i §üi HP Él H m Mf 8 ip Él nm Gl pl n Brid e Dammen i sss im m nn iHI NEDERLANDSE RIJMMANIAKKEN ZATERDAG 5 MAART 1960 E*b!l PAGINA VIER Schaken wM. Wm CURIOSITEITEN UIT DE HISTORIE VAN HET BOEK KABOUTER KWIEK EN DE BRIEF Een dezer dagen waren wij getuige van een simultaanseance. Aan één bord stond de simultaanspeler zeer slecht. Hij had nog slechts een paard tegen loper+paard en pion. „Kan je matzetten met loper en paard?" vroeg hij zijn tegenstander. „Neen", antwoordde deze ruiterlijk. Prompt offerde de simultaanspeler zijn paard tegen de laatste pion en er werd tot remise besloten, natuurlijk volkomen ten onrechte, want het eindspel van K+ L4-P tegen K is glad gewonnen en zelfs van elementair karakter. Toch hebben ook spelers van klasse er grote moeite mee. De eminente eindspelspecialist André Chéron toont in zijn schitterend handboek: „Lehr- und Handbuch der Endspiele", En- gelhardt Verlag, deel 2, prijs DM 13.70 aan, dat de winstvoering geenszins een aanlei ding voor nachtmerries behoeft te zijn. Alles wordt tot vrij eenvoudige proporties teruggebracht, wanneer men zich de stel ling van diagram 1 goed inprent. WÊm m 1... fMM Algemeen bekend is, dat de zwarte Ko ning slechts kan worden matgezet in het hoekveld van de witte loper, in casu dus op hl (of a8). Het gaat er nu om, de Z.K. gevangen te houden in de gevangenis, ge vormd door de driehoek blhlh7. Daar- toen dient men de loper te plaatsen op het tweede veld (g6)der hypotenusa (blh7) van die driehoek en het paard op het vier de veld van de (horizontale) lijn, op welke de loper zich bevindt. Deze twee stukken bewaken zodoende de bovenste punt van de gevangenis (de velden f4—f5—g5—h5). De koning daarentegen dient de andere punt van de driehoek af te sluiten. Na tuurlijk is ook het spiegelbeeld mogelijk in dier voege, dat de koning (op g7) de bo venkant afsluit en de loper plus het paard de onderkant (op c2 en c4). In principe maakt dit geen enkel verschil. Het grote geheim, de sleutel tot de opgave, is dus de efficiënte opstelling van loper op g6 en p.aard op e6. Door enig gemanoeuvreer dringt men dan gemakkelijk de koning terug binnen de tweede gevangenis, gevormd door de kleinere driehoek dlhlh5. Hier zien wij op kleine schaal hetzelfde principe als in diagram 1: de loper op het tweede veld der hypotenusa, het paard op het vierde veld van de rechte (ditmaal ver ticale) lijn, op welke de loper staat. Wij geven thans een voorbeeld van de wijze, waarop de Z.K. uit de eerste tot. de tweede gevangenis wordt teruggedrongen en gaan daarbij uit van diagram 1. 1. Rg6-c2 Kd2-e3. Ieder die dit eindspel niet kent, zou hier nu haast automatisch 2. Kc3 spelen, maar deze zet is niet juist, omdat wit dan niet verder komt. Zie 2. Kc3? Ke2, 3. Rg6 Kdl, 4. Kb2 Kd2 en de beginstelling is weer ontstaan. De juiste voortzetting is hier: 2. Kb2-cl!een op merkelijke zet, wel de moeilijkste van de hele winstvoering. De essentie is, dat de W.K. in het geheel niet nodig is aan de bovenzijde van de kerker; d4-e4-f4 en f5- g5-h5 worden door Chéron's ei-van-Co- lumbus-opstelling hermetisch afgegren deld. De witte koning moet echter behalve d2 ook dl voor zijn rekening nemen. Weet men dit, dan gaat het verder van een leien dakje. Dus: 2. ICb2-cl Ke3-e2, 3. Rc2-g6 Ke2-e3, 4. Kcl-dl! Weer een soort gelijke opmerkelijke zet; de velden d3-d4- e4-f4 zijn voor rekening van LfP; De W.K. verzorgt de onderkant. 