Universiteiten moeten zich bezig gaan
houden met de sportproblematiek
=tarwe
Cijfermateriaal in „sportnota"
wekt gemengde gevoelens op
VELPON
Aandacht van de overheid
op onderwijs gericht
„Subsidiebedragen sportbonden
geleidelijk aan verhogen"
Hasps**3*
Niemand de deur uit
zonder een
Brinta-ontbijt!
Bokser Mike Holt in Haarlem
MINISTER CALS IN NOTA:
DONDERDAG 18 FEBRUARI 1960
21
31
Buitenlandse belangstelling
voor Olympia's toer
Pellenaars betrekt
trainingskamp in Ghaam
ient vi
aan
Iets lijmen?
van Ceta-Bever
(Vervolg van pagina 1)
De nota betreffende lichamelijke vor
ming en sport van minister mr.
,T. M. L. Th. Cals en zijn beide staatssec
retarissen, mr. Y. Scholten en drs. G. C.
Stubenrouch, bevat een zevental punten,
die aangeven welke taken de Rijksover
heid in deze heeft.
Het zijn deze:
1. Het bevorderen van de lichamelijke
vorming in schoolverband, onder andere
door het treffen van regelingen betref
fende de inrichting van leerplannen, de op
leiding van leerkrachten, de bevoegdhe
den en de examens, de bouw en aanleg
van accommodaties en het toezicht op het
onderwijs in de lichamelijke oefening.
2. Het bevorderen van de lichamelijke
vorming en de sportbeoefening in het ver
band van de universiteiten en hogescho
len.
3. Het, voor zover mogelijk, verlenen
van medewerking aan de provinciale en
gemeentebesturen inzake de bouw en aan
leg van acommodaties ten behoeve van de
lichamelijke vorming en de sport.
4. Het doen verrichten van sociografisch
en statistisch onderzoek in verband met de
personele en materiële voorzieningen op 't
onderhavige gebied.
5. Het bevorderen van de wetenschap
pelijke bestudering van de problematiek
van de lichamelijke vorming en de sport
en het bieden van steun aan voor dit ge
bied van belang zijnde onderzoekingen
van pedagogische, medische of technische
aard.
6. Het verlenen van steun en medewer
king aan landelijke organisaties, die werk
zaam zijn op het gebied van de lichame
lijke vorming, de sport en de medische
sportkeuring.
7. Het bevorderen van de opleiding van
sport- en spelleiders door het verlenen
van steun aan organisaties, die zich deze
opleiding ten doel stellen, en door instand
houding van daartoe bestemde instituten.
De nota legt in het bijzonder nadruk op
de waarde van de lichamelijke vorming
en de sportbeoefening door jeugdigen. Het
is immers toch zo, dat op de lagere school
hiervoor de basis moet worden gelegd.
Beroepssport door jeugdigen wijzen de be
windslieden echter nadrukkelijk af, omdat
de jeugdigen nog onvolgroeid zijn.
De lichamelijke vorming en sport kun
nen, zo zeggen de bewindslieden, in hoge
mate bevordelijk zijn voor de ontwikkeling
van de menselijke persoon. Dienovereen
komstig heeft de overheid dan ook tot taak
voor deze de mogelijkheid te scheppen tot
een zo doelmatig mogelijke lichamelijke
vorming en sportbeoefening. De terrei
nen, waarop de overheid ten deze actief
dient te zijn, worden in de in aanhef ver
melde zeven punten nader aangegeven.
Niet uit het oog mag overigens worden
verloren, dat de overheid zeker niet al
léén verantwoordelijkheid draagt voor de
sport-sektor. De lichamelijke vorming bin
nen en buiten schoolverband eist ook haar
aandacht op. In de nota wordt dan ook
meer ruimte besteed aan de problemen,
die met de lichamelijke vorming verband
houden, dan aan de sport in al haar
facetten.
