Ga in dienst
en leer een pak
Ward Ruyslink en de kunst van
het „atmosferische" woord
EXPERIMENTEN MET BURGERVAKOPLEIDING VOOR MILITAIREN rijp werk van een begaafd schrijver, een
„VLUCHT VOOR
HET ONWEER"
Over vijf jaar: POST ZONDER BODE?
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad Oprechte Haarlêmsche Courané
t>n IJ muider Courant
Litteraire
Kanttekeningen
<-''*/.* - -i* A.'j' 7vli®- 'lt'~
ONDER DE TITEL van het langste
verhaal „De Madonna met de hult"
heeft Ward Ruyslinck (pseudoniem van
de dertigjarige Vlaming Reimond de Bel-
ser) een zestal van zijn verspreid ver
schenen vertellingen gebundeld voor de
smaakvol uitgevoerde Ad Multosreeks
van de Uitgeverij A. Manteau (Brussel-
IN DE TOEKOMST zal een groot, deel van de Neder
landse mannelijke jeugd tijdens de militaire dienstplicht in
de gelegenheid zijn een vakopleiding te beginnen of voort
te zetten binnen de muren van kazerne of legerplaats. Ten
minste, als de experimenten, waarmee men thans nog druk
bezig is, na verloop van enkele jaren als geslaagd zullen
mogen worden beschouwd. Van de belangstelling der dienst
plichtigen in de beide „proefstations" de legerplaats
't Harde van de Koninklijke Landmacht waar men reeds
drie jaar bezig is, en de vliegbasis Eindhoven, waar het
eerste lesgebouw voor burgervakopleiding op 19 november
aanstaande geopend zal worden zal het dan ook voor een
groot deel afhangen of deze proefnemingen binnen afzien
bare tijd voor uitbreiding in aanmerking zullen komen.
De militairen, die tijdens de droogte
hielpen bij de veevoedertransporten,
leren nu ook ivaar de boer de melk
vandaan haalt.
Foto links: Na een zware velddienst is
de draaibank een vorm van ontspan
ning, zeker als die in het toekomstige
vak een grote betekenis heeft.
HET IN DE Haarlemse Werkplaats tot
herstel van antiek textiel in opdracht van
de gemeente Nijmegen gerestaureerde ze-
ventiende-eeuwse wandtapijt „De vlucht
voor het onweer" is thans tot en met
30 november in het Frans Halsmuseum
tentoongesteld met het reeds eerder ge
reedgekomen „Willemtapijt" van de pro
vincie Zeeland. Het Nijmeegse wand
tapijt is er één uit een reeks, die de
geschiedenis van Dido en Aeneas, zoals die
beschreven is door Virgilius, tot onder
werp heeft. De ontwerpen van deze tapij
ten zijn van Giovanni Francesco Roma
nelli. Ze zijn geweven door Michiel Wau-
ters in Antwerpen in de zeventiger jaren
van de zeventiende eeuw. De oorspronke
lijke serie bestaat uit acht onderwerpen.
De reeks, waarvan dit tapijt deel uit
maakt, is bezit van de gemeente Nijmegen
en bevat zes van deze onderwerpen. De
„Vlucht voor het Onweer" (abusievelijk
meermalen „De Brand van Troje" ge
noemd) is het tweede tapijt van deze
reeks, waarvan de restauratie gereed ge
komen is. De vier andere tapijten zijn nog
in bewerking.
DE ZES TAPIJTEN van de „Dido en
Aeneas"-serie waren aanwezig in het huis,
waar in 1678 de onderhandelingen tussen
de Republiek en Frankrijk plaatsvon
den, die in dat jaar leidde tot de vrede
van Nijmegen. Blijkbaar is bij de ontrui
ming van dit pand, na het tot stand ko
men van de vrede, deze serie in het bezit
gekomen van de stad Nijmegen. De Nij
meegse serie is vermoedelijk op het ogen
blik de enige vrijwel volledige reeks in
Europa. Wel zijn er enige losse exempla
ren bekend. De naam van de ontwerper
J. F. Romanellus, komt voor op één van
de tapijten van de serie het „Offer". De
naam van de wever komt op geen van de
genoemde exemplaren voor. Op enkele
andere exemplaren is echter de wevers-
naam te zien: M. Wauters, de Antwerpse
wever, die in 1679 stierf. De verzameling
Antwerpse archivalia, die door J. Denucé
zijn uitgegeven vermeldt de naam van
Wauters vele malen, onder meer in ver
band met déze weefsels. In het begin van
1673 beveelt hij hem aan aan zijn zakenre
laties in Wenen als een juist klaargeko
men nieuwe schepping, waarop de heer
Romanelli zo zeer zijn best heeft gedaan.
