Universiteiten moeten zich bezig gaan houden met de sportproblematiek =tarwe Cijfermateriaal in „sportnota" wekt gemengde gevoelens op VELPON Aandacht van de overheid op onderwijs gericht „Subsidiebedragen sportbonden geleidelijk aan verhogen" Hasps**3* Niemand de deur uit zonder een Brinta-ontbijt! Bokser Mike Holt in Haarlem MINISTER CALS IN NOTA: DONDERDAG 18 FEBRUARI 1960 21 31 Buitenlandse belangstelling voor Olympia's toer Pellenaars betrekt trainingskamp in Ghaam ient vi aan Iets lijmen? van Ceta-Bever (Vervolg van pagina 1) De nota betreffende lichamelijke vor ming en sport van minister mr. ,T. M. L. Th. Cals en zijn beide staatssec retarissen, mr. Y. Scholten en drs. G. C. Stubenrouch, bevat een zevental punten, die aangeven welke taken de Rijksover heid in deze heeft. Het zijn deze: 1. Het bevorderen van de lichamelijke vorming in schoolverband, onder andere door het treffen van regelingen betref fende de inrichting van leerplannen, de op leiding van leerkrachten, de bevoegdhe den en de examens, de bouw en aanleg van accommodaties en het toezicht op het onderwijs in de lichamelijke oefening. 2. Het bevorderen van de lichamelijke vorming en de sportbeoefening in het ver band van de universiteiten en hogescho len. 3. Het, voor zover mogelijk, verlenen van medewerking aan de provinciale en gemeentebesturen inzake de bouw en aan leg van acommodaties ten behoeve van de lichamelijke vorming en de sport. 4. Het doen verrichten van sociografisch en statistisch onderzoek in verband met de personele en materiële voorzieningen op 't onderhavige gebied. 5. Het bevorderen van de wetenschap pelijke bestudering van de problematiek van de lichamelijke vorming en de sport en het bieden van steun aan voor dit ge bied van belang zijnde onderzoekingen van pedagogische, medische of technische aard. 6. Het verlenen van steun en medewer king aan landelijke organisaties, die werk zaam zijn op het gebied van de lichame lijke vorming, de sport en de medische sportkeuring. 7. Het bevorderen van de opleiding van sport- en spelleiders door het verlenen van steun aan organisaties, die zich deze opleiding ten doel stellen, en door instand houding van daartoe bestemde instituten. De nota legt in het bijzonder nadruk op de waarde van de lichamelijke vorming en de sportbeoefening door jeugdigen. Het is immers toch zo, dat op de lagere school hiervoor de basis moet worden gelegd. Beroepssport door jeugdigen wijzen de be windslieden echter nadrukkelijk af, omdat de jeugdigen nog onvolgroeid zijn. De lichamelijke vorming en sport kun nen, zo zeggen de bewindslieden, in hoge mate bevordelijk zijn voor de ontwikkeling van de menselijke persoon. Dienovereen komstig heeft de overheid dan ook tot taak voor deze de mogelijkheid te scheppen tot een zo doelmatig mogelijke lichamelijke vorming en sportbeoefening. De terrei nen, waarop de overheid ten deze actief dient te zijn, worden in de in aanhef ver melde zeven punten nader aangegeven. Niet uit het oog mag overigens worden verloren, dat de overheid zeker niet al léén verantwoordelijkheid draagt voor de sport-sektor. De lichamelijke vorming bin nen en buiten schoolverband eist ook haar aandacht op. In de nota wordt dan ook meer ruimte besteed aan de problemen, die met de lichamelijke vorming verband houden, dan aan de sport in al haar facetten. Vorming in schoolverband De behoefte aan gymnastieklokalen voor de onderscheiden takken van basis- en voortgezet onderwijs kan volgens de nota worden geschat op rond 2000, ter wijl voorts wordt opgemerkt, dat de zorg voor de lichamelijke vorming bij het ge woon lager onderwijs dient te zijn begre pen in de taak van de klasse-onderwijzers. De minister en de staatssecretarissen streven er naar. dat bij de kleuterscho len per schooltijd voor elke klas tijd zal worden uitgetrokken voor een les in de lichamelijke oefening en dat op den duur bij de scholen voor basis-onderwijs en voortgezet onderwijs een dagelijkse les in de lichamelijke oefening zal worden ge geven. Verder wordt verklaard, dat binnen een tijdvak van 15 tot 20 jaar zoveel mogelijk zal worden voorzien in de bij de l.o.