Vii£ maai een dichtei&daad LUCHTGEVECHTEN BOVEN HET STRAND Litteraire Kanttekeningen Populair-wetenschappelijke boeken ZATERDAG 7 NOVEMBER 1959 Erbij PAGINA DRIE EEN BUNDEL ESSAYS VAN ALFRED KOSSMAN Nijmegen ondergraven het gezag der jaartallenboekjes The New York Herald Tribune over het televisieschandaal 'ALFRED KOSSMANN behoort tot de zeer weinigen onder de jongeren, die de kunst van het essay het vierde litte raire genre naast lyriek, epiek en drama weten te hanteren met een composito rische vaardigheid, die de spirituele be koring van deze prozavorm op de gelukkig ste wijze tot haar recht doet komen. Een thema te bespelen, het te variëren, het in die variaties steeds nauwer te omcirkelen tot het in het slotakkoord zijn kern prijs geeft dat vereist een geestelijke lenig heid, een beschouwelijke bondigheid, een speelse ernst, een bewegelijke distantie, die nu niet bepaald in de lijn liggen van de Hollandse zwaarwichtigheid. Zoekt men naar historische voorbeelden, dan moet men teruggaan tot de klassieke oud heid, tot Plutarchus, Lucianus en Cicero, tot Plato als men wil, die betoog en ver toog in de elegantste vorm van creatieve bespiegeling presenteerden. Montaigne, die het genre zijn naam gaf, verleende het essay als zelfstandige kunstvorm de mo derne signatuur van eexi volwaardige pro zakunst, voor wier verwantschap de no velle en in zekere zin de autobiografie! zich niet behoeft te schamen. Ook het essay is „creatie" en als creatie een vorm van zelfonderzoek, van zelfbekentenis. Os car Wilde (ik denk aan zijn sublieme „In tentions"), Walter Pater, Paul Valéry, Mo- ritz Heimann, Claude-Edmonde Magny, Thomas Mann en T. S. Eliot schreven één voor één briljante essays, stilistische won derwerken, waarvan de compositie even veel genot verschaft als de inhoud. De iro nische geest van Kossmann, zijn levens houding van het voorbehoud, zijn om met Thomas Mann te spreken „politiek van de vrije hand," waren de auteur van „De rijmende dood" als Salamander boek verschenen bij Querido's Uitgevers maatschappij Ï7i 7iiet geringe mate be hulpzaam bij het creëren van een vijftal biografieën, dat is afgestemd op de finale van de dood. VIJF DICHTERSLEVENS van Gott fried Keller, Heinrich von Kleist, Willem Kloos, Stefan Zweig en Nikolaus Lenau heeft Kossmann getoetst aan de wijze waarop ze hun afsluiting vonden in dit aardse bestek. Kossmann liet daarbij wij selijk het bovenzinnelijke aspect buiten discussie. Het behoort niet tot zijn the ma: hij beschouwt de dood, zou men kun nen zeggen, als een levensprobleem, als de uiteindelijk-beslissende levensessentie. In de geest van een aan de dichter Lenau ontleend citaat, dat hij als motto aan zijn boek vooraf doet gaan, verlangt hij van de dood, van de wijze van sterven, een antwoord 'op de vraag naar de zin van de ze in meerdere of mindere mate gekwel de mensenlevens, naar de zin van het men selijk bestaan in het algemeen. Men moet de inleidende overpeinzing („Het uit zicht") enkele malen aandachtig lezen zeker als men met het overige werk van deze intelligente schrijver, met zijn novel- listische romans en gedichten, niet door en door vertrouwd is wil men voorbe reid zijn op de persoonlijke wijze waarop dood en leven, kunstwerk en dood, leven en kunstwerk, met elkander geconfron teerd worden. Er is hier een drie-eenheid van bestaan, scheppen en sterven, al dan niet in strijd met elkaar, in het spel, die in déze trant bezien en beschreven, ruim schoots stof oplevert voor beschouwingen die van het verbijzonderde opklimmen tot het algemene reden, waarom ook lezers die met de ter