4Ke3-f2, 5. Kdl-d2 Kf2-f3, 6. Kd2-d3 Kf3-g4. Zwart belet zo lang mogelijk, dat hij met Rh5 in de tweede kerker wordt opgesloten. 7. Kd3- e3 Kg4-h4, 8. Ke3-f4 Kh4-h3, 9. Rg6-h5 De eerste phase is afgesloten, de Z.K. zit in de gevangenis dl-hl-h5. Nu moeten L en P naar de juiste plaats worden ge dirigeerd voor het inleiden van de derde phase, het terugdrijven van de Z.K. naar zijn dodencel, de driehoek fl-hl-h3. 9. Kh3-g2, 10. Kf4-e3 Kg2-g3, 11. Rh5-e2 Kg3-h4, 12. Ke3-f4 Kh4-h3. 13. Pe6-g5f Kh3-g2. 14. Pg5-e4 en de stelling van dia gram 2 is bereikt. Volgende week zullen wij de slotphase bespreken en behandelen, hoe men de Z.K. in de gevangenis van diagram 1 krijgt. De lezer die daarvoor geen belangstelling heeft adviseren wij te gaan ganzenborden, totdat hij terecht komt in.de gevangenis! B 10 9V982 O H 8 2 A A 8 7 4 8 3 A B 6 V 10 9 6 5 4 3 10 H 7 2 C H 10 5 O A B 7 V B 9 5 A V 9 6 5 4 O 7 4 3 - H 6 3 2 Noord gever, allen kwetsbaar. Het bie den verliep: noord pas oost. 1 klaveren zuid 1 schoppen west 2 harten noord 3 ruiten oost 3 harten allen passen.' Oost, Boender, mag van Slavenburg (west) de zwakke Sans niet spelen, zodat noord (Goudsmit) straffeloos met 3 ruiten kon interveniëren en oost nu wel de har- tensteun moest laten hoi-en. Het was ver standig dat west er geen 4 harten van maakte, zuid zou zeker gedoubleerd hebben. Zij nog even vermeld het bieden mét de zwakke Sans: oost 1 SA zuid 2 schop pen west '2 SA noord kan nu geen 3 ruiten meer bieden hij wordt zéker ge doubleerd. Zegt oost 3 SA, dan gaat dat contract één down. Nu was het eindbod dus 3 harten, te spelen door west. Noord begon natuurlijk met schoppen, zuid maakte de eerste 2 slagen. Als Goudsmit biedt, hééft hij te bieden, zodat ik als zuid er zeker van was dat hij öf hartenaas öf klavcrenaas moest hebben. Om west niet de kans te geven eventueel een op te ruimen op schop penheer, speelde ik als zuid •?»2, oost (de dummy) maakte *Boer. Hartenheer werd nagespeeld en noord won met troefaas, nu kwam west in een zogenaamde cross- ruff te recht, want noord speelde ruiten, zuid troefde waarna klayeren volgde, enz. drie down. H. W. Filarski WM \w>, Mr. Ed. Spanjaard y.-.J/ s. utmm n fiÉRi lijf WmmP' Het was zeker méér dan vijf jaren ge leden, dat mr. F. W. Goudsmit en schrijver dezes samen in een serieuze bridgepartij hadden gespeeld. De griep zorgde ervoor, dat deze periode het vorige weekeinde onderbroken werd want enkele zieken onder de kandidatengroep-Nederlandse afvaardiging bracht ons als invallers vorige zaterdag in Amsterdam weer als pai-tners aan de bridgetafel. Dit ging zó onverwacht, dat wij slechts 5 minuten tijd hadden ons biedsysteem te bespreken hetgeen 4 minuten te lang was, want binnen de minuut waren wij paraat voor de strijd, onder andere tegen de gebroeders Kaiser en Slavenburg- Boender. Ach ware de N.B.B. in staat 6 spelers van de kwaliteit van „oude Frits" naar het wereldkampioenschap af te vaardigen. Wat een genoegen te kunnen spelen met deze oude meester, wiens sprankelende geest nog altijd jong en scherp is. Ik zal duizenden bridgepartijen welke ik in mijn leven gespeeld heb vergeten, maar niet die van zaterdagmiddag 27 februari 1960 toen ik met mijn vriend Frits