fotograaf der prominenten
EN
ZATERDAG 28 NOVEMBER 1959
Erbij
PAGINA DR
S. M.
Engelse litteratuur
De Britse schilder August John
De Zwitserse psycholoog Jung
De Franse jilmregisseur René Clair
KARSH
YOUSUF KARSH, de Armeens-Canadese fotograaf
uit Ottawa, die bijna even vermaard is als de talloze
beroemdheden welke hij in de laatste vijfentwintig jaar
vereeuwigde, heeft na zijn fotoboek „Faces of Destiny",
opnieuw een aantal van zijn portretten gebundeld
tot een foto-album, dat thans, na veel vijven
en zessen, het licht heeft gezien. Die vijven en zessen
betroffen voornamelijk het vinden van een drukker en
een uitgever, want Karsh was in dit opzicht uitermate
veeleisend. Zijn werk wilde hij alleen in boekvorm
publiceren als hij de volstrekte zekerheid had, dat de
uitgave druktechnisch, qua opmaak en reproduktietech-
niek aan de allerhoogste eisen zou voldoen. Het stemt
tot grote voldoening, dat uiteindelijk aan een Neder
landse uitgever H. W. J. Becht's n.v. te Amsterdam
en een Nederlandse drukker Joh. Enschedé en Zonen
te Haarlem de verzorging van dit uitzonderlijke boek
werd opgedragen. „Portraits of Greatness", zoals het
lijvige album heet, doet Karsh' portretkunst dan. ook
alle recht wedervaren. In bijna honderd foto's uit de
eindeloze rij van vorsten, staatslieden, geleerden en
kunstenaars die in de loop der jaren voor hem poseerden,
vertelt hij het verhaal van zijn carrière tot „fotograaf der
prominenten". Het was geen succes dat hem is komen
aanwaaien. „Plet speuren naar waarachtige grootheid",
zo zegt hij in zijn voorwoord, „is een last en een zegen
voor mij geweest. Een last, omdat ik gedwongen was,
harder te werken dan ik ooit had kunnen dromen; een
zegen omdat het mij in onmiddellijk contact bracht met
zo vele mensen van formaat overal ter wereld, dat ik
nooit een ogenblik van mijn tijd of een mijl van mijn vele
reizen betreurd heb". Een mens portretteren en dat
geldt in verdubbelde mate voor een sterke persoonlijk
heid is eigenlijk een heksentoer. „Slechts een enkel
vluchtig ogenblik geeft iemand zich in zijn uiterlijk bloot
en dan meestal onbewust, door een glinstering in de
ogen. een plotselinge verandering van stemming of een
toevallig, doch uitermate karakteristiek handgebaar. Dat
ene nn-enblik van waarheid moet de fotograaf weten uit
te lokken en klaar ziin om het vast te leggen, want het
herhaalt zich niet. Behalve in dat spaarzame moment
immers verbergt de mens zijn eigen ik nauwlettend
achter het masker-van-aRedag: een tweede keer laat hij
zich niet betrappen
TOCH GETUIGT Karsh, dat slechts weinige beroemd
heden die voor hem poseerden, koud en ongenaakbaar
bleven. „Soms was er de barrière van ij delheid, maar bij
de waarlijk groten vond ik slechts waarachtige eenvoud,
eerlijkheid en warme menselijkheid...." Van welke
ervaringen hij, in korte, goed geschreven toelichtingen
bij ieder portret vele kostelijke staaltjes releveert.
H'óe benadert hij nu zijn beroemde sujetten? „Ik lees
zoveel mogelijk over hun werk, hun hobbies, hun eigen
aardigheden. een procedure die soms weken vergt. Maar
dank zij deze voorbereiding kan ik hen tijdens het poseren
ietwat op hun eigen terrein benaderen. Heeft de conver
satie eenmaal hun interesse gewekt, dan is de rest geen
probleem meer en komt het er alleen nog op aan, de
meest alerte en karakteristieke uitdrukking vast te leggen".
Natuurlijk zit er nog veel meer aan vast. Karsh's
pörtretkunst, zijn visie en zijn verlichtingstechniek zijn
niet in weinige, noch in veel woorden te beschrijven.
