SCHUMANN, zoals A. Marja hem hoorde O Franse schilders vertolken nieuwjaarswensen Weerkundig was 1959 een opzienbarend jaar Twee acteurs als vertellers Litteraire Kanttekeningen de edet-c, I+V /?S9 d Erbij DONDERDAG 31 DECEMBER 1959 PAGINA TWEE (Van onze correspondent in Parijs) MEN DOET ER AL of niet zelve aan mee en persoonlijk ontvangen we wel meer dan we schenken maar het ge bruik omstreeks eind december vrien den, kennissen en relaties per gedrukte en/of geïllustreerde kaart een goed, voorspoedig en gelukkig nieuwjaar toe te wensen neemt, zo lijkt het toch, eer der toe dan af. Zoals met iedere traditie, kan men zich van dit gebruik of deze vrijwillige plicht kwijten met of zonder fantasie of originaliteit. Ge kunt, zo ge als zakenman heel veel betrekkingen te onderhouden hebt, naar een willekeu rige drukker stappen om hem een stero- tiep tekstje ten bate van het komende jaar te laten vervaardigen. Wanneer tt als particulier een minder massale kring van kennissen rond u verenigd hebt, kunt u datzelfde doel ook bereiken door in de eerste de beste winkel van schrijf behoeften en aanverwante artikelen een stapel kaarten in te slaan en die ver volgens rond te zenden: een huisje of hutje onder de sneeuw in een maan landschap voor de poëtische geesten; een kerstmannetje dat ook voor nieuw jaar nog wel dienst kan doen voor de olijkerds, en zo zijn er nóg tal van an dere plaatjes te vinden die ongevarieerd ieder jaar ook wel weer op de toon banken en in de rekken der ansichtkaart- winkels verschijnen. We willen er hele maal niets kwaads van zeggen want de bedoelingen zijn on verdacht zuiver. Nie mand die ten slotte iemand verplichten kan aan deze traditie mode of rage, mee te doen. Maar toch is het nog verdienste lijker te pogen aan deze distributie van goede wensen ook nog het karakter van een persoonlijke daad te geven. Men mag trouwens met vol doening constateren dat de pogingen in die richting de laatste jaren gestaag in aan tal stijgen, zowel on der particulieren als in de commerciële sector. Voortdurend meer ondernemin gen en handelshuizen wenden zich tot een schilder of tekenaar teneinde hem met zijn penseel, tekenstift èn fantasie als bemiddelaar op te doen treden en de clien tèle de allerbeste wensen over te bren gen. Wensen die dan vaak door een ca deautje worden vergezeld, gewoonlijk in de vorm van een kalender. Die kalenders hebben zich dan ook dit jaar weer op ons bureau opgestapeld, en ook daaronder treft men natuurlijk fraaie en minder smaakvolle exemplaren aan. Er zijn zelfs zo milde gevers die van jaar op jaar al leen het kalenderblokje verwisselen, en de Franse postboden die hier in novem ber hun tournee-met-goede-wensen al be ginnen, maken er zich nog wel het aller gemakkelijkst af. Steevast hetzelfde (foei lelijke) plaatje met blauw randje en een metrokaart op de rugzijde geplakt wordt ons ieder einde van het jaar door de be steller hier weer overhandigd, in ruil voor een fooi die, naar gelang van de omvang uwer dagelijkse post en natuurlijk uw aan geboren gulheid, dan tussen de honderd en de duizend franken variëren kan. Een ge schenk dat evenwel en meestal (zonder metrokaart die altijd wel weer handig is) vóór het nieuwe jaar al in de prullenmand verdwijnt. Een havengezicht op Boston van Dufy fun geert als nieuwjaarskaart. Manet's visie op de eerste Wereldexpositie in Parijs. DOCH OVER HET algemeen wordt er in Frankrijk, zoals gezegd, bij deze over dracht van hartelijke wensen méér verbeel dingskracht en