De Spoorwegwet na eeo. regeringscrisis honderd jaar geleden aanvaard DIE GENORMALISEERDE MENS Staatkundig steekspel na een eeuw gegroeid tot kostelijk spektakelstuk Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad/Oprechte Haarletnsche Courant en IJmuider Courant HET IS IN 1960 honderd jaar ge leden dat Nederland zijn eerste Spoorwegwet kreeg. Wij hadden toen natuurlijk al jarenlang treinen in ons land: in 1839 was de lijn Amsterdam -Haarlem voor het publiek openge steld. Daarmee was een begin ge maakt, een uiterst bescheiden begin, met een spoorwegnet in de lage lan den, een spoorwegnet waarvan Hil- debrand in zijn Camera Obscura schreef „dat het als een tralienet op onze provinciën zal neerdalen. Dan eerst," voegde hij daaraan toe „dan eerst als de Nederlandsche natie, langs uw gladde banen, dagelijks door elkander zal geschoten worden als een partij weversspoelen, zal er wel vaart en bloei en leven en spoed in ons vaderland heerschen." Intussen zelfs in 1860 was van een tralienet van spoorwegen nog in het geheel geen sprake. En dat is wel te begrijpen. Zowel de aanleg als de exploitatie van spoorwegen was tot dat jaar een aangelegenheid van zuiver-particuliere aard. De Staat be moeide er zich in het geheel niet mee. Wij kenden toen in Nederland de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maat schappij (H.IJ.S.M.) die de lijn Am sterdam-Rotterdam via Haarlem ex ploiteerde, de Rhijnspoorweg die de lijnen Amsterdam-Arnhem en Rot terdam-Arnhem had aangelegd en sinds 1855 de Belgische Centrale (Grand Central Beige) welker voor naamste verbinding die van Antwer pen met de Moerdijk was. Dat was alles. Het noorden, oosten en zuiden des lands waren honderd jaar geleden dus nog nagenoeg geheel van trein verbindingen verstoken. Wel waren er plannen: er was een concessie aangevraagd voor een Noorderspoor weg die Leeuwarden of Groningen uit zijn isolement zou verlossen en voor een Zuiderspoorweg die Vlis- singen en Maastricht met het westen zou verbinden. Over deze concessies liep in eerste instantie het Kamer debat in het zittingsjaar 1859/1860. Maar toen rees tevens de vraag of het wenselijk was de gehele ontwik keling in particuliere handen te laten. Men zou van het spoorwezen immers ook een overheidsbedrijf kunnen ma ken. Ook aanleg door de Staat, exploi tatie door paticulieren zou een op lossing kunnen bieden. DE HANDELINGEN der Twee de en Eerste Kamer in dit zit tingsjaar zijn gevuld met lange rede voeringen over het spoorwegvraag- stuk en het volgende is daaraan ont leend Het standpunt van staatsaan- leg en particuliere exploitatie werd in eerste instantie verdedigd door Jhr. Van Foreest, die de retorische vraag stelde: Waarom zoude de Staat zich met de Spoorwegen bemoeien? en daarop in één adem zelf antwoordde: „aan stoombootmaatschappijen en diligence-ondernemingen heeft de Staat ook nooit geldelijke ondersteu ning verschaft, maar wel heeft hij de groote klinkerwegen daargesteld waarop de vrachtwagen voortrolt en hij houdt de rivieren bevaarbaar waarop zich de stoomboot beweegt". De conclusie: alleen dc aanleg zij staatszaak, lag voor de Heer Van Foreest dus voor de hand. Het eerste, tweede en derde H.IJ.S.M.-station in Haarlem, 1839-1841, 1S41-1859 en 1859-1908. respectievelijk van MAAR ZO GEMAKKELIJK werd de overwinning niet behaald. Zoete lieve Ger- ritje speelde in de debatten een zeer be langrijke rol. En nu is het merkwaardige dat men in het jaar 1860. het jaar dus waarin Multatuli's Max Havelaar de be roemde „rilling deed gaan door het land," in de Tweede en Eerste Kamer zo onbe wogen zat te delibereren over de baten uit Nederlands Oost-Indië. De algevaar digde Van Rhemen van Rhemenshuizen achtte aanneming van het wetsontwerp wenselijk en verantwoord. „De toestand der finantiën," zo zeide hij, „is bloeyend; dat hij zoo bloeyend was dat wij niet, zoo als wij voor eënige maanden meenden. 