Vorming in schoolverband
De behoefte aan gymnastieklokalen
voor de onderscheiden takken van basis-
en voortgezet onderwijs kan volgens de
nota worden geschat op rond 2000, ter
wijl voorts wordt opgemerkt, dat de zorg
voor de lichamelijke vorming bij het ge
woon lager onderwijs dient te zijn begre
pen in de taak van de klasse-onderwijzers.
De minister en de staatssecretarissen
streven er naar. dat bij de kleuterscho
len per schooltijd voor elke klas tijd zal
worden uitgetrokken voor een les in de
lichamelijke oefening en dat op den duur
bij de scholen voor basis-onderwijs en
voortgezet onderwijs een dagelijkse les in
de lichamelijke oefening zal worden ge
geven.
Verder wordt verklaard, dat binnen een
tijdvak van 15 tot 20 jaar zoveel mogelijk
zal worden voorzien in de bij de l.o.-,
v.g.l.o.-, u.l.o.- en b.l.o.-scholen bestaan
de behoefte aan gymnasieklokalen, ter
wijl bij voorrang en op zo kort mogelijke
termijn zal worden voorzien in het bij de
kweekscholen bestaande tekort aan ac
commodaties voor het onderwijs in de li
chamelijke oefening.
Het behalen van de akte lichamelijke
oefening door onderwijzers zal krachtig
worden gestimuleerd.
Bij het voortgezet onderwijs zal op den
duur de zorg voor de lichamelijke opvoe
ding moeten worden opgedragen aan le-
OPBOUW VAN
DE NEDERLANDSE SPORTGEMEENSCHAP
raren, zie de akte m.o. lichamelijke oefe
ning bezitten, terwijl voorts de mogelijk
heden tot opleiding voor de akte m.o.
lichamelijke opvoeding zullen dienen te
worden verruimd.
IVetenschappelijke benadering
Ruime aandacht wordt in de nota be
steed aan de lichamelijke vorming en
sport aan universiteiten en hogescholen.
De minister en staatssecretarissen wijzen
er in dit verband op, dat zij overtuigd zijn
van de wenselijkheid, dat universiteiten
zich in toenemende mate zullen gaan be
zighouden met de wetenschappelijke be
nadering van de met de lichamelijke
vorming en sport samenhangende proble
matiek.
De ondertekenaars van de nota geven
toe, dat de nodige accommodatie over het
geheel bezien nog veel te wensen laat,
hetgeen een rem voor een gunstige ont
wikkeling is. Slechts Delft beschikt, dank
zij een royale gift van particuliere zijde,
over een aan de eisen beantwoordende
sporthal.
Geraamd wordt, dat de kosten van de
totstandbrenging der nodige accommoda
tie in de volgende jaren een bedrag zal
zijn gemoeid van circa 15 miljoen.
Behalve in deze kosten en die, verbon
den aan de aanleg van sportvelden, zal het
Rijk dienen bij te dragen in de personele
en overige materiële lasten.
Zodanige maatregelen zullen dan ook ge
nomen moeten worden, dat binnen een
tijdvak van 15 jaren zal worden vporzien
in de bij de universiteiten en hogescholen
bestaande behoefte aan accomodatie voor
de lichamelijke vorming en de sportbe
oefening der studenten.
Uitvoerige beschouwingen worden in
de nota gewijd aan de lichamelijke vor-
HET RUK EN DE SPORT
BESCHIKBAAR
V.D. DIVERSE
SUBSIDIEBEDRAG
SP0RT0R6ANIS.
1955 56 '57 '58 '59 '60
de N.S.F. voor de komende 25 jaar ge
middeld per jaar gerealiseerd wenst te
zien.
Sport en fiscus
Ten aanzien van de bezwaren tegen het
heffen van vermakelijkheidsbelasting over
recettes van sportwedstrijden, wijzen de
bewindslieden erop dat dit een zaak is die
de gemeentebesturen die de vermake
lijkheidsbelasting immers vaststellen
aangaat. De bewindslieden vinden voorts
AANTAL INWONERS PER
SPORTACCOMMODATIE
SporhaccommodaHes ziirv gymnastiek
lokalen, sportvelden, sintel banen, zwem
inrichtingen, tennisbanen en sporthallen
ming en sportbeoefening bij de vormings
instituten, in het jeugdwerk, in het club
huiswerk en bij de kampen en internaten
voor sociale jeugdzorg.