sprake gebrachte dichter figuren en hun oeuvre bekend zijn, het schouwspel van een menselijke tragiek, dat Kossmann hun voortovert, op zijn minst geboeid, maar veelal als persoon lijk daarbij betrokken zullen volgen. In die inleiding stelt de auteur zich namelijk met de ironie van de ironie, met een hogere potentie van de ernst dus, voor als een man die het leven beschouwt als „een schone gruwel". Hij heeft het lief en vreest het, zoals hij de dood als integrerende macht van het leven liefheeft en vreest. Hij kijkt, zegt hij, altijd „met één oog van afschuw en één oog van bewondering, met één oog van wanhoop en één oog van verwachting." Hij is blij met leven en lot, hoewel hij beide verfoeit, en voelt zich thuis in zijn tijd, ofschoon hij deze veraf schuwt. Deze ambivalente levenshouding, dit „ja" in het „neen", is allesbehalve ne gatief: Kossmann, die de onontwijkbaar heid van de dood in het leven herkent en erkent, ontleent daaraan zijn „lof der vergankelijkheid": juist omdat het leven eindig, omdat het episodisch is onder de dictatuur van de dood, is het rijk, is het uniek, is het zinrijk, binnen de grenzen van zijn betrekkelijkheid. Men leeft in be trekking tot de dood en hoe was de dood van dit vijftal dichters? Bevestigde hij hun leven? Sanctioneerde, ontkende, versluier de, logenstrafte hij hun leven? Was hij een slotakkoord, een dissonant, een orgel punt? Gaf hij zin aan de turbulente ge beurtenissen, innerlijke zowel als uiterlij ke, die hun aardse gang bepaalden? GOTTFRIED KELLER, de schrijver van „Der grüne Heinrich," die in zijn „Mensen van Seldwyla" een eresaluut waan was bezweken. Stefan Zweig, in wiens verfijnde geest de Oostenrijkse tra ditie nabloeide Zweig, bescheiden, hulp vaardig, humaan, idealistisch, de vriend van Romain Rolland, een pacifist tot in het uiterste, capituleerde ten slotte voor de ondragelijkheid van het verraden leven en voor het lot, zoals dat de zijnen had gemaltraiteerd. En Lenau? Voorbestemd UIT VELE ONDERZOEKINGEN was bekend, dat in Nij megen tussen de jaren 70 en 103 het tiende legioen van de Romein Trajanus gelegerd was dat naar deze gewesten was gedirigeerd voor het onderdrukken van de Batavenopstand van Julius Civilis. Zo stond het in de boeken en iedereen had er vrede mee. Bij de recente opgravingen door de Rijksdienst zijn echter tot ieders verbazing ook sporen aangetroffen van het in Xanten gelegerde dertigste legioen, dat pas in het jaar 120 naar elders vertrok. En nog vreemder is, dat ook sporen zijn aangetroffen van het slordig met de spullen omspringende achtste legioen, dat volgens de kronieken nóg verder van hier was gelegerd, namelijk in Straatsburg. „Daar zitten we echt mee in onze maag en het is niet gemakkelijk te verteren", aldus prof. Brunsting uit Leiden, die de leiding heeft van de op gravingen in Nijmegen. Aangenomen wordt nu in ieder geval, dat het vertrek van het tiende legioen in het jaar 103 niet heeft betekend, dat er nadien geen Romeinse soldaten meer in ons land zijn geweest, zoals we uit de geschiedenisboekjes hebben geleerd. Het staat nu wel vast, dat tot ongeveer het voor de onvervulbare liefde, zocht hij zijn toevlucht bij de wanhoop, zijn heil bij het Oudheidkundige vondsten bij volmaakte gedicht, zijn geluk bij het on- geluk, zijn troost bij de dood, tot hij waan zinnig stierf. Vijf levens, vijf maal een dood, vijf maal de ultieme vraag hoe de dood op het leven antwoordde en vijf maal een tragiek, in het ja dan wel in het neen van de dood. DE PERSOONLIJKE VISIE van Koss mann, zijn veelal oorspronkelijke inter pretaties van het