Vii£ maai een dichtei&daad
LUCHTGEVECHTEN
BOVEN HET STRAND
Litteraire
Kanttekeningen
Populair-wetenschappelijke boeken
ZATERDAG 7 NOVEMBER 1959
Erbij
PAGINA DRIE
EEN BUNDEL ESSAYS
VAN ALFRED KOSSMAN
Nijmegen ondergraven het
gezag der jaartallenboekjes
The New York Herald
Tribune over het
televisieschandaal
'ALFRED KOSSMANN behoort tot de
zeer weinigen onder de jongeren, die de
kunst van het essay het vierde litte
raire genre naast lyriek, epiek en drama
weten te hanteren met een composito
rische vaardigheid, die de spirituele be
koring van deze prozavorm op de gelukkig
ste wijze tot haar recht doet komen. Een
thema te bespelen, het te variëren, het in
die variaties steeds nauwer te omcirkelen
tot het in het slotakkoord zijn kern prijs
geeft dat vereist een geestelijke lenig
heid, een beschouwelijke bondigheid, een
speelse ernst, een bewegelijke distantie,
die nu niet bepaald in de lijn liggen van
de Hollandse zwaarwichtigheid. Zoekt
men naar historische voorbeelden, dan
moet men teruggaan tot de klassieke oud
heid, tot Plutarchus, Lucianus en Cicero,
tot Plato als men wil, die betoog en ver
toog in de elegantste vorm van creatieve
bespiegeling presenteerden. Montaigne,
die het genre zijn naam gaf, verleende het
essay als zelfstandige kunstvorm de mo
derne signatuur van eexi volwaardige pro
zakunst, voor wier verwantschap de no
velle en in zekere zin de autobiografie!
zich niet behoeft te schamen. Ook het
essay is „creatie" en als creatie een vorm
van zelfonderzoek, van zelfbekentenis. Os
car Wilde (ik denk aan zijn sublieme „In
tentions"), Walter Pater, Paul Valéry, Mo-
ritz Heimann, Claude-Edmonde Magny,
Thomas Mann en T. S. Eliot schreven één
voor één briljante essays, stilistische won
derwerken, waarvan de compositie even
veel genot verschaft als de inhoud. De iro
nische geest van Kossmann, zijn levens
houding van het voorbehoud, zijn om
met Thomas Mann te spreken „politiek
van de vrije hand," waren de auteur van
„De rijmende dood" als Salamander
boek verschenen bij Querido's Uitgevers
maatschappij Ï7i 7iiet geringe mate be
hulpzaam bij het creëren van een vijftal
biografieën, dat is afgestemd op de finale
van de dood.
VIJF DICHTERSLEVENS van Gott
fried Keller, Heinrich von Kleist, Willem
Kloos, Stefan Zweig en Nikolaus Lenau
heeft Kossmann getoetst aan de wijze
waarop ze hun afsluiting vonden in dit
aardse bestek. Kossmann liet daarbij wij
selijk het bovenzinnelijke aspect buiten
discussie. Het behoort niet tot zijn the
ma: hij beschouwt de dood, zou men kun
nen zeggen, als een levensprobleem, als
de uiteindelijk-beslissende levensessentie.
In de geest van een aan de dichter Lenau
ontleend citaat, dat hij als motto aan zijn
boek vooraf doet gaan, verlangt hij van
de dood, van de wijze van sterven, een
antwoord 'op de vraag naar de zin van de
ze in meerdere of mindere mate gekwel
de mensenlevens, naar de zin van het men
selijk bestaan in het algemeen. Men moet
de inleidende overpeinzing („Het uit
zicht") enkele malen aandachtig lezen
zeker als men met het overige werk van
deze intelligente schrijver, met zijn novel-
listische romans en gedichten, niet door
en door vertrouwd is wil men voorbe
reid zijn op de persoonlijke wijze waarop
dood en leven, kunstwerk en dood, leven
en kunstwerk, met elkander geconfron
teerd worden. Er is hier een drie-eenheid
van bestaan, scheppen en sterven, al dan
niet in strijd met elkaar, in het spel, die
in déze trant bezien en beschreven, ruim
schoots stof oplevert voor beschouwingen
die van het verbijzonderde opklimmen tot
het algemene reden, waarom ook lezers
die met de ter sprake gebrachte dichter
figuren en hun oeuvre bekend zijn, het
schouwspel van een menselijke tragiek,
dat Kossmann hun voortovert, op zijn
minst geboeid, maar veelal als persoon
lijk daarbij betrokken zullen volgen. In die
inleiding stelt de auteur zich namelijk met
de ironie van de ironie, met een hogere
potentie van de ernst dus, voor als een
man die het leven beschouwt als „een
schone gruwel". Hij heeft het lief en vreest
het, zoals hij de dood als integrerende
macht van het leven liefheeft en vreest.
