SCHUMANN, zoals A. Marja hem hoorde
O
Franse schilders
vertolken
nieuwjaarswensen
Weerkundig was 1959
een opzienbarend jaar
Twee acteurs als vertellers
Litteraire
Kanttekeningen
de edet-c,
I+V /?S9 d
Erbij
DONDERDAG 31 DECEMBER 1959
PAGINA TWEE
(Van onze correspondent in Parijs)
MEN DOET ER AL of niet zelve aan
mee en persoonlijk ontvangen we wel
meer dan we schenken maar het ge
bruik omstreeks eind december vrien
den, kennissen en relaties per gedrukte
en/of geïllustreerde kaart een goed,
voorspoedig en gelukkig nieuwjaar toe
te wensen neemt, zo lijkt het toch, eer
der toe dan af. Zoals met iedere traditie,
kan men zich van dit gebruik of deze
vrijwillige plicht kwijten met of zonder
fantasie of originaliteit. Ge kunt, zo ge
als zakenman heel veel betrekkingen te
onderhouden hebt, naar een willekeu
rige drukker stappen om hem een stero-
tiep tekstje ten bate van het komende
jaar te laten vervaardigen. Wanneer tt
als particulier een minder massale kring
van kennissen rond u verenigd hebt,
kunt u datzelfde doel ook bereiken door
in de eerste de beste winkel van schrijf
behoeften en aanverwante artikelen een
stapel kaarten in te slaan en die ver
volgens rond te zenden: een huisje of
hutje onder de sneeuw in een maan
landschap voor de poëtische geesten;
een kerstmannetje dat ook voor nieuw
jaar nog wel dienst kan doen voor de
olijkerds, en zo zijn er nóg tal van an
dere plaatjes te vinden die ongevarieerd
ieder jaar ook wel weer op de toon
banken en in de rekken der ansichtkaart-
winkels verschijnen.
We willen er hele
maal niets kwaads
van zeggen want de
bedoelingen zijn on
verdacht zuiver. Nie
mand die ten slotte
iemand verplichten
kan aan deze traditie
mode of rage, mee te
doen. Maar toch is
het nog verdienste
lijker te pogen aan
deze distributie van
goede wensen ook
nog het karakter van
een persoonlijke daad
te geven. Men mag
trouwens met vol
doening constateren
dat de pogingen in
die richting de laatste
jaren gestaag in aan
tal stijgen, zowel on
der particulieren als
in de commerciële
sector. Voortdurend meer ondernemin
gen en handelshuizen wenden zich tot
een schilder of tekenaar teneinde hem
met zijn penseel, tekenstift èn fantasie als
bemiddelaar op te doen treden en de clien
tèle de allerbeste wensen over te bren
gen. Wensen die dan vaak door een ca
deautje worden vergezeld, gewoonlijk in
de vorm van een kalender. Die kalenders
hebben zich dan ook dit jaar weer op ons
bureau opgestapeld, en ook daaronder
treft men natuurlijk fraaie en minder
smaakvolle exemplaren aan. Er zijn zelfs
zo milde gevers die van jaar op jaar al
leen het kalenderblokje verwisselen, en
de Franse postboden die hier in novem
ber hun tournee-met-goede-wensen al be
ginnen, maken er zich nog wel het aller
gemakkelijkst af. Steevast hetzelfde (foei
lelijke) plaatje met blauw randje en een
metrokaart op de rugzijde geplakt wordt
ons ieder einde van het jaar door de be
steller hier weer overhandigd, in ruil voor
een fooi die, naar gelang van de omvang
uwer dagelijkse post en natuurlijk uw aan
geboren gulheid, dan tussen de honderd en
de duizend franken variëren kan. Een ge
schenk dat evenwel en meestal (zonder
metrokaart die altijd wel weer handig is)
vóór het nieuwe jaar al in de prullenmand
verdwijnt.
Een havengezicht op Boston van Dufy fun
geert als nieuwjaarskaart.
Manet's visie op de eerste Wereldexpositie
in Parijs.