biografische feitenma teriaal, zoals zich dat tegen de achtergrond van de dood en in het perspectief van een creatief levenswerk voor Kossmann ging aftekenen, heeft tot verrassende, hier en daar ook tot merkwaardige conclusies ge leid, die ik niet graag zonder voorbehoud zou onderschrijven. Dat Kloos niet, zoals hij dichtte, „viel in zijn pracht", dat hij niet stierf „als een vlammend vuur", maar als een dovende kaarsvlam, dat hij een halve eeuw van zijn dichtersleven be steedde aan de creatie van de mythe van zijn uitverkorenheid, in plaats van aan de creatie van gedichten die hem zouden overleven, is nog geen reden om als Koss mann tot de slotsom te komen dat hij „leu genachtig tot in het uiterste, een zinledig voortbestaan prefereerde boven onder gang". Wie anders dan Kloos-zelf zou de zinledigheid van dit tragisch verlopen le ven kunnen bepalen? En wie zal, niet zélf voor een soortgelijke keuze geplaatst, de zelfmoord van Zweig houden voor een ver loochening van de haast krampachtige le vensbevestiging in zijn werk en in deze dood een belijdenis zien van een „einde- lijke eerlijkheid"? EEN ANDERE VRAAG: komt Koss mann met dergelijke uitspraken niet in conflict met zijn elders geformuleerde overtuiging dat „de scheppende mens twee levens heeft: zijn persoonlijke en dat van zijn werk", welke beide existenties, hoewel elkaar voortdurend beïnvloedend, „toch vrij onafhankelijk van elkaar zijn" en zich „ontwikkelen volgens eigen wet ten"? Ondanks mijn reserve ten aanzien van deze en dergelijke gevolgtrekkingen, die het levensbeeld hier en daar dreigen scheef te trekken ten koste van het doods beeld (en omgekeerd), houd ik deze bun del voor een uitnemend specimen van es sayistische kunst en van een oorspronke lijke, zij het dan ook betwistbare visie. jaar 175 hier Romeinen hebben rondgezworven. En dat kunnen dan soldaten van bewakingskorpsen van andere legioenen zijn geweest, die naar deze streek waren gezonden om het enorme kampement dat door het tiende legioen was verlaten, bezet te houden. En die decennia hebben de bewakers niet in ledig heid gesleten, want het is duidelijk dat er tussen 103 en 175 nog heel wat aan het kamp werd vertimmerd. Ook letterlijk. Er zijn spijkers teruggevonden van 40 centimeter lengte, waar mee men enorme balken aan elkaar heeft kunnen vastnagelen. TOT DE OPGEDOLVEN kostbaarheden waaruit de aan wezigheid van Romeinen wordt afgeleid, behoort voorts een munt uit het jaar 164. Maar tenminste even blij zijn de archeo logen met een ruim vijftig kilogram wegend stuk waterleiding buis dat in de bodem werd aangetroffen. Mede door de vondst van een waterput die zestien meter in het vierkant was en tot enkele tientallen meters diepte reikte, en door het vinden van een fundament van een watertoren, kan worden aan genomen, dat het kampement in Nijmegen, waar 6400 legioen soldaten waren gelegerd, voorzien is geweest van een voor- treffeliike watervoorziening, welke vertakkingen vond naar alle belangrijke barakken. De loden buis die in de grond werd aangetroffen, en die nu met vele andere bodemschatten een plaatsje heeft gevonden in het Rijksmuseum Kam te Nijmegen, heeft een doorsnede van twintig centimeter en is van een soort die slechts bij hoge uitzondering door de Romeinen werd Het uitgraven van de waterput. Het weggespoelde zand wordt trapsgewijs omhoog gebracht. gebruikt bij voorzieningen „in den vreemde". Nero noemde dat „overbodige luxe". Maar Nero woonde ver van hier en misschien was hij niet sterk in het lezen van hem toegezonden kosten berekeningen, aangenomen dan dat men in die tijd iets