
Lagerhuisleden te arresteren en als
eeuwige demonstratie van de democrati
sche rechten van het Lagerhuis. Het her
innert ook aan het optreden van kardi
naal Wolsey, die het Lagerhuis geld kwam
vragen voor de avonturen van Hendrik de
Achtste. „Black rod" loopt nederig bui
gend op de lege voorzitterszetel toe en
leest een sommatie voor, waarin het La
gerhuis wordt verzocht een afvaardiging
naar het Hogerhuis te sturen. Twee-aan-
twee, een Tory en een Labouriid, begeeft
zich een rijtje Lagerhuisleden naar het
recht tegenover de kamer gelegen Ho
gerhuis. Daar zit lord Kilmuir, de lord
high chancellor op zijn in de loop dei-
eeuwen tot een soort sofa uitgedijde wol
zak (symbool van de betekenis van de
wolhandel in de Middeleeuwen). Hij be
INDERDAAD IS het de functie van de
speaker om de minderheden in het par
lement te beschermen, maar daarmee is
niet zozeer de oppositiepartij bedoeld, die
mans genoeg is voor zichzelf op te komen,
als wel de verdrukte massa van gewone
fractieleiders, die aan beide kanten op de
oplopende lange banken achter hun voor
mannen zitten. Deze „back-benchers", zo
als ze worden genoemd, komen vaak niet
aan bod, omdat de partijgroten, die vis-a-
vis op de frontbanken, meestal met hun
voeten op de Griffierstafel (het Huis is 'n
mengsel van formaliteit en informaliteit)
zitten en nog vele regeringsfunctionaris
sen die er vlak achter als een soort souf
fleurs optreden, nu eenmaal voorbeschikt
lijken om, wanneer zij het woord willen
voeren, het eerst de aandacht van de
speaker te trekken „to catch the spea
ker's eye" (de blik van de speaker op te
vangen) zoals het officieel heet. Twintig
leden of soms meer veren rechtop als ze
willen spreken, maar de benarde achter
hoede komt nauwelijks aan haar trekken.
HOEWEL DE VOORZITTER speaker ge
noemd wordt, is hij de man, die het min
ste spreekt. Hij heet echter zo, omdat hij
van ouds naar buiten toe, tegenover het
staatshoofd, de hoge rechters en bij al
lerlei officiële gelegenheden in binnen- en
buitenland, het Lagerhuis, het enige ge
kozen deel van het parlement, vertegen
woordigt en als zijn woordvoerder op
treedt. Vroeger was hij vooral de pleitbe
zorger van de „commons", het Lagerhuis,
bij de vorst en stond hij bij conflicten tus
sen parlement en monarch aan grote risi
co's bloot. Men hoeft slechts te herinne
ren aan speaker Sir Thomas Moi-e, de
vriend van Erasmus. Vandaar ook, dat tot
op de huidige dag de traditie gehandhaafd
is, dat een Lagerhuislid, tot speaker geko
zen, een komediespelletje opvoert, om dui
delijk te maken, dat hij zich met hand
en tand tegen de benoeming verzet. Hij
blijft hardnekkig op zijn plaats zitten, tot
dat de twee leden, die zijn benoeming heb
ben voorgesteld, naar hem toegaan, hem
bij de polsen pakken en de tegensparte-
lende speaker naar zijn verheven zetel on
der de troonhemel slepen. Dit laatste dient
natuurlijk niet al te letterlijk te worden
opgevat, maar de nieuwe speaker loopt
allesbehalve vrijwillig mee! Er zijn trou
wens verschillende theorieën over dit ge
speelde verzet. De functie van speaker
bracht in vroqger dagen verlies van ande
re winstgevende ambten mee, zodat vele
speakers niet zo happig op hun baantje
waren.