het bridge speelde, waarvan men gewoonlijk slechts droomt. Het grootste genoegen was, dat het niet eens gehéél volmaakt was en dat wij evenmin door de kaarten héén konden kijken het was gewoon maar héél goed, bijzonder effectief, en dat alles op basis van de allereenvoudigste biedmethode. Ziehier een spel, geheel in oude stijl ge boden en gespeeld: Van de Nederlandse correspondentie club, aangesloten bij de Koninklijke Ne derlandse Dambond, zijn damliefhebbers lid welke van het briefdammen houden, en bijvoorbeeld door ziekte, werkzaamheden niet naar een damclub kunnen gaan. De N.C.C.-club organiseert jaarlijks toer nooien om het briefdamkampioenschap van Nederland of stelt de liefhebbers in de gelegenheid met damliefhebbers in het binnen- of buitenland matches te organi seren. De voorzitter is Herm de Jongh, Paramariboplein 51 II, Amsterdam-W. Bij hem kan men zich voor deelname op geven. Hieronder volgt een partij gespeeld in het kampioenschap van Nederland 1959 1960. H. J. van Marle, Dordrecht (wit)M. Dol Leerdam (zwart): 1 33-28 16-21. 2. 39-33 21-26, 3. 44-39 18- 23, 4. 31-27 11-16, 5. 34-30 17-21, 6. 30-25 12-18. Het briefspel is een uitstekend mid del om onderzoekingstochten of huisstudies in de praktijk te brengen. Het zijn dan ook veelal vreemde en hoogst merkwaardige partijen welke worden gespeeld. 7. 40-34 7-11, 8. 49-44 2-7, 9. 27-22? 18x27. Deze aanval met de lange vleugel wordt te vroeg ingezet. Met 9. 28-22 krijgt het spel een interessant karakter. 10. 37-31 26x37, 11. 42x22 21-26, 12. 41-37 7-12, 13. 47-42 1-7, 14. 44-40 12-18, 15. 37-31 18x27. 16. 31x22 7-12, 17. 36-31 26x37, 18. 42x31? 12-17. Met de 18de zet 42x31? ontstaat voor wit OCCCCCCOOCOOO^COCOTOOCOCX<XXVCV5CXOOOCOOCCCC<XaXX>-JKXCOOC Er dreigt 19-24, 28x30 17x26 met stuk- winst voor zwart, 19. 34-29 23x34, 20. 40x29 20-24, 21. 29x20 15x24. Opnieuw dreigt 19-23, 22. 32-27 8-12. Wit staat zeer moei lijk. Op 38-32 volgt dam met 14-20 en 13- 18. Ook ineens 19-23 levert winst op. 23. 31-26 3-8, 24. 38-32 of 19-23, 25. '28-30 17x37. De voorpost op 37 staat sterk en onoverwinnelijk. 26. 50-44 12-18, 27. 43- 38 18-22, 28. 27x18 13x22, 29. 45-40 8-13, 30. 40-34 11-17, 31. 34-29 13-18, 32 30-24 16-21, 33. 39-34 6-11, 34. 24-20 10-15, 35. 44-40 15x 24, 36. 29x20 11-16, 37. 48-42 37x48. Tracht zich van de sterke schijf 37 te ontdoen door stukverlies, maar loopt in een geestig zetje. 38. 38-32 48x30, 39. 35x24 14-19, 40. 24x13 21-27, 41. 32x23 9x38 en. zwart. won. Een fraaie damzet toverde de Leidse meester Wim Huisman met zwart in zijn partij tegen de Utrechtse kampioen M. L. Vos in het kampioenschap van Nederland 1960. Uit de opening verliep het spel als volgt: 1. 32-28 18-23, 2. 33-29 23x32, 3. 37x28 19-24, 4. 39-33 14-19, 5. 41-37 20-25, 6. 29x20 25x14, 7. 37-32 12-18, 8. 46-41 7-12, 9. 41-37 14-20, 10. 44-39 10-14, 11. 34-29 5-10, 12. 50- 44 19-23, 13. 28x19 14x34, 14. 40x29 20-25, 15. 33-28 17-21, 16. 38-33 21-26, 17. 42-38 9- 14, 18. 31-27 11-17. Stand na de 18de zet van zwart: WIM HUISMAN 6 y/#W/. y///////, V//. fcyrfs. -j%m. ■cc^xxxxyxo^xozooxccroz'occcccjorc'tcoccc-yyyxcccr^xix/x^i: M. I.. VOS Met de 19de zet vervolgde wit niet 19. 27-21 16x27, 20. 32x21. waarmede zwart op dam kwam door 17-22. 21. 28x17 25-30, 22. 35x24 13-19. 23. 24x22 8-13, 24. 17x19 14x34, 25. 