REEKS „DE SCHOONHEID VAN ONS LAND" VERRIJKT MET BOEIEND OVERZICHT VAN 50 JAAR BOUWEN ZATERDAG' FEBRUARI 1960 Erbij Nieuw theatertje Dr. H. P. Berlage bouwde meer dan de Amsterdamse beurs. In deze'hal van het Haagse gemeentemuseum (1930) is de invloed van de Stijlgroep duidelijk te herkennen. Functionele bouwkunst op haar schoonst. Het aanjaagstation van de Amsterdamse waterleiding in de dui nen bij Vogelenzang bevestigt, méér dan dat eenvoud kenmerk van het ware is. Met het sobere, maar zuivere lijnenspel van dit nuchtere utiliteits gebouw bewees architect Kloos de waarde van een bezield functiona lisme. m „DE GOEDEN NIET te na gesproken moet jp§ men vaststellen, dat bij de intellectuelen, |i| belast met overheidsfuncties, vrijwel elk begrip ontbrak voor deze zaken, dat de ;Jj architectuur als kunstuiting buiten hun ge- j dachtensfeer stond, behalve natuurlijk bij officiële gelegenheden. In tegenstelling Ijl tot muziek, schilderkunst en letterkunde ff maakte het bouwen geen deel uit van een Hf cultureel programma dat gericht was op |j| een oppervlakkige „algemene ontwikke- ling", en in dit opzicht is er nog weinig V veranderd". Aldus de bekende publicist op bouwkundig terrein - zelf trouwens ook lil architect - 3. 3. Vriend in zijn jongste boek „Architectuur van deze eeuw", dat als zes- ijS tiende deel van de reeks „De schoonheid van ons land" bij Contact in Amsterdam verscheen. Inderdaad wordt de bouwkunst ffl op onze scholen, waar de beeldende kunst en de muziek, zij het nog aarzelend, voet f- aan de grond hebben gekregen en de let- terkunde reeds lang ingeburgerd is, nog jjjp steeds stiefmoederlijk bedeeld. Dat is te verwonderlijker omdat iedereen elke dag opnieuw de architectuur in haar veelvor migheid ontmoet: een nauwere relatie tus sen volk en kunst is moeilijk denkbaar. De laatste jaren blijkt ook een intense be langstelling voor het bouwen, getuige de aanhoudende stroom van meer of minder populaire boeken over dat onderwerp. De heer Vriend is bepaald niet de minst ac tieve om het publiek wegwijs te maken. Al eerder bespraken wij zijn „Bouwen en wonen" en het uit 1958 daterende „Nieu were architectuur". Bovendien zond de uit geverij „Kosmos" ons de vierde druk van het in de reeks „Weten en Kunnen" ver schenen deeltje „Stijlen in de bouwkunst", dat een beknopt maar daardoor voor de gemiddelde belangstellende leek des te bruikbaarder overzicht biedt van alles wat zich tussen de Kretenser tempels en de Ma deleine in Parijs aan bouwstijlen heeft voorgedaan. Dat werkje eindigt dus met de Empirestijl, een eeuw eerder dan het thans verschenen grote werk over de he dendaagse Nederlandse bouwkunst be gint. Dat verschil illustreert het grote lucht ledig dat de negentiende eeuw in archi tectonisch opzicht toch wel is geweest. DE MEESTE geschiedenisboeken laten het nieuwe Nederlandse bouwen dan ook, na een beleejde buiging in de richting van Cuypers, bij Berlage beginnen. Vriend nu heeft in dit deel van „De schoonheid van ons land" uitvoerig aandacht geschonken aan de pas laat aan de. oppervlakte geko men onderstromen welke de architecten van deze eeuw hebben gevoed. Hij wijst op de voor de bouwkundige constructies be langrijke wetenschappelijke ontwikkeling in de zeventiende eeuw, op de in Morris en Ruskin belichaamde Engelse tenden sen naar een collectief en sociaal bouwen, op de functioneledeze term nu eens niet als een bouwkundig dogma op te vat ten! invloeden