In de loop van dit zelfde jaar spreekt hij
van „Sr. Romanelli Saligher".
DE ENCYCLOPEDIE van Thieme-Bec-
ker vertelt dat Giovanni Francesco Roma
nelli, geboren 1610 in Viterbo, enige ma
len een vrij lange periode in Parijs werk
te, in 1660 weer in Rome was en blijk
baar in 1662 was gestorven. De wijze waar
op Wauters over hem schrijft, wekt de ge
dachte dat hij de schilder aan het werk
gezien heeft, nog in het begin van de ze
ventiger jaren en alsof hij in het begin van
1673 in Antwerpen of omgeving is gestor
ven, al is hiervoor geen absoluut bewijs.
Mogelijk is Romanelli in 1662 uit Rome
verdwenen en wederom naar het Noorden
gegaan. Uit de archivalia blijkt dat de se
rie zeven tot acht maal geweven moet zijn,
mogelijk noch in de tachtiger jaren, dooi
de erfgenamen van Michiel Wauters. Tij
dens de vele ruzies tussen deze erfgena
men worden de cartons door een van de
schoonzoons geroofd, nadien wordt de se
rie ook niet meer genoemd; het is niet be
kend, wat er van deze patronen is gewor
den. Een volledige serie tapijten van acht
stuks, destijds bezit van de verzameling
Barbarini, is thans in Amerika, in het mu
seum te Cleveland.
(Van onze correspondent in de V.S.)
Over vijf jaar hopen de Amerikaanse
posterijen een systeem hebben ontwik
keld, dat het mogelijk zal maken even
snel een brief over te sturen als een tele
gram. Men heeft reeds een proef geno
men met zulk een briefpost tussen Wash
ington en Los Angeles en men steekt gro
te sommen gelds in de uitwerking van
het systeem. Geen wonder dan ook, dat de
telegraaf-maatschappijen zich wat onge
rust beginnen te maken en niet alleen
zij. Ook de spoorwegen en de vliegtuig
maatschappijen, die thans nog goed ver
dienen aan de post, voelen zich bedreigd.
Het postverkeer van de toekomst zou na
melijk wel eens een heel ander karakter
kunnen krijgen: niet langer zal een brief
zelf worden overgebracht, doch het beeld
van een brief. De geadresseerde zal
slechts een facsimile in handen krijgen.
Deze facsimile-overbrenging houdt in,
dat een elektronisch instrument een af
beelding maakt van een gètypte of ge
schreven pagina, ongeveer zoals een tele
visiecamera dat zou doen en via een draad
of via de korte golf wordt deze afbeelding
overgebracht naar een ver verwijderd
punt. om aldaar gereproduceerd te worden
op gevoelig papier. w
De Amerikaanse luchtmacht gebruikt
deze methode thans reeds om weerkaart-
jes over te seinen naar diverse bases.
Kostbaar behoeft het systeem niet te wor
den. De posterijen streven ernaar om per
minuut 1800 pagina's met één toestel te
„fotograferen" en te „verzenden". Een
facsimile-brief zou niet duurder behoeven
te worden in de verzending dan een lucht
postbrief. Maakt men van zijn facsimile
een expresse-brief, dan zou men binnen
de twee uur een geadresseerde kunnen be
reiken, die aan de andere kant van Ame
rika woont, bijna 5000 kilometer van de
woonplaats van de verzender. Voor veel
minder geld zou men veel uitvoeriger kun
nen zijn dan in een telegram.