-, v.g.l.o.-, u.l.o.- en b.l.o.-scholen bestaan de behoefte aan gymnasieklokalen, ter wijl bij voorrang en op zo kort mogelijke termijn zal worden voorzien in het bij de kweekscholen bestaande tekort aan ac commodaties voor het onderwijs in de li chamelijke oefening. Het behalen van de akte lichamelijke oefening door onderwijzers zal krachtig worden gestimuleerd. Bij het voortgezet onderwijs zal op den duur de zorg voor de lichamelijke opvoe ding moeten worden opgedragen aan le- OPBOUW VAN DE NEDERLANDSE SPORTGEMEENSCHAP raren, zie de akte m.o. lichamelijke oefe ning bezitten, terwijl voorts de mogelijk heden tot opleiding voor de akte m.o. lichamelijke opvoeding zullen dienen te worden verruimd. IVetenschappelijke benadering Ruime aandacht wordt in de nota be steed aan de lichamelijke vorming en sport aan universiteiten en hogescholen. De minister en staatssecretarissen wijzen er in dit verband op, dat zij overtuigd zijn van de wenselijkheid, dat universiteiten zich in toenemende mate zullen gaan be zighouden met de wetenschappelijke be nadering van de met de lichamelijke vorming en sport samenhangende proble matiek. De ondertekenaars van de nota geven toe, dat de nodige accommodatie over het geheel bezien nog veel te wensen laat, hetgeen een rem voor een gunstige ont wikkeling is. Slechts Delft beschikt, dank zij een royale gift van particuliere zijde, over een aan de eisen beantwoordende sporthal. Geraamd wordt, dat de kosten van de totstandbrenging der nodige accommoda tie in de volgende jaren een bedrag zal zijn gemoeid van circa 15 miljoen. Behalve in deze kosten en die, verbon den aan de aanleg van sportvelden, zal het Rijk dienen bij te dragen in de personele en overige materiële lasten. Zodanige maatregelen zullen dan ook ge nomen moeten worden, dat binnen een tijdvak van 15 jaren zal worden vporzien in de bij de universiteiten en hogescholen bestaande behoefte aan accomodatie voor de lichamelijke vorming en de sportbe oefening der studenten. Uitvoerige beschouwingen worden in de nota gewijd aan de lichamelijke vor- HET RUK EN DE SPORT BESCHIKBAAR V.D. DIVERSE SUBSIDIEBEDRAG SP0RT0R6ANIS. 1955 56 '57 '58 '59 '60 de N.S.F. voor de komende 25 jaar ge middeld per jaar gerealiseerd wenst te zien. Sport en fiscus Ten aanzien van de bezwaren tegen het heffen van vermakelijkheidsbelasting over recettes van sportwedstrijden, wijzen de bewindslieden erop dat dit een zaak is die de gemeentebesturen die de vermake lijkheidsbelasting immers vaststellen aangaat. De bewindslieden vinden voorts AANTAL INWONERS PER SPORTACCOMMODATIE SporhaccommodaHes ziirv gymnastiek lokalen, sportvelden, sintel banen, zwem inrichtingen, tennisbanen en sporthallen ming en sportbeoefening bij de vormings instituten, in het jeugdwerk, in het club huiswerk en bij de kampen en internaten voor sociale jeugdzorg. Georganiseerde sport Bedroeg in 1900 het aantal georgani seerde sportbeoefenaars nog slechts 23.000, volgens de jongste tellingen was dit aantal per 1 januari 1959 1.328.500. Een misschien iets te geflatteerd cijfer, daar hierin ook zijn opgenomen „dubbeltellin gen" (mensen die aan meer dan 1 sport doen) en leden, die alleen lid zijn gewor den vanwege de KNVB-toto. Het aantal jeugdige leden is rond 40 pet. In 1958 bezochten, zo blijkt voorts uit het cijfermateriaal, circa 15.536.000 perso nen een sportevenement. (61.788.000 per sonen bezochten de bioscoop). Ons land telt 16.221 verenigingen, die bij een lande lijke sportorganisatie zijn aangesloten, het aantal confessionele bonden bedroeg in '54 ongeveer een kwart van het totaal. De accommodaties Met betrekking tot de sportaccommo datie in ons land komen de minister en de staatssecretarissen tot de volgende conclusies: 1. De aanwezigheid van 3293 gymnas tieklokalen, 47 sporthallen. 