Hij kijkt, zegt hij, altijd „met één oog van
afschuw en één oog van bewondering, met
één oog van wanhoop en één oog van
verwachting." Hij is blij met leven en lot,
hoewel hij beide verfoeit, en voelt zich
thuis in zijn tijd, ofschoon hij deze veraf
schuwt. Deze ambivalente levenshouding,
dit „ja" in het „neen", is allesbehalve ne
gatief: Kossmann, die de onontwijkbaar
heid van de dood in het leven herkent en
erkent, ontleent daaraan zijn „lof der
vergankelijkheid": juist omdat het leven
eindig, omdat het episodisch is onder de
dictatuur van de dood, is het rijk, is het
uniek, is het zinrijk, binnen de grenzen
van zijn betrekkelijkheid. Men leeft in be
trekking tot de dood en hoe was de dood
van dit vijftal dichters? Bevestigde hij hun
leven? Sanctioneerde, ontkende, versluier
de, logenstrafte hij hun leven? Was hij
een slotakkoord, een dissonant, een orgel
punt? Gaf hij zin aan de turbulente ge
beurtenissen, innerlijke zowel als uiterlij
ke, die hun aardse gang bepaalden?
GOTTFRIED KELLER, de schrijver
van „Der grüne Heinrich," die in zijn
„Mensen van Seldwyla" een eresaluut
waan was bezweken. Stefan Zweig, in
wiens verfijnde geest de Oostenrijkse tra
ditie nabloeide Zweig, bescheiden, hulp
vaardig, humaan, idealistisch, de vriend
van Romain Rolland, een pacifist tot in
het uiterste, capituleerde ten slotte voor
de ondragelijkheid van het verraden leven
en voor het lot, zoals dat de zijnen had
gemaltraiteerd. En Lenau? Voorbestemd
UIT VELE ONDERZOEKINGEN was bekend, dat in Nij
megen tussen de jaren 70 en 103 het tiende legioen van de
Romein Trajanus gelegerd was dat naar deze gewesten was
gedirigeerd voor het onderdrukken van de Batavenopstand van
Julius Civilis. Zo stond het in de boeken en iedereen had er
vrede mee. Bij de recente opgravingen door de Rijksdienst zijn
echter tot ieders verbazing ook sporen aangetroffen van het
in Xanten gelegerde dertigste legioen, dat pas in het jaar 120
naar elders vertrok. En nog vreemder is, dat ook sporen zijn
aangetroffen van het slordig met de spullen omspringende
achtste legioen, dat volgens de kronieken nóg verder van hier
was gelegerd, namelijk in Straatsburg. „Daar zitten we echt
mee in onze maag en het is niet gemakkelijk te verteren", aldus
prof. Brunsting uit Leiden, die de leiding heeft van de op
gravingen in Nijmegen. Aangenomen wordt nu in ieder geval,
dat het vertrek van het tiende legioen in het jaar 103 niet
heeft betekend, dat er nadien geen Romeinse soldaten meer in
ons land zijn geweest, zoals we uit de geschiedenisboekjes
hebben geleerd. Het staat nu wel vast, dat tot ongeveer het
voor de onvervulbare liefde, zocht hij zijn
toevlucht bij de wanhoop, zijn heil bij het Oudheidkundige vondsten bij
volmaakte gedicht, zijn geluk bij het on-
geluk, zijn troost bij de dood, tot hij waan
zinnig stierf. Vijf levens, vijf maal een
dood, vijf maal de ultieme vraag hoe de
dood op het leven antwoordde en vijf
maal een tragiek, in het ja dan wel in het
neen van de dood.