DOCH OVER HET algemeen wordt er
in Frankrijk, zoals gezegd, bij deze over
dracht van hartelijke wensen méér verbeel
dingskracht en vooral kunstzin ten toon
gespreid. Zo heeft het Franse persagent
schap A.F.P. de vermaarde schilder Yves
Brayer verzocht zijn nieuwjaarsbood
schap voor hem over te willen brengen
en dankzij dat verzoek werden we dezer
dagen met een schone litho verblijd. Air-
France gaf de grote Japanse schilder Fou-
jita een soortgelijke opdracht en voor
weer andere ondernemingen of over
heidsinstanties werden kunstenaars als
Carzou, Dignimont, Garrega en Aide aan
het werk gezet. Soms ook put men uit een
bestaande collectie en stuurt men vrien
den en verwanten een goede of zelfs uit
stekende kleine reproduktie toe van De-
gas, Dufy, Manet, Braque of Marchand,
enkel voor het plezier iemand iets moois
te schenken, want „a thing of beauty is a
joy forever". De schilders zelf zijn op deze
weg trouwens vooraan gegaan, en zo liet
de langzamerhand hoogbejaarde Kees van
Dongen zijn persoonlijke nieuwjaarswens
vertolken door een der (talrijke) schonen
die hij al in 1926 vereeuwigd had.
DE MOEILIJKHEID iets aardigs of moois
ook nog met iets toepasselijks te combi
neren en er zo mogelijk dan bovendien
nog een bescheiden publicitair belangetje
doorheen te weven blijkt echter een opga
ve waaraan niet zo heel veel kunstenaars
zich wagen. De anonieme tekenaar, die
door de Parijse kleermaker en couturier
André Bardot in de arm genomen werd,
zond de klanten niettemin een (licht on
deugend) prentje toe, waarop een heer in
viervoud en in waaiervorm achtereenvol
gens in zijn blootje, ondergoed, in broek
met-bretels, en ten slotte, dankzij de kle
ren die de man maken, tot een keurige
en volledig uitgedoste mansfiguur evo
lueert. De wensen die de bekende teke
naar Peynet de wereld rond deed sturen,
draaiden uiteraard weer om het thema
liefde: zijn illuster dichtertje met hoge
boord en niekharen heeft, een verdieping
hoger dan waar zijn Dulcinea woont, het
venster geopend waaruit hij sterretjes
laat fladderen die door twee vogeltjes wor
den opgevangen welkeenfin, u weet
't wel.
MET HET ENE sublieme bundeltje van
dertien gedichten, dat hij „Wat ik speelde"
(N.V. Bert Bakker-Daamen N.V.) betitelde,
heeft A. Marja (pseudoniem van A. Th.
Mooij) zijn lezers verrast, zo niet over
rompeld. Ze meenden hem te kennen als
de verbeten-snerende, gallige dichter, die
steeds bereid en er zelfs op uit is om elke
opwelling van mildere gevoelens met een
grauw en een snauw ongedaan te maken.
Wie oor genoeg heeft voor een anekdo
tische poëzie als de zijne, voor het mense
lijke daarvan, wist wel dat er achter deze
mefistofelische ontmaskering slust iets
anders stak dan een „geest die steeds ont
kent": een in zijn gevoeligheid gekwetst
man, die zich uit zelfbehoud niet veroor
loven kon in rozengeur en maneschijn te
geloven, noch in eer en deugd, noch in de
„liefde" of wat verder nog voorgewend
wordt om de menselijke fagade te ver
sieren. Hij hielp, zoals hij eens dichtte, „de
dromer welbewust om zeep" en koos van
wege de distels tegen de rozen. Soms, in
de bundel „Zich lekker voelen" (N.V. De
Arbeiderspers) bij voorbeeld, nam zijn
ontluisteringsdrift de overhand, werd de
hoon, de walg, de verachting in alle op
rechtheid zo bits, dat de zachter afge
stemde ondertoon, overstemd door sner
pende dissonanten, nog nauwelijks hoor
baar was. Er waren in die bundel en het
bij dezelfde uitgever verschenen „Reis
lust" gedichten, merendeels daterend
uit het jaar 1956 wel strofen te vinden,
waarin men de andere Marja herkennen
kon die door de „mens-Mooy" om hals was
gebracht, maar ze handhaafden zich moei
lijk temidden van de onttakeling, die
Marja uit innerlijke noodzaak en waar
heidszin zijn gevoelens aandeed. Niet zijn
poëzie. Ook in zijn bitterste, bijtendste,
striemendste verzen bleef Marja zijn
verbluffend-virtuoze vertaling van Goe
the's olijk-gewaagde „Das Tagebuch" laat
daaromtrent niet de geringste twijfel
een raszuiver dichter, al was het er dan
één die zich met een haast satanische wel
lust en grimmigheid overgaf aan het dé
masqué van de carnavalsgangers der
schijnheilige braafheid.