47 overdekte en 444 niet-overdekte zweminrichtingen, 430 andere overdekte sportaccommodaties, 3491 sportparken wijst uit dat in Neder land over een niet onaanzienlijk aantal accommodaties ten behoeve van de sport beoefening kan worden beschikt. 2. Het feit dat in de na-oorlogse jaren het aantal gymnastieklokalen met onge veer 1000 is vermeerderd, dat het aantal overdekte en niet-overdekte zweminrich tingen met respectievelijk 7 en 82 is toe genomen, en dat. 4196 van de thans aan wezige 7621 sportvelden zijn tot stand ge komen, toont duidelijk aan dat er sinds 1945 een aanzienlijke uitbreiding van het aantal van de bij de sportorganisaties in gebruik zijnde accommodaties heeft plaats gehad. 3. Een vergelijking van de in Neder land bestaande situatie met die in enkele andere Europese landen wijst uit, dat de situatie in Nederland relatief minder ongunstig is dan in de laatste jaren veelal is verondersteld. Dit blijkt aldus de bewindhebbers tevens uit het volgende overzicht: aantallen aantal inwoners sport- per sport accommodaties accommodatie Denemarken 7.458 596 Zweden 10.005 739 Nederland 11.014 1.024 West-Duitsland 13.614 2.016 Luxemburg 242 1.296 Italië 9.670 5.125 4. Gezien de situatie menen de be windslieden de verwachting te mogen uit spreken dat in de eerstkomende 10 tot 20 iaar in grote mate zal kunnen worden voldaan aan de wensen die. bliikens de in mei 1959 door de Nederlandse Sport federatie aangeboden nota, bij de georga niseerde soortbeweging op het gebied van de materiële voorzieningen leven. Zij baseren deze verwachting op het feit. dat sinds 1945 dus in een tijdvak van 14 jaar van verschillende soorten accommodaties er jaarlijks gemiddeld meer nieuwe tot stand zijn gekomen dan tai INWONER5 AAR^oRTVEtO geen aanleiding op vrijstelling van om zetbelasting voor de sport aan te dringen. Financiële aspecten De jaarlijkse uitgaven, waarvoor de besturen van de sportverenigingen zich zien geplaatst, zijn zo zijn minister en staatssecretarissen zich bewust na 1945 niet. onbelangrijk toegenomen. Met uit zondering van de clubs die kunnen rekenen op min of meer regelmatige bij zondere inkomsten (wedstrijdrecettes, deelneming aan de K.N.V.B.-pool e.d.) zijn de meeste sportclubs, wat hun inkomsten betreft, in hoofdzaak aangewezen op de contributies van hun leden. Een sluitende begroting is hierdoor veelal slechts met veel moeite nog juist bereikbaar. De minister en de staatssecretarissen menen dat het op de weg van de gemeen tebesturen ligt te beoordelen of het ge wenst en mogelijk is door het verlenen van financiële steun aan de plaatselijke sportverenigingen de helpende hand te bieden. Ter illustratie zij vermeld, dat de totale uitgaven van de gemeentelijke over heden in 1957 ten behoeve van de sport ruim 31.000.000 gulden hebben bedragen. Het ligt voorts in het voornemen dat in de eerstvolgende jaren met een geleide lijke verhoging van het door het rijk voor de sportbonden bestemde subsidiebedrag dat voor 1960 op 500-000 gulden is ge steld zal worden voortgegaan totdat een duidelijk evenwicht tussen de behoeften aan financiële steun van de sportorgani saties voor de subsidiabele voorzieningen en activiteiten en de mogelijkheden tot het verstrekken van subsidie zal zijn bereikt. De aandacht wordt erop gevestigd dat tot dusverre aan de landelijke sportbonden geen subsidie is verstrekt ten behoeve van de organisatie van het wedstrijdwezen. Deze beleidslijn zal ook in de toekomst worden gevolgd. Slechts voor het. Nederlands Olympisch De buitenlandse belangstelling voor Olympia's toer, die van 26 tot en met 31 mei verreden wordt, is dit jaar bijzonder groot in verband met de voorbereiding van de diverse wielerlanden voor de Olympi sche Spelen in Rome. Zo heeft Olympia verzoeken om inlichtingen over lengte van de ritten, gesteldheid van