Georganiseerde sport
Bedroeg in 1900 het aantal georgani
seerde sportbeoefenaars nog slechts
23.000, volgens de jongste tellingen was
dit aantal per 1 januari 1959 1.328.500. Een
misschien iets te geflatteerd cijfer, daar
hierin ook zijn opgenomen „dubbeltellin
gen" (mensen die aan meer dan 1 sport
doen) en leden, die alleen lid zijn gewor
den vanwege de KNVB-toto. Het aantal
jeugdige leden is rond 40 pet.
In 1958 bezochten, zo blijkt voorts uit
het cijfermateriaal, circa 15.536.000 perso
nen een sportevenement. (61.788.000 per
sonen bezochten de bioscoop). Ons land
telt 16.221 verenigingen, die bij een lande
lijke sportorganisatie zijn aangesloten,
het aantal confessionele bonden bedroeg
in '54 ongeveer een kwart van het totaal.
De accommodaties
Met betrekking tot de sportaccommo
datie in ons land komen de minister en
de staatssecretarissen tot de volgende
conclusies:
1. De aanwezigheid van 3293 gymnas
tieklokalen, 47 sporthallen. 47 overdekte
en 444 niet-overdekte zweminrichtingen,
430 andere overdekte sportaccommodaties,
3491 sportparken wijst uit dat in Neder
land over een niet onaanzienlijk aantal
accommodaties ten behoeve van de sport
beoefening kan worden beschikt.
2. Het feit dat in de na-oorlogse jaren
het aantal gymnastieklokalen met onge
veer 1000 is vermeerderd, dat het aantal
overdekte en niet-overdekte zweminrich
tingen met respectievelijk 7 en 82 is toe
genomen, en dat. 4196 van de thans aan
wezige 7621 sportvelden zijn tot stand ge
komen, toont duidelijk aan dat er sinds
1945 een aanzienlijke uitbreiding van het
aantal van de bij de sportorganisaties in
gebruik zijnde accommodaties heeft plaats
gehad.
3. Een vergelijking van de in Neder
land bestaande situatie met die in enkele
andere Europese landen wijst uit, dat de
situatie in Nederland relatief minder
ongunstig is dan in de laatste jaren veelal
is verondersteld. Dit blijkt aldus de
bewindhebbers tevens uit het volgende
overzicht:
aantallen aantal inwoners
sport- per sport
accommodaties accommodatie
Denemarken 7.458 596
Zweden 10.005 739
Nederland 11.014 1.024
West-Duitsland 13.614 2.016
Luxemburg 242 1.296
Italië 9.670 5.125
4. Gezien de situatie menen de be
windslieden de verwachting te mogen uit
spreken dat in de eerstkomende 10 tot 20
iaar in grote mate zal kunnen worden
voldaan aan de wensen die. bliikens de in
mei 1959 door de Nederlandse Sport
federatie aangeboden nota, bij de georga
niseerde soortbeweging op het gebied van
de materiële voorzieningen leven.
Zij baseren deze verwachting op het
feit. dat sinds 1945 dus in een tijdvak
van 14 jaar van verschillende soorten
accommodaties er jaarlijks gemiddeld
meer nieuwe tot stand zijn gekomen dan
tai INWONER5
AAR^oRTVEtO
geen aanleiding op vrijstelling van om
zetbelasting voor de sport aan te dringen.
