NEDERLANDSE INZENDING EEN DER BOEIENDSTE OP PARIJSE BIENNALE VOOR JONGE SCHILDERKUNST BECKET OF DE ERE GODS KINDEREN EN TELEVISIE ZATERDAG 24 OKTOBER 1959 Erbij PAGINA DRIE Een nieuw meesterwerk van Jean Anouilh - HET „DEPARTEMENT voor Audio-Visuele Bijstand" van de Universiteit van Mel bourne is bezig met een zeer belangrijk onderzoek naar de reacties van jeugdige personen op sommige soorten televisie-programma's. Drie jaren reeds is dat onderzoek aan de gang. In leidende radio-, televisie- en filmkrin gen in Australië volgt men het met zeer veel belangstelling. De bedoeling is vast te stel len, hoe goed de kinderen film verhalen in zich opnemen, welke films zij het liefst zien en hoe hun psychologische reacties op het geziene zijn. Het is nog vroeg om algemene conclusies te trekken, maar een paar zijn toch wel ver antwoord. Zo is bij voorbeeld wel komen vast te staan, dat normale gezonde kinderen op vallend goed bestand zijn tegen bepaalde filmprogramma's. Van geestelijke „beschadiging" is in hun geval geen sprake. Anderzijds zijn er aanwijzin gen, dat er kindertypen zijn, die wèl beschermd moeten worden. Hoe reageren jeugdige per sonen op de televisie-pro gramma's? Deze vraag rees in alle landen, waar de t.-v. haar intrede deed. En in alle landen ontstonden ook me ningsverschillen in opvoed kundige kringen over de be antwoording van die vraag. Geheel nieuw zijn die me ningsverschillen eigenlijk niet; zij ontstonden reeds, toen de jeugd regelmatig de bioscopen ging bezoeken. De komst van de televisie heeft ook in Australië de sa menleving beïnvloed en de populariteit van radio en bioscoop aangetast. De samen stelling der programma's is mede daarom een zaak van veel gewicht. In Australië is Allerlei emoties spiegelen zich af op de gezichten der „proef- kinderen" als zij naar een spannende tv-uitzending kijken. en de jeugdige kijkers zich bevinden, nagenoeg donker. Slechts enige infrarode lam pen zorgen voor een zwakke gloed. Tijdens de voorstelling maakt men bij dit licht film opnamen van de kinderen en hun reacties. Iedere opname duurt ongeveer dertig secon den. Men filmt vooral tijdens de spannendste en aangrij- het de „Broadcasting Control Board", die voor alle staten normen moet vaststellen voor de radio- en televisiepro gramma's. Het onderzoek wordt verricht door de Uni versiteit Melbourne. De Broad casting Control Board en de filmindustrie dragen de kos ten. Men past in Melbourne een nieuwe methode toe om de reacties der kijkers vast te stellen. Vroeger nam men foto's van de kijkende „proef- kinderen" met flitslicht. Te genwoordig maakt men de zaal, waarin het t.v.-toestel pendste fragmenten van het program, al maakt men ook opnamen 'tijdens de kalmere passages. Zo'n. „onderzoek- program" duurt ongeveer een uur. Hiervan legt men in to taal tien minuten vast op de filmstrook om later de reac ties der kinderen te kunnen bestuderen. De kinderen zien de filmcamera niet en weten niet, dat zij gefilmd worden. Men kiest een program, dat spannend is. Na afloop van iedere voorstelling draagt men de proefpersonen op, een kort verslag te schrijven van het geziene. Aan de hand hiervan is het mogelijk, hun aandacht, hun verwerkingcapaciteit en hun herinneringsvermogen te testen. Die verslagen en de film van de reacties der jeug dige kijkers bestudeert men naderhand nauwgezet. Men vertoont het „proef- program" telkenmale aan groepjes van acht tot tien kin deren van tien tot negentien jaar. De „proef-groepen" zijn afkomstig van alle mogelijke scholen. Bij gevolg omvat het onderzoek kinderen uit