FEEST VAN LENTEBLOEMEN EN VAN VROEGE VLINDERS Twee Nederlandse zusjes trekken als trapezewerksters door de wereld Wie is „prominent" en wie HET DICHTERSCHAP VAN CHRISTINE D'HAEN Litteraire Kanttekeningen Wei Piaayieaxees, maac niet ais uxe metken ZATERDAG 19 MAART 1960 Erbij Nederlands „Who's who" gaat spoedig met zesduizend namen de wereld in PAGINA D It 1 L DAAR IS DAN het onberekenbaarste en avontuurlijkste van onze jaargetijden gelukkig weer begonnen! Gisteren en eergisteren nog kou en een snijdende wind, om van de bijbehorende nachtvorsten niet te spreken. Vandaag als bij toverslag fluweelzacht weer, dat je verleidt zomaar zonder jas naar buiten te lopen om te gaan kijken hoe dieren en planten het wel stellen onder een dergelijke grillige afwisseling van het weer. Natuurlijk, je weet al wat je on geveer zult te zien krijgen: snelle aan passingen aan zon plotselinge uitschie ter in het weer, zo nodig binnen zeer korte tijd gevolgd door het prachtig op vangen van nieuwe stootjes, die nu een maal horen bij een maand, welke van ouds zijn staart heet te roeren. Maar ondanks die wetenschap van hoe het zal zijn, wil je naar buiten, óók genieten van de voorjaarszon, horen hoe boven het lage weiland de grutto's alweer luid ruchtig hun naam verkondigen en hoe de mezen in het bos elkaar de hele dag aanroepen. Je wilt met eigen ogen zien hoe langs de wegkanten de eerste bloemen zijn verschenen en je wilt. ja, wat wil een mens eigenlijk in deze dagen? Niets in het bijzonder en alles tegelijk. Zomaar wat pallieteren temid den van al dat vroege lentegedoe en hierdoor helemaal los komen van de winter en van misschien wat vermoeiend werk. OP WEG NAAR ELSWOUT krijgen we al een eerste hapje van de grote lente- hors-d'oeuvre. Half verscholen onder een heg staat daar de kleine paarse dovenetel te bloeien dat het een lust is. Goed, hij is lang niet zo spectaculair als zijn grote witte broeder die straks in mei zijn glorie tijd zal bereiken, maar temidden van alle kaalheid vallen de kleine bloemen van die paarse dovenetel nu toch terdege op. Par mantig steken ze tussen de sterk geader de blaadjes uit; uithangborden voor de welgedane aardhommelkoninginnen, die in een holletje van de wegberm of onder een bladhoop de winter hebben verslapen en die nu op zoek gaan naar een beetje honing en stuifmeel. Hun ogen zijn bijzon der gevoelig voor het eigenaardige rood achtige lila van de dovenetelbloempjes en dus zijn deze dieren met hun grijs behaar de achterlijven hier trouwe bezoekers. DE STILLE WATEREN van het bos hebben hier en daar al een frisgroen op pervlak doordat de waterviolieren er tien tallen rozetten van sierlijke veerbladeren tot op de grens tussen water en lucht heb ben laten uitgroeien. Die ontwikkelen zich nu langzaam maar zeker verder en wan neer straks de witte dovenetels in bloei staan, zullen deze waterviolieren hun sier lijke, slanke stengeltjes in de lucht steken als kleine torens met ommegangen van naar verhouding grote, heel licht lila bloe men. Maar wat zullen we vooruitlopen op de belofte, die deze waterplanten op het ogenblik geven? In het kreupelhout hoog boven de waterpartijen staan nu bij hon derden de sneeuwklokjes te bloeien, hele maal open met ver naar buiten gebogen buitenste bloemblaadjes, zodat het buisje erbinnen volledig zichtbaar is. Drie krom me, groene vlekken draagt het bij zijn on dereinde. Drie vlekken, die op bezoek ko mende insekten de weg moeten wijzen naar het binnenste van de bloemen, naar honing, meeldraden en stamper. Ondanks het feit echter, dat die sneeuwklokjes zo perfect op insektenbezoek en bestuiving in gesteld lijken, brengen ze maar zelden rijpe vruchten voort. Ga er maar eens een poos bij zitten wanneer u er zin in hebt en u zult zien, dat het bezoek verre van talrijk is. Misschien hebben de sneeuw klokjes hun standplaats wel tegen en kan het lange leven van hun bloemen dit be zwaar toch niet goedmaken. WILT U OVERIGENS de combinatie bloemen-insekten