HOMDERDYIJFENZEYENTIG JAAR „TOT NUT YAN 'T ALGEMEEN BEGRAFENISATMOSFEER KENMERKTE HET ONTSTAAN VAN STEDEN HaarlemsDagblad/OprechteIlaarlemscheCourant en lJmuider Courant Wekelijks toegevoegd pqn alle edities fjuy 9,©p algemene grondslag, ondogmatisch, en apolitiek tot het levensgeluk van velen iets bijdragen" M Op het'ogenblik houden de Departe menten der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in stand: 200 Nutsbibliotheken 115 Nidskleui er scholen 40 Nuts lagere en ulo-scholen 4 Nutsvolksscholen voor vrije ex pressie 11 lagere technische scholen 1 Nulskweekschool en voorts woningbouwverenigingen, dorpshuizen, zwembaden, ijsbanen, zie kenfondsen, toneelclubs en vele andere instellingen tot'een gezamenlijk aantal van omstreeks 800. Afzonderlijk moeten worden ge noemd de 136 Nutsspaarbanken en het Nutsseminarium voor Pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam, dat onder leiding staat van de Nutshoog- leraar in de pedagogiek. VANDAAG, 14 NOVEMBER, viert de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen haar honderdvijfenzeventigste verjaardag in het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam en zij heelt twee redenen dat met opgewektheid en vreugde te doen. In de eerste plaats kan Nederlands^ oudste culturele vereniging terugzien op een roemvol verleden. In de tweede plaats is zij met haar 47.000 leden in 353 plaatselijke Nuts- departementen krachtiger en bloeiender dan ooit. Over dat verleden èn over die bloei in onze eigen tijd volgen hier enige opmerkingen. HET IS ALTIJD MOEILIJK zich een tijdsruimte van honderdvijfenzeventig jaar voor te stellen. Er zijn enige aan knopingspunten nodig om - duidelijk te maken hoe lang het jaar 1784 wel ge leden is. Welnu, toen een groepje Edamse en Monnikendamse vrienden door de oprichting van een „Genood schap van Konsten en Wetenschappen onder de zinspreuk Tot Nut van 't Algemeen" de denkbeelden effectueerde van de Doopsgezinde lekenpredikant Jan Nieuwenhuijzen, zat Napoleon nog op de banken van de krijgsschool te Brienne; de vierde Engelse zeeoorlog was juist beëindigd; de twisten tussen Patriotten en Prinsgezinden namen dagelijks in vinnigheid toe; weldra zou Prinses Wilhelmina te Goejanverwelle- sluis worden aangehouden en zou Kaat Mossel worden gearresteerd omdat zij in het openbaar Oranje boven! had ge roepen. Zó lang ligt de oprichting van het Nut achter ons. Nu is het merk waardige dat in een periode van hevige politieke twisten, in een periode ook Jan Nieuwenhuyzen, de oprichter van „tot Nut". waarin al degenen die niet behoorden tot de Hervormde Kerk als tweederangs burgers werden beschouwd, een ver eniging werd gesticht die onmiddellijk verklaarde haar doel te willen bereiken zonder te steunen op enige politieke of godsdienstige groepering. Natuurlijk gelukte het niet het Nut buiten de ruzies te houden. Men sloeg óók bij 't Nut el kaar de tanden aan 't bloeden en scheur de elkaar de kleren can 't lijf „dat er de lappen b'ijhingen"; een der pestuur- deren nam de benen mét de kas van 't Nut onder de arm en de eerste secre taris van het jonge genootschap, Mar- tinus Nieuwenhuyzen, moest kort daar na hal.s over kop uit Edam vluchten, waar de Prinsgezinden klaar stonden hem in de gevangenis te gooien. De zetel der Maatschappij werd toen ver plaatst naar Amsterdam en daar is sedertdien het Nut gevestigd. Daar ook is het groot geworden. De denkbeelden van Jan Nieuwenhuyzen en meer nog die van zijn zoon Marti- nus hadden weerklank gevonden in ver schillende sleden. In 1785 waren in Am sterdam, Rotterdam en Bodegraven Nuts- departementen gesticht en in de volgende jaren verrezen zij bij tientallen. De tijd bleek er rijp voor. Er was een geweldige behoefte aan scholen, aan onderwijs. Er was behoefte aan schoolboekjes, maar evenzeer aan eenvoudige geschriften voor volwassenen, geschriften die in gemeen zame laai uiteenzetten dat men waarlijk niet zondigde tegen Gods wil door een bliksemafleider op zijn dak te zetten of door zich tegen de pokken te