Horen en zien
TANCHELIJN van Harry Mulisch
Fantoom in de bar
HULMAN
SUNBEAM HUMBER
PANDA EN DE TROETELTROEP
GRIEP
YDO EN DE DRAAK.
AVONTUREN VAN EEN HOND
MAANDAG 29 FEBRUARI 1960
4
radio tefezisic
AANKONDIGINGEN EN
1N
Dodelijke techniek
heerst overal
neem vlug
.Akkertjes"
in huis
AKKERTJES
helpen direkt
De radio geelt dinsdag
T elevisieprogramma
Automobielbedr. J. J. Nijman
DOOR
WILLIAM
IRISH
10. De inbreker bleek niet vlug van be
grip te zijn. Het kostte Jolliepop tenminste
heel wat moeite om hem duidelijk te ma
ken, dat hij Panda niet was. Toen dat ein
delijk tot de trage kolos doordrong liet hij
Jolliepop los en wendde zich tot Panda.
„Ik heb zo'n spijt," zei hij. „Ja, ja," zei
Panda haastig, dat hebben we gemerkt.
„Maar waarover hebt U eigenlijk spijt?"
„Omdat ik die brandkast heb gestolen,"
antwoordde de inbreker. „Zoiets mag ik
niet doen. Het maakt me zo ongelukkig."
„Waarom steelt U dan, als het U zo onge
lukkig maakt?!" riep Panda verbaasd.
„Het is een zwakte van me," antwoordde
de inbreker. „Als ik iets zwaars zie, zoals
een brandkast of een piano, probeer ik al
tijd of ik het kan optillen. En als ik het op
til, neem ik het mee. Gek hè?" „Zeer
vreemd," gaf Jolliepop koeltjes toe.
„Maar nog vreemder is het, dat U hier in
het holst van de nacht aanbelt, om ons van
Uw zonderlinge gedragingen te vertellen.
Voor bekentenissen kunt U zich beter bij
de politie vervoegen. Het ontgaat mij, wat
meneer Panda hiermee te maken heeft."
„Maar meneer Panda moet me helpen!"
riep de inbreker, „ikik ben zijn be-
schermelingetje. Hij heeft me geërfd van
tante Petronella!"
De verbluffende vaardigheid van Enny
Mols-de Leeuvve om een aantal zeer uit
eenlopende karakters uit te beelden in stem
en gebaar is niet een ideaal talent voor de
televisie gebleken, althans niet een talent
dat lang bruikbaar is.
De technische mogelijkheden van de tele
vise maken namelijk een zo geraffineerd
gebruik van deze, op zichzelf bewonderens
waardige kunst, dat de toeschouwer het
verband kwijtraakt tussen de taferelen die
hij ziet en het besef, dat hier één en de
zelfde vrouw aan het woord is. Daardoor
blijft er slechts een niet zo erg boeiende
sketch over, die op de kijker het effect
heeft door vier verschillende personen te
worden opgevoerd. Het bindmiddel de
stellige gedachte aan die ene vrouw in vier
karakters wordt door de technische te
levisietrucs weggenomen en dat betekent
een verarming van de mogelijkheden, die
het talent van Enny Mols-de Leeuwe op
het toneel zou hebben. De voordrachts
kunstenares valt op het scherm in vier
aparte persoonlijkheden uiteen en er blijft
niets boeiends, niets verbluffends over dan
de overweging, dat de televisie een tech
nisch wonderbaarlijk medium is.
Niettemin werd „Scherzo", een klein-
kunstprogramma onder leiding van Jelle
de Vries en regie van Dick van Bommel,
danig door Enny Mols-de Leeuwe opge
luisterd. Hans Kaart zorgde voor een in
teressant en humoristisch intermezzo,
waarbij de combinatie film-televisie vaar
dig was uitgebuit. Voor de rest was het
een traag en soms vervelend gedoe. Voor
al de taaie voordracht van Herbert Joeks
vergde veel van het geduld en het niet
onaardige „synchronisatiespelletje" van
Bueno de Mesquita en zijn metgezel was
ook te lang gerekt. Henk Elsink zong een
saai „levensliedje" en Joekie van der Valk
kon evenmin sterk boeien, al heeft ze wel
talent voor het komische effect. Noortje
de Vries zorgde voor een welkome ople
ving door een suggestief vertelde tragi
komedie en ook Marijcke van der Eist,
een Haarlemse semi-prof op de planken,
boeide met haar Frans chanson. Jelle de
Vries zorgde voor het „menselijke con
tact" met zijn onschuldige „Perry Como-
blik", die op den duur irriteert. Zoals al
tijd was de politieke poppenpraat van Piet
Fryma aardig en raak.