op haar voordeligst zien wandel dan verder tot in het lage gedeel te van het landgoed. Want daar staat op sommige plekken het kleine hoefblad langs de paden. Voorlopig vertoont het niet an ders dan zijn stralend lichtgele „paarde bloemen" op bleke, beschubde steeltjes. Bladeren heeft het nog niet, maar die zijn ook op dit ogenblik niet nodig. De hoefblad- bloemen trekken legio bijen, af en toe eens een hommel en zelfs wel eens zo'n bonte, roestrode vlinder met veel zwarte, gele, witte en blauwe vlekjes op zijn vleugels. Ook deze kleine vos speelt namelijk het spel van het voorjaar volgens alle regelen van de kunst mee. De hele winter heeft hij geslapen in een beschut hoekje. Mis schien tussen de hanebalken van een zol der of tegen de voet van een boom, half onder het gevallen blad. Maar nu het lek ker weer is, komt hij meegenieten en het lijkt wel of hij evenzeer op de zon is ge steld als op wat zoet bloemenvocht. Minu tenlang kan hij met wijd gespreide vleu gels op een warme steen zitten, of zomaar op een zonnig plekje zand. En tegen de avond zoekt hij zijn. schuilplaats weer op om er de volgende mooie lentedag gedul dig af te wachten. Kees Hana AL HEEFT HET de Vlaamse dichteres Christine D'haen in de loop der jaren niet ontbroken aan lovende, beoordelingen van gezaghebbende critici van zeer uiteen lopende gezindheid en geaardheid ik noem Karei Jonckheere en Albert Wester- linck, Reimond Herreman en R. F. Ris pens al werd haar werrk in 1951 zelfs bekroond met de Arkprijs van het Vrije woord, het moest twaalf jaar duren al vorens het voor het eerst werd gebundeld. Was er voordien zomin in Vlaanderen als in Nederland een vooratinstaand uitgever, die het experiment met een samenvattende uitgave van deze ogenschijnlijk on-„experi mentele", verrassend-traditionele poëzie aandurfde? Of was er van de zijde van deze onafhankelijke dichteres een weer stand tegen het bestendigen van haar ver spreid verschenen gedichten tot een defini tieve bundel? Haar werk was in zijn pro sodische en thematische ontwikkeling niet of nauwelijks te otuerzien, wat des te be treurenswaardiger was waar deze poëzie een onmiskenbaar cyclisch karakter draagt en nog wel één van grootse allure. Nu dan eindelijk haar in de jaren 1946—1958 geschreven verzen in de Ceder-reeks van de uitgever J. M. Meidenhoff verzameld het licht zagen onder de titel „Gedichten", is er een kans, dat ook in Nederland Chris tine D'haen herkend em erkend zal worden als een dichteres van uitzonderlijke be gaafdheid. Ik zou niet zo ver willen gaan als Herreman, die haar voor geniaal ver klaarde, hoewel deze wel wat extreme lof heel wat gerechtvaardig der was dan de smalende geringschatting, waarmee de ex perimentele Hugo Claus deze met de klas sieke dichtkunst en mythologie nauw ver bonden dichtkunst meende te kunnen „af doen" door als zijn mening te kennen te geven, dat Christine D'haen „in vals mar mer handelde" een uitlating, die wel eenzijdig op het (voor de periode waarin het ontstond uitnemende) gedicht „Het Tympanon" zal berusten. Dat er in deze vormelijk-traditionele poëzie, in de diepere lagen ervan, een omsmeltingsproces, een wedergeboorte van de taal als poëtisch medium, en dus wel degelijk zoiets als een experiment gaande is dat precies aan de tegenovergestelde zijde van de poëzie der meeste avant-gardisten opereert, is Hugo Claus blijkbaar ontgaan: de gedichten van Christine D'haen ontstaan op de scheiding tussen super-intelligentie en intuïtie, daar dus waar het lucide intellect, tot het uiter ste verfijnd in zijn waarneming, overgaat in het visionaire. DAT BRENGT MET zich mee dat de gedichten van Christine D'haen moeilijk toegankelijk zijn. Men moet door de be sloten vorm, door de woordbarrières naar binnen toe heenbreken, het stoffelijke van het woord als het ware achter zich laten, om geleidelijk aan tot hun geestelijke pas- sie, hun transparante verbeeldingswereld door te dringen. Wat dan voor „wohl-tem- perierte" poëzielezers