Financiële aspecten
De jaarlijkse uitgaven, waarvoor de
besturen van de sportverenigingen zich
zien geplaatst, zijn zo zijn minister en
staatssecretarissen zich bewust na 1945
niet. onbelangrijk toegenomen. Met uit
zondering van de clubs die kunnen
rekenen op min of meer regelmatige bij
zondere inkomsten (wedstrijdrecettes,
deelneming aan de K.N.V.B.-pool e.d.) zijn
de meeste sportclubs, wat hun inkomsten
betreft, in hoofdzaak aangewezen op de
contributies van hun leden. Een sluitende
begroting is hierdoor veelal slechts met
veel moeite nog juist bereikbaar.
De minister en de staatssecretarissen
menen dat het op de weg van de gemeen
tebesturen ligt te beoordelen of het ge
wenst en mogelijk is door het verlenen
van financiële steun aan de plaatselijke
sportverenigingen de helpende hand te
bieden. Ter illustratie zij vermeld, dat de
totale uitgaven van de gemeentelijke over
heden in 1957 ten behoeve van de sport
ruim 31.000.000 gulden hebben bedragen.
Het ligt voorts in het voornemen dat in
de eerstvolgende jaren met een geleide
lijke verhoging van het door het rijk voor
de sportbonden bestemde subsidiebedrag
dat voor 1960 op 500-000 gulden is ge
steld zal worden voortgegaan totdat een
duidelijk evenwicht tussen de behoeften
aan financiële steun van de sportorgani
saties voor de subsidiabele voorzieningen
en activiteiten en de mogelijkheden tot het
verstrekken van subsidie zal zijn bereikt.
De aandacht wordt erop gevestigd dat
tot dusverre aan de landelijke sportbonden
geen subsidie is verstrekt ten behoeve van
de organisatie van het wedstrijdwezen.
Deze beleidslijn zal ook in de toekomst
worden gevolgd.
Slechts voor het. Nederlands Olympisch
De buitenlandse belangstelling voor
Olympia's toer, die van 26 tot en met 31
mei verreden wordt, is dit jaar bijzonder
groot in verband met de voorbereiding van
de diverse wielerlanden voor de Olympi
sche Spelen in Rome. Zo heeft Olympia
verzoeken om inlichtingen over lengte van
de ritten, gesteldheid van het parcours en
dergelijke ontvangen uit Zweden, Dene
marken, Italië, Zwitserland,' Duitsland en
België.
In verband met deze belangstelling heeft
het bestuur van Olympia zich tot de
K.N.V.B. toto-commissie en de K.N.W.U.
gewend om eventuele financiële steun.
Want de extra-kosten, verbonden aan de
komst van meerdere buitenlandse ploe
gen, worden geschat op ongeveer 10.000
en Olympia zit met een begroting van
40.000 voor een puur nationale toer reeds
„aan het plafond".
De extra-sportieve groep de Sinalco-
groep die onder leiding staat van Kees
Pellenaars en waarvan de volgende ren
ners deel uitmaken: Daan de Groot, Arie
Moolenijzer, Piet van Est, Theo Sijthoff,
Geurt Pos, Leo van der Pluym, Tony Berg
mans, Ab van Egmond, Joop van Putten
en Ab Swaneveld, zal dinsdag 23 februari
een trainingskamp betrekken in Chaam,
waar de ploeg zal worden ondergebracht
in de jeugdherberg. De renners zullen daar
tenminste veertien dagen verblijven.
Advertentie
(Van onze Haagse redacteur)
„U bent veel te optimistisch. U heeft te
veel in het verleden en te weinig naar de
toekomst gekeken. Wij menen echt dat
er op het gebied van de sportaccommoda
tie een noodtoestand heerst en dat. wan
neer er nu geen ingrijpende maatregelen
worden genomen, over vijftien of twintig
jaar een grijnzend grote achterstand zal
zijn".