vooral kunstzin ten toon gespreid. Zo heeft het Franse persagent schap A.F.P. de vermaarde schilder Yves Brayer verzocht zijn nieuwjaarsbood schap voor hem over te willen brengen en dankzij dat verzoek werden we dezer dagen met een schone litho verblijd. Air- France gaf de grote Japanse schilder Fou- jita een soortgelijke opdracht en voor weer andere ondernemingen of over heidsinstanties werden kunstenaars als Carzou, Dignimont, Garrega en Aide aan het werk gezet. Soms ook put men uit een bestaande collectie en stuurt men vrien den en verwanten een goede of zelfs uit stekende kleine reproduktie toe van De- gas, Dufy, Manet, Braque of Marchand, enkel voor het plezier iemand iets moois te schenken, want „a thing of beauty is a joy forever". De schilders zelf zijn op deze weg trouwens vooraan gegaan, en zo liet de langzamerhand hoogbejaarde Kees van Dongen zijn persoonlijke nieuwjaarswens vertolken door een der (talrijke) schonen die hij al in 1926 vereeuwigd had. DE MOEILIJKHEID iets aardigs of moois ook nog met iets toepasselijks te combi neren en er zo mogelijk dan bovendien nog een bescheiden publicitair belangetje doorheen te weven blijkt echter een opga ve waaraan niet zo heel veel kunstenaars zich wagen. De anonieme tekenaar, die door de Parijse kleermaker en couturier André Bardot in de arm genomen werd, zond de klanten niettemin een (licht on deugend) prentje toe, waarop een heer in viervoud en in waaiervorm achtereenvol gens in zijn blootje, ondergoed, in broek met-bretels, en ten slotte, dankzij de kle ren die de man maken, tot een keurige en volledig uitgedoste mansfiguur evo lueert. De wensen die de bekende teke naar Peynet de wereld rond deed sturen, draaiden uiteraard weer om het thema liefde: zijn illuster dichtertje met hoge boord en niekharen heeft, een verdieping hoger dan waar zijn Dulcinea woont, het venster geopend waaruit hij sterretjes laat fladderen die door twee vogeltjes wor den opgevangen welkeenfin, u weet 't wel. MET HET ENE sublieme bundeltje van dertien gedichten, dat hij „Wat ik speelde" (N.V. Bert Bakker-Daamen N.V.) betitelde, heeft A. Marja (pseudoniem van A. Th. Mooij) zijn lezers verrast, zo niet over rompeld. Ze meenden hem te kennen als de verbeten-snerende, gallige dichter, die steeds bereid en er zelfs op uit is om elke opwelling van mildere gevoelens met een grauw en een snauw ongedaan te maken. Wie oor genoeg heeft voor een anekdo tische poëzie als de zijne, voor het mense lijke daarvan, wist wel dat er achter deze mefistofelische ontmaskering slust iets anders stak dan een „geest die steeds ont kent": een in zijn gevoeligheid gekwetst man, die zich uit zelfbehoud niet veroor loven kon in rozengeur en maneschijn te geloven, noch in eer en deugd, noch in de „liefde" of wat verder nog voorgewend wordt om de menselijke fagade te ver sieren. Hij hielp, zoals hij eens dichtte, „de dromer welbewust om zeep" en koos van wege de distels tegen de rozen. Soms, in de bundel „Zich lekker voelen" (N.V. De Arbeiderspers) bij voorbeeld, nam zijn ontluisteringsdrift de overhand, werd de hoon, de walg, de verachting in alle op rechtheid zo bits, dat de zachter afge stemde ondertoon, overstemd door sner pende dissonanten, nog nauwelijks hoor baar was. Er waren in die bundel en het bij dezelfde uitgever verschenen „Reis lust" gedichten, merendeels daterend uit het jaar 1956 wel strofen te vinden, waarin men de andere Marja herkennen kon die door de „mens-Mooy" om hals was gebracht, maar ze handhaafden