EN NU IS MARJA ineens voor de dag
gekomen met een poëtische herscheppping
van Schumanns „Kinderszenen". Ze heb
ben hem blijkbaar betoverd en in hun
betovering dertien gedichten lang vrij
gemaakt van zijn warse alter ego, zijn
sarcastisch-cynische tegenspeler en dub
belganger Mooij. Schumanns kinderfanta
sieën, deze sublieme, veelal onderschatte,
melodische verbeeldingen van de prille
jeugdjaren, hebben Mooij weer tot Marja,
de dichter weer tot kind gemaakt, alsof
zoals Goethe eens zei een gebalde
vuist zich ontspant. Evenals Schumann in
het ragfijn gesponnen weefsel van klan
ken, dichtte Marja niet óver het kind, hij
dichtte hét kind. Toonzettingen van ge
dichten zijn er te over, verzen geschreven
op composities eveneens. Maar ik zou in
onze litteratuur geen poëzie weten te noe
men, waarin een muzikale creatie haar
innerlijke beweging, haar stem en tegen
stem, is verwoord. Marja was ditmaal te
bescheiden: hij schreef geen „gedichten bij
de Kinderszenen van Robert Schumann",
zoals de ondertitel luidt, hij kroop in
Schumanns huid en was mèt hem en gelijk
hij nog eens kind.
WAAROM kan men zich afvragen
koos hij uit de aan het kind gewijde
muzieklitteratuur niét Moessorgski, niét
Debussy's Children's Corner, niet Béla
Bartók of Strawinsky of zelfs de in zijn
sonate opus 119 het dichtst tot Schumann
naderende Prokofjef, wiens moderne orde
ning van het klankmateriaal hem, zou
men zeggen, toch meer moest aanspreken
dan de door en door romantische Schu
mann vóór diens greep naar de klassici-
teit? Omdat hij zélf een romanticus is?
Inderdaad, als men onder romantiek niet
een historische stijlvorm, maar een
authentiek levensgevoel dat van de
innerlijke verdeeldheid, van geluksver
langen en angst, van heimwee naar het
ongeschondene en melancholie om de
menselijke ontoereikendheid wil ver
staan. En onbewust zal het wel niet alleen
de jonge romanticus Schumann zijn ge
weest die hem aantrok, maar zeer bepaal-
delijk de mens-Schumann, de tragische
Schumann, geplaagd door zijn angsten,
verstrikt in zijn eenzaamheid, gekweld
door de onzekerheid in zijn vererende lief
de voor Clara Wieck de dochter van
zijn zelfzuchtig-hartvochtige leermeester
jubelend in zijn levensverlangen,
zwaarmoedig in zijn levensvrees. Marja
kan men zich niet denken, zijn poëzie zou
niet zijn wat ze is, zonder zijn tegenspeler
en dubbelganger Mooij, die' in elk van zijn
verzen tussenbeide komt. En Schumann
introduceerde, als jongeling al, de „dub
belganger" in een van zijn onvoltooid ge
bleven jeugdromans. Als een dreigende
schaduw heeft dit tweede, vijandige „ik"
hem vergezeld, tot hii er ten slotte aan ten
offer viel. Hij gaf dit tweelingspaar in zijn
muziekkritieken namen: Eusebius (repre
sentant van de innigheid, de blijheid, de
geestdrift) en Florestan (de verpersoon
lijking van de melancholie, de bittere af
keer, de ontgoochelde weerbarstigheid)
noemde hij hen. Men hoort beider stem
men al in de „Papillons" allerminst een
vlindergespeel, maar een spookachtige
maskerade, waarvan „als de geruchten
van de carnavalgangers" aan het slot ver
vagen niets blijft dan een duistere, gron
deloze eenzaamheid. Enkele jaren daarna,
in de moeilijkste tijd van zijn liefdeleven,
schreef Schumann zijn Kinderszenen,
vluchtte hij terug in het kind-zijn, met al
het heimelijke geluk en al de beklemmen
de angst daarvan. En Marja? Ik vergeleek
hem eens met een Abel, die door Kaïn
belaagd, verminkt en gedood werd. Wie
ziet, wie hoort in zijn poëzie niet de
eeuwige Abel, die krimpt onder de zweep
slagen van Kaïn?
