Een professoraal moordverhaal of.... VERGETEN COMPONIST HERLEEFD DANKZIJ SPEURWERK VAN ALBERT DE KLERK Litteraire Kanttekeningen Tweehonderdvijftig jaar na Thomas Arne's geboorte worden zijn orgelconcerten gedrukt Dr. Thomas Arne aan het orgel (naar een gravure van Bertolozzi). DE ENGELSE MUZIEKGESCHIEDENIS is in hoer innerlijke wezen vaak gedrukt en overschaduwd geworden door belangrijke figuren uit het buitenland, die in het Britse koninkrijk een gastvrij onthaal vonden. Engeland kon zich dan al beroemen op een Dunstable, die een voorloper was van de oude Nederlanders der löde eeuw en 'het mocht trots zijn op een genie als Henry Purcell, die vóór de komst van Handel het muziekleven aldaar beheerste en wiens grootheid toch nooit vergeten of miskend werd; doch wat daar tussenin en ook naderhand aan eigen krachten zich roerde, moest hetnaar de publieke opinie het wilde, afleggen tegen een geregelde invasie, die vanuit ItaliëDuitsland, Frankrijk, België of- Holland het land binnen kwam. Begrijpelijk is dit betreffende een krachtfiguur als Handel, van wie men kon zeggen: „lie came, saw and conquered." hij kwam, zag en overwon zoals hij als een Cesar van zichzelf mocht getuigen: veni, vidi, viei. En kwam het al eens voor dat de grote Sakser om de een of andere reden tijdelijk de gunst van het publiek kwijt raakte, dan was het toch nooit een Engels man, maar steeds een buitenlander die men tegen hem uitspeelde. Deze mentali teit, waar ook ons land nog al eens aan laboreert, namelijk het zich laten impo neren door wat van verre komt, heeft ongetwijfeld in de achttiende en negen tiende eeuw heel wat Engelse componisten ofwel vleugellam gemaakt of niet naar waarde tot hun recht laten komen. Dit gold clan in hoofdzaak cle profane muziek opera en concert want op het gebied der kerkmuziek werkte de traditie van Purcell en Blow vrij bevredigend door. Bovendien bleef er voor de Engelse componist, altijd nog het veilige terrein van het gezelschapslied, terwijl een rijke schat aan volksliederen in het volksbesef levend bleef. De Vaux Hall te Londen met links boven koor en orgel, links beneden een eetgelegen heid, rechts de zangsoliste en orkest en verder een wandelend publiek (naar gravure van R. Pollard). historische figuren praktisch tot gelding te brengen, met het gévolg dat het kunst matig gewekte vertrouwen teloor ging. Maar het heeft toch resultaat gehad, wat vooral na de tweede Wereldoorlog, toen de Engelse muziek met opvallend élan doordrong, gebleken is. bibliotheek bewaard wordt, weet men niet wat men er aan heeft, omdat samen vattende partituren ontbreken: men moet zich eerst de moeite getroosten alle par tijen onder elkaar te zetten om te kunnen Covent Garden, waar het „Rulë Britannia" van Arne voor het eerst klonk. schijnt nadien nog wat kleine werkjes voor Covent Garden. Vauxhall en Ranelagh te hebben gecomponeerd en verder te hebben geteerd op de nagelaten werken van zijn vader. Zo heeft hij ook de ses Orgelcon certen aan een uitgever verkocht, maar hij liet deze steeds wachten op een ontbrekend gedeelte, dat hij naar hij beweerde vaak gespeeld had en uit het hoofd kende. Deze aanvulling is ten slotte, na de dood van Michael, door een zekere Groomridge tot stand gekomen en toen is de uitgevers firma Harrison Co. er mee in zee ge gaan. En het is van deze partijen in plaat druk, dat de huidige reconstructie kon plaats vinden. HET IS OPMERKELIJK hoe Thomas Arne zich in deze concerten heeft kunnen onttrekken aan de oppermachtige invloe den van Handel, die toch in aanleg zijn grote voorbeeld zal geweest zijn. Thomas Arne heeft zijn composities blijkbaar zelf als solist gecreëerd, toen hij muzikaal leider was van de Vaux Hall Gardens, de muziektuin waar men zowel op orgel-, als op vocale en orchestrale muziek vergast werd. Voor dit „openluchttheater" schreef hij ook de vele populair geworden liederen klaargemaakt, doch hij stierf (in 1778)'eer (vele op teksten van Shakespeare) die zijn vrouw, de gevierde operazangeres Cecilia Young er zong. ARNE WAS als operacomponist begon nen op Haymarket Theatre, mislukte