aan kostenberekening deed. HOET HET OOK ZIJ. Nijmeegse boeren die in later eeuwen de grond ploegden, waar eens het Romeinse kamp lag. hebben de ontduiking van de voorschriften uit Rome wel kunnen waarderen. De boeren immers vonden de buizen en verdienden er flink geld aan. Eén buis hebben zij niet gezien en deze is nu dus in handen ge vallen van de archeologen, die er blij mee zijn als een kind met het mooiste St. Nico- laascadeau. Deze en andere vondsten, on der andere de resten van een smederij en diep in de grond verborgen sporen van de 2000 jaar oude klokbekercultuur, zijn de belangwekkende resultaten van de recente opgravingen in Nijmegen. DE ARCHEOLOGEN hebben voorlopig weer studiemateriaal voldoende en zullen er te zijner tijd deskundige en diepgaande verhandelingen over schrijven. Of hun voorraad schatten thans nog belangrijk kan worden uitgebreid, is twijfelachtig. Het geld dat voor de onderzoekingen be schikbaar is gesteld, is namelijk bijna op. En lang wachten op nieuwe financiën is uitgesloten, omdat in het voorjaar wordt begonnen met de bebouwing van het ter rein. Dan kan het opnieuw vele honderden jaren duren alvorens archeologen de kans krijgen om op uitgebreide schaal rond te speuren in de bodem van Nijmegen, waar men overigens vele jaren lang haast geen spade in de grond heeft kunnen steken zonder iets ouds naar boven te halen. Het DE PIJNLOZE BEVALLING voor Nederland bewerkt door J. M. Sonnen, chirurg. Uitg. Van Holkema en Waren- dorf, Amsterdam. Een fleurig uitgevoerd boekje, dat ons kennis doet maken met de methode van Lamaze, een Fransman die in Rusland een methode vond, berustend op tot het voorjaar te kunnen voortzetten, spieroefeningen een ontspanningstechniek. Bij de methode Lamaze wordt vanuit de psyche gewerkt. Men moet „een activi- teitscentrum" aanleggen, dat de pijnprik- kels onderdrukt. Ook blijkt de adem- halingsbeheersing van groot belang. Het het werk van physioloog Pavlov over de boekje bevat nu een uitgebreide inleiding voorwaardelijke reflexen. Zelfs bij de be valling kunnen we kiezen tussen een Angelsaksische en een Russische manier. De methode van Read leert vooral via niet meer bergen. Maar hoe veel men ook reeds heeft verzameld, archeologen wen sen altijd meer, teneinde te kunnen nagaan of hun voorgangers het bij de geschied schrijving bij het rechte eind hebben ge had of niet. Zij beleven nu spannende dagen en op de zeer bijzondere opgedolven loden buis wijzend, pogen zij de bewaar ders van de rijksschatkist te kunnen ver- j murwen voor het afgeven van de laatste C. J. L. Uinaux Rijksmuseum Kam kan de vondsten haast portie geld die nodig is. ■t IN DE VERLATENHEID van een door deweekse dag ligt het Wijker strand on der een prachtige najaarslucht. Het diep- violette grijs van buien wordt telkens weer onderbroken door strepen en slier- bracht aan de burgerdeugd stierf zoals ,ten van een vreemd en wat rosgig Qker_ hij begon: als een „groene Hendrik", een zelfkweller, eenzaam en verward van geest, met ogenblikken van navrante hel derheid. De geniale Kleist, die zich „met het absurde vermaakte," doodde wat hij liefhad en sloeg de hand aan zichzelf. Wil lem Kloos, verafgood in zijn jonge jaren door vrienden en als het instrument van een goddelijk dichterschap door zich zelf, sloot de ogen als een in zijn eigen mythe ingesponnen cocon een halve eeuw nadat zijn talent onder zijn eigen- geel, dat de late middagzon tussen de wol ken weet te toveren. Het strand veel „schoner" dan de ware jutter wel plezie rig vindt, zal vermoedelijk pas de moeite waard worden in de buurt van de