opengaat is een tweede wereld van kosmisch perspectief: die van de ziel. waarin het beeld zich op lost in een soms iriserend, soms helder- stralend licht van onbepaalbare herkomst. Het licht niet als symbool, maar als genetisch oerelement neemt in de ge dichten van deze unieke dichteres een centrale plaats in als tegenkracht van het duister. Christine D'haen is van beide: ze is „hemels" en „aards", geest en stof, ziel en zinnelijkheid, maagd en slang, hemeling en worm, en ze is zich van die twee- poligheid pijnlijk bewust. Eén kracht, die van de aarde, trekt haar naar omlaag, de andere, die niet van de tijd en niet van de ruimte maar van eeuwigheid en onein digheid is, heft haar naar omhoog. Uit de spanning tussen hoogste vervulling en diepste onmacht, tussen serene vrede en tumultueuze innerlijke verdeeldheid, komt haar vers voort: „Ik was een baby van een jaar, toen we Nederland verlieten. Toen ik 19 was ben ik twee maanden terug geweest en nu ben ik er voor de derde maal. Nu moe ten we naar Engeland, maar volgend jaar komen we beslist terug". Het meisje, dat dit vertelt, is de 20-jarige Ria Roberti. Wij troffen haar met haar ouders en zusje Karin (17) in een grote, aluminium caravan op een Amsterdamse gracht. Die caravan is hun woning. Ria noch Karin heeft ooit een ander tehuis gekend dan een woning op wielen. Zij heeft een Nederlands paspoort, maar spreekt slechts gebroken Nederlands. Zij bracht (Van onze Amsterdamse redacteur) „VOOR GEEN tienduizend gulden kan men een plaats kopen in dit boek. De vermelding van namen is kosteloos, maar ge bonden aan zeer strenge richt lijnen". De man die dit zegt is de samensteller van de Neder landse uitgave van een ency clopedie, die in vele landen van de wereld al een begrip is. Dat boek komt over enkele maanden van de pers het zal de bio grafieën bevatten van zes duizend prominente Neder landers. Who's who in the Netherlands' is de mam van het in rode omslag gestoken boek, dat straks voor de tegenwaarde van 16 dollars in de Engelse taal kan worden geleverd. En hiermee sluit Nederland de rij van Europese landen, van welke de prominenten reeds in een „Who's who" geboekstaafd zijn. Van die zesduizend vermeldingen zullen er tweeduizend namen zijn van mensen die een rol spelen in het politieke leven, tweeduizend van belangrijke personen uit handel en industrie en tenslotte van tweeduizend vooraanstaanden uit kringen van oncler meer kerken, wetenschap, sport en cultuur. Die zesduizend moeten representatief zijn voor ons land. Zij zijn het „gezicht van Nederland". vele jaren in Denemarken door, maar spreekt ook slechts gebroken Deens. Zij spreekt een taal, die het meest op Duits lijkt. Het is circus-Duits en het is de internatio nale voertaal tussen artiesten, waar ook ter wereld. En Ria en Karin zijn artiesten. Zij zijn nauwelijks op school geweest. Hun leerschool was de manege van het circus. Wie kan er in de wereld van circus en variété zijn brood verdienen met de kennis van geschiedenis en van grammatica? Op welke school leer je een pas-de-deux te rijden op een paarderug? Of hoe je een vrijstaande kniestand kunt maken op een trapeze? Ria en Karin hebben hun jaartallen nooit geleerd, maar zij weten alles van paarden en acrobatiek. Adressenmaniak Marinus Spruytenburg DR. STEPHEN SZABO TAYLOR heeft dat zo gewild. In navolging van de Britse uitgave van „Who's who" die al bijna een eeuw bestaat begon hij jaren gele den met een dergelijk boek voor de Oost- Europese landen. Dr. Taylor, van oor sprong Hongaar, woont in Montreal (Ca nada) en van daaruit bouwde hij voort aan zijn levenswerk om ieder land een eigen „Who's who" te geven. Het Amerikaanse continent werd afgewerkt en ook de pro minenten van de Europese landen werden successievelijk in de bekende rode band gebonden. Tenslotte liet hij het oog op Ne derland vallen. DR. TAYLOR heeft de verzorging opge dragen aan de Amsterdammer Marinus Spruytenburg, 55 jaar, oprichter en direc teur van een bureau