THANS IS HET NOG allerminst 'n sine
cure, al ontvangt de speaker een salaris
van 50.000 gulden, een pensioen van 40.000
gulden en krijgt hij een enorm huis, dat
deel uitmaakt van het nog altijd „Konink-
De drager van de Zwarte Roede, een
korte zwarte staf met zilveren knop, in
wiens gezicht de deur van het Lagerhuis
wordt dichtgeslagen als hij het Lagerhuis
komt oproepen een afvaardiging naar het
Hogerhuis te sturen.
veelt het Lagerhuis de leden staan als
een volksoploop achter het hek om een
speaker te benoemen en hem de volgende
dag aan 't Hogerhuis te tonen. De benoe
ming van een speaker moet namelijk door
het staatshoofd worden goedgekeurd. Dat
is een der vermoede redenen waarom de
speaker schielijk verdwijnt zodra het La
gerhuis in comité overgaat, omdat het
huis-als-commissie oorspronkelijk zich
met financiële toelagen aan de Koning be
zig hield. De speaker wilde zich liever niet
compromitteren, afhankelijk als hij was
van de gunst van de vorst
ZODRA DE Lagerhuisafvaardiging in
de eigen kamer is teruggekeerd, stellen
twee „back-benchers" iemand kandidaat
voor de functie van speaker. Maar aan
gezien er nog geen voorzitter is, kan nie
mand hen formeel het woord verlenen.
Daarom wijst de griffier, zonder een
woord te uiten, naar degenen, die de mo
tie, ter benoeming van 'n speaker willen
indienen en later naar degenen, die deze
motie willen steunen. Gewoonlijk geschiedt
dit laatste door de „vader" van het huis,
het lid met de meeste dienstjaren als ka
merlid. Thans is dat voor het eerst Sir
Winston Churchill. De hele procedure wil
doen uitkomen, dat de speaker uit traditie
niet benoemd wordt door de regering,
maar door het huis als geheel.
ZODRA DE SPEAKER is gekozen, wordt
hij van alle kanten toegejuicht. Hij drukt
William Shepherd Morrison, die acht jaar lang het hoge ambt van Speaker in het
Lagerhuis heeft uitgeoefend, in vol ornaat. Hij is deze week vervangen door Sir
Harry Hylton-Foster, die overigens precies zo'n pruik en toga zal dragen.
zijn dank uit, gaat zitten en wacht met
een benauwd gezicht af tot hij door de bei
de voorstellers zal worden „gehaald". Zijn
geveinsde weerspannigheid wordt ook
uitgelegd als een bewijs van bescheiden
heid, een poging namelijk om te laten blij
ken, dat hij zich eigenlijk ongeschikt acht
voor het zo gewichtige ambt. Op de ver
hoging voor zijn troon staande dankt de
nieuwe speaker het huis opnieuw voor de
hem aangedane eer. Dan neemt hij voor
KAN MEN, een eeuw na de geboorte
van Hélène Swarth, vijfenzeventig jaar na
hel verschijnen van haar eerste in onze
taal geschreven verzenbundel, nog waar
dering verwachten voor een dichteres,
wier poëtische oeuvre doortrokken is van
gevoelswaarden die, als zodanig al in een
kwade reuk, in hun verwoording tot de
taboes van onze taalschat werden gedegra
deerd? Men gelooft niet meer in lover, in
stergewemel en balsemgeur, wenen en
ruisen, liefdehart en godeknaap, herfst
goud en loolkendons. Maneschijn is „vieux
jeu" geioorden, zielen werden museaal,
rozen zijn hoe dan ook uit den boze en
het wemelt van rozen in de gedichten van
Hélène Swarth. Al tijdens haar jonge jaren
was het met haar dichterroem wisselvallig
gesteld „Er leven iveer groote zielen onder
onzen somberen hemel", schreef een groot
Tachtiger bij het. verschijnen van haar
„Blauwe Bloemen", een bladzijdenlange
loftuiting, die hij besloot met een aan
sporend „dat zij voortga, zij weet niet
hoe zeer haar naam eens in Nederland zal
gezegend worden". Hel was Lodewijk van
Deyssel die zo jubelde, dezelfde Van Deys-
sel die niet lang daarna onder het pseudo
niem A. J. in de toenmaals befaamde Am
sterdammereen niet alleen onioelwillen-
de, maar persoonlijk-krenkende critiek
publiceerde. Willem Kloos gaf een litterair
parool uit al zweeg hij nadien ostenta
tief toen hij haar „het zingende hart in
onze letterkunde" noemde. En Van Eeden
verdacht haar zonder evenwel haar
naam te vermelden ervan, niet te kun
nen gaan wandelen „of ze loert onder den
druk van haar verantwoordelijkheid als
Nederlands eerste dichteres, of er hier en
daar geen stemmingsbeeldjes fladderen, die
zij kan verschalken in een keurig gebor
duurd son-netje", en kwam later van
zijn vernederend-spottend oordeel terug.