Maar het briefgeheim, wat zal daar van
overblijven? Zodra de plannen van de
posterijen begonnen uit te lekken, maak
ten sommigen in Amerika zich daarover
ernstig bezorgd. Technici verzekeren ech
ter, dat ook thans het briefgeheim nog be
schermd zou kunnen worden. De militai
ren zijn reeds ver gevorderd in het me
chanisch verhaspelen en „onthaspelen"
van telefonische en telegrafische medede
lingen. Ook televisie-uitzendingen kan
men op deze manier voor kijkers onbe
grijpelijk maken. Onderweg zou de brief
dus weinig gevaar lopen.
Maar, zo zal men zeggen, op 't postkan
toor moet de brief dan toch maar worden
opengemaakt en aan de andere kant moet
de brief in een enveloppe worden ge
stopt. Daarbij zou hij dus onder ogen ko
men van onbevoegden..
Ook dat behoeft niet eens, zeggen de
technici. Het schijnt mogelijk, dat een in
strument een brief „leest" door een be
paalde enveloppe heen en dat aan de
andere kant een brief wordt afgedrukt,
alweer door een speciale enveloppe heen.
Overbrengen van post per raket leek een
jaar geleden nog iets voor een heel verre
toekomst thans lijkt het al bijna weer
een verouderde methode.
„DE BURGERVAKOPLEIDINGEN
voor dienstplichtigen zijn in de eerste
plaats natuurlijk van belang voor de be
trokken jongemannen zélf, maar daarna
toch zeker ook voor de ouders, het be
drijfsleven en niet te vergeten het mili
taire apparaat. De soldaat ziet de ach
terstand op zijn leeftijdgenoten, die niet
worden opgeroepen, binnen redelijke
grenzen blijven, zodat hij zich over zijn
plaats later in de burgermaatschappij,
minder zorgen hoeft te maken. Voor de
ouders der militairen liggen de zaken niet
veel anders, daar zij weten dat hun kind
zijn tijd nu nuttig kan besteden. Wat het
leger betreft: een soldaat, die niet piekert,
is natuurlijk beter geschikt voor zijn taak
als militair, en ten slotte: het bedrijfsle
ven krijgt na afloop van de eerste oefe
ning mensen terug, die op het punt van
hun vakopleiding niet zijn blijven stil
staan". Met deze uitgebreide toelichting
op de achtergronden der burgervakoplei-
dingen voor dienstplichtige militairen be
gon majoor H. v. d. Broek, hoofd van de
Sectie Ontwikkeling van het departement
van Defensie, tegenover ons zijn verhaal.
„DE DIENST KOMT natuurlijk op de
eerste plaats, maar wij moeten de jon
gens het zo eenvoudig mogelijk maken
zich op hun gemak te voelen. Gelegenheid
voor de voortzetting van 'n vakopleiding,
de eerste stappen op deze weg, wanneer
het om ongeschoolden gaat, initiatieven
voor de culturele ontwikkeling van de sol
daat zoals de Rembrandt- en Van Gogh-
tentoonstellingen, waarmee we in het ver
leden de kazernes zijn afgereisd, zoals de
filmexpositie die we volgend jaar hopen
te organiseren, al deze zaken zijn een deel
van de verplichting, die wij ten opzichte
van deze jongeren gevoelen. Het is de
laatste kans om hun een stimulans te ge
ven, want na de diensttijd zijn zij voor der
gelijke dingen praktisch ongrijpbaar ge
worden", zegt de majoor ernstig. De mi
litair, die thans in de legerplaats 't Harde
wordt gedetacheerd, is dus om meer
dan één reden een geluksvogel. Hij kan
er immers zijn vakkennis vergroten of, in
het geval hij nog geen vak heeft gekozen,
met 'n der voorhanden zijnde opleidingen
beginnen. Dan bijt hij de spits af, en dat
zouden er meer moeten beseffen, voor ge
neraties van dienstplichtigen na hem; in
feite rust er dus nog een extra zware ver
antwoording op zijn toch al door militaire
zaken zo belaste schouders.