Een zo indringende, bekwame geeste-
Advertentie
HILVERSUM I. 402 m. 7.00 AVRO. 7.50 VPRO.
8.00-24.00 AVRO.
AVRO: 7.00 Nieuws. 7.10 Gvmnastiek. 7.20 Gram.
VPRO: 7.50 Dagopening. AVRO: 8.00 Nieuws. 8.15
Pianospel. 8.30 Gram. 9.00 Gymn. voor de vrouw.
9.10 De groenteman. 9.15 Gram. 9.35 Walerst. 9.40
Morgenwijding. 10.00 Gram. 10.50 Voor de kleu
ters. 11.00 Orgelspel 11.15 Voor de zieken. 12.00
Lichte muz. 12.20 Regeringsuitz.: Landbouwrubr.
12.30 Land- en tuinb.meded. 12.33 Zang en piano.
13.00 Nieuws. 13.15 Meded. en gram. 13.25 Lichte
muziek. 13.55 Beursber. 14.00 Gram. 14.40 School
radio. 15.00 Voor de vrouw. 15.30 Sopraan, alt en
piano. 16.00 Van mens tot mens, lezing. 16.30 Voor
de jeugd. 17.30 Amateursprogr. 18.00 Nieuws. 18.15
Pianospel. 18.30 Lichte muz. 19.00 Voor de kleu
ters. 19.10 Muzikale quiz. (Om 19.05 Paris vous
parle). 19.50 Act. 20.00 Nieuws. 20.05 Gevar. progr.
22.00 Instrum. kwartet. 22.30 Nieuws en beursber.
van New York. 22.40 Kerkorgelconc. 23.00 Crimi
nele causerieën. 23.15 Carnavalsprogramma. 23.55
24.00 Nieuws.
HILVERSUM II. 298 m. 7.00—24.00 KRO.
KRO: 7.00 Nieuws. 7.15 Gram. 7.30 Voor de jeugd.
7.40 Gram. 7.45 Morgengebed en overweging. 8.00
Nieuws. 8.18 Gram. 8.50 Voor de huisvrouw. 9.40
Schoolradio. 10.00 Voor de kleuters. 10.15 Gram.
11.00 Voor de vrouw. 11.30 Gram. 1.50 Volaan..
vooruit, lezing. 12.00 Middagklok - noodklok. 12.03
Gram. 12.30 Land- en tuinb.meded. 12.33 Gram.
12.50 Act. 13.00 Nieuws. 13.15 15 jaar geleden,
praatje. 13.20 Platennieuws. 13.35 Lichte muziek.
13.55 Alt en piano. 14.35 Voor de plattelandsvrou
wen. 14.45 Gevar. progr. 15.50 Gram. 16.00 Voor
de zieken. 16.30 Ziekenlof. 17.00 Voor de jeugd.
17.40 Beursber. 17.45 Regeringsuitz.: Land in zicht!
Waarop is de koers gericht? De zilvervloot ver
volgt zijn reis om de wereld. Een prijsvraag voor
jongeren met aantrekkelijke prijzen. 18.00 Lichte
muz. 18.20 Kaarten op tafel, gesprek. 18.30 Lichte
muziek. 19.00 Nieuws. 19.10 Act. 19.25 Zang. 19.30
Gram. 20.00 S.U.S.-actie. 21.30 Promenade-orkest
en sol. 22.25 Boekbespr. 22.30 Nieuws. 22.40 Gezin
en huwelijk, lezing. 22.50 Gram. 23.30 Radio-phil-
harmonisch orkest. 23.5524.00 Nieuws.
BRUSSEL. 324 m.