zich moei lijk temidden van de onttakeling, die Marja uit innerlijke noodzaak en waar heidszin zijn gevoelens aandeed. Niet zijn poëzie. Ook in zijn bitterste, bijtendste, striemendste verzen bleef Marja zijn verbluffend-virtuoze vertaling van Goe the's olijk-gewaagde „Das Tagebuch" laat daaromtrent niet de geringste twijfel een raszuiver dichter, al was het er dan één die zich met een haast satanische wel lust en grimmigheid overgaf aan het dé masqué van de carnavalsgangers der schijnheilige braafheid. EN NU IS MARJA ineens voor de dag gekomen met een poëtische herscheppping van Schumanns „Kinderszenen". Ze heb ben hem blijkbaar betoverd en in hun betovering dertien gedichten lang vrij gemaakt van zijn warse alter ego, zijn sarcastisch-cynische tegenspeler en dub belganger Mooij. Schumanns kinderfanta sieën, deze sublieme, veelal onderschatte, melodische verbeeldingen van de prille jeugdjaren, hebben Mooij weer tot Marja, de dichter weer tot kind gemaakt, alsof zoals Goethe eens zei een gebalde vuist zich ontspant. Evenals Schumann in het ragfijn gesponnen weefsel van klan ken, dichtte Marja niet óver het kind, hij dichtte hét kind. Toonzettingen van ge dichten zijn er te over, verzen geschreven op composities eveneens. Maar ik zou in onze litteratuur geen poëzie weten te noe men, waarin een muzikale creatie haar innerlijke beweging, haar stem en tegen stem, is verwoord. Marja was ditmaal te bescheiden: hij schreef geen „gedichten bij de Kinderszenen van Robert Schumann", zoals de ondertitel luidt, hij kroop in Schumanns huid en was mèt hem en gelijk hij nog eens kind. WAAROM kan men zich afvragen koos hij uit de aan het kind gewijde muzieklitteratuur niét Moessorgski, niét Debussy's Children's Corner, niet Béla Bartók of Strawinsky of zelfs de in zijn sonate opus 119 het dichtst tot Schumann naderende Prokofjef, wiens moderne orde ning van het klankmateriaal hem, zou men zeggen, toch meer moest aanspreken dan de door en door romantische Schu mann vóór diens greep naar de klassici- teit? Omdat hij zélf een romanticus is? Inderdaad, als men onder romantiek niet een historische stijlvorm, maar een authentiek levensgevoel dat van de innerlijke verdeeldheid, van geluksver langen en angst, van heimwee naar het ongeschondene en melancholie om de menselijke ontoereikendheid wil ver staan. En onbewust zal het wel niet alleen de jonge romanticus Schumann zijn ge weest die hem aantrok, maar zeer bepaal- delijk de mens-Schumann, de tragische Schumann, geplaagd door zijn angsten, verstrikt in zijn eenzaamheid, gekweld door de onzekerheid in zijn vererende lief de voor Clara Wieck de dochter van zijn zelfzuchtig-hartvochtige leermeester jubelend in zijn levensverlangen, zwaarmoedig in zijn levensvrees. Marja kan men zich niet denken, zijn poëzie zou niet zijn wat ze is, zonder zijn tegenspeler en dubbelganger Mooij, die' in elk van zijn verzen tussenbeide komt. En Schumann introduceerde, als jongeling al, de „dub belganger" in een van zijn onvoltooid ge bleven jeugdromans. Als een dreigende schaduw heeft dit tweede, vijandige „ik" hem vergezeld, tot hii er ten slotte aan ten offer viel. Hij gaf dit tweelingspaar in zijn muziekkritieken namen: Eusebius (repre sentant van de innigheid, de blijheid, de geestdrift) en Florestan (de verpersoon lijking van de melancholie, de bittere af keer, de ontgoochelde weerbarstigheid) noemde hij hen. Men hoort beider stem men al in de „Papillons" allerminst een vlindergespeel, maar een spookachtige