het parcours en dergelijke ontvangen uit Zweden, Dene marken, Italië, Zwitserland,' Duitsland en België. In verband met deze belangstelling heeft het bestuur van Olympia zich tot de K.N.V.B. toto-commissie en de K.N.W.U. gewend om eventuele financiële steun. Want de extra-kosten, verbonden aan de komst van meerdere buitenlandse ploe gen, worden geschat op ongeveer 10.000 en Olympia zit met een begroting van 40.000 voor een puur nationale toer reeds „aan het plafond". De extra-sportieve groep de Sinalco- groep die onder leiding staat van Kees Pellenaars en waarvan de volgende ren ners deel uitmaken: Daan de Groot, Arie Moolenijzer, Piet van Est, Theo Sijthoff, Geurt Pos, Leo van der Pluym, Tony Berg mans, Ab van Egmond, Joop van Putten en Ab Swaneveld, zal dinsdag 23 februari een trainingskamp betrekken in Chaam, waar de ploeg zal worden ondergebracht in de jeugdherberg. De renners zullen daar tenminste veertien dagen verblijven. Advertentie (Van onze Haagse redacteur) „U bent veel te optimistisch. U heeft te veel in het verleden en te weinig naar de toekomst gekeken. Wij menen echt dat er op het gebied van de sportaccommoda tie een noodtoestand heerst en dat. wan neer er nu geen ingrijpende maatregelen worden genomen, over vijftien of twintig jaar een grijnzend grote achterstand zal zijn". Dat was de reactie van de secretaris van de Nederlandse Sportfederatie op de persconferentie welke minister Cals met de staatssecretarissen Scholten en Stu- benruch hield over de thans bij het par lement ingediende sportnota. Minister Cals zelf noemt dat stuk liever neutraler de „Nota 5874" om aan te duiden dat de sport daarin niet de eerste of de grootste plaats inneemt. In de nota, opgezet als de uitwerking van de aan de lichamelijke vor ming gewijde paragraaf in de tweede on derwijsnota, wordt de aandacht gelijkelijk over lichamelijke vorming binnen en bui ten schoolverband en sport verdeeld. De term „sportnota" is in zwang gekomen na de door het parlement uitgeoefende aan drang en door publicaties van het Neder lands Olympisch Comité en de Nederland se Sportfederatie. Intussen bleek een belangrijk verschil in benadering van de uit het cijfermateriaal blijkende feitelijke situatie tussen de be windslieden en de sportvertegenwoordi- gers. Voldaan Staatssecretaris Scholten met name toonde zich onverholen voldaan: „Dit voor de eerste keer in de geschiedenis verza melde feiten- en cijfermateriaal over de sport heeft een voor iedereen verrassend resultaat opgeleverd. Onze sportaccom modatie staat er veel gunstiger voor dan iedereen wel denkt, met name in verge lijking met West-Duitsland." En natuurlijk voerde de staatssecreta ris voor zijn zienswijze de opmerkelijke cijfers van het Centraal bureau voor de Statistiek aan om aan te tonen dat er met name na de bevrijding een gi'ote activiteit ten gunste van de sport is gekomen. Zes tig percent van de voetbal- en hockeyvel den, 74 percent van de korfbal-, 68 per cent van de handbal-, 95 percent van de volleybal- en van de basketball- en 88 per cent van de honkbalvelden dateren van na 1945. Voor vele andere takken van sport gelden overeenkomstige hoge cijfers. Ook O N Advertentie m Comité zal een uitzondering worden ge maakt. Na de Olympische Spelen van 1960 zal jaarlijks een nader vast te stellen be drag voor het N.O.C. op de begroting wor den uitgetrokken. Voor zover de landelijke sportorganisa ties hebben te kampen met een tekort aan geldmiddelen die nodig zijn voor de finan ciering van het wedstrijdwezen en deze geldmiddelen niet door de eigen organisatie kunnen worden gedragen, menen de be windhebbers dat wellicht in de naaste toekomst gelden ter beschikking kunnen worden gesteld uit de opbrengst van sportprij svragen. De minister en de staatssecretarissen hebben overwogen of het op hun weg zou kunnen liggen in de eerstvolgende jaren bij te dragen in de kosten aan de tot standkoming van primair