uit Amerika, waar de gezusters Harriet (dezelfde van de Neger hut) en Catherine Beecher Stowe monta gekeukens propageerden, een tachtig jaar voor ze in Nederland gemeengoed zouden worden. De schrijver zegt het niet met zo veel woorden, maar zijn betoog laat de conclusie toe, dat er langs deze lijnen wel degelijk een band bestaat tussen de he dendaagse architectuur en het verleden, maar die verbinding bestaat niet dank zij degenen die zich overwegend laten inspi reren door historische bouwstijlen het geen bij minder bekwamen gemakkelijk tot romantische, archaïserende stijlimita ties leidt maar door hen die aanknoop ten bij datgene wat zich reeds vroeger aan nieuwe opvattingen en technieken aan diende en deze ook verder ontwikkelden. De Opstandingskerk te Schiedam van prof. ir. J. H. van den Broek en J. B. Bakema. Onze tuin- en kamerplanten TEN GERIEVE van hen die de voorkeur geven aan een wat compacter handboek over de Nederlandse architectuur maken we gaarne melding van de tweede druk van de Gids voor Nederlandse architec tuur, welke werd uitgegeven door de Ne derlandse sectie van de Union internatio nale des architectes (Brussel Rotterdam). Oorspronkelijk was deze handleiding be doeld ten gerieve van de binnen- en bui- telandse belangstellenden (er is ook een Engelse tekst) van het in 1955 in Scheve- ningen gehouden architectuurcongres. Het geeft niet alleen een overzicht van de huidige bouwkundige stand van zaken, maar ook van de historische architectuur, waartoe de Gids voor beeldende kunst en bouwkunst als voorbeeld diende. De sa mensteller was ir. J. H. van den Broek, die binnen een beperkt bestek een maxi mum aan trefzekere informatie ver schaft. J. H. Bartinan De roodbloeiende Phyllocactus Acker- mannii kan nu spoedig bloemknoppen vor men en dan zult u haar een beetje in het oog moeten houden; de plant wil dan na melijk graag met rust gelaten worden en het is verkeerd indien ze telkens opnieuw verplaatst wordt. Ze kari nu wel een zon nig plekje hebben; in de zomermaanden moet ze echter wel iels beschermd wor den. Deze cactus kan heel rijk bloeien, maar men dient ook wel eens te snoeien; de lange bladeren die soms wel langer dan één meter kunnen worden; moeten beslist terug gesnoeid worden, maar dat doet men in geen geval in deze tijd van het jaar, doch liever direct na de bloei. Soms zit zo'n phyllocactus vol dunne blaadjes; die kan men ook na de bloei wel wegsnoeien; ze zullen voorlopig toch geen bloemknoppen vormen. De plant heeft men tijdens de wintermaanden aan de droge kant gehou den en dat dient men nog even vol te hou den; zodra de bloemknoppen echter tot ontwikkeling komen zal men geleidelijk meer water moeten geven en zal men met het oplopen van de temperatuur ook veel meer moeten sproeien; open bloemen mag men echter niet vochtig maken. Voort- kweken door middel van stekken gaat heel goed; dat kan men ook het best na de bloei doen. Q Kromdijk Deze nog bijzonder fris aansprekende woningen bouwde G. Th. Rietveld in 1931 in Utrecht. Over enkele weken zal Amsterdam er een nieuw schouwburgje bij krijgen. Het wordt een piepklein schouwburgje, waar in slechts 120 mensen een plaats kunnen vinden. Ook het toneel is maar klein, zo klein dat er slechts poppen kunnen spe len. Die poppen zullen zijn van het Duit se echtpaar Rolf en Friedel Trexler uit Rothenburg en zij zullen de komende maanden een internationaal cabaret brengen met Nederlandse, Engelse