alle maatschappelijke standen, klassen en groepen. De uitkomsten van het on derzoek worden ter kennis ge bracht van de „Bi-oadcasting Control Board", die ze bestu deert en vervolgens doorgeeft met adviezen aan de instan ties, die belast zijn met de samenstelling der radio- en televisieuitzendingen. Het behoeft geen betoog, dat de resultaten van dit werk niet alleen belangrijk zijn voor Australië. Ook in andere landen kan men er zijn voor deel mee doen. Het is dus geen wonder, dat ook buiten Australië voor deze research hier en'daar reeds'veel be langstelling bestaat. TIJDENS EEN WANDELING langs de „bouquinisten" aan de Seineoevers viel, een jaar of zo geleden, het oog van Jean Anouilh op een collectie boeken over de „Overwinning van Engeland door de Nor- mandiërs", die in groen leer heel fraai waren ingebonden. Anouilh nam het hele pak mee naar huis, neusde en grasduinde wat door de vele honderden pagina's, en vond toen het onderwerp voor zijn laatste stuk, dat „Becket of de Ere Gods" is ge heten. Later werd hem v>erzekerd, dat het geschiedkundige waarheidsgehalte van de versie van de bewuste schrijver Augus- tin Thierry door de historici de laatste jaren niet zeer hoog meer werd aangesla gen. Het toneelstuk was toen echter al voltooid. „Voor een ernstig man zou 20 merkt Anouilh met de ironie die hem eigen is, in zijn programmatoelichting op met die onthulling der historische onbe trouwbaarheid al hel werk voor niets zijn verricht. Maar ik ben dan ook een licht zinnig en gemakzuchtig man, want ik werk voor het theater. Ik besloot dus dat het me koud liet. En gij?" HET ANTWOORD kan, van de zijde van de toeschouwer, niet minder positief zijn. Het is op zichzelf zeker interessant dit stuk van Anouilh te vergelijken met T. S. Eliot's „Moord in de kathedraal", waarin dezelfde stof, maar met een geheel andere belichting, werd behandeld. Maar véél belangrijker is het feit dat men zich hiervan de eerste tot en met de laatste scène gevangen voelt in de greep van een dra maturg die met deze Becket zeker een van de hoogtepunten in zijn rijke oeuvre heeft bereikt. Een meesterwerk dat slechts wordt ontsierd door een paar „bons mots" over Engeland die de schrijver wat al te gemakkelijk uit de pen zijn gevloeid en die Anouilh overigens met onbevangenheid zélf excuseert als uitvloeisels van zijn chansonnier-inslag, zodat ze zeker niet al te zwaarwichtig behoeven te worden op gevat. Bovendien zijn die enkele trekjes nog gemakkelijk te verwijderen. - THOMAS BECKET was een jonge, in telligente, artistiek-begaafde figuur aan 't hof van de Engelse koning Henry II, die zelf zeker niét uitmuntte door fijngevoelig heid of verstandelijke finesse. Maar juist vanwege die inferioriteit had de jonge vorst gevoelens van bewondering voor de hoveling opgevat, bewondering die zich snel tot een sterke vriendschap ontwikkel de. En het is die vriendschap tussen deze twee mannen die het grondmotief vormt van Anouilh's nieuwe stuk. De koning is in een zware oorlog met Frankrijk gewikkeld, en van de kant van de Engelse kerk ondervindt hij niet de morele en vooral niet financiële steun, waarop hij meent te mogen rekenen. Wan neer de aartsbisschop, die hem voortdurend weerstand had geboden, sterft, denkt Hen ry een slimme zet te doen door zijn vriend Becket tot hoofd der Engelse kerk te bom barderen. Becket waarschuwt hem ver geefs voor de gevolgen, welke hij blijk baar zelf voorziet. Die gevolgen laten niet lang op zich wachten. De dandy Becket blijkt een man met een sterk karakter. Nu hem de „ere Gods" in pand is