39x30 26x50 en na enkele zetten won zwart. Oplossingen en correspondentie te zen- nadeel doordat de stand te vroeg is onder- den nan 'ret adres van de damredacteur mijnd. Indien 18. 32x41 28x37 38x27 blijft B. Dukel, Wijk a. Zeeërweg 125, IJmuiden. wit in het verdere spel minder kwetsbaar. Stand na 12-17: B. Dukcl AL HEEFT ONS LAND nooit een Shakespeare of een Goethe voortgebracht, dichten hebben we toch altijd graag gedaan. Vooral in de achttiende eeuw heerste er in Nederland een ware rijmwoede, die vele wonderlijke produkten tot gevolg had. Het was toen mode om ook de meest prozaïsche stof poëtisch te behandelen als het maar rijmde, was het mooi. Een handboek voor dienst boden, een inleiding tot de kunst van het toveren, een vaderlandse geschiedenis, politieke pamfletten, schotschriften, de Heidelbergse Catechismus dit zijn nog maar enkele van de talloze berijmde werken, die ons uit die tijd zijn over geleverd. De kroon spant in dit opzicht ongetwijfeld de berijmde spraakkunst van Jan van Belle. HET WAS DE onderwijzer-bibliophiel F. Bezemer, die dit zeldzame boekje aan het eind van de vorige eeuw her-ontdekte en het beschreef in zijn bundel „Nieuws uit oude boeken". De volledige titel van Van Belle's bij zondere leerboek luidt: „Korte wegwijzer, ter Spel-, Spraak- en Dichtkunden. Tot gemak voor 't geheugen van Ouden en Jongen, in Neederduitse Dichtmaate, op 100 Bladzijden gesteld door Jan van Belle. Te Haarlem gedrukt, bij Izaak van der Vinne, Boek- en Papierver kooper in de Warmoesstraat, 1748". Van Belle was een groot minnaar van onze taal. Hij liet zelfs zijn dochter bij de Remonstranten dopen, omdat die naar zijn mening het Nederlands zuiverder uit spraken dan de Gereformeerden. En hij vond ook, dat de leerlingen van zijn school te Haarlem, tegelijk met de grammatica van het Nederlands, de geheimen van de dichtkunst behoorden te leren. Ziehier hoe hij twee vliegen in één klap sloeg door de jeugd op dichterlijke wijze de declinaties van de zelfstandige naam woorden bij te brengen: Nom.: De krolse Kat was heel belust na Spek. Gen.: Der krolse Katte aardskatevlijk gebrek. Dat.: Der krolse Katte een Kater toegezonden. Acc.: De krolse Kat beet een van onze honden. Voc.: O krolse Kat! gekroopen uit het gat. Abl.: Van krolse Katte, of, van de krolse Kat. DIT GAAT ZO op dezelfde wijze door met nog 24 andere zelfstandige naamwoor den, mannelijke, vrouwelijke en onzijdige. Van Belle besloot dit deel van zijn boek met de regels: „Zie hier. mijn Kind! een vijf en twintig droomen, Als Spooken uit mijn Herssenpot gekoomen". Maar er kwamen nog veel meer spoken uit zijn hersenpot, zoals blijkt uit deze conjugatie van het werkwoord stelen: „Kunt gij dit nóg niet genoeg verstaan, Doorsnuffelt ook de beste Woordenboeken; Is 't nóg vergeefs, loopt eeuwig Eckels zoeken En vult daarmeê uw Pensdarm. om, als 't Zwijn Doormest en vet, Knap voor den Balg te zijn". Ja, ja, onze schoolmeesters konden vroe- ger op krasse wijze hun pupillen de waar heid zeggen! Het rijmen evenwel vermoeide meester Van Belle op den duur zeer en hij besloot het grammaticale gedeelte van zijn boek dan ook met de verzuchting: „Mijn Dichtpen, nu bijna bek-af, eist rust". Maar op de volgende bladzijde ging hij gelukkig monter verder met de mede deling: ..De rust. baart lust: nu heb ik wat