Dat was de reactie van de secretaris
van de Nederlandse Sportfederatie op de
persconferentie welke minister Cals met
de staatssecretarissen Scholten en Stu-
benruch hield over de thans bij het par
lement ingediende sportnota. Minister
Cals zelf noemt dat stuk liever neutraler
de „Nota 5874" om aan te duiden dat de
sport daarin niet de eerste of de grootste
plaats inneemt. In de nota, opgezet als de
uitwerking van de aan de lichamelijke vor
ming gewijde paragraaf in de tweede on
derwijsnota, wordt de aandacht gelijkelijk
over lichamelijke vorming binnen en bui
ten schoolverband en sport verdeeld. De
term „sportnota" is in zwang gekomen na
de door het parlement uitgeoefende aan
drang en door publicaties van het Neder
lands Olympisch Comité en de Nederland
se Sportfederatie.
Intussen bleek een belangrijk verschil in
benadering van de uit het cijfermateriaal
blijkende feitelijke situatie tussen de be
windslieden en de sportvertegenwoordi-
gers.
Voldaan
Staatssecretaris Scholten met name
toonde zich onverholen voldaan: „Dit voor
de eerste keer in de geschiedenis verza
melde feiten- en cijfermateriaal over de
sport heeft een voor iedereen verrassend
resultaat opgeleverd. Onze sportaccom
modatie staat er veel gunstiger voor dan
iedereen wel denkt, met name in verge
lijking met West-Duitsland."
En natuurlijk voerde de staatssecreta
ris voor zijn zienswijze de opmerkelijke
cijfers van het Centraal bureau voor de
Statistiek aan om aan te tonen dat er met
name na de bevrijding een gi'ote activiteit
ten gunste van de sport is gekomen. Zes
tig percent van de voetbal- en hockeyvel
den, 74 percent van de korfbal-, 68 per
cent van de handbal-, 95 percent van de
volleybal- en van de basketball- en 88 per
cent van de honkbalvelden dateren van
na 1945. Voor vele andere takken van sport
gelden overeenkomstige hoge cijfers. Ook
O
N
Advertentie
m
Comité zal een uitzondering worden ge
maakt. Na de Olympische Spelen van 1960
zal jaarlijks een nader vast te stellen be
drag voor het N.O.C. op de begroting wor
den uitgetrokken.
Voor zover de landelijke sportorganisa
ties hebben te kampen met een tekort aan
geldmiddelen die nodig zijn voor de finan
ciering van het wedstrijdwezen en deze
geldmiddelen niet door de eigen organisatie
kunnen worden gedragen, menen de be
windhebbers dat wellicht in de naaste
toekomst gelden ter beschikking kunnen
worden gesteld uit de opbrengst van
sportprij svragen.
De minister en de staatssecretarissen
hebben overwogen of het op hun weg zou
kunnen liggen in de eerstvolgende jaren
bij te dragen in de kosten aan de tot
standkoming van primair voor de sport
beoefening bestemde accommodaties
(sportvelden, sporthallen en zweminrich
tingen). Zij menen dat dit niet het geval
is en dat aan de gemeentebesturen dient
te worden overgelaten om te beoordelen
of medewerking kan worden verleend.
werden er in de laatste tien jaren duizend
gymnastieklokalen gebouwd. De staats
secretaris meende dan ook dat de over
heid en met name de gemeenten veel
sneller gaan dan de Nederlandse Sportfe
deratie in haar „Vijfentwintig-jarenpro-
gramma" heeft gevraagd. Wordt daarin
bijvoorbeeld een jaarlijkse aanleg van ge
middeld elf hockeyvelden gevraagd, dan
wijst de werkelijkheid een gemiddelde van
tweeëntwintig velden aan: de overheid
realiseert het N.S.F.-programma dus in
de helft van de tijd en voor andere tak
ken van sport is de verhouding nog gun
stiger voor de overheid. Staatssecretaris
Stubenrouch gaf voor het onderwijs soort
gelijke voorbeelden. De NSF kwam in
haar nota tot een wenselijke aanbouw
van honderd twintig gymnastieklokalen
per jaar, welnu in 1959 waren er 128 aan
besteed.