als auteur van oratoriums (naar men zegt om dat hij niet over Handels machtig koor apparaat beschikte) en werd de gevierde melodieënvinder van de Vaux-Hall. Men kan zich afvragen of deze muziektuin voor het zich wandelend diverterend publiek wel de geschikte plaats was om de orgel concerten tot hun recht te laten komen, wat oorzaak kon worden dat zij niet de opgang maakten die zij verdienden en naderhand vergeten geraakten. Hetzelfde is te vermoeden van zijn acht symfonieën, die eveneens nog in het Brits Museum op hun opstanding wachten. Jos. de Klerk zien wat het werk waard is. Die inspan ning heeft Albert de Klerk zich, op goed geluk af, getroost, nadat hij er in ge slaagd is het complete oeuvre op micro films uit Londen toegezonden te krijgen. Het betekende voor hem een jaar dwang arbeid onder de projectielamp. een in spanning waaraan hij elke snipper van zijn vrije tijd moest offeren; maar het werd met dat al een gepassioneerde en aangename bezigheid, daar hij al gauw de verrassende ontdekking deed de hand te hebben gelegd op werk van uitzonder lijk gehalte. DE WAARDE van de vondst bleek aldra bij herhaalde radio-uitvoeringen, zowel concerten en grammofoonopnamen. De be vestiging van dit succes van de uit de schijndood opgerichte Arne is nu het recente bericht, dat de grote Duits-Zwit- sere uitgeversfirma Barenreiter zich met de Haarlemse organist verstaan heeft voor de publicatie van Arne's Orgelconcerten. Een mooiere hulde op de tweehonderdvijf- tigste verjaring van zijn geboortedag kon de componist bezwaarlijk worden toegedacht. Vreemd is het intussen toch, dat dit alles buiten Engeland geschiedde. THOMAS ARNE heeft deze werken zelf nooit in druk gezien; hij had wel reeds een voorwoord voor een eventuele uitgave deze verwezenlijkt kon worden. Op de zoon van de componist, Michael Arne, rustte nu de taak de compositorische na latenschap van zijn vader te beheren, dus ook de orgelconcerten in 't licht te geven. Maar tijdens het leven van deze Michael, die zijn vader slechts acht jaar overleefde, is er van de uitgave ook niets gekomen. Het bestaan van deze man verliep trou wens met rare kronkels; hij schijnt een muzikaal wonderkind te zijn geweest, com poneerde niet zonder bijval voor de opera, maar hing op een gegeven moment de lier aan de wilgen, zwoer de muziek af en verknoeide al zijn hebben en houden ook het vermogen van zijn ouders, met het zoeken naar de Steen der Wijzen, waarvoor hij zich te Chelsea een laboratorium liet bouwen. Toen papa Arne in 1778 overleed was de familie totaal geruïneerd. Michael DR. CHARLES BURNEY. de vermaarde achttiende eeuwse geschiedschrijver over muziek, heeft weinig moeite gedaan om zijn componerende landgenoten waardig te be lichten. Het is trouwens de vraag of hij ertoe in staat was. Wel wijdde hij bijvoor beeld uitgebreide beschouwingen aan de orgelwerken van Blow, maar dan om deze wegens hun gewaagde innovaties af te wijzen; wat een hedendaagse Engelse musicoloog van naam verklaart als zou Blow zijn tijd vooruit, maar Burney beslist zijn tijd ten achter geweest. Ook Fétis wees er in zijn „Biographie des Musiciens" reeds op, dat Burney voor het beoordelen van contrapuntisch werk aan technische kunde en inzicht tekort schoot. Dat alles neemt niet weg dat zijn werk op bepaald gebied wel van waarde was en als geheel baan brekend mocht heten. Maar het was niet geëigend om de toonkunst van zijn eigen land uit de diep ingevreten minderwaar digheidspositie te bevrijden. Handel's genie woog als een last op het patrimonium van Purcell, en dit te meer daar de Engelsen de grote Duitser als een der hunnen waren gaan beschouwen. Er was niets op tegen dat zij hem vereerden, zelfs niet dat zij trots op hem waren, maar wel was het ongezond voor een deugdelijke ontwikke ling van het nationale muziekleven, dat men de eigen krachten, die er ook waren, niet tot volle ontplooiing liet komen en liefst maar zo gauw mogelijk vergat. EEN OGENBLIK leek het dat een Engels componist dr. Thomas Arne, als de evenknie van een der gevierde groten, naar voren zou komen; dat was toen deze