voor de sport beoefening bestemde accommodaties (sportvelden, sporthallen en zweminrich tingen). Zij menen dat dit niet het geval is en dat aan de gemeentebesturen dient te worden overgelaten om te beoordelen of medewerking kan worden verleend. werden er in de laatste tien jaren duizend gymnastieklokalen gebouwd. De staats secretaris meende dan ook dat de over heid en met name de gemeenten veel sneller gaan dan de Nederlandse Sportfe deratie in haar „Vijfentwintig-jarenpro- gramma" heeft gevraagd. Wordt daarin bijvoorbeeld een jaarlijkse aanleg van ge middeld elf hockeyvelden gevraagd, dan wijst de werkelijkheid een gemiddelde van tweeëntwintig velden aan: de overheid realiseert het N.S.F.-programma dus in de helft van de tijd en voor andere tak ken van sport is de verhouding nog gun stiger voor de overheid. Staatssecretaris Stubenrouch gaf voor het onderwijs soort gelijke voorbeelden. De NSF kwam in haar nota tot een wenselijke aanbouw van honderd twintig gymnastieklokalen per jaar, welnu in 1959 waren er 128 aan besteed. Critiek Van de zijde van de Nederlandse Sport federatie gaf men zich echter niet zo maar gewonnen. „Iedereen weet dat er in Duitsland en in Italië over het hele land verspreid honderden zalen zijn zoals wij er niet. één hebben. Onze situatie is on gunstiger dan die in vrijwel alle ande re landen. Hoeveel van onze gymnastiek lokalen zijn kleiner dan honderdzestig vierkante meter? Iedereen weet dat het niet doenlijk is in ruimten te spelen die kleiner zijn dan tien bij zestien meter en toch gebeurt dat in zeventig tot tachtig percent van de gevallen". De secretaris van de Sportfederatie wees erop, dat de Advertentie gemeenten met handen en voeten gebon den zijn aan rijksgoedkeuringen en dat men van het particulier initiatief niets te verwachten heeft. De tijd is voorbij, dat de sportbeoefenenden hun liefhebberij zelf kunnen bekostigen. Wel kunnen de sport verenigingen door een vrije, nationale voetbalpool in staat worden gesteld hun eigen huishouding en activiteiten te finan cieren. En hij besloot: „Staat men die onbelemmerde voetbalpool niet toe, dan is de kans groot dat de sportaccommodaties in België en Duitsland met Nederlands geld worden bekostigd." Wat dat laatste betreft merkte minister Cals, die bijzonder gevat weet te antwoor den, later in het gesprek op, „dat een een voudig amendement voldoende is om dat gevaar te bezweren." En hoewel hij te kennen gaf, dat tegenover het degelijke cijferwerk van het Centraal Bureau voor de Statistiek de Nederlandse Sportfedera tie niet veel meer stelde dan hartekreten, was het ook weer niet zo, dat hij deze cri tiek niet kon waarderen. Integendeel, wanneer de publieke opinie naar aanlei ding van de nota warm zou lopen ten be hoeve van de sport zou hem dat niet on welkom zijn. In kabinetsaangelegenheden dient de minister van Onderwijs zich toch al tegenover zoveel andere prioriteiten te verweren. En het zou hem slechts ver heugen wanneer de gemeenten voor dit doel meer armslag zouden krijgen van de departementen van Binnenlandse Zaken en Financiën. Autonomie Echter: minister Cals en de staatssecreta rissen voelen niets voor afzonderlijke rijksbijdragen voor bepaalde gemeente lijke plannen. De rijksoverheid zou dan in een afweging van prioriteiten moeten gaan treden en met name staatssecreta ris Scholten gaf te kennen, dat hij de ge wraakte „brief aan Utrecht" (over het grachtenplan van prof. Feuchtinger) als een uitzondering beschouwt. Dezelfde bewindsman wees het verwijt af, dat de wedstrijdsport in de nota niet aan zijn trekken was gekomen: „De re gering erkent zeker de waarde van de wedstrijdsport, maar is wel huiverig om die in haar subsidiebeleid te betrekken om niet af te glijden naar het „staatsamateu- risme". Integratie Staatssecretaris Stubenrouch had 't met zijn aandeel in de discussie gemakkelij ker, hoewel de door hem ontwikkelde ge dachten over de voorkeur