12.00 Gram. 12.15 Pianorecital. 12.30 Weerber.
12.35 Tuinbouwkron. 12.40 Pianorecital (vervolg).
12 52 Koersen. 13.00 Nieuws. 13.15 Gram. 13.45
Gram. 14.00 Schoolradio. 15.45 Gram. 16.00 Koer
sen. 16.06 Duitse les. 16.21 Ork.conc. 16.55 Gram.
17.10 Pianorecital. 17.40 Boekbespr. 17.50 Voor de
jeugd. 18.20 Voor de sold. 18.50 Sportkron. 19.00
Nieuws. 19.40 Gram. 19.50 Praatje. 20.00 Omr.ork.,
-koor en sol. 21.00 Gram. 21.30 Operette-fragm.
21.50 Gram. 22.00 Nieuws. 22.15 Ork.concert met
koren van het N.I.R. 22.45 Gram. 22.55—23.00 Nws.
VOOR DINSDAG
NTS: 20.00 Journaal en weeroverzicht. 20.20
Filmreportage. 20.4522.15 Speelfilm.
lijke beschouwing als' ds. O. Jager uit Al
melo als dagsluiting ten beste gaf doet het
contrast tussen enigszins mislukt amuse
ment en de kracht van een eenvoudig
woord nog sterker uitkomen.
O, ja. Sjoukje en Joan zijn eindelijk met.
hun kür van Squaw Valley op het scherm
verschenen. De Amerikanen vonden blijk
baar dat het Nederlandse publiek er nu
eindelijk rijp voor was.
De zondagavond bracht „Artiestenca
fé", waarvan het glansnummer geleverd
werd door Wim Sonneveld, die met zijn
bekende vlotte humor het café tot gelach
kamer maakte. Tevoren had de actie „Doe
open" ten bate van de vluchtelingenkam-
commentatrice Karin Kraaykamp helaas
commentatrice Karen Kraaikamp helaas
de bezieling van het onderwerp miste en
de sfeer door een sceptische opmerking al
aanstonds verbrak. Voor dergelijke chari
tatieve propaganda moet men als gespreks
leider wel diep doordrongen zijn van de
mogelijkheid tot suggestie, wil men het
resultaat geen betreurenswaardige af
breuk doen. Het Filmvenster bracht een
interessante les over de filmkunst van
Eisenstein met opnamen uit „Iwan de Ver
schrikkelijke".
Beeldschermer
Advertentie
LEIDSEVAART 342
TELEFOON 39517
8687. Diezelfde dag nog pakten de boeren en hun vrouwen alles bij elkaar, waar
mee ze waren gevlucht, en ze vingen vrolijk de terugtocht aan naar hun dorpen.
Want voor de draak behoefde nu geen vrees meer te bestaan, ze konden rustig naar
hun eigen huizen terugkeren.
Zo trok een lange rij mensen de stadspoort xiit, die allen bepakt en beladen waren.
Maar ze voelden die last bijna niet; ze gingen heel wat opgewekter heen, dan ze ge
komen waren.
De boeren voelden zich gelukkig, toen ze weer voor hun eigen huisjes stonden en daar
binnen konden gaan
„Geen historisch toneelstuk in vijf bedrijven" heeft Harry Mulisch onder de titel
van zijn „Tanchelijn" laten drukken in het programma van de voorstellingen, die
de Nederlandse Comedie geeft van deze in opdracht van de gemeente Amsterdam
geschreven en eenstemmig door de jury aanvaarde „kroniek van een ketter". De
première zaterdagavond in de stampvolle hoofdstedelijke Stadsschouwburg is
een opzienbarende gebeurtenis geworden, niet zozeer in de zin die blijkens de aan
wezigheid van vijf stilgebleven rechercheurs in de zaal voor mogelijk werd gehouden,
ook niet door noviteit van dramatische vormgeving, maar door de beheerste bezeten
heid van een creatief proces met elementaire bouwstoffen van levenswaarheid.