gegeven, aanvaardt hij ook alle consequenties van die positie. Hij doet afstand van al zijn aards bezit en in plaats van de soepele handlanger wordt hij geleidelijk aan de beginselvaste tegenspeler van zijn vroege re beschermer. Voor de ietwat simpel- rechtlijnig-denkende en opvliegende vorst is het gedrag van Becket alleen maar uit verraad aan oude vriendschap te verkla ren. Zuiver-menselijk gesproken was het reservoir aan persoonlijke warmte en spontaneït, waaruit geput kon worden, bij de koning zeker ook aanzienlijk om vangrijker dan bij zijn meer subtiele ho veling. En wanneer de vorst ten slotte be sloten heeft de aartsbisschop voor het al taar in zijn kathedraal door beroepsmoor denaars uit de weg te laten ruimen, blijft hij het slachtoffer toch betreuren als een verloren vriend. De moordenaars zullen terecht worden gesteld, en de nagedachte nis van Becket zal als een held worden vereerd. Maar na die wraak die de koning terwille van het staatsbelang werd inge geven, blijft Henry als mens in eenzaam heid achter. En vooral een prooi der ver veling. NA ANTIGONE heeft Anouilh misschien geen stuk meer geschreven dat met deze sterke, viriele toon van waarachtigheid van begin tot einde voortdurend overtuigt (die enkele chansonnier-grollen dan niet meegerekend) een werkelijke tragedie, waarin alle hoofdfiguren, ieder op eigen manier en volgens de eigen wetmatighe den, gelijk hebben. De koning-bonvivant gedraagt zich tot in zijn felste woede-ex plosies niettemin altijd als een vorst, als een heerser. En de verfijnde aristocraat Becket blijft het wezen van zijn natuur toch getrouw, ook wanneer hij, als hoofd der kerk, een andere erecode adopteert, dan hij daarvóór als de metgezel van de koninklijke pierewaaier respecteerde. Zonder zich ergens in psychologische spitsvondigheden te vermeien, weet Anouilh de verrassende ontwikkeling in de gedragingen zijner personages voortdu rend waar te maken, en hij bereikt dat doel uitsluitend met de middelen van het theater. Niet als „denker" of als „ver nieuwer" maar wèl als dramaturg wordt Anouilh in zijn feilloos instinct voor het toneel vandaag door niemand geïvenaard. Hij is ontegenzeggelijk: de meester. Een meester die hier wordt gediend door een magnifieke Daniel Ivernel als de impul sieve vorst, een Bruno Cremer als een voorbeeldige Thomas Becket, een keur korps van actrices en acteurs en niet te vergeten door de sublieme decors van Jean-Denis Malelès die tezamen van deze Parijse première een grootse getui genis hebben gemaakt van de onver woestbare kracht van het Franse toneel. Frank Onnen EXPOSITIE VAN BIJ PRIJSVRAAG INGEZONDEN SCHILDERIJEN Op vrijdag 30 oktober zal burgemeester H. A. M. T. Kolfschoten in het Haagse Ge meentemuseum een tentoonstelling ope nen van schilderijen, die de industrie als onderwerp hebben. Deze expositie is het resultaat van een prijsvraag, die het ver bond van Nederlandse Werkgevers heeft uitgeschreven ter gelegenheid van zijn zestigjarig bestaan, dat eind oktober wordt gevierd. De prijsvraag is uitge schreven onder beroepskunstenaars, aan gesloten bij een erkende kunstenaarsorga nisatie. Het bekroonde schilderij zal wor den aangekocht voor 5000.