Maar de resultaten spreken voor zichzelf. Bijzonder ka
rakteristiek is de verlichting, speciaal van de mannen-
portretten. Karsh hanteert zijn lampenpark zo geraffi
neerd, dat het licht als het ware van zijn modellen schijnt
uit te stralen, in plaats van dat dezen er door aangestraald
worden. Daarbij treft in de meeste portretten de natuur
lijke houding van hoofd en lichaam, de wonderlijk-
expressieve handen en de subtiel-eenvoudige achter
gronden. De door de firma Enschedé gebezigde repro-
duktietechniek tenslotte is zo perfect, dat het verschil
met originele foto's nauwelijks te constateren valt.
Hermen Crnesen
De Britse classicus Gilbert Murray
Yousuf Karsh' magistrale karakterportret van de beeldhouwer Sir Jacob Epstein
Robert Kee, Broadstrop in Season
Seeker and Warburg, London.
Richard Church, The Crab-apple Tree
Heinemann, London.
ROBERT KEE kan moeilijk ophouden
met schrijven aan een passage waar hij
plezier in heeft, dat blijkt al in de eerste
pagina's van Broadstrop in Season; maar
de lezer gaat het hem steeds minder kwa
lijk nemen, want hij deelt steeds meer in
het plezier. Broadstrop, de hoofdpersoon,
is een vage man van een jaar of dertig
zonder geregelde werkkring, die leeft
van een bescheiden inkomen dat hem
door zijn vader is nagelaten. Hij heeft af
en toe opwellingen van energie, en wil dan
werkelijk eens iets gaan ondernemen,
maar hij weet niet toed hoe, totdat Lub-
chik in zijn leven komt, de Oekraïner met
de uitgestreken en onweerstaanbare per
soonlijkheid. Zij doen samen een seizoen
lang mee aan het leven der meest welge
stelde Londense kringen, ten slotte wordt
Lubchik, die een Russische spion was met
de opdracht om in de Engelse gemeen
schap door te dringen, met een granaat
gedood op zijn huwelijk, en Broadstrop
valt terug in zijn saaie bestaan van voor
heen.
In aanleg is dit een ongedwongen pret-
verhaal, met karakters zonder betekenis.
Lubchik vertegenwoordigt meer het idee
van iemand die zich in alle omstandighe
den weet te doen gelden, dan dat hij zelf
zo'n mens is. Robert Kee zou hem ontwor
pen kunnen hebben, zonder zijn voorbeeld
in de praktijk te kennen of zelfs veel
moeite te doen om het zich voor te stel
len, aan de hand van zulke types die wij
gezien hebben in een aantal komische
films uit Amerika. De kracht van Broad
strop, evenmin bepaald een karakter, is
dat hij er uitziet alsof hij door de auteur
aan eigen ervaring ontleend is. Deze on
zekere man vertolkt ons aller ondervin
dingen, voorzover wij makkelijk in de war
gemaakt worden door de ingewikkeldhe
den van het dagelijks leven. Hij had al
tijd verondersteld, zegt Kee bij voorbeeld
van hem, dat de ondoelmatigheid van zijn
beslissingen verklaard werd doordat hij er
veel te lang over nadacht; het was nooit
bij hem opgekomen dat ook een bliksem
snel genomen besluit verkeerd uit kon val
len. Wie zou deze pijnlijke verwondering
niet herkennen? Alleen geboren mensen
van de daad zijn er misschien wel eens
vreemd aan, en voor hen zou dit boek dan
juist goed zijn, om hun een beter begrip
van hun twijfelende naasten te geven.