HET IS VOORTREFFELIJK, wat Marja
in „Toen ik speelde", in uren van kinder
lijke argeloosheid, buiten Theo Mooij óm
heeft gedicht. Dat is tot in de geringste
nuance Schumann èn het is Marja-van-
de-ondertoon. Neem een gedicht als Trau-
merei, het bekendste van (zoals Schumann
het noemde) „de aardige stukjes", die hij,
geïnspireerd dóór en vóór Clara Wieck,
schreef, dit door zwijmelende cello
virtuozen vermoorde, subliem gecompo
neerde anekdotische stemmingsstukje",
zó subliem dat een modern componist als
Alban Berg het in zijn felle polemiek met
Pfitzner haarfijn geanalyseerd uitspeelde
als een voortreffelijk gebouwde creatie.
Alles lag als het ware gereed voor de ver
raderlijke cellostreek, alles werd echter
in Marja's „vertaling" -zuiver tot woord,
tot kinderwoord van kindergedroom. De
verre tocht in de verbeelding van „Von
fremden Landern", het snelle „Hasche-
Man" met de hoge stemmetjes van het
aftelrijmpje, de volwassen roddelpraat, die
het kind éven raakt (maar wie weet hoe
diep) in „Kuriose Geschichte", de fantasie
die in het eenzaam schemeruur bij het
haardvuur angstaanjagend de overhand
krijgt, Schumann zou het zélf zo heb
ben kunnen dichten als hij in zijn aarze
ling tussen twee Muzen de poëzie had ge
kozen. In de „Ritter vom Steckenpferd"
retardeert het straffe ritme van het galop
tot draf en stap en halt. „nu langs de
sofa naar overal" alsof het muzikale
avontuur voor déze woorden door Schu
mann geschreven was. En wat accelereert
„Fürchtenmachen" meesterlijk van het
verleidelijk-bange tot het griezelend-
angstige! Het naar het geluksmoment van
het jarig-zijn toelevende jongetje in „Bit-
tendes Kind" en „Gliickes genug" is in zijn
onbevangen-eenvoud even gaaf, even ver
rukkelijk als het wensdroomspel van
„Wichtige Begebenheit": hij in „de optocht
van morgen" een prins, zij („die 'k lief
vind") maakt hem, als tot prinses ver
koren „stiefkind" wat een heerlijk feest!
IK AARZEL tussen een citaat van
enkele regels uit het sostenuto geschreven
„Kind im Einschlummern" en die
enkele strofen uit het slotgedicht „Dei-
Dichter spricht". Ik kies het laatste, om
dat ik wil trachten waar te maken wat ik
zeggen wilde: dat de dichter Marja-Abel
in deze cyclus als nooit te voren ontkwam
aan zijn belagend alter ego.
„Wat ik speelde
sluimert in de beelden
en vindt vormen die
leven
verder geven:
poëzie
ja
poëzie."
„ALS IK DAT BEN" schrijft Schu
mann aan Clara, die hem „soms net een
kind" had genoemd, „dan zal je zien dat
het kind vleugels heeft gekregen." In
„Wat ik speelde" kreeg het kind-in-Marja
vleugels.