laten inenten. Men kan zich moeilijk de omvang voor stellen van de voorlichting die het Nut in die beginjaren heeft gegeven. In haar kleine geschriften behandelde de Maat schappij nu eens het ene, dan weer het an dere onderwerp. Nu sprak zij over drank misbruik, dan over dobbelen; nu over het bestieren van de huishouding en dan over prostitutie; nu over de bloei der fabrieken en het aandeel van de werkman daarin en dan over het bangmaken van kinderen. Maar één gedachte keerde toch telkens weerom: de mens moet leren, de mens moet zich ontwikkelen. Gebruik makend van de ontdekkingen en uitvindingen van grote geesten, moet hij streven naar uit breiding van zijn kennis, want het is ge brek aan kennis en gemis aan inzicht die de mens doen zondigen. DE VERSPREIDING van Nutsgeschrif- ten had een initiatief ten gevolge dat voor het Nederlandse volk van* onbeschrijflijk grote betekenis is geworden: de stichting van openbare bibliotheken waaruit ieder ongeacht zijn rang, stand of geslacht gratis boeken kon lenen. Het Nutsdepartement Haarlem gaf in 1791 het voorbeeld door de Stichting van de Haarlemse Nutsbiblio- theek. Wat zouden wij graag weten wat zij in die beginjaren bevatte! Helaas, de ca talogi zijn verloren gegaan, maar de Nuts- bibliotheek is er nog steeds en zij zal ook blijven bestaan. In vele steden is deze Nutsinstelling na 1900 tot Openbare Lees zaal uitgegroeid, maar in tweehonderd dorpen is zij nog het centrum der lectuur voorziening. PRIMAIR BLEEF echter voor de man nen van het Nut Hé Bemoeiing mét het on derwijs. In de achttiende eeuw was onder wijs nog geen staatszaak. Dat werd het pas bij de eerste grote onderwijswet, die in 1806 tot stand kwam en waarop hét Nutsstempel duidelijk zichtbaar is. En daaarna verrijzen alom in den lande de Nutsscholen, zowel bewaarscholen als la gere scholen en in een latere periode de kweekscholen. De Haarlemse Nutskweek- school aan de Hazepaterslaan heeft jaren en jaren de opleiding van leerkrachten in onze streken verzorgd. Zij werd opgehe ven, toen de Rijkskweekschool werd ge opend. Het nemen van iniatieven en het over dragen van daaruit voortgevloeide werk zaamheden aan andere, gespecialiseerde verenigingen of instanties, is steeds een kenmerk van het Nutswerk geweest. Niet evenwel op het gebied van het sparen. Het was Koning Willem I de koopman koning die zich reeds kort na de bevrij ding tot de Maatschappij tot Nut van 't Al gemeen wendde met het verzoek na te gaan wat hier te lande zou kunnen wor den gedaan om het sparen te bevorderen. Dat dit een kolfje naar de hand van het Nut was, laat zich denken. In het sparen zag het versterking van volkskracht en die was na de Franse tijd wellicht meer dan ooit nodig. Het Hoofdbestuur ontwierp dus voorschriften en reglementen, maar nog voordat alles in kannen en kruiken was, opende het Nulsdepai-tement Haarlem de eerste Nutsspaarbank, op de voet gevolgd door het Nutsdepartement Workum, beide in 1817. En ook dit voorbeeld vond, evenals dat oer Nutsbibliotheken, in honderden plaatsen navolging. Ook toen het Rijk jaren en jaren later spaarbanken ging stichten, bleven de Nutsspaarbanken be staan. Thans zijn zij alle zelfstandige stich tingen, maar veelal hebben traditie en geestelijke overeenstemming hechte ban- TITIAAN ONTDEKT Een advocaat en een kunstenaar menen de missende schakel in het werk van Titi- aan te hebben gevonden. De advocaat, Ru dolph Vasalle en de schilder-beeldhouwer restaurateur Alexander Zatoff-Mirsky, ge loven de identiteit te hebben vastgesteld van Titiaans „La Bella". Eeuwenlang is over „La Bella" getwist. Het is een scho ne vrouw, maar wie is zij? „La Bella", door Tiziano Vecelli ge schilderd tussen 1530 en begin 1540, hangt thans in het Palazzo Pitti in Florence. Ti- tiaan stierf in 1576 op 99-jarige leeftijd. Zlatoff-Mirsky en Vasalle zijn de mening toegedaan dat als model voor La Bella de hertogin van Urbino, Eleonora Gonzaga, diende, en dat zij zulks kunnen bewijzen aan de hand van een zich in Chicago be vindend portret