maskerade, waarvan „als de geruchten van de carnavalgangers" aan het slot ver vagen niets blijft dan een duistere, gron deloze eenzaamheid. Enkele jaren daarna, in de moeilijkste tijd van zijn liefdeleven, schreef Schumann zijn Kinderszenen, vluchtte hij terug in het kind-zijn, met al het heimelijke geluk en al de beklemmen de angst daarvan. En Marja? Ik vergeleek hem eens met een Abel, die door Kaïn belaagd, verminkt en gedood werd. Wie ziet, wie hoort in zijn poëzie niet de eeuwige Abel, die krimpt onder de zweep slagen van Kaïn? HET IS VOORTREFFELIJK, wat Marja in „Toen ik speelde", in uren van kinder lijke argeloosheid, buiten Theo Mooij óm heeft gedicht. Dat is tot in de geringste nuance Schumann èn het is Marja-van- de-ondertoon. Neem een gedicht als Trau- merei, het bekendste van (zoals Schumann het noemde) „de aardige stukjes", die hij, geïnspireerd dóór en vóór Clara Wieck, schreef, dit door zwijmelende cello virtuozen vermoorde, subliem gecompo neerde anekdotische stemmingsstukje", zó subliem dat een modern componist als Alban Berg het in zijn felle polemiek met Pfitzner haarfijn geanalyseerd uitspeelde als een voortreffelijk gebouwde creatie. Alles lag als het ware gereed voor de ver raderlijke cellostreek, alles werd echter in Marja's „vertaling" -zuiver tot woord, tot kinderwoord van kindergedroom. De verre tocht in de verbeelding van „Von fremden Landern", het snelle „Hasche- Man" met de hoge stemmetjes van het aftelrijmpje, de volwassen roddelpraat, die het kind éven raakt (maar wie weet hoe diep) in „Kuriose Geschichte", de fantasie die in het eenzaam schemeruur bij het haardvuur angstaanjagend de overhand krijgt, Schumann zou het zélf zo heb ben kunnen dichten als hij in zijn aarze ling tussen twee Muzen de poëzie had ge kozen. In de „Ritter vom Steckenpferd" retardeert het straffe ritme van het galop tot draf en stap en halt. „nu langs de sofa naar overal" alsof het muzikale avontuur voor déze woorden door Schu mann geschreven was. En wat accelereert „Fürchtenmachen" meesterlijk van het verleidelijk-bange tot het griezelend- angstige! Het naar het geluksmoment van het jarig-zijn toelevende jongetje in „Bit- tendes Kind" en „Gliickes genug" is in zijn onbevangen-eenvoud even gaaf, even ver rukkelijk als het wensdroomspel van „Wichtige Begebenheit": hij in „de optocht van morgen" een prins, zij („die 'k lief vind") maakt hem, als tot prinses ver koren „stiefkind" wat een heerlijk feest! IK AARZEL tussen een citaat van enkele regels uit het sostenuto geschreven „Kind im Einschlummern" en die enkele strofen uit het slotgedicht „Dei- Dichter spricht". Ik kies het laatste, om dat ik wil trachten waar te maken wat ik zeggen wilde: dat de dichter Marja-Abel in deze cyclus als nooit te voren ontkwam aan zijn belagend alter ego. „Wat ik speelde sluimert in de beelden en vindt vormen die leven verder geven: poëzie ja poëzie." „ALS IK DAT BEN" schrijft Schu mann aan Clara, die hem „soms net een kind" had genoemd, „dan zal je zien dat het kind vleugels heeft gekregen." In „Wat ik speelde" kreeg het kind-in-Marja vleugels. C. J. E. Dinaux (Van onze weerkundige medewerker) HET JAAR waarop wij dit keer een terugblik kunnen werpen is een heel bij zonder jaar geweest. Kon dit in 1954 en 1956 in ongunstige zin worden gezegd, thans zien wij op een jaar terug met een record aantal uren zonneschijn, een jaar ook dat een der warmste van de laatste 100 jaar is geweest en droogteperioden te zien gaf zoals die maar hoogst zelden