-. De jury is samengesteld uit de heren J. N. van Wessem (voorzitter), B. Buijs, E. Fernhout, W. Hartman, D. Schulman en K. E. Schuurman. Bij de opening op 30 oktober zal de prijswinnaar door burge meester Kolfschoten worden bekend ge maakt (Van onze correspondent in Parijs) HET LAG VOOR DE HAND, clat „Parijs" niet met lede ogen het succes van de biënnales in Venetië en Sao Paolo, en zo veel andere initiatieven tot het tentoonstellen van moderne kunst in Europa en overzee, zou blijven aan zien. Te minder omdat zij, die geacht worden verantwoordelijk te zijn voor de beeldende kunsten in Frankrijk, er zich langzamerhand wel van bewust zijn, dat niet meer zoals een tien of vijftien jaar geleden, aller ogen zich naar Parijs blijven richten. Alen heeft dus, heel in telligent, een Parijse biennale oftewel tweejaarlijkse internationale manifestatie van jonge kunstenaars ingesteld. Zij is met steun van de staat en van de ge meente Parijs georganiseerd door de „Association Frangaise d'Action Artisti- que", in samenwerking met de Franse radio en televisie, beide ook eigenlijk staatsinstellingen. Veertig landen uit west en oost hebben geantwoord op de uitnodiging en werken van kunstenaars, die niet ouder dan vijfendertig jaar zijn, gezonden. Frankrijk heeft „charity begins at home" zelf voor een deel neming gezorgd, die ongeveer vier keer zo groot is als de inzendingen van de andere landen. Men heeft namelijk zo wel een aantal critici behorende tot de jongste generatie, als een aantal jonge schilders een groep laten samenstellen en daarenboven heeft het bestuur van de biennale zelf ook nog weer eens een aantal jongeren geïnviteerd. Aldus zijn kolen en geiten gespaard. En mag men een van de vele insinuaties van Franse zijde geloven dan hebben vooral de kunsthandelaars, met wie vele jonge schilders door een contract verbonden zijn, een belanrijke stem in het kapittel gehad. Insinuaties en verontwaardigde critieken heeft deze tentoonstelling namelijk direct al te verduren gekregen. Verscheidene verwijten zijn er, dat er teveel abstracten onder de inzenders zijn; andere dat ze er niet genoeg heeft. De eerstgenoemden zijn het felst en ze gebruiken de hartroerendste termen om hun hoorders ervan te overtuigen, dat de Europese schilderkunst in het slop is geraakt en dat de biennale haar daaren boven hopeloos blameert. De aan hangers van de abstracten menen het zelfde, maar juist door allerlei figura tieve richtingen. EN WAT DAN NOG, is men geneigd te vragen wanneer men er niet a priori van overtuigd is, dat aan degenen, die de in zendingen verzorgden, kwade trouw ver weten kan worden. Er is bij mijn weten geen criticus, die de jonge schilderkunst van alle landen ter wereld in zijn zak heeft. O ja, er zijn er genoeg die het ons willen laten geloven omdat ze onder aus piciën van een van die talrijke organisa ties van tegenwoordig eens een reisje naar de Verenigde Staten hebben ge maakt of omdat zij, toch in Venetië op kos ten van een importeur van films uit hun land tegelijk de „biennale" hebben „mee genomen". Maar het is uitgesloten, dat een gewoon mens, zelfs al is hij kunst criticus, alles weet van alle schilderkunst ter aarde. Laten we maar eens een voor beeld nemen: El Savador is een republiek in Midden-Amerika, waar op 13.000 vier kante mijlen 1,9 miljoen mensen leven. Uit de catalogus van de biennale blijkt dat er te midden van die 1,9 miljoen een mijn heer Gallejos Valdès woont, die de titel „directeur van schone kunsten" draagt. Hij heeft zes jonge kunstenaars uitgeno digd zijn land te Parijs te vertegenwoor- digen. Het blijkt dat de 25-jarige Daniel Antonio Montès wiens schilderij „Zonson dergang" nogal opvallend is opgehangen, waarschijnlijk wanneer hij hem kende in de Rotterdamse schilder H. F. Bie- ling zijn meester zou zien, en de 20-jari- ge Julio Hernandez Aleman toont met een aquarel dat Jan Wiegers voor hem het grote voorbeeld moest zijn. Nu, beiden hadden het veel slechter