van dezelfde edelvrouwe. Vasalle, een amateur kunstverzamelaar, werd door een hof aangewezen om deskun dig advies te krijgen omtrent de echtheid van een portret uit het bezit van wijlen Emil Kokesch uit Chicago. Kokesch ver maakte het schilderij, een aankoop van zijn vrouw uit 1941 ter waarde van 1300 dollar, aan het Art Institute van Chicago, met als enige voorwaarde dat het ter be zichtiging zou worden opgehangen. Het in stituut weigerde het doek omdat het een kopie zou zijn van „La Bella". De erfge namen Kokesch kregen verlof het van de hand te doen. Twee jaar geleden kocht Vasalle een schilderij voor 170 dollar op advies van Zlatoff-Mirsky. Vastgesteld werd dat het een originele Rafael betrof met een actue le waarde van 300,000 dollar. Vasalle bracht het naar de restaurateur die, na verwijdering van enkele lagen verf en ver nis er door de eeuwen heen op aange bracht, verklaarde dat de missende schakel in Titiaans werk gevonden was. Zlatoff-Mirsky zei dat dé soort verf en het linnen, door de oorspronkelijke schilder gebruikt, uit Titiaans tijd stammen en dat een vergelijking van het portret met „La Bella" aantoonde dat beiden gemaakt werden naar hetzelfde model. den gelegd tussen de Nutsspaarbank en het Nutsdepartement waaraan zij haar ont staan dankt. GEDURENDE DE GEHELE negentiende eeuw, de eeuw waarin onze' moderne sa menleving gestalte begon te krijgen, heeft het Nut getracht invloed op de ontwikke ling uit te oefenen. Door Nutsrapporten is ds aandacht gevestigd op euvelen als de kinderarbeid, de woeker, de krotwoningen. Wettelijke beteugeling van zulk kwixad j§ van Nutsbemoeiingen telkens het gevolg geweest. Maar ook andere zaken bleven de aandacht der Maatschappij" eisen. Het gymnastiekonderwijs om maar iets te noe men, de leerplicht, dc volkszang. Jan Pie- ter Heye aan wie wij „Zie de maan schijnt door de bomen" en „De Zilvervloot" dan ken, was jaren hoofdbestuurder van het Nut. OVER DE GESCHIEDENIS van de Maatschappij zou nog veel meer te ver tellen zijn. Op sociaal en cultureel terrein is werkelijk weinig buiten haar om tot stand gebracht. Maar dit alles betekent niet dat zij ook nog een toekomst heeft. Die. vereniging met die vervelend;?, ja, stoffige'naam, kan die in onze tij'cl'en in .de tijden die komen nog iets van beteke nis doen voor het Nederlandse volk? Het werd reeds gezegd: haar ledental en het aantal harer plaatselijke Departemen ten bewijst dat zij haar greep op velen nog niet neeft verloren, doch die integendeel heeft versterkt. En bij haar 47.000 leden zou men billijkheidshalve nog allen moe ten tellen die van de Nutsactiviteiten pro fiteren: de duizenden die lezen uit haar bibliotheken en die haar onderwijsinstel lingen van Nutskleuterschool tot Nutsse minarium bezoeken, om niet te spreken van de tienduizenden Nutsspaarders en verzekerden bij Nutsziekenfondsen en ;Nutsz,iektekost.env.erzekering. Zo reikt de Nutsinvloed verder, veel verder dan men wel vermoedt. EN TELKENS WEER kan een nieuwe Nulsactiviteit aan de bestaande worden Vroeger werden de „hoofdvergaderin gen" van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen gehouden in de oude Lutherse kerk te Amsterdam. Deze gravure brengt een dier plechtstatige bijeenkomstenin augustus 1791 ge houden, in beeld. De bestuurderen dra gen nog staartpruiken en Napoleon tische steken. toegevoegd. Zo nam het Departement Leeuwarden het intiatief tot de Stichting van een kinderboerderij, Lochem legde een openluchttheater aan en het Departement Haarlem deed een allergelukkigste greep met de organisatie van een reeks cultu rele middagen voor bejaarden. Reeds nu kan het bewijs geleverd worden geacht dat bejaarden méér verlangen dan de' ver strooiing in de bejaardensociëteit, dat men met goede culturele middagen in een be hoefte voorziet. En zo zal het altijd ziin: de maatschappij waarin wij leven verandert en de midde len die de Nutsmaatschappij moet aan wenden om mensen te bereiken, verande ren dus ook. Maar de geest waarin dit werk nu reeds 175 jaar geschiedt, is