20 millioen, maar nu 50 of 60 millioen in 1861 zouden beschikbaar hebben, ik beken het, dat geloofde ik niet voor de cijfers mij te genspraak verboden. De moed zoude bijna in vermetelheid ontaarden." DE HEER VAN RIJCKEVORSEL ech ter tapte uit een ander vaatje. Hij ver klaarde zich om verschillende redenen te gen de wet. „De lijnen zijn met kwistige hand uitgedeeld." zo betoogde hij, „maar wat als de wisselvallige Oost-Indische ba ten uitblijven? Dan zal men de belastin gen moeten gaan verhogen. Men vergete daarbij niet dat aan iedere opgebragte gul den een druppel zweet van den burger kleeft. Neen, het ontwerp is te luxurieus!" Maar er is nog een ander argument: „Wie durft nu beweren dat die vele gelegen heden om persoonlijk zich wat sneller van de eene plaats naar de andere te begeven, aan de nijverheid meer nut zullen doen dan afschaffing van eenige der drukkend ste belastingen, bijvoorbeeld van den ac cijns op brandstoffen?" VOOR ONS IS het welhaast onbegrijpe lijk dat deze twijfel aan het nut van spoor wegen door verscheidene afgevaardigden werd gedeeld. Zo roept de heer Hartsen uit: „Zijn voor Nederland spoorwegen on misbaar, noodzakelijk of alleenlijk wen- schelijk?" En zijn antwoord luidt: geen van drieën. „Aanneming zoude eene na tionale ramp zijn," besluit deze verlichte afgevaardigde. „Men grave liever vaarten en kanalen!" Dit standpunt werd gedeeld door de afgevaardigde voor Drente die voor zijn provincie veeleer turfgravers en kanalen met zij-kanalen dan spoorwegen noodzakelijk achtte. UITERMATE CURIEUS is het betoog van de afgevaardigde Van Swinderen, uit wiens rede de volgende zinsneden zijn ge licht: „Wat moeten wij met al het werk volk, waarmede wij, wanneer het werk tot stand zal zijn gebracht, zullen opgescheept blijven? Het grootste deel is een volkje dat het met de hand verdiende onverwijld on der den tand brengt, dat van geen zorgen of sparen weet en bij het eindigen van het werk berooid blijft staan." En de slotzin nen van zijn betoog verdienen eveneens wel geboekstaafd te worden: „Het ont werp, mijne heren, is een Zuid-Amerikaan- sche vampyr die met gulden vlerken klap wiekend om ons te doen insluimeren en genoeglijk van millioenen te laten dromen, zich intusschen onlosmaakbaar zal vast hechten aan de schatkist en daaruit, nu en tot in eene lengte van dagen het beste tot zich nemen zal." Nagebouwd „Diligence"-rijtuig (le klasse van de H.IJ.S.M. in 1839. GELUKKIG WAREN er ook andere in zichten. De heer Taets van Amerongen, hoewel de financiële omvang van het plan duizelingwekkend noemend, achtte het desondanks „nog het minst schadelij ke dat op dit ogenblik in mijn vaderland kan aangenomen worden." Hij vond steun bij de heer Van Nispen tot Pannerden. maar vooral bij de heer Gevers Deijnoot (I-Ict is merkwaardig hoeveel afgevaar digden met. dubbele namen in 1860 in de Kamers zitting hadden!) Gevers Deijnoot was in Amerika geweest. Hij verhaalde 3600 mijl per trein te hebben afgelegd „zonder dat het minste ongeval mij getrof fen heeft." In zijn rede culmineert in de slotzin: „Dat men thans het vaderland schenke, wat het sedert zoo vele jaren be hoeft!" Gevers Deijnoot had weinig succes met zijn enthousiaste betoog. De afgevaardig de Storm van 's Gravesande antwoordde er op met een vrij scherpe afwijzing: „Een groot deel van het kapitaal in de Verenigde Staten in spoorwegen gesto ken. is improductief belegd en voor het grootste deel moet het als hopeloos verlo ren worden beschouwd. Dit voorbeeld on zer Amerikaansche broeders is dus niet aantrekkelijk." En opnieuw stelt hij de vraag: Kan men er wel op blijven rekenen dat het „batig slot" jaarlijks aanwezig zal zijn? Zo draai den cïe debatten in een kringetje rond en ten slotte werd het wetsontwerp tot aan leg van de Noorder- en cle Zuiderspoorweg door de Eerste Kamer verworpen. Een regerinugscrisis en de reconstructie van het kabinet waren het gevolg. En op nieuw kwam de regering met een ontwerp van wet, ditmaal voor niet minder dan negen lijnen. De kosten raamde men op tien miljoen per jaar, de helft van wat uit de koloniën in het voorafgaande jaar in 's Rijks schatkist was gevloeid. WIE ZOU DENKEN dat. men in de Sta- ten-Generaal nu wel ongeveer uitgepraat was, vergist zich. De debatten spitsten zich thans echter toe op andere punten, met name op de rivierovergangen, op