Ongetwijfeld zullen velen aanstoot genomen hebben aan het soms baldadig geweld
der uitspraken, waarmee de geldigheid van stellingen en spreuken van heilige huizen
en haarden belachelijk werd gemaakt of in twijfel getrokken. Maar zelfs zij zouden
zich dienen af te vragen hoe vaak het voorkomt, dat een auteur zich machtig van het
theater bedient om zich uit te spreken, op een zeer persoonlijke manier, over kern
problemen van het leven op aarde. Te vaak immers is wat op ons toneel verschijnt
als de vrouw, die naar de definitie van Oscar Wilde niets te zeggen heeft en dat.
bekoorlijk doet. Mulisch daarentegen sleept ons mee in een mannelijke kruistocht
door een mythologische werkelijkheid.
In het bovenstaan
de zijn de voornaam
ste thema's van deze
bespreking samenge
vat. Met uitdagende
nadruk heeft de
schrijver de onmoge
lijkheid van een ge
schiedkundige recon
structie aangetoond.
Hij heeft met een fe
nomenale visie en
meedogenloze intelli
gentie uit schaarse
gegevens en met ge
raffineerde ervarin
gen opnieuw geschie
denis gemaakt. Deze
stofbehandeling leid
de tot een resultaat,
dat duidelijke ver
wantschappen met de
zogeheten epische
stukken van Bertolt
Brecht vertoont. Er
is echter een kardi
naal verschil met de
werken van deze
Duitse meester van
het objectivisme met
agitatorische bedoe
lingen. Het drama
van Mulisch is name
lijk geheel van de
geest en het bloed
van de maker door
trokken. Het is welis
waar nauwelijks
minder demonstra
tief, maar het behan
delt een geval in de
eerste plaats uit sub
jectieve noodzaak. Zoals Brecht alles en
iedereen zag in de derde persoon enkel
voud, zo schrijft Mulisch als het ware in
de eerste persoon meervoud. De beide
hoofdpersonen, Tanchelijn en zijn gang
maker Everwachter, zijn complementaire
projecties van karakteristieke hoedanig
heden van de auteur in een vlak met
eigenmachtige spanningen.
Bladerend in een encyclopedie, op zoek
naar iets anders, vond Harry Mulisch (een
gelukkig toeval doet zich alleen voor aan
wie daarop in een voor bevruchting rijp
stadium van zijn intellectuele en artistieke
ontwikkeling is ingesteld) een korte noti
tie over Tanchelijn, ook Tanchelm ge
noemd, die het in het begin van de twaalf-
Ko van Dijk als Tanchelijn
de eeuw als prediker opnam tegen de hiër
archische organisatie der kerk en tegen de
sacramenten, vooral wanneer deze door
onwaardige priesters werden bediend. Het
thema van de hoogmoedige redenaar, die
zich liet uitroepen tot God en met een
Mariabeeld in het huwelijk verbinden,
sprak onmiddellijk tot zijn ambitieuze
verbeelding. Nadere gegevens bleken nau
welijks te vinden. De meeste ontleende
Mulisch aan zijn aanklagers, de kanunni
ken van Utrecht, die in een brief aan de
aartsbisschop van Keulen anno 1112 onder
veel ergers meer berichtten: „Via de vrou
wen van goede en slechte zeden, met wie
hij vertrouwelijk omging, gesprekken on
der vier ogen placht te hebben en naar
hartelust het bed deelde, begon hij gelei
delijk zijn dwaalleer te verspreiden". Hij
bracht een leger op de been om de herto
gen aan zijn gezag te onderwerpen en
werd in 1115 nabij Antwerpen door een
priester gedood.
In het stuk van Mulisch is Tanchelijn
niet geworden tot de erbarmelijke misda
diger, die zijn vijanden in hem zagen, al
doet hij in zijn demagogische praktijk en
in zijn snoeplustige waanzin aan Hitier
denken. Dat Mulisch bepaaldelijk niet
wenst, dat wij hem als een middeleeuwse
figuur in een folkloristisch milieu zien,
kan men ook afleiden uit het feit dat voor
i)
HOOFDSTUK I
De avond was nog jong en hij was het ook. Maar de
avond was blij en hij was sombei*. Op een afstand van
vele meters zag je het al, die knorrige trek op zijn ge
zicht. Het was een onderdrukte nijd, een opgekropte,
smeulende woede, die soms wel uren kan duren. Eigen
lijk was het een schandaal, want het paste niet bij de
omgeving en alles rondom hem. Hij was de enige wan
klank.