DE PERSOONLIJKE VISIE van Koss
mann, zijn veelal oorspronkelijke inter
pretaties van het biografische feitenma
teriaal, zoals zich dat tegen de achtergrond
van de dood en in het perspectief van een
creatief levenswerk voor Kossmann ging
aftekenen, heeft tot verrassende, hier en
daar ook tot merkwaardige conclusies ge
leid, die ik niet graag zonder voorbehoud
zou onderschrijven. Dat Kloos niet, zoals
hij dichtte, „viel in zijn pracht", dat hij
niet stierf „als een vlammend vuur",
maar als een dovende kaarsvlam, dat hij
een halve eeuw van zijn dichtersleven be
steedde aan de creatie van de mythe van
zijn uitverkorenheid, in plaats van aan de
creatie van gedichten die hem zouden
overleven, is nog geen reden om als Koss
mann tot de slotsom te komen dat hij „leu
genachtig tot in het uiterste, een zinledig
voortbestaan prefereerde boven onder
gang". Wie anders dan Kloos-zelf zou de
zinledigheid van dit tragisch verlopen le
ven kunnen bepalen? En wie zal, niet zélf
voor een soortgelijke keuze geplaatst, de
zelfmoord van Zweig houden voor een ver
loochening van de haast krampachtige le
vensbevestiging in zijn werk en in deze
dood een belijdenis zien van een „einde-
lijke eerlijkheid"?
EEN ANDERE VRAAG: komt Koss
mann met dergelijke uitspraken niet in
conflict met zijn elders geformuleerde
overtuiging dat „de scheppende mens
twee levens heeft: zijn persoonlijke en dat
van zijn werk", welke beide existenties,
hoewel elkaar voortdurend beïnvloedend,
„toch vrij onafhankelijk van elkaar zijn"
en zich „ontwikkelen volgens eigen wet
ten"?
Ondanks mijn reserve ten aanzien van
deze en dergelijke gevolgtrekkingen, die
het levensbeeld hier en daar dreigen
scheef te trekken ten koste van het doods
beeld (en omgekeerd), houd ik deze bun
del voor een uitnemend specimen van es
sayistische kunst en van een oorspronke
lijke, zij het dan ook betwistbare visie.
jaar 175 hier Romeinen hebben rondgezworven. En dat kunnen
dan soldaten van bewakingskorpsen van andere legioenen zijn
geweest, die naar deze streek waren gezonden om het enorme
kampement dat door het tiende legioen was verlaten, bezet
te houden. En die decennia hebben de bewakers niet in ledig
heid gesleten, want het is duidelijk dat er tussen 103 en 175
nog heel wat aan het kamp werd vertimmerd. Ook letterlijk.
Er zijn spijkers teruggevonden van 40 centimeter lengte, waar
mee men enorme balken aan elkaar heeft kunnen vastnagelen.
TOT DE OPGEDOLVEN kostbaarheden waaruit de aan
wezigheid van Romeinen wordt afgeleid, behoort voorts een
munt uit het jaar 164. Maar tenminste even blij zijn de archeo
logen met een ruim vijftig kilogram wegend stuk waterleiding
buis dat in de bodem werd aangetroffen. Mede door de vondst
van een waterput die zestien meter in het vierkant was en
tot enkele tientallen meters diepte reikte, en door het vinden
van een fundament van een watertoren, kan worden aan
genomen, dat het kampement in Nijmegen, waar 6400 legioen
soldaten waren gelegerd, voorzien is geweest van een voor-
treffeliike watervoorziening, welke vertakkingen vond naar
alle belangrijke barakken. De loden buis die in de grond werd
aangetroffen, en die nu met vele andere bodemschatten een
plaatsje heeft gevonden in het Rijksmuseum Kam te Nijmegen,
heeft een doorsnede van twintig centimeter en is van een
soort die slechts bij hoge uitzondering door de Romeinen werd
Het uitgraven van de waterput. Het weggespoelde zand wordt
trapsgewijs omhoog gebracht.
gebruikt bij voorzieningen „in den vreemde". Nero noemde dat
„overbodige luxe". Maar Nero woonde ver van hier en misschien
was hij niet sterk in het lezen van hem toegezonden kosten
berekeningen, aangenomen dan dat men in die tijd iets aan
kostenberekening deed.