beroem de aanspoelselplek bij de Noorderpier; en dus beginnen we de wandeling in de rich ting IJmuiden. Al van verre ziet men beweging en druk gedoe van meeuwen. Zilvers en een en kele mantelaar met zijn statig-zwarte rug en vleugeldek zijn ijverig aan het foura- ger te ontkomen, maar de afstand, tussen valkachtigs in zijn uiterlijk. In de verte komen drie zilvermeeuwen hem al zweef vliegend tegemoet en dan ineens raakt één daarvan kennelijk bij het zien van die valkachtige, zwarte meeuw volkomen in paniek. Hij laat zijn maats in de steek en zwenkt met een felle draai plotseling af over het strand. En het lijkt wel of de donkere nieuwkomer juist hierop heeft ge wacht. In minder dan geen tijd zit hij vlak achter de vluchtende meeuw en nu doet hij wel heel veel aan een valk denken met zijn sterk geknikte vleugels en zijn on gelooflijk behendige manier van vliegen. DE ACHTERVOLGDE meeuw tracht steil hoogte te winnen om aan zijn bela- geren bij de waterlijn. Er ligt daar een allegaartje van levend aangespoelde schelpdieren, dito zeesterren en dode krabbetjes en daar pikt ieder het zijne uit. Zodra we naar hun zin te dichtbij komen, gaan de zilvermeeuwen wantrouwig een hen blijft gelijk. Dan probeert de meeuw het onverwacht met een wilde vrille, om laagdwarrelend tot. vlak boven het strand en vandaar weer snel optrekken. Maar het baat hem niet. De achtervolger doet pre cies hetzelfde, zo mogelijk nog behendi- paar stapjes zee in, al heel gauw gevolgd ger dan zijn slachtoffer. Deze manoeuvre door mantelmeeuwen. En nog even later zwaait de hele troep in een wijde boog weg om een eindje achter ons weer neer te strijken en de maaltijd voort te zetten, of om een heerlijke lange zweefvlucht bo ven de duinvoet te beginnen. BEHALVE HET gestage ruisen van de geeft ons alleen mooi de gelegenheid op elke vleugel van de meeuwenjager een lichte vlek te zien. Ook zijn wigvormige staart valt nu duidelijk op. gesierd door één naar achteren uitstekende veer. De diagnose is nu wel te stellen: een kleine jager, en wel de donkere vorm. Hij hoort twee van die verlengde staartveren te zee is er geen geluid op het strand. Maar hebben, maar de breekbaarheid van deze ineens wordt de „stilte" verbroken door attributen kennende, mogen we veilig aan een tamelijk hoog klinkende, piepende yo- nemen, dat er een is afgebroken, gelroep. Een torenvalkje boven het duin? Nee, daarvoor was het geluid te zeer ge- INTUSSEN WORDT het gevecht, of lie- dempt, te sterk gesmoord. Even zoeken ver: de achtervolging, onverdroten voort- in de lucht boven de zeereep en we zien gezet en het is de in zijn gewone doen toch hoe daar een opvallend donkere vogel zo brutale zilvermeeuw aan te zien dat hij komt aanzeilen, meeuwachtig maar met het van minuut tot minuut benauwder erg spitse vleugels; en als hij even een krijgt. Wanneer het hem te bar wordt en paar slagen doet, krijgt hij ineens iets hij blijkbaar helemaal geen uitkomst meer ziet, maakt hij even een duidelijk kokhal zende beweging, spert zijn grote gele sna vel wijd open, en daar komt alles naar bui ten wat hij misschien nog maar weinige minuten geleden in pais en vree temid den van zijn soortgenoten naar binnen werkte. Van dit ogenblik af heeft de jager niet de geringste belangstelling meer voor zijn schijnbare slachtoffer. Hij maakt een griezelig snelle duikvlucht en nog voordat het meeuwendiner het strand heeft be reikt, is een gedeelte ervan in de bek van de jager verdwenen. De meeuw zeilt al weer boven het duin. En de luchtpiraat vervolgt zijn weg, op zoek naar volgende lekkere hapjes, listig te