geslaapen En vind mij, door verfrissinge, als herschanpen, Xaa "t nuttigen, ik meen van 't zelfde Nat Dat Noag dronk en hem bevangen had". VERKWIKT (maar hopelijk niet be vangen) door de wijn ging onze school meester nu over tot het onthullen van de technische geheimen der dichtkunst. „Zes- voets klinkdichten" en „trippelmaaten" „Ik steel in 't Stal, daar niet te steelen is. Gij steelt de Schol, een ander eet de Vis. Hij steelt den Dief, die 't alles had gestolen, Wij steelen hem, die 't steelen had bevolen. Gij-lieden steelt al wat gij steelen kunt. Zij steelen 't Kruis, een ander steelt de Munt. Ik stal den Buit, dien Jogchem had gekreegen. Gij staalt het Staal, geschikt tot eenen Degen.'- Enzovoorts vele pagina's achtereen Arme kinderen, die al deze baarlijke onzin van buiten moesten leren! MAAR VAN BELLE had geen pardon met hen. Hij riep de dommerds, die zijn nieuwe taalmethode niet geheel konden volgen, ongeduldig toe: demonstreerde hij de jeugd met behulp van zijn eigen, meestal bijzondere kreu pele verzen, zoals „Bagatel mijner Jongk- heid" en „Het Farizeeuwse Wijf". Het zou te veel ruimte eisen ook hier nog voor beelden van te citeren, maar we mogen niet nalaten u het bescheiden slot van dit litteraire meesterwerk mede te delen: „Ik heb hiermee mijn Rokken afgesponnen: Wie weet of iets, of niets er meê gewonnen". Veel profijt verwachtte Van Belle dus niet van zijn dichterlijke inspanning terecht, zoals later bleek. EEN MAN naar Van Belle's hart moet ongetwijfeld zijn oudere tijdgenoot, de Middelburgse predikant Carolus Tuinman, zijn geweest. Deze liet een gedichten bundel, „Rijmlust" verschijnen, die niet minder dan 400 klein bedrukte kwarto bladzijden telt. In de inleiding schreef hij: ,,'t Is genoegzaam alleen het rijm, dat aan dit werkje mogelijk eenige raarheid en bevalligheid bijzet. Was er dat boordzel af, de zaaken die aan de rijmwoorden ver knocht waren, zouden op zich zeiven mis schien veeier leeslust niet aanlokken, doch 't zijn enkelijk de rijmklanken, waar om dit geschreven is. Men zoeke hier dan slechts rijm op 't onberijmbaarste; en dat men meer vind. is een toewerp. dit rijmwerkje heeft geen hoofd- klouwen of nagelknabbelen gekost, dewijl het slechts was eene uitspannings uitspan ning, welke mijne dichtveder terloops in eenige afgesnipperde tusschenpoosjes als spelende vloeide". DIT LAATSTE geloven wij graag, want de poëzie van ds. Tuinman beperkte zich tot het vinden van de onmogelijkste rijmen op de onmogelijkste woorden. Bijvoorbeeld: Vrager. Ei zeg, wat rijmt gij op een walvis? Antwoorder. Dat hij vrij grooter dan een kalv is, Al is het dat hij nog maar halv is. Hetgeen daaraan is, is niet al vis. Koopt ymand oesters, 't is getalvis. Een schol is breed, een spiering sinalvis. Maar was de kat daarbij, zij stal vis, Doch loopt niet henen met een walvis. Vrager. Wat zoud gij rijmen op een podding? Antwoorder. Een houten lepel is een potding. Een zachte mispel is een rot ding. Een uitgestoken tong, een spot-ding. Een mal en kreupel dicht een vod-ding. Een linnen neusdoek is een snot-ding. Etcetera, etcetera Het moet. een vreemde man zijn geweest, deze predikant W. Kielich VLUG LOOPT KABOUTER Kwiek door het grote bos. Hij is geweldig blij die kabouter Kwiek. Geen wonder, want koning Grijsbaard heeft van alle ka bouters