HOET HET OOK ZIJ. Nijmeegse boeren
die in later eeuwen de grond ploegden,
waar eens het Romeinse kamp lag. hebben
de ontduiking van de voorschriften uit
Rome wel kunnen waarderen. De boeren
immers vonden de buizen en verdienden
er flink geld aan. Eén buis hebben zij niet
gezien en deze is nu dus in handen ge
vallen van de archeologen, die er blij mee
zijn als een kind met het mooiste St. Nico-
laascadeau. Deze en andere vondsten, on
der andere de resten van een smederij en
diep in de grond verborgen sporen van de
2000 jaar oude klokbekercultuur, zijn de
belangwekkende resultaten van de recente
opgravingen in Nijmegen.
DE ARCHEOLOGEN hebben voorlopig
weer studiemateriaal voldoende en zullen
er te zijner tijd deskundige en diepgaande
verhandelingen over schrijven. Of hun
voorraad schatten thans nog belangrijk
kan worden uitgebreid, is twijfelachtig.
Het geld dat voor de onderzoekingen be
schikbaar is gesteld, is namelijk bijna op.
En lang wachten op nieuwe financiën is
uitgesloten, omdat in het voorjaar wordt
begonnen met de bebouwing van het ter
rein. Dan kan het opnieuw vele honderden
jaren duren alvorens archeologen de kans
krijgen om op uitgebreide schaal rond te
speuren in de bodem van Nijmegen, waar
men overigens vele jaren lang haast geen
spade in de grond heeft kunnen steken
zonder iets ouds naar boven te halen. Het
DE PIJNLOZE BEVALLING voor
Nederland bewerkt door J. M. Sonnen,
chirurg. Uitg. Van Holkema en Waren-
dorf, Amsterdam. Een fleurig uitgevoerd
boekje, dat ons kennis doet maken met de
methode van Lamaze, een Fransman die in
Rusland een methode vond, berustend op
tot het voorjaar te kunnen voortzetten,
spieroefeningen een ontspanningstechniek.
Bij de methode Lamaze wordt vanuit de
psyche gewerkt. Men moet „een activi-
teitscentrum" aanleggen, dat de pijnprik-
kels onderdrukt. Ook blijkt de adem-
halingsbeheersing van groot belang. Het
het werk van physioloog Pavlov over de boekje bevat nu een uitgebreide inleiding
voorwaardelijke reflexen. Zelfs bij de be
valling kunnen we kiezen tussen een
Angelsaksische en een Russische manier.
De methode van Read leert vooral via
niet meer bergen. Maar hoe veel men ook
reeds heeft verzameld, archeologen wen
sen altijd meer, teneinde te kunnen nagaan
of hun voorgangers het bij de geschied
schrijving bij het rechte eind hebben ge
had of niet. Zij beleven nu spannende
dagen en op de zeer bijzondere opgedolven
loden buis wijzend, pogen zij de bewaar
ders van de rijksschatkist te kunnen ver-
j murwen voor het afgeven van de laatste
C. J. L. Uinaux Rijksmuseum Kam kan de vondsten haast portie geld die nodig is.
■t
IN DE VERLATENHEID van een door
deweekse dag ligt het Wijker strand on
der een prachtige najaarslucht. Het diep-
violette grijs van buien wordt telkens
weer onderbroken door strepen en slier-
bracht aan de burgerdeugd stierf zoals ,ten van een vreemd en wat rosgig Qker_
hij begon: als een „groene Hendrik", een
zelfkweller, eenzaam en verward van
geest, met ogenblikken van navrante hel
derheid. De geniale Kleist, die zich „met
het absurde vermaakte," doodde wat hij
liefhad en sloeg de hand aan zichzelf. Wil
lem Kloos, verafgood in zijn jonge jaren
door vrienden en als het instrument van
een goddelijk dichterschap door zich
zelf, sloot de ogen als een in zijn eigen
mythe ingesponnen cocon een halve
eeuw nadat zijn talent onder zijn eigen-
geel, dat de late middagzon tussen de wol
ken weet te toveren. Het strand veel
„schoner" dan de ware jutter wel plezie
rig vindt, zal vermoedelijk pas de moeite
waard worden in de buurt van de beroem
de aanspoelselplek bij de Noorderpier; en
dus beginnen we de wandeling in de rich
ting IJmuiden.