ONGESCHOOLDEN, geoefenden en ge
schoolden, zij allen kunnen een keus ma
ken uit de cursussen, die er in de eerste
plaats op gericht zijn de handvaardigheid
te vergroten; lasser, metaal- of houtbe
werker, zij kunnen in 't Harde terecht.
Twee uur per week (zo mogelijk) „in de
tijd van de baas", in casu de dienst, wan
neer er op zijn minst twee uur van de
eigen vrije tijd eveneens in het leslokaal
wordt doorgebracht. Er is nog een cur
sus „algemene automobielkennis" en in
de zomermaanden een opleiding hand-
melken, dit laatste natuurlijk uitsluitend
voor het agrarisch georiënteerde deel van
de legerplaatsbevolking. Op de vliegbasis
Eindhoven zal dit schema nog worden uit
gebreid met een opleiding in radio-tech
niek. Voor de ongeschoolde soldaat, die
niet weet wat hij wil, is er gelegenheid
een gratis beroepskeuze-advies te krijgen,
alvorens hij een bepaalde cursus gaat vol
gen. Aan het hoofd van de burgervakop
leidingen in 't Harde staat een coördina
tor, een burgerfunctionaris in dienst van
het ministerie van Defensie. Volgens ma
joor Van den Broek moet men op deze
plaats het bekende „schaap met vijf po
ten" hebben, want het is de taak van de
coördinator tezamen met de militaire com
mandanten de mogelijkheden te scheppen
die het dienstrooster min of meer open
laat en die daarna met zijn jongens te be
nutten. Ook dient hij de soldaten van ad
vies bij de keuze en het volgen van een
opleiding, eventueel als aanvulling op het
officiële beroepskeuze-advies. Aan zijn
zijde staan zowel militaire als burger in
structeurs.
DE CURSUSSEN zijn, zo vertelde het
hoofd van de sectie Ontwikkeling ons met
nadruk, geheel gericht op de eisen en
voorwaarden, zoals die in de burgermaat
schappij gelden. Er had dan ook tevoren
het nodige overleg plaats en momenteel
zet men dat voort met de diverse
stichtingen, die zich in de verschillende
bedrijfstakken met de zorg van de vakop
leiding hebben belast. In sommige geval
len volgen de soldaten normaal de cur-
ernstig schrijver, die zich terdege be
wust is van de toewijding die hij aan zijn
kunstenaarschap, aan het métier daar
van, verschuldigd is. Ruyslinck schrijft
en dat is het waarmerk van de authenti
citeit van zijn geschriften uit een in
nerlijke dwingende noodzaak, uit een
menselijke behoefte om zich uit te spre
ken, zich aan anderen „mee te delen",
een aandrift, waaraan men bij een niet
te verwaarlozen deel van onze hedendaag
se litteratuur gegronde reden tot twijfe
len heeft. Er wordt verbazingwekkend,
ja ontstellend veel geschreven, dat nooit
op papier zou zijn gezet en zeker niet
aan de publiciteit zou zijn prijsgegeven
als er geen „eer" en geld mee te behalen
viel. Ruyslinck is, als men het zo noemen
wil, met alle oprechtheid een geënga
geerd auteur, niet in de zin dat. hij zich
geroepen zou voelen om zijn schrijver
schap in dienst te stellen van de sociale
realiteit, maar in een veel ruimere, meer
vtezenlijke betekenis wezenlijker uit
het oogpunt van de litteratuur dan hij
weet zich tot in zijn merg betrokken bij
de menselijke conditie, bij de problema
tiek van het mens-zijn, bij de tegenstrij
dige volheid van het leven.