Kwiek uitgekozen om een brief weg te brengen. „Kwiek is slim en kan hard lopen," had de koning gezegd. De andere kaboutertjes waren wel een beetje jaloers op Kwiek. Het was ook geen gewone brief, nee hoor. het was een hééééél belangrijke brief! Zó belangrijk, dat er wel vijf grote, rode zegels op geplakt waren. Het kaboutertje had de brief goed verstopt, onder zijn rode jasje. Stel je voor. dat hij de brief zou verliezen. Kwiek wist precies wat er in de brief stond. Dat had koning Grijsbaard hem verteld. Beste tovenaar Karolus", stond erin, „geef kabouter Kwiek alsjeblieft twee rode toverboontjes mee. Ik moet ze vóór morgenavond om zes uur heb ben. Als ik ze niet op tijd krijg, ga ik dood. Vast heel erg bedankt. Koning Grijsbaard." Daarom was die brief zo belangrijk. Want een kabouter kon eigenlijk niet ouder worden dan zevenhonderd jaar. Alleen als ze twee rode toverboontjes slikken, kunnen kaboutertjes veel en veel ouder worden. Tovenaar Karolus maakte die toverboontjes en niemand anders. DIE TOVENAAR woonde heel ver weg. Je moest eerst het grote kabouter- bos door. Dan kwam je bij een rivier tje. Als je eindelijk het riviertje over wasy'dan'moést jé nog een heel hoge berg beklimmen. Op die berg was het huisje van tovenaar Karolus. Kwiek liep daarom vlug door. want hij wilde de koning gauw de boontjes brengen. Het windje waaide door de hoge bomen. Een vlinder vloog tussen de bloemen door. Het gras ritselde zachtjes onder de kabouterschoentjes. De bloempjes bogen de kopjes ais Kwiek voorbij ging. „Kijk, daar gaat Kwiek," riepen ze tegen elkaar. „Kwiek, die een gewichtige brief moet wegbrengen!" O. wat voelde het kaboutertje zich gelukkig als hij de bloemen zo hoorde praten. Kwiek voelde steeds of de brief nog onder zijn jasje zat. Stel je eens voor, dat. hij de brief zou verliezen! Dan zou hij de toverboontjes nooit krij gen van tovenaar Karolus. En dan zou die goede koning Grijsbaardbrrr, Kwiek rilde als hij daaraan dacht! De weg door het bos was erg lang. Het zonnetje brandde op de puntmuts van Kwiek. Het kaboutertje kreeg het warm en werd een beetje slaperig. „Ik ga even onder die denneboom zitten." dacht Kwiek. „Hèhè, hèhè." Kwiek moest gewoon gapen toen hij onder de boom zat. „Nu ga ik nog eens naar die mooie brief kijken," geeuwde hij. „Doe het niet, doe het Wiet," riepen de viooltjes verschrikt. MAAR HET EIGENWIJZE kabouter tje had de brief al in zijn handen. „Oei, wat een mooie brief was het toch. Wat een praaacht brief. Hoeoa Hoeee! geeuwde Kwiek. „Een ge weldig mooie brgra, pfiet, grr- pfiet Hola, daar was me die Kwiek zomaar in slaap gevallen. Hij was ook zo moe van de lange reis. De brief viel uit zijn handjes op de grond. De bosbloemen gilden van schrik. Maar Kwiek hoorde het niet eens. Plotseling vloog een grote zwart-witte vogel op de grond. Het was Kobus Ek ster. Hij had de hele tijd in de boom gezeten. Kobus was reuze nieuwsgierig naar de brief van kabouter Kwiek. VLIEGENSVLUG greep hij de brief en vloog er mee in het topje van de denneboom. De bosbloemen begonnen zo hard te gillen, dat Kwiek wakker schrok. „Domoor, domoor!", riepen de made liefjes. „De ekster heeft je brief ge stolen. Slaapkop dat je bent!" Verschrikt keek Kwiek om zich heen. „In de boom, in de boom!" schreeuw- den de paardebloemen. En ja hoor, daar zat de