ontfutselen aan zilver- of mantelmeeuwen, die zich door zijn ongunstige verschijning zullen laten intimideren. MERKWAARDIG eigenlijk, deze hele manier van doen bij beide vogels. Wan neer zo'n meeuw, die er zich in de lente helemaal niet voor geneert de kuikens van allerlei vogels stuk voor stuk te verslin den, een beetje „verstandig" was geweest in het aanpakken van dit incident, was er niets gebeurd. Hij had bijvoorbeeld dood rustig op het strand kunnen gaan zitten en de jager zou hem niet verder hebben las tig gevallen. Omdat het nu eenmaal zijn natuurlijke aanleg is alleen vliegende voedselleveranciers te achtervolgen. Doordat echter beiden doen wat ze nood zakelijk moeten doen doodsbang weg vluchten en snel achtervolgen is het voor de jager mogelijk aan de kost te ko men. Dat kan ons veel stof tot overden king geven, niet alleen ten aanzien van de rover maar ook inzake zijn slachtof fer! Kees IIana. over alles de zwangerschap betreffend, en daarnaast eenvoudige oefeningen. Het be sluit met een reeks tevredenheidsbetui gingen van hen die „slaagden". De me thode wordt in een wat weke stijl be handeld, waarschijnlijk afgestemd op het Franse publiek. Wij zijn niet zo gevoelig voor de apotheose aan het slot, waarbij de methode aangeprezen wordt als een soort heilsinstituut, waarin de moeder een beter mens wordt. HET MENSELIJK LICHAAM Elbert Tokay. Uitg. Servire Luxe-pocket. Het is mogelijk voor 2,95 goed en degelijk voorgelicht te worden over bouw en ver richting van het menselijk lichaam. Het boekje eist van de lezer wel inspanning en belangstelling. De uiteraard sobere illustraties geven alleen het allerwezen- lijkste. De anatomische namen en ver richtingen worden ook in het Latijn ge noemd. Het is in zijn beknoptheid vol ledig en kan door verpleegsters en even tueel door leerlingen van middelbahe scho len gebruikt worden. HET AVONTUUR VAN HET LEVEN Rostand/van Rijsinge. Uitg. Meulenhoff- Pocket. Een gesprek tussen Rostand en een interviewer die op het niveau van de ge- interviewde staat en waarbij alle grote vragen als „waar komen wij vandaan wat zijn wij waarheen gaan wij" be handeld worden. Het vraag- en antwoord spel is uitermate boeiend en mist alle zwaarwichtigheid. DOOR GOEDE VOEDING GOED GE ZOND door de Amsterdamse oud-hoog leraar prof. dr. B. C. P. Jansen. Uitg. v. Gorcum, Assen. Een boekje dat niet beant woordt aan zijn titel. Men vergeeft het de pionier van het vitamine-onderzoek (hij synthetiseerde met Donath voor het eerst vitamine BI en kon dit aan Eijkman, de ontdekker, ter hand stellen) echter gaarne voor zijn weliswaar onvolledige maar in teressante opmerkingen, die hij maakt over de vele nieuwe gezichtspunten die de laatste jaren over de samenstelling van de voeding naar voren gekomen zijn. Een summier en boeiend boekje, dat belang stelling naar meer feiten wakker roept. HET SLECHTHORENDE KIND door drs. W. Croonen en dr. F. J. Willems. Uitg. de Toorts, Haarlem. Het is een uitstekend idee geweest van de uitgeverij de Toorts om een boekje te wijden aan het slecht horende kind. Het gehoor is de belangrijk ste weg van het menselijk contact. Altijd zijn er speciale opvoedingsmoeilijkheden te verwachten bij dove of slechthorende kin deren. Om de ouders te helpen bij hun taak die hun niet uit handen genomen wordt door de technische hulp van vak mensen als oorarts en psycholoog, werd dit boekje geschreven. Het geeft uiteen zettingen over de betekenis van het ge hoorapparaat, het liplezen, de opvoeding en tenslotte de sociale positie van de slechthorenden en de doven. De horenden kunnen er uit leren, dat