AAN DIE LEVENS- en kunstovertui
ging zal het wel moeten worden toegeschre
ven dat hij zich met kracht heeft gekeerd
tegen de moderne psychologische roman,
die aan een dodelijke bloedarmoede lijdt,
de romansoort, waarin de mens ver
schijnt als een klinisch „geval", een ob
ject ter analyse, een door een zinloze
vivisectie ontzenuwde en ontzielde ab
stractie, toegespitst liefst tot het abnor
male in zijn weerzinwekkendste gedaan
te. „Onze romanciers", heeft hij enkele
jaren geleden geschreven. „vergeten
voornamelijk dat het hun taak niet is een
synthese van de mens te geven, maar
van het hele leven". Men kan, betoogde
hij, het menselijk wezen niet losmaken
van en uit zijn omgeving, van de wereld
die hem omringt, van de natuur, de in
vloeden die hij door het meest dagelijkse
ondergaat, de indrukken de grote en
de kleine de zintuiglijke ervarin
gen in hem nalaten, zonder dat men het
levende van de mens, datgene waarop het
aankomt, zijn angst, zijn hoop, zijn geloof,
zijn falen, zijn leed, zijn vreugde, zijn
boosaardigheid, zijn liefde, tot een farce
verwringt of tot een „onverteerbaar labo-
ratoriumprodukt" ont-menselijkt. Waar
Ruyslinck naar toe wil en wat hij naar
zijn beste kunnen ook tracht waar te ma
ken is een nieuw realisme, een uit
beelding, een verbeelding van de mens,
van het raadselwezen mens, zoals deze
is als levende resultaten van de veelheid
van ervaringen en impressies, die zijn
„aardse deel" bepalen. In de plaats van
de homunculus, de kunstmens, wil hij, zon
der daarmee terug te keren tot het ver
jaarde naturalisme, de werkelijkheid stel
len van de eenheid van leven, zoals deze
zich in haar menigvuldigheid aan de in zijn
isolement gevangen persoonlijkheid voor
doet. Vandaar dat Ruyslincks verhalen
verwantschap vertonen met de grote Rus
sische vertelkunst van de negentiende
eeuw ener-, met de luciditeit van Van
Schendels proza anderzijds.
ELK VAN DEZE zes verhalen tracht de
ze levensrealiteit in haar samenhang te
achterhalen, niet met behulp van de ge
bruikelijke psychologische (beter: psy-
sus, zoals die voor een bestaand diploma
is ingericht. Voor het aanvullende theore
tische studiemateriaal kunnen zij zich wen
den tot de dienst Welzijnszorg. De figuur
is dus zo, dat een bepaalde jongeman zijn
vakstudie in dienst kan Voortzetten op het
punt, waar hij deze bij het verlaten van
de burgermaatschappij heeft moeten losla
ten. Gaat het evenwel om cursussen, waar
aan geen officieel diploma verbonden is,
dan Krijgt de soldaat bij het „afzwaaien"
een getuigschrift mee, ondertekend dooi
de minister van Defensie en een gedele
geerde van de stichting Vakopleiding uit
de betrokken bedrijfstak.
IN DE DRIE JAREN, tijdens welke het
experiment in 't Harde is ondernomen,
zijn 323 militairen in hun diensttijd in het
bezit gekomen van vakdiploma of getuig
schrift. Hoevelen er dank zij hun doorzet
tingsvermogen in militaire dienst na hun
terugkeer in de burgermaatschappij ge
slaagd zijn, is niet bekend. Gemiddeld
komen de jongens, die de vakopleidingen
volgen, aan 100 a 150 lesuren in circa tien
maanden. Tot de afgelopen zomer bedroeg
het aantal militairen, dat de lessen volg
de 120 tot 150 man.
chologiserende) middelen, maar door de
kracht van de verbeelding, van de „inle
ving", van de atmosferische onontkoom
baarheid. Het proza van Ruyslinck is „at
mosferisch" sterk geladen: elk woord
heeft zijn spankracht, zijn stemmings
waarde; elke beschrijving van een detail
heeft haar kleur, haar geur, haar stoffe
lijke tastbaarheid èn onstoffelijke onbe-
paalbaarheid. In een sublieme vertelling
als „Dicht bij het water" zijn de zee, het
strand, de lucht, de duinen en het sana
torium dat aan de rand daarvan staat,
niet minder wezenlijk dan de ziekte en de
dood, waarin een jonge man en een jong
meisje elkander in het voorbijgaan ont
moeten.