Al van verre ziet men beweging en druk
gedoe van meeuwen. Zilvers en een en
kele mantelaar met zijn statig-zwarte rug
en vleugeldek zijn ijverig aan het foura- ger te ontkomen, maar de afstand, tussen
valkachtigs in zijn uiterlijk. In de verte
komen drie zilvermeeuwen hem al zweef
vliegend tegemoet en dan ineens raakt één
daarvan kennelijk bij het zien van die
valkachtige, zwarte meeuw volkomen
in paniek. Hij laat zijn maats in de steek
en zwenkt met een felle draai plotseling
af over het strand. En het lijkt wel of de
donkere nieuwkomer juist hierop heeft ge
wacht. In minder dan geen tijd zit hij vlak
achter de vluchtende meeuw en nu doet
hij wel heel veel aan een valk denken met
zijn sterk geknikte vleugels en zijn on
gelooflijk behendige manier van vliegen.
DE ACHTERVOLGDE meeuw tracht
steil hoogte te winnen om aan zijn bela-
geren bij de waterlijn. Er ligt daar een
allegaartje van levend aangespoelde
schelpdieren, dito zeesterren en dode
krabbetjes en daar pikt ieder het zijne uit.
Zodra we naar hun zin te dichtbij komen,
gaan de zilvermeeuwen wantrouwig een
hen blijft gelijk. Dan probeert de meeuw
het onverwacht met een wilde vrille, om
laagdwarrelend tot. vlak boven het strand
en vandaar weer snel optrekken. Maar het
baat hem niet. De achtervolger doet pre
cies hetzelfde, zo mogelijk nog behendi-
paar stapjes zee in, al heel gauw gevolgd ger dan zijn slachtoffer. Deze manoeuvre
door mantelmeeuwen. En nog even later
zwaait de hele troep in een wijde boog
weg om een eindje achter ons weer neer
te strijken en de maaltijd voort te zetten,
of om een heerlijke lange zweefvlucht bo
ven de duinvoet te beginnen.
BEHALVE HET gestage ruisen van de
geeft ons alleen mooi de gelegenheid op
elke vleugel van de meeuwenjager een
lichte vlek te zien. Ook zijn wigvormige
staart valt nu duidelijk op. gesierd door
één naar achteren uitstekende veer. De
diagnose is nu wel te stellen: een kleine
jager, en wel de donkere vorm. Hij hoort
twee van die verlengde staartveren te
zee is er geen geluid op het strand. Maar hebben, maar de breekbaarheid van deze
ineens wordt de „stilte" verbroken door attributen kennende, mogen we veilig aan
een tamelijk hoog klinkende, piepende yo- nemen, dat er een is afgebroken,
gelroep. Een torenvalkje boven het duin?
Nee, daarvoor was het geluid te zeer ge- INTUSSEN WORDT het gevecht, of lie-
dempt, te sterk gesmoord. Even zoeken ver: de achtervolging, onverdroten voort-
in de lucht boven de zeereep en we zien gezet en het is de in zijn gewone doen toch
hoe daar een opvallend donkere vogel zo brutale zilvermeeuw aan te zien dat hij
komt aanzeilen, meeuwachtig maar met het van minuut tot minuut benauwder
erg spitse vleugels; en als hij even een krijgt. Wanneer het hem te bar wordt en
paar slagen doet, krijgt hij ineens iets hij blijkbaar helemaal geen uitkomst meer
ziet, maakt hij even een duidelijk kokhal
zende beweging, spert zijn grote gele sna
vel wijd open, en daar komt alles naar bui
ten wat hij misschien nog maar weinige
minuten geleden in pais en vree temid
den van zijn soortgenoten naar binnen
werkte. Van dit ogenblik af heeft de jager
niet de geringste belangstelling meer voor
zijn schijnbare slachtoffer. Hij maakt een
griezelig snelle duikvlucht en nog voordat
het meeuwendiner het strand heeft be
reikt, is een gedeelte ervan in de bek van
de jager verdwenen. De meeuw zeilt al
weer boven het duin. En de luchtpiraat
vervolgt zijn weg, op zoek naar volgende
lekkere hapjes, listig te ontfutselen aan
zilver- of mantelmeeuwen, die zich door
zijn ongunstige verschijning zullen laten
intimideren.