C. J. E. Dinaux
(Van onze weerkundige medewerker)
HET JAAR waarop wij dit keer een
terugblik kunnen werpen is een heel bij
zonder jaar geweest. Kon dit in 1954 en
1956 in ongunstige zin worden gezegd,
thans zien wij op een jaar terug met een
record aantal uren zonneschijn, een jaar
ook dat een der warmste van de laatste
100 jaar is geweest en droogteperioden te
zien gaf zoals die maar hoogst zelden
voorkomen. De eerste bijzonderheid bracht
de februarimaand die met gemiddeld over
het hele land 6 mm neerslag record droog
bleef. Ook de periode van veertien dagen
met dichte mist was iets heel bijzonders
en de barometer bereikte een stand (in De
Bilt 1046 millibar) zoals tevoren niet was
voorgekomen in de sprokkelmaand. Daar
na gebeurden er geen opmerkelijke din
gen... totdat. Hemelvaart (6 mei) aanbrak.
Het begon plotseling zonnig en warm te
worden. De gevreesde IJsheiligen lieten
zich niet zien en rond de tiende mei was
het al warm en zomers.
DIT WAS HET BEGIN van een periode
die zich kenmerkte door zeer hardnekkige
hogedrukgebieden met als gevolg record
veel zon en abnormale droogt. Een periode
waaraan pas op 18 oktober een einde
kwam. Zo werd de meimaand een ideale
vakantiemaand die met gemiddeld 15 mm
regen in het gehele land zeer droog bleef.
Juni brak in De Bilt met totaal 301 uren
zon het zonrecord voor die maand en juli
bracht op de negende de warmste dag van
het hele jaar. In Haarlem steeg het kwik
tot 34 C., in Venlo werd zelfs 36,6 C. afge
lezen. Ook augustus bleef een pracht zo
mermaand zonder extreem hoge tempera
turen. Nu zal het wel gebeurd zijn met het
mooie zomerweer dachten velen, maar de
septembermaand brak zelfs twee recórds.
In De Bilt werden 240 uren zon geregi
streerd (record stond op 232 uren in 1928
waargenomen) en over het gehele land
viel niet meer dan 4 mm regen hetgeen
ook een record was dat tot nu toe op naam
stond van september 1865 met 6 mm. De
meeste regen in september viel in Buchten
(Zuid-Limburg) namelijk 11 mm en de
minste regen op Vlieland namelijk 1 mm.
TOT 18 OKTOBER duurde de zomer dit
jaar. Toen begon het regenachtig en kou
der te worden. Toch duurde in grote trek
ken de droogte ook in november en de
cember voort. Het is onwaarschijnlijk dat
wij de eerste tientallen jaren weer zoiets
zullen meemaken, want' in verschillende
opzichten werden zelfs de zeer droge, zon
nige en mooie zomers van 1911, 1921 en
1947 overtroffen.
De weercijfers die wij geven hebben
betrekking op het klimatologische jaar dat
berekend wordt van 1 december 1958 tot
en met 30 november 1959 (dus winter,
lente, zomer en herfst). In deze eeuw ivas
in De Bilt nog nimmer meer dan 1900
uren zon geregistreerd. Het record stond
op naam van 1947 met 1882 uren; nu wer
den het er 1981. De gemiddelde etmaal-
temperatuur over het hele jaar bleef de
laatste 100 jaar alleen in de jaren 1868,
1872 en 1934 een paar tiende graad hoger
in De Bilt dan dit jaar. De gemiddelde
maximum temperatuur die in De Bilt op
14,8 C. kwam werd de laatste eeuw alléén
in 1868 overtroffen. Wel hebben wij dro
gere jaren gekend. Vooral januari was met
gemiddeld 100 mm. neerslag in ons land
veel te nat. Het landgemiddelde kwam op
540 mm (normaal 718 mm). Record droog
bleef het jaar 1857 in ons land met 470 mm.
HIERNAAST de maandcijfers van de
gemiddelde etmaaltemperatuur, de uren
zonneschijn te De Bilt waargenomen, en de
regen die in Haarlem is gevallen. De cij
fers tussen haakjes geven de afwijking te
zien. Een betekent meer dan normaal,
een betekent beneden normaal.
WÉERKAPPOBTEN
VAN_5^^l9«ff
Gem.
temp.
Afw.
Zon-
uren
Afw.