een van zijn maskerspelen dat in Covent Gar den opgevoerd werd, besloot met het geest driftige lied „Rule Britannia, rule the Ter gelegenheid van de 2.50ste verjaar dag der geboorte van William Boyce en Thomas Arne, op 12 maart, bezint Enge land zich nu op de betekenis van deze kunstenaars. Een paar gelukkige herstel dat zo spontaan insloeg, dat het lingen van werk dezer beide componisten waves naast het officiële „God save the King" als tweede nationale hymne aanvaard is geworden en nog steeds getuigt van de Engelse trots in een tijd dat men nog op veroveringen van vreemd gebied uit was. Maar Arne's doorslaand succes bleef bij dat krachtige lied. Wel behield hij de repu tatie een componist te zijn van zeer melo- dieuse liederen, die nu nog voortleven. Maar zijn grote werken vergat men. En kunnen dit jubileumjaar sieren. Wat Boyce betreft, wiens naam vooral voortleefde als verzamelaar en uitgever van een interes sante collectie oud-Engelse kerkmuziek, is kort voor de tweede wereldoorlog de aan dacht gevallen op zijn symfonisch werk. De intussen overleden dirigent en compo nist Constant Lambert ontdekte in het Brits Museum te Londen een aantal sym fonieën van Boyce, waarvan hij er acht voor de huidige praktijk pasklaar maakte. Wie via het Derde Programma van de ALS LODEWIJK PRINS op het vlieg veld Schiphol is teruggekeerd van een Amerikaanse studiereis, waartoe hij door een „Chevrolet-beurs" in de gelegenheid was gesteld, valt zijn oog op een bericht in hel maandblad „De Bibliothecaris", dat een korte necrologie ivijdt aan profes sor dr. Karei Maria Van Bever, in leven directeur van het Instituut voor Oosteuro- pese Cultuurgeschiedenis te Amsterdam, aan welke instelling de „Slobodist" Prins als bibliotecaris is verbonden. De hoogge leerde Van Bever was zijn leermeester en promotor, bovendien zijn chef, en er is dus voor Lodewijk evenveel reden diens plotselinge dood te betreuren als zich aan gissingen te wagen omtrent de ambtelijke opschuiving, die de opengevallen plaats teweeg zal brengen. Aldus het begin van het in alle opzichten curieu.se boek, dat Karei van het Reve bij G. A. van Oorschot deed. verschijnen onder de titel „Twee minuten stilte". I-Iet is van minder belang te weten dat de schrij ver een broer is'van Simon (G. K.) van het Reve, de auteur van „De Avonden", „Werther Nieland" en „The Acrobat", dan 'dat hij het ambt van hoogleraar in de Slavische Talen bekleedt aan de Leid- se Universiteit en promoveerde op het proefschrift „Sovjet-annexatie der Klas sieken", waarvan de wetenschappelijke en litteraire betekenis zelfs niet kan ont gaan aan een belangstellende leek, die kennis heeft genomen van publikaties als de diverse delen van de reeks „Lese- bücher für unsere Zeit" of de afleverin gen van de „Grosse Sowjet-Enzyklopa- die, Reihe: Kunst und Literatur", waar in alle Russische klassieken in al hun werken door al hun inleiders als doorge winterde volksdemocraten en anli-bour- geois worden voorgesteld, uitgestald staan, dat is een van de puzzels, die meten mag worden wat traag op gang, Karei van hel Reve zijn lezers voorlegt, ik heb Lodewijk Prins bladzij voor bladzij gespannen gevolgd, belust als elk welge- LODEWIJK PRINS beweert nu wel, dat hij een „verslag", „een zo exact mo gelijk relaas der feiten" schrijft en „de gebeurtenissen laat wat zij zijn", hij mag het zo voorstellen alsof het doel van zijn schriftuur een rechtzetting zou zijn van „een aantal dingen" die destijds onjuist door de pers werden geïnterpreteerd, de geamuseerde lezer is eerder geneigd dit boek voor een ingenieus opgezette en uit gewerkte sleutelroman te houden, die en passant (of hoofdzakelijk?) de spot drijft met sommige traditionele praktijken van het Amsterdamse universiteitsleven en hoofdzakelijk (of en passant?) de slink se wegen van „.buitenlandse agenten" en hun „fellow-travellers" uit de doeken doet. Hoewel nóg vermakelijker voor een auteur dan het schrijven van een sleutelroman is het schrijven van een pseudo-sleutelroman, die Jan en Alleman als dollemannen doet speuren naar de identiteit van (niet-bestaande) „deze