de verbindingen met het achterland en op de onderlinge concurrentie tussen.... ja, tussen wie niet? Natuurlijk tussen Am sterdam en Rotterdam, maar ook tussen Amsterdam en Harlingen. tussen Nijme gen en Rotterdam over de verbinding met het zuiden enz. Het is opmerkelijk hoe dikwijls de afgevaardigden betogen dat zij werkelijk het algemeen belang voor staan. maar dat dit merkwaardigerwijze parallel loopt met dat van de stad die hen heeft afgevaardigd. In het biijzonder Amsterdam voelde zich misdeeld. De stad moest worden zoetgehouden met de belofte van een kanaal voor Hol land op z'n smalst dat 18 '/2 miljoen zou kosten. Maar ook ontstond er ruzie over de' vraag of de lijn van Zwolle naar het noorden via Assen naar Groningen dan wel via Heereveen naar Leeuwarden zou lo pen. En daarmee verbonden was het pro bleem van „Neerlands derde haven", Har lingen dat verbinding zocht met het Han- noveriaanse achterland. En nu wordt nog maar gezwegen over de bezwaren die wer den geopperd tegen een lijn naar het zui den, die zou aansluiten op buitenlandse verbindingen met. „het wufte Parijs" en over het probleem of Nederland zijn eigen spoorbreedte zou handhaven dan wel zich zou aanpassen aan de maatstaven der an dere Europese staten. KORTOM, het was een gepraat zonder einde, het was een dikwijls niet zeer stich telijk gescharrel met belangen zus en be langen zo, maar tenslotte werd de wet in haar geheel door beide Kamers aangeno men, in de Tweede met 49 tegen 23, in de Eerste zelfs met 34 tegen 5 stemmen. WELLICHT HEEFT men uit het boven staande de indruk gekregen dat de vroe de vaderen van honderd jaar geleden de zaak der spoorwegen op vrij bekrompen en kortzichtige wijze hebben behandeld. Men vergisse zich evenwel niet. Dat de spoorwegwet met vrij grote meerderheid is aangenomen, toont wel dat velen voor de betekenis van het nieuwe vervoermid del oog en hart hadden. Men vergete voorts Links: H.IJ.S.M.-wacht. in 1839 bij De Arend. Rechts: S.S.-personeel van het sta tion Brummen in 1872. niet dat dertig jaar vóór wij een spoor wegwet kregen, in Engeland het bekende blad Quarterly Review nog schreef: „Wat kan belachelijker en onzinniger zijn dan de gedachte een locomotief te bouwen die de dubbele snelheid van de diligence zal hebben? Met evenveel recht zou men kun nen onderstellen dat een mens zich op een kanonskogel zou laten wegschieten, als dat men zou geloven dat hij zich aan zo'n vuurmachine zou toevertrouwen". En in het Engelse Parlement is in alle ernst betoogd dat bij een snelheid van 15 km. per uur de spoorwagens door de wrijving met de lucht in brand zouden vliegen. Natuur lijk, in dertig jaar was er veel veranderd maar in het licht van deze opvattingen komen onze Kamerleden er toch minder slecht af. Men was over zijn eerste angst wel heen, al noemde de heer Van Rhemen van Rhemenshuizen „een brug over de Waal niet mogelijk zonder zich aan schro melijke gevaren bloot te stellen en een overgang van de Lek bij Kuilenburg een roekclooze onderneming". TEN SLOTTE NOG enkele woorden over het reizen in die dagen. Van den beginne af waren er drie klassen: diligence, char a bancs en waggon. Het waren twee-assi- ge rijtuigen die veel leken op de bagage wagen die ouderen zich nog uit het stoom tijdperk herinneren. Ze waren groen (la ter rood), geel en bruin geschilderd. Tot 1859 was de 3e klasse nog met zeildoek overdekt. De wagons waren aanvankelijk noch verwarmd noch verlicht. Een kwar tier voor net vertrek werd gedurende vijf minuten de klok geluid; dit gelui werd twee minuten voor het vertrek in sneller tempo herhaald. Dan werden de deuren dei- wachtkamers gesloten, de reizigers stap ten in, de conducteur blies een fanfare op zijn trompet en men vertrok. Roken was NORMALISATIE is voor ieder die met techniek te doen heeft een bekend begrip. De technicus ver staat er onder het vast stellen van een aantal be paalde afmetingen, waar door de onderlinge wissel- baarheid van produkten van verschillende oor sprong wordt bevorderd en een beperking van verscheidenheid van het aantal typen wordt be reikt. Voor allerlei con sumptiegoederen