de zelfde: op algemene grondslag, ondogma tisch en a-politiek, tot het levensgeluk van velen -ets bijdragen. Dat zal altijd nodig zijn. Dat de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een toekomst heeft, staat dus wel vast. P. H. Schroder (Algemeen secretaris van de Mij. tot Nut van 't Algemeen; DE PREHISTORISCHE MENS LEEFDE in een constante angst voor hon gersnood. Zijn bestaan hing af van duistere machten, waar hij geen controle over had. Hij was machteloos als het fruit aan de bomen ver dorde, als het wild, waarop hij jaagde uit het woud ver dween, als zijn kudde aange. vallen werd door wilde bees ten, of als de oogst niet vol doende was om zijn gezin te voeden, In zulke tijden voelde hij dat een levenbrengende kracht hem verliet, een kracht die alles doordrong, die de voortplanting van mens en dier beheerste en de rijping van het graan op het veld. Die kracht was vruchtbaarheid. Hoe kon die bewaard worden? Met een sprankeitje ervan was de voorvader begiftigd die zich op het land gevestigd had om het gezin of de clan te stich ten. En zo werd deze voor ouderlijke verering in ver band gebracht met het werk op het veld, waaraan iedere nieuwe generatic haar be staan ontleende. Een Kreten- sische sarcofaag die dateert uit dc veertiende eeuw voor Christus toont een koning in de armen van de godin Aarde. Toen hij stierf is hij vergoddelijkt en getrouwd met de aarde, aldus een goe de oogst voor zijn nakome lingen verzekerend. Zulke geloofsvormen verklaren waarom de primitieve mens ervan hield vlakbij de graven van de voorouders te leven. In de oude steden van Sicilië werd het woongedeel te gebouwd hoven de be graafplaats, en in het land van Kanaan waren de be graafplaatsen in de stad ge situeerd. Er is nog een an dere reden voor deze nauwe betrekking met de doden. Om hun levenbrengende, taak te vervullen moesten de doden gevoed worden, en voor dit doel werden gaten in de grond gehakt. De Fran se historicus Fustel de Cou- langes heeft beschreven hoe de Grieken naast het graf een ruimte maakten voor de offers. Romeinse graven hadden een soort keuken. In Jeruzalem, in 750 voor Christus, sprak de profeet Jesaja schande over hen die offerden aan de doden. ZOWEL IN HET OOSTEN als in het Westen bleef de voorouderlijke verering de hoeksteen van het volksgeloof. Dit draagt bij tot een verklaring over de ont wikkeling van de eerste stadswoonkernen. Als het dorp groeide, werd er een muur omheen gezet, en het werd de zetel van een hoofdman of een koning. Een heilig dom werd opgericht waar de huisgoden van de koninklijke familie geëerd werden als de goden van de hele gemeenschap. De koning werd beschouwd als een heilige figuur, die recht sprak, een koninklijk voorrecht. Van tijd tot tijd werd er in het dorp een markt gehouden, waar mensen uit de omgeving voeding en gebruiksvoor werpen kwamen kopen, die ze zelf niet hadden. Door deze nieuwe activiteiten ont wikkelde het dorp zich langzamerhand tot een stad, waarvan de economie voorname lijk op de landbouw gebaseerd was. Latei- ondergingen de religieuze ideëen een gron dige verandering, voornamelijk in Egypte, Creta en Phoenicië. Het koren werd alom geteeld, en de aar van het koren werd be schouwd als een goddelijke symbool, haar ziel als een goddelijkheid. Het snijden en het dorsen van het koren was in zeker opzicht een vijandige handeling tegen een kracht, die even mysterieus als gevaar lijk was. Het was daarom belangrijk er vréde mee te sluiten en zijn welwillend heid te verkrijgen. Zo werd de dorsvloer van het dorp, waar het dagelijks wonder van het sterven en het weer opstaan van de ziel van het koren plaats vond, be schouwd als een heilig stuk. Het was het centrale punt waaromheen zich de eerste trekken van echt stedelijk leven ontwik kelden. HET VOORNAAMSTE daarvan was de rechtspraak. De geesten van de dood en de gocl van de dood en de wederopstan ding werden verondersteld tot de goede beslissingen te inspireren. Er is een ver wijzing naar dit in een van de Phoeni- sische