Neerslag
te Haarlem
i Afw.
december
4.7 C.
1.8)
37
8)
74 mm
13)
januari
1,7
0,3)
81
27)
138
78)
0,7
1,6)
68
2)
5
37)
maart
7,0
2,0)
125
8)
88
50)
april
9.9
1,5)
149
6)
76
32)
13,4
1,0)
273
64)
15
35)
juni
16,0
0.8)
301
83)
20
33)
juli
18,5
1,3)
289
83)
61
7)
17.8
1,1)
208
16)
50
24)
september
15.5
1,3)
240
91)
6
76)
11,3
1,5)
156
51)
106
27)
5,0
0,5)
54
1)
55
26)
Jaar 1959
10,1 C.
0,9)
1981
396)
693 mm
38)
Varens worden toch nog wel veel als
kamerplanten gekweekt en wanneer men
maar zorgt voor voldoende vochtige at
mosfeer in de wintermaanden kan men
van hen ook wel lang en veel plezier heb
ben, maar het geheim schuilt beslist in die
vochtige atmosfeer. De ene soort verlangt
wat meer vocht dan de andere, doch over
het algemeen vinden ze het allemaal wel
plezierig. Sproei echter vooral niet met
water zo uit de kraan; dat is veel te koud;
doe er daarom een scheut warm water
doorheen; het water moet dus beslist op
kamertemperatuur zijn. Dat geldt niet al
leen voor het water om te sproeien; ook
het gietwater moet op temperatuur zijn.
Varens houden van een luchtige, maar
vooral voedzame grondsoort en het is dus
wel nuttig indien door de goede bloemis-
tengrond nog een beetje turfmolm en oude
koemest wordt gemengd. De meeste varens
zijn van oorsprong uit echte bosplanten en
hebben dus een hekel aan de felle zon en
men zal hen na half maart voor een
venster op het zuiden al wel een weinig
moeten beschermen. In de zomer en in
het voorjaar is het wel nuttig ze wekelijks
een lichte overbemesting te geven; de be
kende kamerplantenkunstmest kan men
wel voor dit doel gebruiken.
G. Kromdijk
Michael Redgrave, The Mounte
bank's Talc Heinemann, London.
Peter Ustinov, Add a Dash of Pi
ty Heinemann, London.
MICHAEL REDGRAVE en Peter Usti
nov, beroemd als acteurs, hebben beiden
ook als schrijver al een reputatie; Usti
nov door zijn toneelstukken, waarvan The
Love of Four Colonels het bekendste is,
Redgrave door essays over zijn beroep
en door een toneelbewerking van een ver
haal van Henry James, The Aspern Pa
pers. Nu hebben zij tegelijkertijd hun
eerste proeven van bekwaamheid als ver
tellers aan het publiek voorgelegd. Zij zul
len er wel belangstelling voor vinden,
maar zij tonen zich gèen van tweeën even
bekwaam in hun bijvak als in hun hoofd
vak.
HET BOEK van Redgrave bevat een
verhaal van een ouderwets model, dat niet
veel te betekenen heeft. De eerste vertel
ler geeft een inleiding voordat hij het ver
haal gaat lezen van een tweede, dat weer
bestaat uit een inleiding gevolgd door het
verhaal van een derde. Deze derde staat
bekend als de grote acteur Josef Karl,
maar eigenlijk is hij alleen diens dubbel
ganger. Hij heeft de plaats van Karl inge
nomen toen die geen zin meer had in ac
teren, en niemand heeft zich ooit beklaagd,
want hij leek inderdaad precies en was een
acteur van talent, geschoold door zijn
voorganger. Een merkwaardig geval,
maar wat moeten wij daar nu mee? Over
de motieven die Josef Karl gebracht heb
ben tot zijn heimelijke afscheid van het to
neel, horen wij niets; wij merken alleen
dat de opvolger (zijn eigenlijke naam is
Paul Hammer) zich niet altijd behaaglijk
heeft gevoeld in zijn valse positie. Wie zou
zich daarover verbazen: allicht was het
niet prettig, maar de vraag is op welke
manier het precies niet prettig was, en
daar worden wij niet wijzer over. Het ver
haal van niet veel meer dan honderd klei
ne pagina's lijkt op deze manier toch nog
te lang. Wat Redgrave waarschijnlijk
wilde, is een suggestie van mysterie op
roepen. „Je ziet er uit alsof je een geest
gezien hebt", zegt de vrouw van de twee
de verteller aan het slot tegen hem, wan
neer hij terugkomt van zijn bezoek aan de
derde verteller, maar zo'n ondervinding
wordt de lezer niet deelachtig. De best
leesbare passages van het boek beschrij
ven de ondervinding van acteurs op het
toneel8 daar zal Redgrave misschien wel
meer litteratuur van kunnen maken, als
hij eerst een betere oplossing vindt voor
het probleem van constructie van een ver
haal.