Het was 'n avond in de maand mei, het uur dat de men
sen afspraakjes met elkaar maken. Het uur, waarop de
helft van de stad, nog geen dertig jaar oud, de kam nog
eens door het haar haalt, de portefeuille bijvult en er
opgewekt vandoor slentert om „het afspraakje" te hou
den. De andere helft van de stad, óók nog onder de der
tig, poedert de neus en trekt iets aardigs aan om daar
na weg te trippelen en datzelfde afspraakje te houden.
Overal waar je keek, zag je de twee helften van de stad
elkaar naderen. Op iedere straathoek, in ieder restau
rant en iedere bar, voor winkels en in alle hotel-lobbies
en onder alle klokken was het hetzelfde. En overal klon
ken de oude, maar steeds ook weer nieuwe woorden:
Hier ben ik eindelijk! Wacht je al lang? Je ziet er
verrukkelijk uit. Waar zullen we heen gaan?
Zo'n avond was het. De lucht was in het westen paars
rood gekleurd, alsof ook zij zich opgemaakt had voor
een afspraakje, terwijl zij haar avondkleed met op dia
manten clips gelijkende sterren bijeen hield. Neon-re-
clames begonnen in de straten en op de daken te knip
ogen en flirtten met de voorbijgangers, zoals deze trou
wens zelf óók deden. Claxons van taxi's lieten zich ho
ren. Iedereen was ergens heen op weg. De lucht was niet
louter gewone lucht, het was een soort champagne, ge
mengd met een vleugje parfum Lady Diro. Paste je niet
goed op jezelf, dan steeg het naar je hoofd. Of het drong
je hart binnen.
Waar hij ook liep, bedierf hij de gehele scène met
dat knorrige gezichte van hem. De mensen keken ter
sluiks naar hem als hij hen passeerde en zij vroegen
zich af waarom hij zo nijdig was. Het kon niet zijn ge
zondheid zijn. Iedereen, die zo snel en krachtig kon lo
pen als hij, moest een voortreffelijke conditie bezitten.
Ook zijn financiële omstandigheden waren het niet. Zijn
kleren hadden juist die zorgeloze, dure snit, die niet te
maken viel. Het was ook niet zijn leeftijd. Mocht hij de
dertig tóch gepasseerd zijn, dan was dat met maanden
en niet met jaren. Hij zou er niet half zo slecht uitge
zien hebben, als hij maar wat minder rimpels in zijn
gezicht had getrokken.
Nors liep hij voort met een blik, die op ruzie wees, met
een mond, waarvan de lippen nijdig samengetrokken
waren. Zijn overjas, die hij over de arm had gehangen,
slingerde heen en weer in het tempo van zijn passen.
Zijn hoed stond juist iets te ver naar achteren en had
een deuk op de verkeerde plaats, alsof hij haar achte
loos had opgezet en had nagelaten even dat tikje te ge
ven, dat nog juist nodig was geweest. De waarschijnlijk
enige reden, waarom zijn schoenen geen vonken sloegen
op het trottoir, was dat zij van rubberzolen waren voor
zien.
Het was niet zijn bedoeling geweest om naar binnen
te gaan, waar hij ten slotte terecht kwam. Je kon dat
duidelijk zien aan de manier, waarop hij plotseling zijn
passen als het ware blokkeerde toen hij voor die bar was
gekomen. Er is inderdaad geen ander woord om te be
schrijven, hoe hij zijn wandeling afkapte. Het was alsof
een rem zijn benen plotseling in een klem zette, zijn
vaart plotseling stuitend. Hij had die bar waarschijnlijk
niet eens opgemerkt, als niet juist op het moment, dat
hij passeerde, de neonreclame was aangefloept. In ge
ranium-rood stond er „Anselmo's" en het schijnsel was
zó sterk, dat het gehele trottoir rood werd gekleurd alsof
iemand een fles met ketchup had laten vallen.
Hij zwaaide rechts uit de flank op een manier, welke
op een plotselinge impuls wees, en bonkte naar binnen.