voorkomen. De eerste bijzonderheid bracht de februarimaand die met gemiddeld over het hele land 6 mm neerslag record droog bleef. Ook de periode van veertien dagen met dichte mist was iets heel bijzonders en de barometer bereikte een stand (in De Bilt 1046 millibar) zoals tevoren niet was voorgekomen in de sprokkelmaand. Daar na gebeurden er geen opmerkelijke din gen... totdat. Hemelvaart (6 mei) aanbrak. Het begon plotseling zonnig en warm te worden. De gevreesde IJsheiligen lieten zich niet zien en rond de tiende mei was het al warm en zomers. DIT WAS HET BEGIN van een periode die zich kenmerkte door zeer hardnekkige hogedrukgebieden met als gevolg record veel zon en abnormale droogt. Een periode waaraan pas op 18 oktober een einde kwam. Zo werd de meimaand een ideale vakantiemaand die met gemiddeld 15 mm regen in het gehele land zeer droog bleef. Juni brak in De Bilt met totaal 301 uren zon het zonrecord voor die maand en juli bracht op de negende de warmste dag van het hele jaar. In Haarlem steeg het kwik tot 34 C., in Venlo werd zelfs 36,6 C. afge lezen. Ook augustus bleef een pracht zo mermaand zonder extreem hoge tempera turen. Nu zal het wel gebeurd zijn met het mooie zomerweer dachten velen, maar de septembermaand brak zelfs twee recórds. In De Bilt werden 240 uren zon geregi streerd (record stond op 232 uren in 1928 waargenomen) en over het gehele land viel niet meer dan 4 mm regen hetgeen ook een record was dat tot nu toe op naam stond van september 1865 met 6 mm. De meeste regen in september viel in Buchten (Zuid-Limburg) namelijk 11 mm en de minste regen op Vlieland namelijk 1 mm. TOT 18 OKTOBER duurde de zomer dit jaar. Toen begon het regenachtig en kou der te worden. Toch duurde in grote trek ken de droogte ook in november en de cember voort. Het is onwaarschijnlijk dat wij de eerste tientallen jaren weer zoiets zullen meemaken, want' in verschillende opzichten werden zelfs de zeer droge, zon nige en mooie zomers van 1911, 1921 en 1947 overtroffen. De weercijfers die wij geven hebben betrekking op het klimatologische jaar dat berekend wordt van 1 december 1958 tot en met 30 november 1959 (dus winter, lente, zomer en herfst). In deze eeuw ivas in De Bilt nog nimmer meer dan 1900 uren zon geregistreerd. Het record stond op naam van 1947 met 1882 uren; nu wer den het er 1981. De gemiddelde etmaal- temperatuur over het hele jaar bleef de laatste 100 jaar alleen in de jaren 1868, 1872 en 1934 een paar tiende graad hoger in De Bilt dan dit jaar. De gemiddelde maximum temperatuur die in De Bilt op 14,8 C. kwam werd de laatste eeuw alléén in 1868 overtroffen. Wel hebben wij dro gere jaren gekend. Vooral januari was met gemiddeld 100 mm. neerslag in ons land veel te nat. Het landgemiddelde kwam op 540 mm (normaal 718 mm). Record droog bleef het jaar 1857 in ons land met 470 mm. HIERNAAST de maandcijfers van de gemiddelde etmaaltemperatuur, de uren zonneschijn te De Bilt waargenomen, en de regen die in Haarlem is gevallen. De cij fers tussen haakjes geven de afwijking te zien. Een betekent meer dan normaal, een betekent beneden normaal. WÉERKAPPOBTEN VAN_5^^l9«ff Gem. temp. Afw. Zon- uren Afw. Neerslag te Haarlem i Afw. december 4.7 C. 1.8) 37 8) 74 mm 13) januari 1,7 0,3) 81 27) 138 78) 0,7 1,6) 68 2) 5 37) maart 7,0 2,0) 125 8) 88 50) april 9.9 1,5) 149 6) 76 32) 13,4 1,0) 273 64) 15 35) juni 16,0 0.8) 301 83) 20 33) juli 18,5 1,3) 289 83) 61 7) 17.8 1,1) 208 16) 50 24) september 15.5 1,3) 240 91) 6 76) 11,3 1,5) 156 