IN USTINOV'S Add a Dash of Pity, dat
acht verhalen bevat, komen geen acteurs
voor. Het meest gebruikte thema is er een
dat wij allen kennen van deze schrijver:
de eigenaardigheden van verschillende na
tionaliteiten. Er is er zelfs weer een over
officieren van verschillende legers die in
dezelfde situatie ieder op hun nationale
wijze reageren. Het zijn in dit geval twee
Duitsers, een Oostenrijker en een Italiaan
geen kolonels maar generaals, achterge
bleven in de Russische sneeuw, en het ver
haal is niet erg goed. Wat er aan ont
breekt, is misschien voornamelijk het ver
heugde gelach van het publiek iedere keer
dat het gedrag van een van de personages
typerend lijkt voor zijn land.
Er is bij Ustinov niets van Redgrave's
precieuze verwijzen naar geheimzinnige
bedoelingen. Hij heeft zijn verhalen ge
schreven voor het onmiddellijk effect en
de gedeelde vrolijkheid; als hij zich al geen
publiek heeft voorgesteld, dan toch waar
schijnlijk familieleden die over de schou
der meelezen of het achteraf naverteld
krijgen. Voor lezing in de eenzaamheid is
het best geslaagde dat over een mislukt
stierengevecht in een klein Spaans stadje,
A Place in the Shade. De grappen over de
heroïek van de torero's zijn uit hout van
aanzienlijke dikte gesneden, maar de
zienswijze van Ustinov is hier toch tege
lijkertijd natuurlijk en tamelijk origineel,
nu zovelen van ons in navolging van He
mingway en anderen eerbiedig zijn ge
worden tegenover de traditie en de bete
kenis van het stierengevecht. Hij klinkt
wel of hij vastbesloten was zich niet te
laten imponeren, maar hij hoeft zich niet
te forceren want het lukt hem makkelijk,
en vele Noordeuropese lezers zullen zijn
lachlust delen.
VAN DE ANDERE verhalen zijn er ver
scheidene die niet goed mee kunnen: dat
over een mislukte Hongaarse componist
in Hollywood, dat over een Russische
schrijver die zich voor zijn eigen misluk
king wreekt met schelden op Pasternak,
dat over een belangeloze geleerde die een
manier uitvindt om mensen naar de maan
over ten brengen en boos is als hij er geen
internationale ruchtbaarheid aan mag ge
ven, dat over een psychiater van de Ameri
kaanse televisie, wiens lieve advies aan
een vrouw uit een gebroken huwelijk ten
gevolge heeft dat zij vermoord wordt. Dit
zijn onderwerpjes die Ustinov wel uit de
krant gehaald zal hebben, als onderge-
schikte problemen van onze tijd, en die hij
alleen opgewekt kan vertellen zonder ei-
iets aan toe te voegen; hij heeft bovendien
de overtuiging dat een goed verhaal in zijn
laatste zin een verrassing brengt, en ge
hoorzaamt daar op een al te doorzichtige
manier aan. Er is weer iets meer leven in
het titelverhaal, dat een kwestie van
schuld en veergiffenis behandelt, en in dal
over een schuchtere jongeman die nooit
gemerkt had dat hij bij een prostituée in
huis woonde voordat zij werd vermoord
maar zoveel is het niet, of dit blijft eer-
boek voor lezers die de litteratuur al gam
vermoeiend vinden, en die allang tevreden
zijn als een verhaal niet precies hetzelfde
is als alle vorige die zij gelezen hebben.
Ustinov vertelt makkelijk en zelfverzekerd
dat moet in ieder geval voor hem gezegd
worden. Als het zelfvertrouwen even goed
gemotiveerd was als het gemak, zou dit
een bewonderenswaardig boek geweest
zijn.
S. M.