Hij kwam terecht in een lang, laag vertrek, dat twee of
drie stappen beneden straatniveau lag. Het was er niet
ruim, noch was het er op dat moment druk. De ogen kre
gen er rust. Het licht was gedempt, amberkleurig en in
direct. Langs beide wanden waren nissen, waarin mi
nuscule tafeltjes stonden, omringd door enkele gemak
kelijke stoelen. Hij lette daar nauwelijks op en stevende
regelrecht naar de bar achterin het zaaltje. Deze was
half rond. Ging je op een van de hoge krukken zitten,
dan keek je in de richting van de ingang. Hij keek niet
op of om, noch vergewiste hij er zich van of er al iemand
in de bar was. Hij liet zijn overjas op een kruk vallen,
plantte zijn hoed er bovenop en hees zich toen op de kruk
ernaast. Uit zijn manier van doen bleek overduidelijk,
dat hij van plan was er de hele avond te blijven zitten.
Een niet geheel brandschoon wit jasje verscheen en
een stem zei:
Goede avond, mijnheer.
Scotch, zei hij, en wat water. Het kan mij niet
schelen hoe weinig water.
Het water stond er nog onaangeraakt, toen het glas
leeg was. Op het moment, dat hij was gaan zitten, moest
hij onbewust opgemerkt hebben, dat iets verderop een
bokaal met pinda's of iets dergelijks stond. Zonder te
kijken reikte hij in die richting. Zijn hand kwam echter
niet terecht in die kom, maar op iets, dat even bewoog.
Hij zwaaide zijn hoofd om, trok zijn hand terug, die
juist terecht was gekomen op een andere hand, welke
óók uitgestrekt was naar de pinda's, en gromde: Sor
ry. na u.
Toen keek hij weer met een somber gezicht voor zich
uit. Even later draaide hij echter zijn hoofd in haar rich
ting. Hij blééf haar zelfs aankijken, maar hij was ken
nelijk nog steeds ontstemd.
Het ongewone aan haar was haar hoed. Deze leek op
een pompoen, niet alleen in vorm en grootte, maar ook
wat de kleur betrof. Het was een vlammend oranje, zó
levendig, dat het bijna pijn deed aan de ogen. De -hele
bar leek er door óp te lichten, als was die hoed een lam
pion. Midden bovenop stond een haneveer, recht naar
boven wijzend als de voelspriet van een insekt. Zelfs op
duizend vrouwen zou er niet een te vinden zijn, die zo'n
kleur zou durven dragen Maar zij dééd het niet alleen,
het stond haar nog goed ook. Het was opzienbarend, niet
dwaas, maar verbluffend goed. De rest van haar kle
ding had een gedempte kleur. Het was iets in zwart. Je
lette er echter niet op, want je werd verblind door die
vuurtoren van een hoed. Misschien was dat ding wel een
symbool, een uiting van haar stemming. „Als ik dit ding
op heb, kijk dan uit!"
Ze knabbelde intussen op wat pinda's en deed alsof zij
zijn onderzoekende blikken niet zag. Toen ze hiermee
ophield, was dit de enige aanwijzing, dat zij gemerkt
had dat hij van zijn kruk af was gegleden. Hij stond
naast haar.
Ze boog haar hoofd enigszins terzijde en nam een luis
terende houding aan. Het leek wel alsof zij wilde zeggen:
„Ik zal je niet tegenhouden, als je iets wilt zeggen. Maar
of ik erop in zal gaan of niet. hangt af van wat je te zeg
gen hebt."
Wat hij te zeggen had, was dit:
Doe je iets?
Ja en nee.
Het klonk niet bemoedigend. Ze glimlachte niet, noch
liet ze op een of andei*e manier blijken of ze wel ge
steld was op zijn toenaderingspoging. Ze gedroeg zich
voorbeeldig. Wat ze ook mocht zijn ze was beslist geen
goedkoop type.
Zijn optreden had overigens niets weg van een Don
Juan. Hij sprak verder. Kortaf en onpersoonlijk.
Als je een afspraak hebt, zeg het dan. Ik ben niet
van plan je te vervelen.
Je verveelt me niet, nog niet ten minste.
Ze liet duidelijk blijken, hoe zij erover dacht: ik heb
nog geen besluit genomen, de balans is nog in even
wicht.