kunnen kiezen en wanneer zij beiden helemaal niet abstract zijn, dan is dat iets dat wij, onbevooroor deelde toeschouwers, maar te accepteren hebben. Ik blijf nog even bij El Salvador. Mijnheer Valdès schrijft in de korte ver antwoording (alle veertig, die verantwoor delijk zijn voor hun vaderlandse inzendin gen. hebben dat met meer of minder geest gedaan) dat de tijd van voorbereiding te kort is geweest zodat niet iedereen, die daarvoor in aanmerking kon komen, heeft kunnen inzenden. Ook dat is aannemelijk. Het heeft misschien veroorzaakt dat wij de Bernard Buffet van El Salvador heb ben gemist. Maar geeft het wat? Dit is een eerste tweejaarlijkse en de Fransen Een der door Anton Heyboer in Parijs geëxposeerde etsen, xvaarmee hij een reis beurs won. De hierbij gereproduceerde ets werd gefotografeerd in Galerie Espace. zullen er wel tot in der eeuwigheid mee doorgaan, hetgeen ook niet alles is. IEDERE TENTOONSTELLING van moderne beeldende kunst zal onvolledig zijn (tenzij zij dan door een van die be tuttelaars zou zijn georganiseerd..) en nooit zal zij iedereen kunnen bevredigen. Dat hoeft ook helemaal niet. Hoofdzaak is dat er een biennale is en dat er gelegen heid bestaat, in één museum, het museum voor moderne kunst van de stad Parijs aan de Quai de Tokio, kennis te nemen van meer dan duizend schilderijen, teke ningen, grafiek en beeldhouwwerk, ge maakt door jonge kunstenaars uit een stuk of veertig landen. Men behoeft er trouwens geen minuut aan te twijfelen, dat de jonge kunstenaars van de landen, die niet zijn vertegenwoordigd (Sovjet- Rusland b.v.) weinig of niets afwijkt van hetgeen men hier te zien krijgt. Het is namelijk een van de eerste dingen, die op vallen bij het bezien van de expositie: be houdens kleine verschillen, veroorzaakt door ,,'s lands gelegenheyt", wordt er in de gehele wereld vrijwel eender geschil derd en vooral in eendere variaties. Zoals eens, zestig jaar geleden, het impressio nisme hoogtij vierde maar terzijde noch de romantici noch de pre-expressionisten ontbraken (ik schenk u alle andere mo gelijkheden) zo hebben wij thans de ab stracten, van wie ik u zeker alle honderd varianten schenk, en we zien tegelijker tijd dat er nog jongeren zijn, die het fi guratieve niet versmaden. Dat niet al leen, zij schilderen zelfs mooie, goed ge componeerde werken waarbij zij het ex pressionisme nieuwe impulsen geven (de Nederlander Jan Sierhuis, geboren 1928, is er zo een in zijn Prinseneiland) terwijl er ook zijn, die een allerliefst primitivis me gebruiken om vreselijke ervaringen te beelden (de Joegoslaaf Vojislav Stanic in zijn „Oorlog" bijvoorbeeld). NATUURLIJK, ER ZIJN bij deze „onder de vijfendertig-jarigen" velen, die de ab stracte kunst belijden. Gelukkig, want het is een richting, een uitingsvorm zo men wil. die beantwoordt aan de geestesge steldheid van onze tijd. Natuurlijk zijn er onder hen ook velen, die er naar de me ning van uw berichtgever beter aan zou den doen, uitvoerig en lang het werk van Paul Klee te bestudex-en, een leex-boekje „hoe leer ik schilderen met olievex-f" te lezen dan wel eens een jaartje te gaan te kenen. Maar dat. is toch vanzelfsprekend wanneer men het werk van jonge schilders ziet? Er zijn namelijk ook schilderijen op deze biennale, die getuigen van een groot talent en die ons, wanneer we ons over tien of twintig jaar nog al die moeilijke namen herinnex-en, zullen doen zeggen: kijk van die man herinner ik me het werk op die rommelige tweejaarlijkse van 1959. Toen al kon je zien, dat hij iets zou worden. Terzijde: het ligt ook