MERKWAARDIG eigenlijk, deze hele
manier van doen bij beide vogels. Wan
neer zo'n meeuw, die er zich in de lente
helemaal niet voor geneert de kuikens van
allerlei vogels stuk voor stuk te verslin
den, een beetje „verstandig" was geweest
in het aanpakken van dit incident, was er
niets gebeurd. Hij had bijvoorbeeld dood
rustig op het strand kunnen gaan zitten en
de jager zou hem niet verder hebben las
tig gevallen. Omdat het nu eenmaal zijn
natuurlijke aanleg is alleen vliegende
voedselleveranciers te achtervolgen.
Doordat echter beiden doen wat ze nood
zakelijk moeten doen doodsbang weg
vluchten en snel achtervolgen is het
voor de jager mogelijk aan de kost te ko
men. Dat kan ons veel stof tot overden
king geven, niet alleen ten aanzien van
de rover maar ook inzake zijn slachtof
fer!
Kees IIana.
over alles de zwangerschap betreffend, en
daarnaast eenvoudige oefeningen. Het be
sluit met een reeks tevredenheidsbetui
gingen van hen die „slaagden". De me
thode wordt in een wat weke stijl be
handeld, waarschijnlijk afgestemd op het
Franse publiek. Wij zijn niet zo gevoelig
voor de apotheose aan het slot, waarbij de
methode aangeprezen wordt als een soort
heilsinstituut, waarin de moeder een beter
mens wordt.
HET MENSELIJK LICHAAM Elbert
Tokay. Uitg. Servire Luxe-pocket. Het
is mogelijk voor 2,95 goed en degelijk
voorgelicht te worden over bouw en ver
richting van het menselijk lichaam. Het
boekje eist van de lezer wel inspanning
en belangstelling. De uiteraard sobere
illustraties geven alleen het allerwezen-
lijkste. De anatomische namen en ver
richtingen worden ook in het Latijn ge
noemd. Het is in zijn beknoptheid vol
ledig en kan door verpleegsters en even
tueel door leerlingen van middelbahe scho
len gebruikt worden.
HET AVONTUUR VAN HET LEVEN
Rostand/van Rijsinge. Uitg. Meulenhoff-
Pocket. Een gesprek tussen Rostand en een
interviewer die op het niveau van de ge-
interviewde staat en waarbij alle grote
vragen als „waar komen wij vandaan
wat zijn wij waarheen gaan wij" be
handeld worden. Het vraag- en antwoord
spel is uitermate boeiend en mist alle
zwaarwichtigheid.
DOOR GOEDE VOEDING GOED GE
ZOND door de Amsterdamse oud-hoog
leraar prof. dr. B. C. P. Jansen. Uitg. v.
Gorcum, Assen. Een boekje dat niet beant
woordt aan zijn titel. Men vergeeft het de
pionier van het vitamine-onderzoek (hij
synthetiseerde met Donath voor het eerst
vitamine BI en kon dit aan Eijkman, de
ontdekker, ter hand stellen) echter gaarne
voor zijn weliswaar onvolledige maar in
teressante opmerkingen, die hij maakt
over de vele nieuwe gezichtspunten die de
laatste jaren over de samenstelling van de
voeding naar voren gekomen zijn. Een
summier en boeiend boekje, dat belang
stelling naar meer feiten wakker roept.
HET SLECHTHORENDE KIND door
drs. W. Croonen en dr. F. J. Willems. Uitg.
de Toorts, Haarlem. Het is een uitstekend
idee geweest van de uitgeverij de Toorts
om een boekje te wijden aan het slecht
horende kind. Het gehoor is de belangrijk
ste weg van het menselijk contact. Altijd
zijn er speciale opvoedingsmoeilijkheden te
verwachten bij dove of slechthorende kin
deren. Om de ouders te helpen bij hun
taak die hun niet uit handen genomen
wordt door de technische hulp van vak
mensen als oorarts en psycholoog, werd
dit boekje geschreven. Het geeft uiteen
zettingen over de betekenis van het ge
hoorapparaat, het liplezen, de opvoeding
en tenslotte de sociale positie van de
slechthorenden en de doven. De horenden
kunnen er uit leren, dat een van de voor
naamste klachten der doven hun ongeduld
betreft.