Alleen de integere en standvastige Albert
Verwey bleef bij wat hij zei, waar hij in
haar eerste bundel het „levendige gevoel"
prees, dat „slag op slag levendig werd uit
gesproken"; en dan citeerde hij de vers
regel „ik heb mijn dag verdroomd, zoo doe
ik met mijn leven", die de Tachtiger
vrienden „elkaar glimlachend nagezeid"
zouden hebben.
HAAR MEDEWERKING aan De Nieuwe
Gids was dus maar van korte duur. Hélène
Swarth keerde terug tot De Gids, waarin
ze had gedebuteerd en die haar bij monde
van zijn redacteur Van Hall maar matig
gezind was. Van Halls waarschijnlijk op
het toch niet onverdienstelijke gedicht
„Geesten" geïnspireerde parodie „ik
droomde dat ik droomen zou een droom"
was kenmerkend voor de snelle kentering,
die er in haar even snel gegroeide roem
intrad. Ze liet zich er niet door ontmoedi
gen: een dichterleven lang ze werd
82 jaar oud bleven haar strofen stromen,
samen een dertigtal bundels, een driedui
zend gedichten: balladen, liederen, sonnet
ten, geschreven met een bewonderens
waardige technische vaardigheid, té ge
makkelijk waarschijnlijk, te weinig cri-
tisch stellig; te „eentonig" zei men elkaar
na, zonder te luisteren, zonder te lezen
zelfs misschien.
WANT ALS MEN innerlijk bereid is om
de rozen, de luwte, het azuur, het zonne
goud en het hemelblauw voor „lief" te
nemen en te beschouwen als wat ze zijn
namelijk het dichterlijk idioom van een
door onze klinische tijd doodverklaard
verleden dan blijft er aan onvervalste
poëzie ruimschoots genoeg over om Hélène
Swarth (in de bij P. N. van Kampen ver-
schnen keur bijvoorbeeld, die J. C. Bloem
uit haar werk samenstelde onder de titel
„Het zingende hart") bewonderend te her
lezen als romantisch dichteres van de on
voltooide liefde, de weemoed, de schoon
heid, de natuur, de verloren jeugd, het on
sterfelijke „meisje", de geluksdroom, de
ontgoocheling, de moed om zich altijd weer
op te richten en stand te houden in een aan
het dichterschap opgedragen leven.
,WaaR IS, dat haar poëtische kwaliteiten
verre ten achter blijven bij dichteressen,
wier levensgevoel met het hare vergeleken
kan worden: bij de beminnelijk-tragische
Marceline Desbordes-Valmore, Anna de
Noailles en Christina Rossetti. Strofen als
„when I am dead, my dearest", „Summer
is gone with all its roses" en „Remember
me when I am away" van Christina heeft
Hélène Swarth nooit kunnen schrijven.
Waar is ook dat nauwelijks één gedicht
van haar hand volkomen gaaf en vrij van
ondichterlijke „dichterlijkheden" is. De
ontsporingen in gemeenplaatsen, stoplap
pen en retorische wendingen zijn talrijk.