voor de hand dat eens, over vijfentwintig jaar een dan we reldberoemd schilder in een interview zal zeggen: „en dan te denken, dat „ze" (dat zijn wij, de critici) in 1959, toen ik met moeite één schilderijtje op de Parijse bien nale had, schx-even, dat ik maar liever een boekje (enzovoorts, zie boven) had moeten kopen..." WIE TRACHT DE tentoongestelde wer ken met enige objectiviteit te bezien, gaat na zijn bezoek eigenlijk eerder opgelucht en met goede moed naar huis. Men schil dert nog in deze vreselijke wereld en men schildei't met overtuiging. Men schildert goed en men schildex-t minder goed. Maar aangezien men slechte schilderijen altijd gauw vex-geet en goede in herinnering blij ven, is het beeld van de jonge hedendaag se kunst in het algemeen er eex-der een dat bewondering vx-aagt. dan een dat tot te genspraak dwingt. Het heeft niet de minste zin, de lezer een waslijst van namen te ge ven zoals sommige Franse bladen dat wel hebben gedaan. Natuuidijk kan men, schil derij na schildei'ij, beeld na beeld, ets na ets, vijven en zessen, een vier plus, een negen of een tien uitdelen. Het zou eer der belachelijk zijn. Hoofdzaak is dit: le vend en boeiend is de beeldende kunst van heden. Onder de jongex-en leven sufferds en knoeikousen, maar veel meer halve of hele talenten met een levendige geest en het eerlijke ideaal, iets moois te maken. Weinigen van hen hebben zelfs reeds thans in de ogen van een eigentijdse beschouwer van hun werk iets uitzondex-lijk indruk wekkends bereikt. Is het niet voldoende om de volgende biennale met vertrouwen af te wachten? TOT SLOT EEN ENKEL woord over de Nedex-landse inzending. Zij is bijeenge- De hierbij afgebeelde litho, uit de binnen kort te verschijnen bundel litho's en ge dichten „Lithologie", behoorde tot de in zending van Lucebert op de biennale in Parijs, waar hij een reisbeurs won. De foto werd gemaakt in Galerie Espace te Haarlem, waar Lucebert thans met werk is vertegenwoordigd. bracht door de bekwame Jan van Heel, die vooi-zitter is van de aankoopcommissie van het ministerie van Ondex-wijs, Kun sten en Wetenschappen en die in deze functie een soox-t sintex-klaas voor de Ne dex-landse beeldende kunstenaars schijnt te zijn. Hij heeft een uitmuntende inzending van tachtig nummers (ze is de gx-ootste na die van de Fx-ansen) mee naar Parijs gebx-acht, hij heeft flink ruzie gemaakt met de architecten van de expositie (die overi gens van de x-uïne van dit museum een aardige expositiegelegenheid hebben ge maakt) en hij heeft zelf, tegen hun oor spronkelijke plan in, alles zo gehangen als hij het nodig oordeelde. Hij heeft juist gehandeld. Zonder enig chauvinisme kan wox-den geconstateex-d, dat de Nedex-landse sectie een van de boei endste van de biennale is geworden, om dat er variatie is en kwaliteit. Voor wie in Pax-ijs woont en niet alle vaderlandse ten toonstellingen kan bezoeken, zijn er vex-- rassingen. Zo voor ons de spinneweb-ver- fijnde tekeningen van Gerard van den Eerenbeemt, het kleine kubistisch-expx-es- sionistische schilderijtje „De Student" van Emmy Eex-dmans, de dx-oeve gouaches van Auke de Vries, de melancholisch-ix-o- nische aquarellen van Co Westerik en de indrukwekkende gx-afiek van Anton Hey- boex-. Twee bijzonder knappe, lineaix-e stillevens van Kees Franse heeft Jan van Heel een van de eerste dagen van de ten toonstelling voor 100.000 francs per stuk aan een Amei-ikaanse verzamelaar vex-- kocht. Zij wax-en de eex-ste schilderijen van de biennale, die een koper vonden. Mm

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 15