gedichten van Ras Shamra (Ugaril), geschreven tussen 2000 en 1.000 voor Christus. Het beschrijft het doen en laten van een legendarische koning, Danel: „Hij zit voor de poorten van de stad, onder de bomen, die geplant zijn op de dorsvloer, hij spreekt recht over de weduwe en be schermt de wees. Zo zien we dus een ko ning die recht spreekt in een openbare ge legenheid, die niets anders blijkt te zijn dan een dorsvloer naast de poorten van de stad. Een ander gedicht uit Kanaan noemt vroegere indringers van Palestina, die paarden en karren bezaten. Hun naam, Rephaim, die wordt genoemd in de bijbel, betekent „Geesten van de dood". In het gedicht wordt beschreven hoe ze een dors vloer naderen om zich te verzekeren van de vruchtbaarheid van de velden." WAT BETREFT DE BIJBELSE verwij zingen, een aantal ervan heeft betrekking op verschilende perioden. Het was op een dorsvloer niet ver van de Jordaan, dat begrafenisplechtigheden werden gevierd naar aanleiding van Jacob's begrafenis, omstreeks 1400 voor Christus (Genesis 50). Het was ongeveer 1200 voor Christus dat op een andere dorsvloer een rechter uit Israel een goddelijke profeet aanriep (Richteren 6). In 1000 voor Christus ver scheen de engel van de dood op een dors vloer in Jeruzalem (2, Samuel, 24), en het was op dezelfde plaats dat David later een altaar stichtte, de kern van Salomo's tempel. Tenslotte werden volgens de Kanaanse traditie, de dorsvloeren in Israel in de achtste eeuw voor Christus be schouwd als wezenlijk tot de stad beho rend. Het eerste boek van de Koningen (Hoofdstuk 22) beschrijft hoe Achab, ko ning van Israel, en Josafath, koning van Judah elkaar ontmoetten „op het plein aan de deur van de poort van Samaria; en alle profeten profeteerden in hunne tegenwoordigheid". Ditzelfde stuk grond diende als markt. (2, Koningen, 7). Aldus was in menige stad in het oosten de markt het centrum van godsdienstig, administra tief en economisch leven. ER IS EEN TREFFENDE PARALLEL in het oude Griekenland. In de eerste Griekse steden, grensde de „agora", de plaats waar men elkaar ontmoette en waar de markt gehouden werd, dix-ect aan de tempel of aan het koninklijk paleis. In Mycene, werden volgens Heinrich Schlie- mann de doden begraven in de „agora", en R. Martin merkte op, dat het niet onge woon was een lange rij graftombes te zien op de agoi-a, die het politieke en religieuze centrum van de stad vormde. Een uitge- spi-oken begrafenis-sfeer is met de agora verbonden. Daar zijn de helden en de stichters van de stad begraven, zoals in Athene, Korinthe, Megara enzovoort. Daar ontmoetten de rechters elkaar in de tijd van de Homei-us-verhalen. Het was rond een grafheuvel dat Hektor de leiders bij eenriep, en een tafereel gegraveerd in het schild van Achilles beeldt de rechters af in een heilige kring, met andere woorden rond een graftombe. (Ilias X en XVIII). De hoogste Griekse goden hadden een vrij beperkte rol in de „agoi-a". Zodoende is de Zeus „van de agora" dichter betrok ken bij de goden van de onderwereld dan bij die van de Olympus. Hex-mus speelt een veel grotere rol. Hij werd voox-gesteld door phallische symbolen, die bewijzen dat de markt voortgekomen is uit een plaats, waar men de vruchtbaax-heid ver eerde. Het is natuurlijk onmogelijk van een definitieve betrekking tussen de ontwik keling der eerste steden in Phoenicië en die van Griekenland te spreken. Stads leven was reeds een begrip in het Oosten, toen in Griekenland het leven nog in het teken van de migratie stond. Maar er zijn treffende gelijkenissen. In zowel het Oos ten als het Westen was 'de groei van de prehistorische mens naar de eerste stadia van stedelijk leven nauw verbonden met de verering van de doden, die beschouwd werden als de dragers van de vruchtbaar heid en de beschermers van het leven. Het was rondom hun gx-aven in Grieken land en in het Oosten rondom de dors- vloei-. gewijd aan de god van de oogst, dat de steden tot een eerste ontwikkeling kwamen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 13