Critiek
Van de zijde van de Nederlandse Sport
federatie gaf men zich echter niet zo
maar gewonnen. „Iedereen weet dat er in
Duitsland en in Italië over het hele land
verspreid honderden zalen zijn zoals wij
er niet. één hebben. Onze situatie is on
gunstiger dan die in vrijwel alle ande
re landen. Hoeveel van onze gymnastiek
lokalen zijn kleiner dan honderdzestig
vierkante meter? Iedereen weet dat het
niet doenlijk is in ruimten te spelen die
kleiner zijn dan tien bij zestien meter en
toch gebeurt dat in zeventig tot tachtig
percent van de gevallen". De secretaris
van de Sportfederatie wees erop, dat de
Advertentie
gemeenten met handen en voeten gebon
den zijn aan rijksgoedkeuringen en dat
men van het particulier initiatief niets te
verwachten heeft. De tijd is voorbij, dat
de sportbeoefenenden hun liefhebberij zelf
kunnen bekostigen. Wel kunnen de sport
verenigingen door een vrije, nationale
voetbalpool in staat worden gesteld hun
eigen huishouding en activiteiten te finan
cieren. En hij besloot: „Staat men die
onbelemmerde voetbalpool niet toe, dan is
de kans groot dat de sportaccommodaties
in België en Duitsland met Nederlands
geld worden bekostigd."
Wat dat laatste betreft merkte minister
Cals, die bijzonder gevat weet te antwoor
den, later in het gesprek op, „dat een een
voudig amendement voldoende is om dat
gevaar te bezweren." En hoewel hij te
kennen gaf, dat tegenover het degelijke
cijferwerk van het Centraal Bureau voor
de Statistiek de Nederlandse Sportfedera
tie niet veel meer stelde dan hartekreten,
was het ook weer niet zo, dat hij deze cri
tiek niet kon waarderen. Integendeel,
wanneer de publieke opinie naar aanlei
ding van de nota warm zou lopen ten be
hoeve van de sport zou hem dat niet on
welkom zijn. In kabinetsaangelegenheden
dient de minister van Onderwijs zich toch
al tegenover zoveel andere prioriteiten te
verweren. En het zou hem slechts ver
heugen wanneer de gemeenten voor dit
doel meer armslag zouden krijgen van de
departementen van Binnenlandse Zaken
en Financiën.
Autonomie
Echter: minister Cals en de staatssecreta
rissen voelen niets voor afzonderlijke
rijksbijdragen voor bepaalde gemeente
lijke plannen. De rijksoverheid zou dan
in een afweging van prioriteiten moeten
gaan treden en met name staatssecreta
ris Scholten gaf te kennen, dat hij de ge
wraakte „brief aan Utrecht" (over het
grachtenplan van prof. Feuchtinger) als
een uitzondering beschouwt.
Dezelfde bewindsman wees het verwijt
af, dat de wedstrijdsport in de nota niet
aan zijn trekken was gekomen: „De re
gering erkent zeker de waarde van de
wedstrijdsport, maar is wel huiverig om
die in haar subsidiebeleid te betrekken om
niet af te glijden naar het „staatsamateu-
risme".
Integratie
Staatssecretaris Stubenrouch had 't met
zijn aandeel in de discussie gemakkelij
ker, hoewel de door hem ontwikkelde ge
dachten over de voorkeur van een in het
gewone leerplan van de lagere school ge-
integreerde lichamelijke vorming (dat wil
dus zeggen gymnastieklessen door de
klasse-onderwijzers en niet door vakleer
krachten) eveneens voor tegenspraak vat
baar zijn. De belangrijke winst van zijn
zienswijze is echter, dat voortaan op de
kweekscholen groter aandacht aan de
lichamelijke vorming welke term men
liever gebruikt dan lichamelijke opvoe
ding zal worden geschonken. De uit
breiding van het aantal lesuren van twee
tot drie op de lagere scholen zal eveneens
algemeen worden toegejuicht, evenals het
vijftien-mlljoenplan voor de sportaccom
modatie van de universiteiten en hoge
scholen.