Zijn ogen zochten de klok boven de bar.
Kijk, het is precies tien minuten over zes.
Zij keek óók naar de klok.
Ja, dat is zo, stemde ze neutraal met hem in.
Hij had intussen zijn portefeuille gegrepen en er een
lange, smalle envelop uitgehaald. Hij opende de enve
lop en haalde er twee zalmkleurige biljetten uit, die hij
waaiervormig uitspreidde.
Ik heb twee heel goede kaarten voor de show in het
Casino. Stalles, eerste rij. Zin om mee te gaan?
Je bent daar nogal abrupt mee.
Haar ogen dwaalden van de kaartjes naar zijn ge
zicht.
Ik moet abrupt zijn
(Wordt vervolgd)
de ontstellende verkondiging van de we
derkomst van Christus een parafrase op
de woorden van de ongeletterde heden
daagse profeet Lou is gebezigd. Per slot
van rekening ging het er de schrijver niet
om de „verloedering" van de clerus met
wellust te bewijzen, noch was het zijn op
zet een religieuze discussie te dramati
seren. Niettemin moet opgemerkt worden
dat hij bij monde van de denker Everwach
ter een ongemeen boeiende theorie ver
kondigt over de normatieve verantwoor
delijkheid van de mens als er geen God
zou bestaan en dus geen vergeving van
zonden door de genade. In het begin wordt
ook de retorische vraag gelanceerd: wat
heeft het christendom van de wereld ge
maakt? Maar het wezenlijke thema is van
deze tijd kunstzinnig gedacht: het onver
mogen van de mens om de mens of die
ander nu in hem woont of daarbuiten
bevredigend te bereiken.
Tanchelijn is als zoon van een wevers
vrouw en een monnik de belichaming van
de zonde der kerk. Als boetedoener trekt
hij door Vlaanderen, bij zijn bekeringsijver
vooral gebruikmakend van zijn vermogen
als minnaar. Beslissend over zijn leven is
de ontmoeting met de staalharde atheïst
Everwachter, een afgevallen priester, die
als celibataire kluizenaar de geestelijke
wapens smeedt om de macht van Rome te
laten doorboren. Diens inblazingen ver
anderen zijn begeerte als hij merkt, dat
het volk zich even gewillig aan hem geeft.
Een wonderbaarlijke genezing van een
verlamde brengt hem echter buiten zich
zelf tot overschatting van zijn verdienste
en tot de zelfvergoding, die in de schrifte
lijke overlevering staat vermeld. Het is
een bijna of wellicht symptomatische te
kortkoming van het stuk, dat de reactie
van Everwachter, het cynische brein, on
voldoende is gemotiveerd: hij vlucht via
romantische duivelsbezweringen terug in
de katholieke moederschoot. Het is meer
dan een woordspeling, wanneer Tanchelijn
hier als een praktizerende kerkvader
tegenover wordt gesteld: hij brengt het
goddelijke beginsel der omnipotentie tot
het einde toe, met zijn op maagden ge
richte geslachtsdrift, letterlijk in praktijk.
Het zijn deze tegenstrijdig elkaar aanvul
lende kwaliteiten van lichaam en ziel, die
de grandioze spanningen in dit stuk te
weegbrengen.
Tanchelijn en Everwachter zijn dragers
van respectievelijk lichamelijke en gees
telijke potentie. De verstandsmens Ever
wachter (zijn naam is authentiek, zijn rol
hem volledig door Mulisch toegeschreven)
herkent in Tanchelijn een mogelijkheid om
zich metterdaad te verwezenlijken. Hij ver
schaft hem dusdoende in overeenstemming
met diens toegenomen kracht een nieuw
genotmiddel: de slaafse bewondering van
de massa, die door hem bezeten wordt. In
hun gezwollen opgewondenheid echter
gaan het rationele en het emotionele hun
natuurlijke grenzen te buiten. In het
krampachtig gerekte evenwicht neemt de
vervreemding toe. Tenslotte verliest de
hartstocht alle redelijkheid en vernietigt
van de weeromstuit de vertwijfelingskoorts
het trotse denkbeeld van de zelfbeschik
king. Het is een eigenaardige procedure,
die Mulisch effectief heeft gevolgd: hij
droeg het hoogmoedige van de oorspron
kelijke Tanchelijn over op de ongevoelige
Everwachter en ontketende aldus een niets
en niemand ontziende strijd op leven en
dood, waaruit hij zelf tevoorschijn kwam
als een gelouterde overlevende in een
leegte.