een van de voor naamste klachten der doven hun ongeduld betreft. DE RIJKDOM DER LATE LEVENS JAREN door Clarence H. Hamilton. Uitg. de Toorts, Haarlem. „Ik constateerde dat er duizenden boeken bestaan over ouderen. Zij zijn meestal geschreven door jongeren en niet bedoeld om ons te helpen, maar om een steun te zijn voor anderen, die ons helpen oud te worden. Je krijgt het gevoel dat ouder worden alleen lastiger worden is. Er zijn boeken die onze kin deren vertellen, hoe ze met ons moeten op schieten, en boeken die handelen over hobby's, en hoe we eventjes opzij moeten gaan om het leven van jonge en actieve lieden niet in de war te brengen" „Als je daar veel over leest, krijg je bijna de aan vechting om in het dichtst bijzijnde water te springen; omdat je dat nog zélf kunt". Dit is de zeer geestige introductie van de schrijfster, die op elke bladzij toont dat zij Naar aanleiding van het televisieschandaal in Amerika, waar gebleken is dat enkele quiz- spelen niet meer waren dan goed ingestudeer de spektakelstukken om een zo groot mogelijk kijkerspubliek te krijgen ten ba'te van het ef fect der reclame-inlassen, laten wij hieronder een der meest gezaghebbende journalisten uit Amerika aan hel woord, Walter Lippmann. Zijn commentaar werd afgedrukt in de New York Herald Tribune van vorige week zater dag. Lippmann noemt de fraude zo gigan tisch, dat de grondslagen van het televisie bedrijf erdoor wankelen. Het was niet het werk van een paar bedriegers, die in het gezelschap van onkreukbare mensen had den weten binnen te dringen, daarvoor was de fraude te groot, te uitgebreid en te goed georganiseerd. Er was sprake van een enorme samenzwering om het publiek te bedriegen teneinde het adverteren voor de adverteerders aantrekkelijk te maken. Niet een of andere enkeling is erbij be trokken, maar het bedrijf als geheel, aldus Lippmann. De omvang van de fraude is volgens Lippmann een bittere afspiegeling van de morele toestand der Amerikaanse sa menleving. Maar hij acht eveneens duide lijk bewezen, dat er iets radicaal mis is met de grondslagen van het overheidsbe leid waar dit de televisie aangaat. Het be ginsel van dit beleid is dat de televisie voor alle doeleinden geheel voor eigen rekening moet worden geëxploiteerd. Volgens Lipp mann is de concurrentie in de televisie ge richt op het verkwanselen van de kijklust van het publiek voor commerciële doel einden. Terwijl de televisie wordt veron dersteld vrij te zijn, is zij in feite het schep sel, de dienares, ja de prostitué van de handel geworden. De televisie is duur en de beschikbare kanalen zijn schaars. Zij zijn in bezit van een paar maatschappijen, die onderling een felle concurrentie voe ren. Maar waar gaat het hen om? Hoe men het grootste publiek weet te vangen en daarmee het adverteren het meeste profijt kan verschaffen. Het is bij dit soort concurrentie volgens Lippmann al precies zo als met Greshams beroemde geldwet: kwaad geld verdringt goed geld. Met de bedoeling een zo groot mogelijk publiek bijeen te krijgen hebben de maatschappijen hun toevlucht genomen tot fraude, zoals in het geval van de quiz shows. Maar hoe verwerpelijk het ook is op deze wijze met het lichtgelovige publiek te spelen, het ergst vindt deze commen tator het, dat zij onschuldigen vergiftigen door de uitstalling van geweld, degenera tie en misdaad en daarnaast de publieke smaak omlaag halen. Wat moet er nu gebeuren? vraagt Lipp mann. De grote belediging door de tele visie-industrie bestaat hieruit, dat zij een schitterend wetenschappelijk resultaat, het televisiemedium, misbruikt; dat