51) 106 27) 5,0 0,5) 54 1) 55 26) Jaar 1959 10,1 C. 0,9) 1981 396) 693 mm 38) Varens worden toch nog wel veel als kamerplanten gekweekt en wanneer men maar zorgt voor voldoende vochtige at mosfeer in de wintermaanden kan men van hen ook wel lang en veel plezier heb ben, maar het geheim schuilt beslist in die vochtige atmosfeer. De ene soort verlangt wat meer vocht dan de andere, doch over het algemeen vinden ze het allemaal wel plezierig. Sproei echter vooral niet met water zo uit de kraan; dat is veel te koud; doe er daarom een scheut warm water doorheen; het water moet dus beslist op kamertemperatuur zijn. Dat geldt niet al leen voor het water om te sproeien; ook het gietwater moet op temperatuur zijn. Varens houden van een luchtige, maar vooral voedzame grondsoort en het is dus wel nuttig indien door de goede bloemis- tengrond nog een beetje turfmolm en oude koemest wordt gemengd. De meeste varens zijn van oorsprong uit echte bosplanten en hebben dus een hekel aan de felle zon en men zal hen na half maart voor een venster op het zuiden al wel een weinig moeten beschermen. In de zomer en in het voorjaar is het wel nuttig ze wekelijks een lichte overbemesting te geven; de be kende kamerplantenkunstmest kan men wel voor dit doel gebruiken. G. Kromdijk Michael Redgrave, The Mounte bank's Talc Heinemann, London. Peter Ustinov, Add a Dash of Pi ty Heinemann, London. MICHAEL REDGRAVE en Peter Usti nov, beroemd als acteurs, hebben beiden ook als schrijver al een reputatie; Usti nov door zijn toneelstukken, waarvan The Love of Four Colonels het bekendste is, Redgrave door essays over zijn beroep en door een toneelbewerking van een ver haal van Henry James, The Aspern Pa pers. Nu hebben zij tegelijkertijd hun eerste proeven van bekwaamheid als ver tellers aan het publiek voorgelegd. Zij zul len er wel belangstelling voor vinden, maar zij tonen zich gèen van tweeën even bekwaam in hun bijvak als in hun hoofd vak. HET BOEK van Redgrave bevat een verhaal van een ouderwets model, dat niet veel te betekenen heeft. De eerste vertel ler geeft een inleiding voordat hij het ver haal gaat lezen van een tweede, dat weer bestaat uit een inleiding gevolgd door het verhaal van een derde. Deze derde staat bekend als de grote acteur Josef Karl, maar eigenlijk is hij alleen diens dubbel ganger. Hij heeft de plaats van Karl inge nomen toen die geen zin meer had in ac teren, en niemand heeft zich ooit beklaagd, want hij leek inderdaad precies en was een acteur van talent, geschoold door zijn voorganger. Een merkwaardig geval, maar wat moeten wij daar nu mee? Over de motieven die Josef Karl gebracht heb ben tot zijn heimelijke afscheid van het to neel, horen wij niets; wij merken alleen dat de opvolger (zijn eigenlijke naam is Paul Hammer) zich niet altijd behaaglijk heeft gevoeld in zijn valse positie. Wie zou zich daarover verbazen: allicht was het niet prettig, maar de vraag is op welke manier het precies niet prettig was, en daar worden wij niet wijzer over. Het ver haal van niet veel meer dan honderd klei ne pagina's lijkt op deze manier toch nog te lang. Wat Redgrave waarschijnlijk wilde, is een suggestie van mysterie op roepen. „Je ziet er uit alsof je een geest gezien hebt", zegt de vrouw van de twee de verteller aan het slot tegen hem, wan neer hij terugkomt van zijn bezoek aan de derde verteller, maar zo'n ondervinding wordt de lezer niet deelachtig. De best leesbare passages van het boek beschrij ven de ondervinding van acteurs op het