en Duitse teksten, opdat men ook de belang stelling zal kunnen trekken van de verpo zing zoekende buitenlandse toerist. Het zaaltje is de vroegere Savoy-club in het Bellevue theater aan de Marnix- straat bij het Leidseplein. Jaren achter een hebben artiesten met een wijde boog om dat Bellevue heengelopen. Iedereen wist te vertellen dat er een vloek rustte op dat gebouw het wat nog nooit gelukt hier een serie voorstellingen tot een bevredi gend financieel resultaat te brengen. Maar verleden jaar was het het jonge echtpaar Jill en Jack Lardis, dat in een van de zaaltjes de Engelse cabaretrevue „Going Dutch" begon en zulk een groot succes oogstte dat er dit jaar een nieuwe show door hen gebracht zal worden. De Amsterdammer Paul Ostra is direc teur van het nieuwe theatertje. De poppen van de heer Trexler zullen met enkele Nederlandse figuren worden uitgebreid. Paul Ostra is reeds doende- Nederlandse teksten te schrijven. Het programma, dat bijna tweeënhalf uur zal duren, gaat op 1 maart aanstaande in première. HET NIEMANDSLAND van de negen tiende eeuw stempelde de herleving van de bouwkunst al bij voorbaat tot een boei end avontuur, dat tot schitterende hoogte punten kon voeren, maar ook in een slop kon eindigen. Het nieuwe bouwen zou, ze ker m Nederland met zijn gecompli ceerd geestelijk leven, bepaald niet recht lijnig verlopen, al kan men met Vriend de uitkomst optimistisch tegemoet zien: „De daverende architectuurpublikaties van de internationale vakpers ten spijt, be hoeft het Nederlandse bouwen van onze dagen zijn licht niet onder de korenmaat te stellen." VRIEND IS een betrouwbare gids langs de soms wat kronkelige paden van onze bouwkunst. Dat zijn sympathiën duidelijk aan de kant zijn van de CIAM-groep. dus van de voorstanders van een bewust eigen-tijdse bouwstijl, doet aan de objec tiviteit waarmee hij bij voorbeeld de ver tegenwoordigers van het traditionalisme behandelt niets af; Vriend constateert meer dan hij verwerpt. Zo geeft hij ook enig eerherstel aan de dikwijls wat on billijk als „schortjesarchitectuur" beje gende Amsterdamse school, waarvan de beste vertegenwoordigers toch blijk ga ven van „de vlam van hartstocht en van echt gemeend gevoel". Waarschijnlijk is ook bij de schrijver de overtuiging gegroeid, dat de werkelijk ga ve, verrassende werken uit de hedendaag- Nederlandse bouwkunst over de grenzen: het door W. M. Dudok voor de Cité Universitaire te Parijs ontworpen studentenhuis. se architectuur hun eigen gelijk door hun aanwezigheid dagelijks bewijzen. Is de Van Nelle-fabriek (dertig jaar oud) ver ouderd, of het hotel „Gooiland", de AVRO- studio of de Cineac aan de Reguliersbree- straat in Amsterdam? HAARLEMSE belangstellenden in de architectuur zal het genoegen doen, dat Vriend ruimschoots aandacht heeft ge schonken aan de ten onrechte vergeten ir. J. B. van Loghem, die de woningcom plexen „Tuinwijk", „Huis ter Cleeff" en „Rosehaghe", alsmede het Sportfondsen- bad ontwierp. En ook J. P. Kloos. wordt de eer gegeven die hem toekomt. Een van de laatste van de tweehonderddertien fo to's, welke deze uitgave tot een syntheti sche catalogus van de hedendaagse Ne derlandse architectuur maken, toont ons een aanjaagstation van de Amsterdamse waterleiding in de duinen bij Vogelenzang, een waarlijk verborgen juweel dat op sug gestieve wijze getuigt voor de functionele schoonheid.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 15