ze de ether monopoliseert ten koste van doel treffende nieuwsvoorziening, culturele uitzendingen en beschaafde ontspanning. Het ergste van dit alles is dat de televi sie-industrie, in haar werving om een gro te kijkersmassa, uit eigen ervaring heeft vastgesteld dat de smaak van de grote massa op een laag peil is en' dat men, om doeltreffend te kunnen concurreren, moet trachten dit lage peil zoveel mogelijk te behagen. Het enige alternatief "is volgens Li'pp- mann concurrentie, niet ten bate van particulieren maar ten bate van de ge meenschap. „Het beste wat we mijns in ziens kunnen doen is te trachten een plan te verwezenlijken volgens welk een zen der kan worden geëxploiteerd die niet is afgestemd op het meest begeerde, het meest populaire, maar op wat goed is. Na tuurlijk zou deze zender niet de grote kij kersmassa aantrekken. Maar als men de medewerking kon verkrijgen van de waar lijk goede talenten die de televisie- industrie thans beschikbaar heeft en die nu gefrustreerd worden, dan zou de nieu we zender zeker een publiek kunnen aan trekken dat in invloed goed maakte wat 't in aantal tekort zou komen. De macht van het goede voorbeeld is een grote en mag niet onderschat worden." We moeten zegt Lippmann niet te rugschrikken voor de gedachte dat deze zender gesubsidieerd zou moeten worden. Is er soms enige twijfel aan de waarde van het televisiemedium als machtig mid del voor opvoeding opvoeding ten goe de én ten kwade? Waarom zou het dan niet gesusidieerd en begiftigd worden zoals bij voorbeeld universiteiten, het onderzoek van de ruimte, medisch researchwerk, en inderdaad ook de kerken en zovele an dere instellingen die essentieel zijn voor de gezonde maatschappij ook al kunnen ze niet uit winstoogmerken worden geëxploi teerd? Lippmann zegt dat het duidelijk is dat de beste manier voor Amerika om rijk dom te verwerven die is van het particulie re initiatief dat tot particulier profijt leidt. Maar er moet heel wat meer gedaan wor den dan rijkdom scheppen en goederen verkopen: er moet bijvoorbeeld gezorgd worden dat het volk via de massacommu nicatiemiddelen goede voorlichting, in structie en ontspanning krijgt. En uiter aard zijn er bij deze communicatiemedia enkele, die niet gericht zijn op populariteit en winst, maar op uitmuntendheid en het gezonde leven. Dat niet-commerciële instellingen ge ëxploiteerd kunnen worden blijkt uit de resultaten van scholen, universiteiten, zie kenhuizen en speurwerklaboratoria. Har vard en Yale en Princeton en Columbia en Dartmouth enzovoorts' worden niet uit winstoogmerken geëxploiteerd. Hun be sturen spelen niet mee in het politieke spel. Zij hebben uitsluitend te maken met uitmuntendheid en niet met geldjagerij. Waarom zouden er geen mensen als deze gevonden kunnen worden die in staat zijn leiding te geven aan een televisiezender?, aldus Lippmann. het laatstgenoemde initiatief zeker nooit zal uitvoeren. Zij behandelt in het boek de levensgeschiedenissen van enkele Amerikaanse oudere echtparen, die vol verrassingen blijken. Daarna wijdt zij haar aandacht aan de vrouwen, die overblijven na de dood van haar man. Het blijkt, dat vaak een onverwachte nieuwe bloei de laatste tien tot twintig levensjaren karak teriseert. De ontmoedigende gedachte van een aftakeling wordt hier geloochend met levenservaringen met positieve inhoud. De omgang met gehuwde kinderen in normale en abnormale omstandigheden en de om gang met kleinkinderen, wordt door haar met van praktische wijsheid getuigend in zicht behandeld. Een opwekkend boek.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 15