Dat is overigens een van de weinige vaste
financiële gegevens van de sportnota. Mi
nister Cals kon ook bij benaderin niet zeg
gen wat de realisering van de sportnota
zou gaan kosten. Dat is in het licht van
de komende besprekingen van het kabinet
over de begroting voor 1961 ook niet goed
mogelijk. „Wij weten alleen dat de Kamer
de rijksuitgaven als geheel altijd omlaag
wil hebben, maar voor ieder begrotings
onderdeel afzonderlijk omhoog", zei mi
nister Cals ironisch.
DE BOKSER Mike
Holt., kampioen van
Zuid-Afrika half-
z waargewicht en
tweede op de rang
lijst voor de wereld
titel, heeft dinsdag
een bezoek aan Haar
lem gebracht. Hij was
hier de gast van de
Nederlandse half-
zwaargewicht Wim
Snoek. Deze ontmoet
te Holt zaterdag
avond in Dortmund,
waar Snoek won van
de Duitser Helmut
Ball en de Zuidafri
kaan onbeslist bokste
tegen de Duitse en
Europese kampioen
Erich Schöpner.
De voorouders van
Mike Holt waren
Hollanders. In wer
kelijkheid heet hij
Holthuizen. Zij broer,
die hem op de reis
door Europa verge
zelt, draagt de goed-
ITollands klinkende
naam Hannes. En ook
de manager van Mi
ke, Piet Lourens,
stamt onmiskenbaar
uit Nederlandse voor
ouders.
Mike Holt begon
zijn boksloopbaan in
1950 als amateur.
Drie jaar later ging
hij het voor zijn be
roep doen. Van de 47 wedstrijden die hij
heeft gebokst, won hij er maar liefst 41,
de meeste door knock-out, waarvan elf in
de eerste ronde. Tot het gevecht met
Schöpner in het afgelopen weekeinde had
hij 17 keer achter elkaar gewonnen. Drie
partijen van de 47 eindigden onbeslist en
drie verloor hij op punten. Holt is dus nog
nooit knock-out geslagen.
Mike Holt is 28 jaar en hij woont in
Pretoria met zijn vrouw en kind. Van het
geld dat hij met boksen heeft verdiend,
heeft, hij enkele garages gekocht. Hij is een
aardige en eenvoudig jongen. Beurtelings
spreekt hij Engels en Zuidafrikaans. Hij is
een van de weinige boksers die niet roken
en drinken.
Iedere morgen om zes uur staat hij in
zijn trainingsgoed buiten en dan loopt hij
vier mijl. Daarna gaat hij slapen en om
negen uur ontbijt hij onder meer met wat
eitjes. Om twaalf uur eet hij opnieuw en
om vier uur gaat hij „sparren". Dit laat
ste doet hij echter niet elke dag, maar voor
een wedstrijd „spart" hij tientallen ronden.
Om zes uur gebruikt Holt de avondmaal-
Tijdens zijn bezoek aan Haarlem werd
de Zuidafrikaanse bokskampioen Mike
Holt op een wandeling gefotografeerd
op de Gravestenebmg. Links zijn
Haarlemse gastheer, de Nederlandse
half zwaar gewicht Wim Snoek, en rechts
de manager van Holt, Piet Lourens.
tijd met veel vlees en veel sla. Om half
tien al is het bedtijd.
De eerste wedstrijd die nu op het pro
gramma staat is die tegen Bubi Scholz, op
11 of 17 maart in de Deutschlandhalle in
Berlijn. Binnenkort hoopt Holt weer uit te
komen tegen Johnny Halafihi, de man uit
Tonga tegen wie Holt vorig jaar november
in Londen voor 20.000 mensen een onbe
sliste partij bokste om het kampioenschap
van het Brits Gemenebest. De komende
revanchepartij gaat over twaalf ronden.
Na de wedstrijden tegen Scholz en Hala
fihi wil Holt zo mogelijk nog dit jaar in
de Verenigde Staten in de ring komen
tegen Archie Moore met als inzet het we
reldkampioenschap.