Maar even waar is het, dat men, haar bun
dels doorbladerend, telkens weer verrast
wordt door oorspronkelijke beelden, door
een eigen, zeer eigen stem en toonval, door
een waarachtig lyrisch-elegisch hartsge-
luid en het impressionistisch kleurenpalet
van haar woordschakeringen, die voor het
beste van de Tachtiger Mannen niet onder
doen. „Ik weet een boom, die staat alleen
te sterven", „En altijd zie 'k in droom
dienzelfden tuin", „Nu veegt de schemer
alle kleuren uit", „O wat ruischt toch zoo
luid, zoo beangstigend vreemd", dat zijn
versregels (en zo zijn er talloze in haar
oeuvre) die een gedicht kunnen dragen.
IN ééN GEDICHT uit haar bundel „Oc-
toberloover" vindt men Hélène Swarth ge
heel haar verlangen, haar angst, haar
heimwee, haar verdeeldheid:
„O die wereld van stralenden bloeienden schijn
en die afgrond zoo donker daaronder.."
Dat was poëzie en dat blijft poëzie. En
hoort men haar niet in de slotregel van
het gedicht, waarin haar de Engel der Ge
rechtigheid manend en dreigend ver
schijnt: „Ik zie die ogen en ik hoor die
stem"? Is zij in haar beeldvorming niet
bijna „modern", waar ze in „Heimwee" (uit
de bundel „Late Rozen") schrijft:
„Alle treinen ijlen door het duister
van mijn droefheid naar het ruime licht"?
HAAR BITTERHEID, haar weemoed,
haar „mystiek" in de laatste dichterjaren,
hadden een diepere grond dan de liefdes
smart, die zolang als de bron van haar in
spiratie heeft gegolden. Haar „lief", dat
„jeugdig beeld" in haar dichten vaak
vereenzelvigd met de vroeg gestorven
jonge god der Nieuwe Schoonheid Jacques
Perk was „de blauwe bloem" van de
Romantiek, van het romantische levens
gevoel, en die bloem was een droom, die
droom was verlangen, verlangen naar
een ontheven zijn van, een verheven zijn
bóven de tweespalt tussen leven en dood,
vervulling en werkelijkheid, liefde en ont
goocheling. Er is één gedicht „Slapende
Kamer" noemde ze het vol geruisloze
geluiden, vol aromen en licht, dat haar
poëtische kunnen op een bijzonder geluk
kige wijze tot. uitdrukking brengt: in die
kamer is een „zonvonk verdwaald",
„uit. een kamerding
kristal of koper tooverende een wel
van kleurenvreugde en stralenflonkering"
en die verzen z ij n een kleurentover, in
een diepe stilte.
MISSCHIEN VERGIS IK ME. Misschien
is er een eeuw na haar geboortedag tóch
nog genoeg oor voor haar stem om haar
bescheiden verwachting van een toekom
stige verstaanbaarheid te overtreffen en
postuum haar „levensdroom" nog schoner
te maken dan zij hoopte, waar ze dichtte:
..Ik schonk de wereld wat ik dacht en schreef
Opdat, als ik lang dood zal zijn en 't mos
Dekt op mijn graf mijn uitgewischten naam,
Nog twee of drie het boek dat ik nu geef
Herlezen, op een eenzaam plekje in 't bosch
Met dank en liefde; ik droom geen schooner
droom".
Men moet het er eens op wagen om in
deze tijd van ruimtevaart en atoomkracht
Hélène Swarth te herlezen, zonder voor
oordeel. Tussen de „O's" en „Achs", tussen
de afgedankte rozen en de geliquideerde
maneschijn, zal men strofe op strofe ont
dekken van de zuiverste poëzie. De regels
met dichterlijk onkruid kan men dan ge
rust laten voor degenen die met „Tachtig"
en zeker met een overgangsfiguur als
Hélène Swarth in het gelijk van hun
moderniteit hebben afgerekend.