DE RIJKDOM DER LATE LEVENS
JAREN door Clarence H. Hamilton.
Uitg. de Toorts, Haarlem. „Ik constateerde
dat er duizenden boeken bestaan over
ouderen. Zij zijn meestal geschreven door
jongeren en niet bedoeld om ons te helpen,
maar om een steun te zijn voor anderen,
die ons helpen oud te worden. Je krijgt het
gevoel dat ouder worden alleen lastiger
worden is. Er zijn boeken die onze kin
deren vertellen, hoe ze met ons moeten op
schieten, en boeken die handelen over
hobby's, en hoe we eventjes opzij moeten
gaan om het leven van jonge en actieve
lieden niet in de war te brengen" „Als je
daar veel over leest, krijg je bijna de aan
vechting om in het dichtst bijzijnde water
te springen; omdat je dat nog zélf kunt".
Dit is de zeer geestige introductie van de
schrijfster, die op elke bladzij toont dat zij
Naar aanleiding van het televisieschandaal
in Amerika, waar gebleken is dat enkele quiz-
spelen niet meer waren dan goed ingestudeer
de spektakelstukken om een zo groot mogelijk
kijkerspubliek te krijgen ten ba'te van het ef
fect der reclame-inlassen, laten wij hieronder
een der meest gezaghebbende journalisten
uit Amerika aan hel woord, Walter Lippmann.
Zijn commentaar werd afgedrukt in de New
York Herald Tribune van vorige week zater
dag.
Lippmann noemt de fraude zo gigan
tisch, dat de grondslagen van het televisie
bedrijf erdoor wankelen. Het was niet het
werk van een paar bedriegers, die in het
gezelschap van onkreukbare mensen had
den weten binnen te dringen, daarvoor
was de fraude te groot, te uitgebreid en te
goed georganiseerd. Er was sprake van
een enorme samenzwering om het publiek
te bedriegen teneinde het adverteren voor
de adverteerders aantrekkelijk te maken.
Niet een of andere enkeling is erbij be
trokken, maar het bedrijf als geheel, aldus
Lippmann.
De omvang van de fraude is volgens
Lippmann een bittere afspiegeling van
de morele toestand der Amerikaanse sa
menleving. Maar hij acht eveneens duide
lijk bewezen, dat er iets radicaal mis is
met de grondslagen van het overheidsbe
leid waar dit de televisie aangaat. Het be
ginsel van dit beleid is dat de televisie voor
alle doeleinden geheel voor eigen rekening
moet worden geëxploiteerd. Volgens Lipp
mann is de concurrentie in de televisie ge
richt op het verkwanselen van de kijklust
van het publiek voor commerciële doel
einden. Terwijl de televisie wordt veron
dersteld vrij te zijn, is zij in feite het schep
sel, de dienares, ja de prostitué van de
handel geworden. De televisie is duur en
de beschikbare kanalen zijn schaars. Zij
zijn in bezit van een paar maatschappijen,
die onderling een felle concurrentie voe
ren. Maar waar gaat het hen om? Hoe
men het grootste publiek weet te vangen
en daarmee het adverteren het meeste
profijt kan verschaffen.
Het is bij dit soort concurrentie volgens
Lippmann al precies zo als met Greshams
beroemde geldwet: kwaad geld verdringt
goed geld. Met de bedoeling een zo groot
mogelijk publiek bijeen te krijgen hebben
de maatschappijen hun toevlucht genomen
tot fraude, zoals in het geval van de quiz
shows. Maar hoe verwerpelijk het ook is
op deze wijze met het lichtgelovige publiek
te spelen, het ergst vindt deze commen
tator het, dat zij onschuldigen vergiftigen
door de uitstalling van geweld, degenera
tie en misdaad en daarnaast de publieke
smaak omlaag halen.