ekster. Hij had de brief in zijn grote snavel. Het kaboutertje begon vreselijk te hullen. Dikke tranen biggelden langs zijn wangen. Hij probeerde in de boom te klimmen. Het lukte niet! De stam was veel te dik voor zijn korte kabouter armpjes. Steeds harder begon het ke reltje te huilen. „Wel, wel", klonk ineens een zware stem. „wat is hier aan de hand?" Het was Opa Kraai die juist voorbij kwam. „Kwiek is een brief kwijt. Kobus ekster heeft hem gestolen, antwoordden de bosbloemen. „Ja", riep een pinkster bloem, „en het is een hééél belangrijke brief". „Zozo", kraste de kraai, „dan had het kaboutertje maar beter moeten uitkij ken. Afijn, die jonge kabouters ook van tegenwoordig „Help me astublieft lieve kraai", huilde Kwiek. „De kabouterkoning moét morgenavond om zes uur twee tover boontjes hebben, anders gaat hij dood!" „Zoooo," bromde de oude kraai, „zooo, dat verandert de zaak. Klim vlug op mijn rug, dan gaan we naar de ekster boven in de boom." KWIEK DROOGDE snel zijn tranen en klom op de brede rug van Kras Kraai. „Dzjiet!" Daar vlogen ze omhoog. Maar de ekster vloog snel weg. „Die brutale rekel!" mopperde Kras Kraai. „Houd je vast Kwiek! We gaan 'm achterna. „Oei, dacht het kaboutertje, „als dat maar goed afloopt! Zo'n oude kraai tegen zo'n lelijke dief," Maar Kras Kraai deed zijn uiterste best. Ze doken tussen de boomtakken door, schoten dan weer pijlsnel om hoog, vlak achter de ekster. INEENS LIET DE DIEF de brief uit zijn bek vallen. Snel door Kras Kraai er achter aan en., gelukkig,.. Kwiek kreeg zijn brief terug! Hij begon wa rempel alweer te huilen. Maar nu van vreugde. „Stop de brief nu goed weg", zei Kras Kraai, „Morgen zal ik je zelf op mijn rug naar tovenaar karolus brengen. Nu is het al te laat geworden. Ga daar maar onder die paddestoel slapen." De volgende dag gingen Kras en Kwiek al vroeg op reis. De kleine ka bouter was reuzeblij. Hij kon wel dan sen van plezier. Maar dat mocht na tuurlijk niet, want dan zou hij kun nen vallen. Het ging vlug over ossen en velden. Over een rivier en hoge heuvels. Het was een prachtige tocht! Na uren vloog Kras boven het huisje van tove naar Karolus. Hij maakte een paar rondjes en daalde toen vlak voor de deur van de tovenaar. Kwiek klopte op de deur. Karolus deed zelf open. De kabouter gaf hem de brief van koning Grijsbaard. „Zozo", mompelde de tove naar toon hij de brief gelezen had, „nou. de boontjes zitten al in je zak hoor! Maar je mag er niet van snoepen man netje." Kwiek voelde in zijn broekzak en ja hoor! De tovenaar had de boontjes zo maar in de zak van Kwiek getoverd! Nu ging het in snelle vaart terug naar koning Grijsbaard. KRAS MOEST heel heel snel vliegen, want het was al erg laat. Stel je voor dat ze na zes uur pas thuis waren!! Maar gelukkig waren ze nog net op tijd. Juist toen de koning de boontjes had in geslikt, sloegen de sneeuwklokjes zes uur! Kwiek vertelde eerlijk dat de lieve, oude Kras Kraai hem geholpen had. Maar toen de koning de goede vogel wilde bedanken was die nergens te vin- denJan N dissen Deze jongens zijn aan 't bokspringen Weet je, hoe ze van hun achternaam heten? Kijk maar eens goed in welke stand ze hun lichaam hebben staan. Schrijf de letters, die je gevonden hebt op en zet ze in de goede volgorde.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 16