Onder de Nederlandse toneelschrijvers
is Mulisch de enige met een scheppings
kracht. die ver uitstijgt boven een parti
culiere chaos. Hij durft zich hoger te ver
heffen en neemt het risico dieper te val
len. Men zou zijn talent plutonisch kunnen
noemen: met een vaak meesterlijk be
dwongen oergeweld barst hij uit in gloeien
de kernen van het collectieve onderbe
wustzijn, een verschroeiend licht versprei
dend van koud vuur. Het theatrale is bij
hem een pose uit innerlijke behoefte aan
zelfbevestiging, waardoor hij zichzelf nooit
helemaal zal verliezen. „Tanchelijn" is een
met onthullende trefkracht geschreven
dubbelspel van erotische drift en morele
bezinning. Een doeltreffende kunstgreep is
de in ieder bedrijf opgenomen voorspel
ling of aankondiging van wat zich in de
vertoning en dus in de verbeelding van de
toeschouwer nog vormen moet, waardoor
de illusie het gezichtsbedrog, de verval
sing bij voorbaat is uitgesloten.
Het stuk is opgedragen aan Ko van Dijk,
die de opkomst en neergang van de mani
sche titelheld een formidabele gestalte met
een magische uitstraling heeft verleend
een tweede Van Dalsum, maar met een
veel sterkere modulatietechniek. Met ge
lijkwaardige toneelspelersautoriteit stond
naast hem Han Bentz van den Berg als
een blauwe eminentie, een fantatieke drij
ver. Zij hebben de grootste hoogte weten
te bereiken in het werk van Mulisch, dat
ook wel inzinkingen heeft. Vrijveel mis
lukt zijn de pogingen tot suggestie van een
uitzinnige mensenmenigte. In de door Henk
Rigters met meer vakmanschap dan stu
wingskracht geregisseerde opvoering ble
ven vele passages onduidelijk. Voor zover
deze soms in onverstaanbaarheid overgin
gen kan men de verklaring mede zoeken
in de vele gordijnen. Decorontwerper Igael
Tumarkin heeft zich namelijk terecht be
perkt tot enkele summiei*e aanduidingen
der plaatsen van handeling met als achter
grond fotografische vergrotingen van oude
prenten. Zijn enigszins gestileerde
kostuums droegen veel bij tot prachtige
totaalbeelden. Hans Kox was met zijn
incidentele muziek vooral gelukkig in de
begeleiding der spreekkoren.
Als het stuk langer aan de schouwburg
praktijk is getoetst, wil ik gaarne uitvoe
riger ingaan op de spelprestaties. Maar
zeker mag ik niet verzuimen nu reeds te
vermelden, dat Lous Hensen als de vrouw
Ghyote haar sleutelrol met warme inten
siteit wist te kleuren, bepaald ontroerend
in de scènes van de groteske bruiloft en
de triomf van haar zwangerschap. Als de
sprakeloze Wibel verraste Eli Blom met
plastisch voortreffelijke pantomime. In dit
opzicht onderscheidde ook Joop Admiraal
zich opmerkelijk. Ramses Shaffy volbracht
als de hier Hubert geheten Norbertus be
kwaam in een schitterend gesprek met
aartsbisschop Frederik (een goed opge
vatte rol van Henk Rigters, die onvol
doende overkwam) de latente factoren van
heiligheid in een decadente jeugdfase. Paul
Meyer tapte de tekst van de volksmennen-
de smid Manasse uit een te hol vat en
Johan Fiolet als pastoor Saxbrath was
bijzonder onfortuinlijk in een akoestisch
ongunstige hoek gedrukt. Hun aller ken
nelijk toegewijde inspanning heeft er toe
bijgedragen dit debuut tot een welsprekend
succes van hooplopende, soms hoogdraven
de allure te maken.
David Konina
1