en gene" (in dit geval: naai' de personen, die zich achter professor Van Bever, diens vermoedelijke opvolger Peter Struve, de wat duistere figuur van August Olislagers, de secretaresse Dora Croll, de hoogst ver dachte en anoniem blijvende „gepensio neerde onderwijzer" enz. zouden kunnen verbergen). Maar het alleramusantste is aard lezer van speurdersverhalen op de ontknoping, meespeurend, meegissend, meeverdenkend. Ik heb me vermaakt met de koddige toespelingen, waartoe gefin geerde boekentitels en half-fictieve situa ties een vindingrijk benutte gelegenheid boden. Maar wat mij het meest heeft ge ïnteresseerd, het meest getroffen heeft, is de figuur van de „fellow-traveller" in het algemeen, van de „meeloper", het zij op portunist of idealist, wiens portret in het hoofdstuk over Peter Struve's promotie ten voete uit wordt getekend, schijnbaar naar aanleiding van hetgeen de opponen ten te berde brengen, maar voor de goede lezer niettemin hoogst-reëel en bijna als een waarschuwing aan het adres van de genen, die zich uit ideologische kortzich tigheid blindstaren op hun humanitaire voorstelling van een bitter-harde levens praktijk. Zowel Peter Struve als August Olislagers worden tegen wil en dank in strumenten van de fellow-traveling waarvan de promovendus Struve een voor treffelijke karakteristiek geeft en bijna zelfs de dupe ervan. Men kan met de beste bedoelingen te ver gaan in zijn argeloos heid ook dit zou men als de tendens van dit ironisch-nuchtere moord-relaas kun nen beschouwen, MAAR ER IS NOG een ander aspect van deze „Slobodisch-Amsterdamse boni- affaire", dat mijn belangstelling gaande maakte. De ontknoping nadert haar hoog tepunt als na de promotie de nieuwbakken doctor in de Slobodische Talen de woorden spreekt: „We leven in een bezeten we reld": een door Lodewijk Prins prema tuur geprovoceerde diefstal van een pakje dat de verdwenen brieven van „Iljin" zou bevatten, een revolverschot, een be zwijming, een arrestatie, een onthul ling van „de ware toedracht" ziedaar Het Haymarket Theatre dat was ook het lot van de composities van zijn tijd- en landgenoten. De tijd schreed voort en hoewel er in Engeland veel aan muziek gedaan werd. werd het spreek woordelijk dat dit land onmuzikaal was. Waar het zich in de vorige eeuw compo sitorisch manifesteerde, gold het als „verduitst". EEN OMMEKEER kwam na de eerste wereldoorlog. De heersende stemming bracht mee, dat men zich meer dan voor heen naar Frankrijk ging richten, maar van meer belang was, dat een eigentijdse Engelse muziek baan brak en dat men zich ging beraden op het eigen verleden. Een vluchtig onderzoek in „The Musical Times" van die naoorlogse jaren is op dit punt zeer leerzaam. Men kwam tot de ontdek king, dat sinds Purcell veel belangrijks ..greatly neglected" was. Namen als Greene, Boyce, Battishill, Arne, Clark, enzovoorts werden naar voren geschoven. Het zal wel eens gebleken zijn, dat som mige van hun werken zichzelf overleefd hadden en men dus te laat kwam om die B.B.C. contact onderhoudt met wat er in Engeland op muzikaal gebied omgaat en welke ernstige muziekvriend doet dit niet? heeft van deze vroege pogingen op het gebied der symfonie reeds meer malen sympathieke indrukken kunnen krijgen. Ook zij er aan herinnerd dat het London Symphony Orchestra op zijn jong ste tournee in Nederland een der Sym fonieën van Boyce op zijn programma had. het, de schijn te wekken een fantastische en parodie op de sleutelroman èn het speur- verminkt. Deze Karei van hel Reve heeft dersverhaal te presenteren en in werke- zijn „ik-figuur" Lodewijk Prins een merk- lijkheid tóch, zij het behoorlijk vermomd, ivaardig, boeiend, sensationeel, kostelijk onthullingen te doen omtrent feiten, die en veelzeggend avontuur doen beleven, oningewijden niet bekend zijn. Aan de le- de dramatische wijze, waarop het relaas waarvan niet. „zomaar" valt, te zeggen in zer, om uit deze mogelijkheden een keuze aan zijn slot komt. hoever de spectaculaire gebeurtenissen te doen, voor zover deze niet volstaat met Maar, let wel: Professor van Bever ver een gnuiven om de