Wat moet er nu gebeuren? vraagt Lipp
mann. De grote belediging door de tele
visie-industrie bestaat hieruit, dat zij een
schitterend wetenschappelijk resultaat,
het televisiemedium, misbruikt; dat ze de
ether monopoliseert ten koste van doel
treffende nieuwsvoorziening, culturele
uitzendingen en beschaafde ontspanning.
Het ergste van dit alles is dat de televi
sie-industrie, in haar werving om een gro
te kijkersmassa, uit eigen ervaring heeft
vastgesteld dat de smaak van de grote
massa op een laag peil is en' dat men, om
doeltreffend te kunnen concurreren, moet
trachten dit lage peil zoveel mogelijk te
behagen.
Het enige alternatief "is volgens Li'pp-
mann concurrentie, niet ten bate van
particulieren maar ten bate van de ge
meenschap. „Het beste wat we mijns in
ziens kunnen doen is te trachten een plan
te verwezenlijken volgens welk een zen
der kan worden geëxploiteerd die niet is
afgestemd op het meest begeerde, het
meest populaire, maar op wat goed is. Na
tuurlijk zou deze zender niet de grote kij
kersmassa aantrekken. Maar als men de
medewerking kon verkrijgen van de waar
lijk goede talenten die de televisie-
industrie thans beschikbaar heeft en die
nu gefrustreerd worden, dan zou de nieu
we zender zeker een publiek kunnen aan
trekken dat in invloed goed maakte wat 't
in aantal tekort zou komen. De macht van
het goede voorbeeld is een grote en mag
niet onderschat worden."
We moeten zegt Lippmann niet te
rugschrikken voor de gedachte dat deze
zender gesubsidieerd zou moeten worden.
Is er soms enige twijfel aan de waarde
van het televisiemedium als machtig mid
del voor opvoeding opvoeding ten goe
de én ten kwade? Waarom zou het dan niet
gesusidieerd en begiftigd worden zoals bij
voorbeeld universiteiten, het onderzoek
van de ruimte, medisch researchwerk, en
inderdaad ook de kerken en zovele an
dere instellingen die essentieel zijn voor de
gezonde maatschappij ook al kunnen ze
niet uit winstoogmerken worden geëxploi
teerd?
Lippmann zegt dat het duidelijk is dat
de beste manier voor Amerika om rijk
dom te verwerven die is van het particulie
re initiatief dat tot particulier profijt leidt.
Maar er moet heel wat meer gedaan wor
den dan rijkdom scheppen en goederen
verkopen: er moet bijvoorbeeld gezorgd
worden dat het volk via de massacommu
nicatiemiddelen goede voorlichting, in
structie en ontspanning krijgt. En uiter
aard zijn er bij deze communicatiemedia
enkele, die niet gericht zijn op populariteit
en winst, maar op uitmuntendheid en het
gezonde leven.
Dat niet-commerciële instellingen ge
ëxploiteerd kunnen worden blijkt uit de
resultaten van scholen, universiteiten, zie
kenhuizen en speurwerklaboratoria. Har
vard en Yale en Princeton en Columbia en
Dartmouth enzovoorts' worden niet uit
winstoogmerken geëxploiteerd. Hun be
sturen spelen niet mee in het politieke
spel. Zij hebben uitsluitend te maken met
uitmuntendheid en niet met geldjagerij.
Waarom zouden er geen mensen als deze
gevonden kunnen worden die in staat zijn
leiding te geven aan een televisiezender?,
aldus Lippmann.
het laatstgenoemde initiatief zeker nooit
zal uitvoeren. Zij behandelt in het boek
de levensgeschiedenissen van enkele
Amerikaanse oudere echtparen, die vol
verrassingen blijken. Daarna wijdt zij haar
aandacht aan de vrouwen, die overblijven
na de dood van haar man. Het blijkt, dat
vaak een onverwachte nieuwe bloei de
laatste tien tot twintig levensjaren karak
teriseert. De ontmoedigende gedachte van
een aftakeling wordt hier geloochend met
levenservaringen met positieve inhoud. De
omgang met gehuwde kinderen in normale
en abnormale omstandigheden en de om
gang met kleinkinderen, wordt door haar
met van praktische wijsheid getuigend in
zicht behandeld. Een opwekkend boek.