C. J. E. Dinaux
het eerst op zijn zetel plaats en verklaart
de bijeenkomst voor verdaagd.
DE VOLGENDE DAG neemt hij op
nieuw zijn zetel in, het hoofd bedekt door
een korte grijze pruik zoals de Britse
rechters dragen en zonder zijn zwarte
zijden toga, om aan te tonen, dat hij nog
niet helemaal voor vol mag worden aange
zien. Hij wacht totdat de drager van de
zwarte roede verschijnt en volgt deze naar
het Hogerhuis, dat nooit bij name wordt
genoemd, maar altijd „een andere
plaats" heet. „Ga uit de weg voor de zwar
te roede", schreeuwt de politie in de wan
delgangen. Zijn naam is afgeleid van de
korte zwarte staf met zilveren knop, die
hij als teken van zijn waardigheid onder
de arm draagt. De lord kanselier beves
tigt als voorzitter van het Hogerhuis op
last van het staatshoofd de benoeming van
de speaker, hem verzekerende, dat de mo
narch dit een uitstekende keuze acht. De
speaker dankt en haast zich Hare Majes
teit eraan te herinneren, dat het Lager
huis oude rechten en privileges bezit. Dit
stamt uit de tijden dat die rechten nog
niet oud waren en helemaal geen vanzelf
sprekendheid. De lord kanselier stelt de
speaker onmiddellijk gerust door hem te
verzekeren, dat de vorstin inderdaad van
de positie van het Lagerhuis overtuigd is.
De speaker, vergezeld van de groep leden,
die met hem meekwamen, keert dan naar
het Lagerhuis terug. Voor het eerst galmt
het dan door de gangen: „Uit de weg voor
„meneer" speaker
AUSTRALISCH NIEUW-GUINEA
(UPI) Wanneer de eerste Rus of de
eerste Amerikaan landen zal op de
maan, dan zullen de rechten, die hij er
voor zijn land voor opeist, aangevoch
ten worden door inboorlingen van
Australisch Nieuw-Guinea die zeggen,
dat het hun persoonlijk eigendom is.
Bron van deze verklaring is Peter
Aiu uit Rivo, die alle inheemse over
leveringen in dit gebied kent. Hij zegt,
dat de maan oorspronkelijke eigendom
ivas van de bewoners van het eilandje
Malmal ten noorden van Madang.
Volgens Aiu werd lang geleden een
inboorling van Malmal benoemd tot
bewaarder van de maan, die hij altijd
overdag achter slot hield en wanneer
het donker inviel, buiten hing om
iedereen van licht te voorzien. Toen op
zekere morgen de mannen en vrouwen
van Malmal naar hun werk gingen op
het vasteland, gingen de achtergeble
ven kinderen naar het jongetje wiens
vader bewaarder was van de maan.
„Doe eens open en laat ons de maan
eens van dichterbij bekijken," zeiden
de kinderen. „Nee, dat mag ik niet,"
antwoordde het jongetje bevend. „Als
mijn vader er achter zou komen dat ik
de deur had opengemaakt terwijl hij
weg was, dan zou hij mij de afranse
ling van mijn leven geven."
Zijn kameraadjes plaagden hem
echter zozeer, dat het jongetje einde
lijk bezweek en de taaie lianen weg
nam, waarmee de deur was afgeslo
ten. Bliksemsnel rende de maan de
hut uit, de tuin door, een hoge boom
in. Een van de kinderen had genoeg
tegenwoordigheid van geest om de
vluchtende maan enkele stukjes gloeien
de kool in het gezicht te gooien in de
hoop haar te verblinden en haar licht
te doven.
Maar de ogen van de maan werden
niet getroffen en de ontsnapping was
volmaakt. Het zoontje van de bewaar
der van de maan klom hem na in de
boom. Maar de maan steeg er boven
uit, zweefde door het luchtruim en
kwam neer ergens tussen de aarde en
de sterren, waar zij sindsdien geble
ven is.