farce van het zeer- loor (door een misverstand!) het leven en hoog-geleerd promotievertoon (en wat tijdens de „twee minuten stilte", die het daarmee annex is) en met een geboeid einde van de grote nachtmerrie en de volgen van de intelligente wijze, waarop dood van de gevallen vrijheidsstrijders in op (gecamoufleerde) feiten berusten, m- dièn ze althans in enigerlei vorm authen tiek zijn. Professor Van Bever stierf na melijk geen natuurlijke, maar een ge welddadige dood. Hij werd het slachtoffer Lodewijk Prins een geraffineerde metho- ran een in „het Instituut" gepleegde bom aanslag tijdens de „twee minuten stilte" van één der nationale herdenkingsdagen. Deze moord zou waarschijnlijk in ver band staan met het gelijktijdig verdwij nen van een txvintigtal brieven van „Iljin" aan „Bronstein"die deze laatste onder bepaalde voorivaarden aan het Institmit de van „waterdichte" communicatie tus sen „slobodische" handlangers en al dan niet vrijwillige „fellow-travellers" op het spoort komt. LODEWIJK PRINS gaat namelijk op eigen gelegenheid een poging ondernemen om de bomaanslag op Professor Van Be ver en de daarmee verband houdende ver- de herinnering wakkerroept. „We leven in een bezeten wereld" nog steeds, steeds meer. Een wereld van angst, geheime ma chinaties, achterdocht, geweldpleging, ontvoering, dreiging, en nóg eens angst en nóg eens wantrouwen. „L'ère du soup- con", noemde een voortreffelijke Franse essayiste, Nathalie Souppault, een bundel van haar studies: de eeuw van de ach- WELLICHT NOG belangrijker dan de afstond en aldaar door Van Bever als een dwijning van de brieven op te helderen, terdocht. Zou Karei van Het Reve in dat vondst van Constant Lambert, was even kostbare wetenschappelijke schat in de weike speurtocht zich zowel tot het Insti- terloopse zinnetje over de „bezetenheid" tuut als tot het universitaire domein van "iet een sleutel hebben verstopt? Hij is er de Amsterdamse Oudemanhuispoort uit- de man "aar- strekt, een verwisseling van de plaats GENOEG SLEUTELS, genoeg gehei- der handeling, die Van het Reve dankbaar me sloten om te openen. Aan gissingen benut om de mysterieuze „Slobodische" daaromtrent waag ik me niet. Laat ieder affaire te verbinden aan de pazodistisch- dit ongewone, met toespelingen doorspek- eens eerder iets vertelden, namelijk dwijning van de documenten belang had reë]e pr0motie van Peter Struve op het le, boeiende boek op zijn manier lezen en aanleiding van de uitvoering van in de plaats staat van Stalin en dat proefschriftThe fellow-traveller. An uitleggen. Hóé hij het ook leest hij zal er een concert- Slobodië aan de Oostzijde van het ijzeren historical and literary study on certain zijn "genoegen aan beleven, er'zich wel- aspects of intellectuael life in the 18th, 19th and 20th centuries"! later de ontdekking door de Haarlemse stadsorganist Albert de Klerk in het zelfde Brits Museum, namelijk die van het solo- en orkestmateriaal van zes Concerten voor orgel en orkest van Tho mas Arne, waarover wij in deze rubriek al naar safe werden bewaard. Als men zich her innert dat. Bronstein de familienaam was van Trotzki en dat Lenin van zijn voor naam Iljin heette, ligt de onderstelling voor de hand. dat. een zekere „Koba" (ook wel Oom Ko genoemd) die bij de ver een dezer composities op avond van het Noordhollands Philhar- gordijn gezocht moet worden. Slobodka monisch Orkest. Het lijkt onbegrijpelijk (hetgeen „voorstad" betekent), bestaat: dat deze Orgelmeester aan de speurzin het ligt bij de Pools-Russische „grens". van de Elngelse musicologen ontsnapt is. Of de personages, die in dit hoogst spits- Maar och. het is met zulke dingen een vondige, amusante en zinrijke boek figu- gok; want zoals het werk daar in de reren, eveneens bestonden of nóg be- AL KOMT HET BOEK van Van het Re ve dat geen „roman" wil zijn en dus niet met de maat van dit litteraire genre ge licht achteraf nog eens op bezinnen, maai er in ieder geval een gerede aanleiding in vinden, uit te zien naar een volgend boek van deze professorale auteur. C. J. E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 13