OVER HET ALGEMEEN is dit verder
niet een boek dat zijn lezer tot bezinning
zal brengen. Het is alleen intelligent en
aanstekelijk grappig, in een stemming die
ten slotte minder aan Amerikaanse films
doet denken dan aan bepaalde Engelse
produkties waarin de hoofdrol werd ver
tolkt door Alec Guinness. Het element
Lubchik, zelfs al wordt het versterkt door
enige kijkjes achter de schermen van de
communistische spionageorganisatie in
Engeland, is er voornamelijk als gang
maker van het verhaal en voor de gek
kigheid, en wordt door Robert Kee ook
niet anders behandeld. H,.i heeft zich geen
moeite gegeven om een satire te maken
op de Engelse samenleving, of op enig an
der bestaand complex van verhoudingen;
eerder zou men hier kunnen spreken van
een satire op ons verlangen om intenser
te leven dan wij ons gewoonlijk kunnen
veroorloven. In ieder geval slaat het er
gens op, en raakt het onwaarschijnlijke
verloop van zaken de auteur nooit uit de
hand. Er zijn niet vaak grappige boeken
die de lezer zoveel bevrediging geven en
die hij met zoveel plezier achteraf door
bladert.
DE NIEUWE ROMAN van Richard
Church beantwoordt aan een heel andere
smaak, of zou daar tenminste aan moeten
beantwoorden. Als voortzetter van „de
traditie van Thomas Hardy", gaat The
Crab-apple Tree over landlieden, eenvou
dige gevoelens, vogels en bomen. Het
hoort thuis onder het onheilspellende
hoofd „streekroman", en het ontkomt niet
aan de gevaren van zijn genre. De oude
Jimmy Bright keert, na zeven jaren af
wezigheid als zeeman, terug in zijn dorpje
in het graafschap Kent. Hij vindt er zijn
huisje in verval, ontruimd door zijn niet
helemaal goed wijze broer met wie hij
samenwoonde en die naar het gesticht is
gebracht; de dorpelingen zijn nors en on
behulpzaam, maar gelukkig staat er nog
altijd die prachtige wilde appelboom
waar hij in zijn jeugd al zo dol op was.
Er komt een jonge weduwe met een kind
logeren, die het hart verovert van de on
behouwen rijkste boer van het dorp; de
zwakzinnige broer loopt mompelend door
de tuin, ongevaarlijk zolang hij niet ge
pest wordt, maar dat kan misschien niet
altijd vermeden worden; Jimmy sterft,
en de broer zit naast het lijk zonder te be
grijpen wat er gebeurd is, de rijkste boer
komt en zegt dat nu maar dadelijk de ap
pelboom omgehakt moet worden, die al
een tijd lang op omvallen stond.
Het aardigste van het verhaal is het on
derscheid dat de auteur beschrijft tussen
de stuurse inboorlingen van Kent en de ge
nereuze immigranten uit Wales en uit Lon
den. Hij houdt niet van de mensen van
Kent, dat is duidelijk, en hij heeft zijn an
tipathie neergelegd in een visie op hun ka
rakter. Het is de enige visie van behoor
lijke scherpte in het boek, tenminste voor
zover een stedeling kan zien, die op vele
namen van vogels en planten niet reageert
omdat hij er zich niets bij voor kan stel
len. Misschien is die stedeling eigenlijk
onbevoegd tot oordelen over de mooiste
natuurbeschrijvingen, maar de zon kent
hij ook, en er kan niet afgedongen worden
op zijn recht om een zin als deze, in een
oogstscène, zonder pardon te verwerpen;
„De zon, die deze honderden tonnen nectar
oorspronkelijk uit de grond gelicht had,
steeg en bewoog zich koninklijk langs de
hemel, alsof hij voldaan was na zijn
werk".
DE PERSONEN die zich op de voor
grond van zulke tafrelen bewegen, zijn zo
simpel als zij moeten zijn, en het verhaal
dat over hen verteld wordt heeft zijn goede
ogenblikken. Men moet een echte liefheb
ber zijn van de streekroman om de enkele
verbeteringen te kunnen bewonderen die
Richard Church in het genre aanbrengt.
Hij staat bekend als een bescheiden en ge
voelige auteur, en sinds hij die kwaliteiten
vertoond heeft in zijn tweedelige autobio
grafie (Over the Bridge, en The Golden
Sovereign, hier ook indertijd besproken)
kan hij bij velen geen kwaad meer doen.
Desondanks doet The Crab-apple Tree op
nieuw vermoeden dat het schrijven van
een goede roman, zonder bepaald onver
enigbaar te zijn met deze twee eigen
schappen, ook nog verscheidene andere
vergt.
Pantomime-kunstenaar Marcel Marceau