is de norm a 1 isa t i e tegen woord i g van veel belang. De nor malisatie werd aanvanke lijk toegepast in cle auto industrie, waar het ver vangbare onderdeel grote opgang maakte. Thans is er bijna geen gebied van het leven meer of de nor malisatie heeft er enige invloed op. Voor de fabri kant betekent normali satie kostenbesparing, voor de maatschappij goedkopere produkten en groter welvaart. De ste kers en contactdozen voor de elektrische aanslui tingen. de fittingen voor de gloeilampen, de kwali teit van het drinkwater, de vorken van onze fiet sen, de bakstenen van onze huizen en straten, overal komt de normali satie op vele manieren aan te pas. Gaat dit nor malisatie- en standaardi- satiestreven nu onopge merkt aan ons voorbij? In vele gevallen merkt de consument er mets van, hoogstens heeft de mens als producent er iets mee te maken. Zo kan men geen betrekking zien tus sen de kwaliteit van het drinkwater of van het lichtgas en het gedrags patroon van de ver bruiker. Maar op de pro ducenten kan liet norma liseren wel invloed uit oefenen. Normaliseren geschiedt naar efficiency- maatstaven, het betreft het zoeken naar produk ten die volgens rationele maatstaven worden voort gebracht en die hun functie zo doelmatig, zo aangepast mogelijk ver vullen. MET DIE PRODUKTEN komt de consu ment wel in aanraking en soms bespeurt hij iets van de gelijkvormigheid, zonder meestal te weten dat de normalisatie daar de oorzaak van is. In de confectie-industrie bijvoorbeeld wint de normalisatie steeds meer veld en ook in andere sectoren van de verbruiksgoederenindustrie die niet zo duidelijk mechanische goederen aan de markt brengen zoals auto's, radio's of bromfietsen. Het genormaliseerde meubel, de genormaliseerde woning, met genorma liseerd radiotoestel en telefoon, vloerbe dekking en koffiemolen, eetgerei en ser viezen, moeten op de een of andere wijze zijn gedragspatroon beïnvloeden; een in vloed die nog versterkt kan worden, wan neer hij zelf als producent de normali- satiemaatstaven in zijn werk bewust hanteert. DE GENORMALISEERDE produkten vooral die produkten die in de strikt per soonlijke sfeer liggen, zoals de kleding moeten wanneer ze regelmatig gebruikt worden van betekenis zijn voor de instel ling van de verbruiker. De mens staat niet los van zijn omgeving, integendeel er gaat van haar een constante invloed uit. Ander zijds tracht de mens zijn omgeving te ver anderen, hij staat tot haar in een voort durende wisselwerking. Maar de manier waarop hij wijzigingen in zijn milieu tracht aan te brengen verloopt volgens be paalde maatstaven, normen. Waar de nor malisatie langzaam maar zeker het alles overheersend principe wordt, daar gaat het individu in het persoonlijk leven ook ra tionele, efficiënte criteria aanleggen. Met andere woorden, datgene wat het individu juist een persoonlijk cachet geeft, wat hem onderscheidt van anderen en wat hem dus tot, persoonlijkheid stempelt kan een voor werp worden van het normalisatie-streven. Daarmee wordt de persoonlijke noot uit geschakeld en gaat dan op in het algemene genormaliseerde concert van de moderne samenleving. NATUURLIJK HEEFT men altijd en overal geleefd naar bepaalde, door de groep geformuleerde en in de generaties overgedragen normen en gewoonten. De mens is nimmer vrij geweest in zijn ge drag. Verschillend is alleen de inhoud van de normen en de mate van vrijheid die men binnen hun kader genoot voor het afwijken van hét gemiddelde. Die normen waren en zijn ten dele irrationeel, mede veroorzaakt door de overlevering uit het verleden, immers gewoonten hebben een taai leven. Maar het kenmerk van de „mo derne" levenshouding is juist de rationali teit van het menselijk handelen, het voor opstellen van de doelmatigheid van de daden, waarbij de doeleinden soms echter volslagen „irrationeel" kunnen zijn, Daar bij heeft het individu dan een veel ge ringere vrijheid voor afwijken, iets is doel matig of het is het niet, de optimale effi ciency wordt gehanteerd als criterium voor de toelaatbaarheid van het gedrag. HET GEVOLG IS een verdwijnen van de persoonlijke verschillen, een nivellering en uniformering van de gedragingen en van het uiterlijk, waarop uitzonderingen niet worden toegestaan, zij worden weg- in de diligence en de char a bancs, op staan tijdens de rit in alle drie klassen verboden. Voor de rit AmsterdamHaarlem be taalde men 1,20, 0.80 of 0,40 later 1.