„DE STEMMER" is een volkomen
andere toonsoort geschreven transpo
neert een wrange gebeurtenis tot een
overdrachtelijke zin, die de kern van het
menselijk lot, van de onkenbaarheid der
menselijke drijfveren, van de onachter
haalbare coïncidenties die het menselijk
bestaan bepalen, feilloos raakt: waarom
offerde de argeloze „pianostemmer" (een
zielsverwant van Van Schendels „Muzi
kant" uit de bundel „Nachtschaduwen")
zich, na overmoed verzeild te zijn geraakt
in een gezelschap van verzetstrijders, op
voor een hem onbekende vrouw, die van
verraad wordt beschuldigd? Hij wordt, op
reis gegaan met een „oude vertederende
herinnering", gemarteld en Windgesla
gen, alleen gelaten met zijn verminking,
waarmee hij een parabel van Golgotha
voor de menselijke schuld betaalde:
„maar toch liep hij voort, zonder hoop en
zonder vrees, wetend dat het het lot
van alle mensen was, in de duisternis
steeds maar voor zich uit te gaan, op een
weg waarvan men nooit wist waarheen hij
leidde". Hóórt men zo'n zin, dan voelt men
zich, zonder aan „invloed", laat staan aan
navolging te denken, in de nabijheid van
Van Schendel. Er zijn geest- en bloedver
wanten, die elkander niet kennen.
IN DE TITELVERHAAL „De Madon
na met de bult" weet Ruyslinck een hei
ligenlegende niet alleen schoon te creë
ren en zinrijk te vertellen, hij schept een
atmosfeer waarin alles is opgenomen:
geluksverlangen, wraakzucht, vroomheid,
heiligschennis, liefde, de onontkoom
baarheid van de dood, de geur van de lente,
het koloriet van het landschap, de tast
baarheid van de dingen, de glans van het
licht. en besluit zijn vertelling met een
symboliek, die de reële inhoud ervan ver
te boven gaat. Het is niet doenlijk, zelfs
niet wenselijk, om een poging te doen dit
verhaal in enkele zinnen samen te vatten.
Elk detail is hier een nuancering, een
toonwaarde, die de melodie van deze com
positie naar het slotakkoord voert: een
dood, die méér is dan een sterven. Het
beste van zo'n verhaal laat zich niet na
vertellen. Het staat er niet. Het i s er.
ER IS IN HET WERK van Ruyslinck een
beslissende plaats ingeruimd aan de dood,
niet als beëindiger van het leven, van het
menselijk bestaan, maar als een dagelijk
se, onzichtbare metgezel, een medespe
ler, een tegenspeler, wiens stap men naast
zijn eigen stap hoort, wiens schaduw men
naast zijn eigen schaduw ziet. Deze dood
is het en is de vrees die hij inboezemt
niet een negatief-meewerkende kracht van
de menselijke gehechtheid aan het leven?
die in het verhaal „De slakken" zijn
nadering aankondigt door de zwarte tuin-
slakken, die het bed van een stervende
deurwaarder bekruipen. Of zijn het
juist de slakken, die de dood naderbij roe
pen? Ruyslinck laat in dit half-metafori-
sche, half surrealistische verhaal een
meesterlijke vertelling ruimte voor ve
lerlei onderstellingen. Dat is juist het in
dringende van zijn „realistische" proza:
dat het omgeven is door een „halo", een
lichtschijnsel, waarvan men de herkomst
niet kan bepalen. Men kan in onze moder
ne litteratuur lang zoeken naar een ver
haal, dat de benauwende suggestie van
de nood en de doodsangst der achtervolg
de .Joden in Ruyslincks „De pogrom" over
treft. Er zijn enkele zwakke passages in
deze verzameling. Ze doen niets af aan de
volwaardigheid van deze „geschreven",
niet gekunstelde vertellingen.
C. J. E. Dinaux
Dit gevoelige portret van de Roemeense,
in Parijs wonende componist Georges
Enesco, half verlamd en verarmd, maar
nog altijd met hart en ziel opgaande in
zijn muziek, is gemaakt door Yousuf
Karsh, fotograaf der beroemdheden,
aan wiens werk op pagina 3 in Erbij
aandacht besteed wordt.