van een in het gewone leerplan van de lagere school ge- integreerde lichamelijke vorming (dat wil dus zeggen gymnastieklessen door de klasse-onderwijzers en niet door vakleer krachten) eveneens voor tegenspraak vat baar zijn. De belangrijke winst van zijn zienswijze is echter, dat voortaan op de kweekscholen groter aandacht aan de lichamelijke vorming welke term men liever gebruikt dan lichamelijke opvoe ding zal worden geschonken. De uit breiding van het aantal lesuren van twee tot drie op de lagere scholen zal eveneens algemeen worden toegejuicht, evenals het vijftien-mlljoenplan voor de sportaccom modatie van de universiteiten en hoge scholen. Dat is overigens een van de weinige vaste financiële gegevens van de sportnota. Mi nister Cals kon ook bij benaderin niet zeg gen wat de realisering van de sportnota zou gaan kosten. Dat is in het licht van de komende besprekingen van het kabinet over de begroting voor 1961 ook niet goed mogelijk. „Wij weten alleen dat de Kamer de rijksuitgaven als geheel altijd omlaag wil hebben, maar voor ieder begrotings onderdeel afzonderlijk omhoog", zei mi nister Cals ironisch. DE BOKSER Mike Holt., kampioen van Zuid-Afrika half- z waargewicht en tweede op de rang lijst voor de wereld titel, heeft dinsdag een bezoek aan Haar lem gebracht. Hij was hier de gast van de Nederlandse half- zwaargewicht Wim Snoek. Deze ontmoet te Holt zaterdag avond in Dortmund, waar Snoek won van de Duitser Helmut Ball en de Zuidafri kaan onbeslist bokste tegen de Duitse en Europese kampioen Erich Schöpner. De voorouders van Mike Holt waren Hollanders. In wer kelijkheid heet hij Holthuizen. Zij broer, die hem op de reis door Europa verge zelt, draagt de goed- ITollands klinkende naam Hannes. En ook de manager van Mi ke, Piet Lourens, stamt onmiskenbaar uit Nederlandse voor ouders. Mike Holt begon zijn boksloopbaan in 1950 als amateur. Drie jaar later ging hij het voor zijn be roep doen. Van de 47 wedstrijden die hij heeft gebokst, won hij er maar liefst 41, de meeste door knock-out, waarvan elf in de eerste ronde. Tot het gevecht met Schöpner in het afgelopen weekeinde had hij 17 keer achter elkaar gewonnen. Drie partijen van de 47 eindigden onbeslist en drie verloor hij op punten. Holt is dus nog nooit knock-out geslagen. Mike Holt is 28 jaar en hij woont in Pretoria met zijn vrouw en kind. Van het geld dat hij met boksen heeft verdiend, heeft, hij enkele garages gekocht. Hij is een aardige en eenvoudig jongen. Beurtelings spreekt hij Engels en Zuidafrikaans. Hij is een van de weinige boksers die niet roken en drinken. Iedere morgen om zes uur staat hij in zijn trainingsgoed buiten en dan loopt hij vier mijl. Daarna gaat hij slapen en om negen uur ontbijt hij onder meer met wat eitjes. Om twaalf uur eet hij opnieuw en om vier uur gaat hij „sparren". Dit laat ste doet hij echter niet elke dag, maar voor een wedstrijd „spart" hij tientallen ronden. Om zes uur gebruikt Holt de avondmaal- Tijdens zijn bezoek aan Haarlem werd de Zuidafrikaanse bokskampioen Mike Holt op een wandeling gefotografeerd op de Gravestenebmg. Links zijn Haarlemse gastheer, de Nederlandse half zwaar gewicht Wim Snoek, en rechts de manager van Holt, Piet Lourens. tijd met veel vlees en veel sla. Om half tien al is het bedtijd. De eerste wedstrijd die nu op het pro gramma staat is die tegen Bubi Scholz, op 11 of 17 maart in de Deutschlandhalle in Berlijn. Binnenkort hoopt Holt weer uit te komen tegen Johnny Halafihi, de man uit Tonga tegen wie Holt vorig jaar november in Londen voor 20.000 mensen een onbe sliste partij bokste om het kampioenschap van het Brits Gemenebest. De komende revanchepartij gaat over twaalf ronden. Na de wedstrijden tegen Scholz en Hala fihi wil Holt zo mogelijk nog dit jaar in de Verenigde Staten in de ring komen tegen Archie Moore met als inzet het we reldkampioenschap.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 21