-, 0,70 of f 0.45. Na een aantal proef nemingen voerde men in 1867 de retour biljetten in. Kinderen betaalden de volle vracht, maar zuigende kinderen waren vrij. Wonderlijk was de bepaling dat men zijn biljet moest afgeven aan het station voor afgaande aan dat waar men uitstapte. Waartoe die maatregel diende, is mij onbekend. Pas wanneer in 1860 de Spoorwegwet is aangenomen, waarvan artikel 1 luidde:. Voor rekening van de Staat worden Spoor wegen aangelegd, komt de snelle ontwik keling waarvan Hildebrand in 1837 al droomde. Thans is het een daad van een voudige rechtvaardigheid daarvoor hul de te brengen aan minister Van Hall, de „spoorwegminister van Nederland". P. H. Schroder gerationaliseerd Het is niet toevallig dat op het ministerie van Maatschappelijk Werk wordt nagedacht over steun aan de oorspronkelijke geesten, die hun afwijken de ideeën in alle rust moeten kunnen uit werken, die zonder moeilijkheden te krij gen hun critiek op maatschappij en cul tuur moeten kunnen leveren en zo een bijdrage kunnen leveren tot een volgens rationele maatstaven noodzakelijk geachte verandering van de maatschappij, omdat de vooruitgang daarmee gediend zou zijn. Ook hier verloopt het proces dus eigen lijk niet spontaan maar overdenkt men steun als een soort katalysator voor het iwrnieuwende gedachtenproces en als be scherming tegen een maatschappij die van balsturige geesten niet gediend is. De steun aan de moderne kunstenaar is in feite onder dezelfde noemer te brengen. Ondanks de ogenschijnlijke pluriformi teit van onze moderne wereld is haar wezen doordrongen van uniformerende tendensen die steeds geringere persoon lijke speelruimte toestaan, maar waarmee de moderne mens vrede schijnt te hebben. Deze rationele, uiterst zakelijke levens houding is grotesk in haar starheid, on gelooflijk saai in haar ongeschakeerdheid, omdat zij de grilligheid van het menselijk verschil, van de afwijking, van het anders zijn als verspilling, als ondoelmatig ziet. De uiterste consequentie van deze instel ling is het op enkele dogma's van effi ciency en maximale opbrengst gebaseerde totalitarisme, dat alleen het volgen van de partijlijn als het hoogste goed waardeert. Maar ook in de democratie kan de norma lisatie bij formeel behoud van de demo cratische instellingen het al ver brengen. IN DE MODERNE MODE ziet men het opdringen van de genormaliseerde kleding duidelijk genoeg. De monty-coat, de pon cho, bij massa's gedragen door de jeugd en de volwassenen die bij haar willen horen, zijn kledingstukken geïnspireerd of letterlijk geïmiteerd van militaire kleding, de uitsluitend op het praktisch nut gericht is. Bij de stoffen gaat de voorkeur steeds meer uit naar bepaalde, gemakkelijk was- bare kwaliteiten. In de genormaliseerde kleding valt het verschil tussen de ge slachten zelfs weg. Monty-coats en nauwe pijpen worden door jongens en meisjes ge lijkelijk gedragen. De nieuwe generatie conformeert in feite meer aan de normali satie als- de oudere, dat valt ook uit tal van moderne opvattingen te concluderen. De moderne man, met zijn volgens doel matigheidsmaatstaven geproduceerde auto met slappe stoel, waarvan hij zijn genor maliseerd verslapt auto-figuur overhoudt, begeeft zich op vakantie met een prach tige, naar militaire maatstaven genormali seerde camping-uitrusting. Iets is prak tisch, handig, of het is het niet. Toch is het juist de speelsheid, het decoratieve orna ment, de krul of de gril, die het leven zijn typisch menselijk aspect geeft en het de moeite waard maakt. Stellig ziet men dit in. Moge het ons bespaard blijven dat dit inzicht er toe leidt, dat men het non- conformisme kunstmatig aankweekt en het op genormaliseerde wijze gaat overdragen, waarmee het dan juist van zijn luister wordt ontdaan. W. Langevclcl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 13