toneel8 daar zal Redgrave misschien wel meer litteratuur van kunnen maken, als hij eerst een betere oplossing vindt voor het probleem van constructie van een ver haal. IN USTINOV'S Add a Dash of Pity, dat acht verhalen bevat, komen geen acteurs voor. Het meest gebruikte thema is er een dat wij allen kennen van deze schrijver: de eigenaardigheden van verschillende na tionaliteiten. Er is er zelfs weer een over officieren van verschillende legers die in dezelfde situatie ieder op hun nationale wijze reageren. Het zijn in dit geval twee Duitsers, een Oostenrijker en een Italiaan geen kolonels maar generaals, achterge bleven in de Russische sneeuw, en het ver haal is niet erg goed. Wat er aan ont breekt, is misschien voornamelijk het ver heugde gelach van het publiek iedere keer dat het gedrag van een van de personages typerend lijkt voor zijn land. Er is bij Ustinov niets van Redgrave's precieuze verwijzen naar geheimzinnige bedoelingen. Hij heeft zijn verhalen ge schreven voor het onmiddellijk effect en de gedeelde vrolijkheid; als hij zich al geen publiek heeft voorgesteld, dan toch waar schijnlijk familieleden die over de schou der meelezen of het achteraf naverteld krijgen. Voor lezing in de eenzaamheid is het best geslaagde dat over een mislukt stierengevecht in een klein Spaans stadje, A Place in the Shade. De grappen over de heroïek van de torero's zijn uit hout van aanzienlijke dikte gesneden, maar de zienswijze van Ustinov is hier toch tege lijkertijd natuurlijk en tamelijk origineel, nu zovelen van ons in navolging van He mingway en anderen eerbiedig zijn ge worden tegenover de traditie en de bete kenis van het stierengevecht. Hij klinkt wel of hij vastbesloten was zich niet te laten imponeren, maar hij hoeft zich niet te forceren want het lukt hem makkelijk, en vele Noordeuropese lezers zullen zijn lachlust delen. VAN DE ANDERE verhalen zijn er ver scheidene die niet goed mee kunnen: dat over een mislukte Hongaarse componist in Hollywood, dat over een Russische schrijver die zich voor zijn eigen misluk king wreekt met schelden op Pasternak, dat over een belangeloze geleerde die een manier uitvindt om mensen naar de maan over ten brengen en boos is als hij er geen internationale ruchtbaarheid aan mag ge ven, dat over een psychiater van de Ameri kaanse televisie, wiens lieve advies aan een vrouw uit een gebroken huwelijk ten gevolge heeft dat zij vermoord wordt. Dit zijn onderwerpjes die Ustinov wel uit de krant gehaald zal hebben, als onderge- schikte problemen van onze tijd, en die hij alleen opgewekt kan vertellen zonder ei- iets aan toe te voegen; hij heeft bovendien de overtuiging dat een goed verhaal in zijn laatste zin een verrassing brengt, en ge hoorzaamt daar op een al te doorzichtige manier aan. Er is weer iets meer leven in het titelverhaal, dat een kwestie van schuld en veergiffenis behandelt, en in dal over een schuchtere jongeman die nooit gemerkt had dat hij bij een prostituée in huis woonde voordat zij werd vermoord maar zoveel is het niet, of dit blijft eer- boek voor lezers die de litteratuur al gam vermoeiend vinden, en die allang tevreden zijn als een verhaal niet precies hetzelfde is als alle vorige die zij gelezen hebben. Ustinov vertelt makkelijk en zelfverzekerd dat moet in ieder geval voor hem gezegd worden. Als het zelfvertrouwen even goed gemotiveerd was als het gemak, zou dit een bewonderenswaardig boek geweest zijn. S. M.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1959 | | pagina 16