voor postreclame en adressen. Wie er wel en wie er niet inkomen? De heer Spruytenburg heeft van dr. Taylor dezelfde richtlijnen gekregen, die voor de samenstelling van de andere uitgaven van „Who's who" bestaan. In de politieke af deling is de selectie niet zo moeilijk. De problemen beginnen bij handel en indus trie. „Who's who" zal voornamelijk in het buitenland worden gebruikt. Er zijn echter grote bedrijven, die voor dat buitenland van weinig betekenis zijn, maar er zijn ook tal van kleine ondernemingen die zeer gro te exportzaken doen. Wetenschap en sport laten zich weer wat gemakkelijker behan delen. Maar hoe trekt men de rode lijn in de kunstkx-ingen? Wie is een prominent kunstenaar en wie niet? De heer Spruyten burg heeft ons verzekerd, dat hij zich in twijfelgevallen steeds deskundig laat voorlichten en dat die rode streep tenslotte naar eer en geweten zal worden getrok ken. DUIZENDEN FORMULIEREN zijn de afgelopen maanden onder de „Nederland se prominenten" verspreid. Formulieren met vragen over opleiding en verdere loopbaan, over lidmaatschappen van ver enigingen, gezinssamenstelling, hobbies, onderscheidingen en wat al niet. Oud minister prof. dr. L. J. M. Beel was de eer ste die het formulier tot in details ingevuld terugzond. Maar niet iedereen was zo vlot. „Het is typisch dat onze bedoeling zo dik wijls niet wordt begrepen," klaagt Mari- Zij kunnen een dik co/rrespondentie- dossier laten zien, waaruit blijkt, dat zij ondanks de hoge gages, die zij bedingen, uit alle delen der wereld contracten krijgen aangeboden. In de „showbusiness" hebben de meisjes grote vermaardheid door de wijze, waar op zij hun luchtnummer brengen. Hoog boven de circuspiste werken zij aan een ronddraaiende ladder en tijdens een door lopend samenspel en handhaven van de juiste balans tonen zij hun vaak adem benemende acrobatische kunsten. Bij wijze van uitzondering hebben zij de vorige maand op een toneel gewerkt, op het to neel van het Amsterdamse Tuschinski- theater, waar het nummer eigenlijk niet tot zijn recht kwam. Maar het is nu ook nus Spruytenburg. „Er zijn mensen die de vermelding in het boek zien als een sno bisme. en zij aarzelen om het fomulier in te vullen. Men moet het echter zien als een landsbelang. Het is vooral een economisch belang een zakenman die ons land be zoekt moet onmiddellijk kunnen naslaan wie wie is. Het is overigens opmerkelijk, dat bijvoorbeeld alle ministers zonder aarzeling antwoord hebben gegeven." Soms meldt zich een grappenmaker. Zoals de zoon van een vooraanstaand man, die het voor zijn vader bestemde formulier op zijn eigen naam invulde in de hoop een plaatsje in het boek te krijgen. Ook is er een legertje mensen dat ongevraagd per sonalia stuurt in de hoop straks in het rode bandje een weg over de wereld te vinden. MARINUS SPRUYTENBURG heeft de opdracht van dr. Taylor dankbaar aan vaard. Hij ziet het samenstellen van de „Who's who" en het bijhouden ervan, want om de twee jaar verschijnt een bij gewerkte uitgave als de kroon op zijn werk. Zevenentwintig jaar geleden begon hij in Amsterdam een bureautje, waar men tegen betaling adreslijsten kon krij gen van pasgeborenen of jonggehuwden. Het bureau breidde langzamerhand uit, het verstrekte adressen op zakelijk gebied, leverde ze desgewenst getikt op de enve loppe en tenslotte specialiseerde Marinus Spruytenburg zich op postreclames, de re clame per brief dus. de tijd, dat vrijwel alle circussen stilliggen in voorbereiding voor het zomerseizoen. RIA VERTELT: „In 1957 zijn we met het luchtnummer begonnen bij circus Louïs in Denemarken. We hadden dadelijk suc ces. Wij reisden met circussen door Duits land, Engeland, Frankrijk, Spanje, Portu gal en stonden verleden jaar bij Strass burger in Amsterdam. Het publiek was overal enthousiast en dan is het niet moei lijk contracten te krijgen. Vroeger werkten we uitsluitend met paarden, maar dan ben je gedwongen om werkeloos te zijn als de circussen niet reizen. Met het hoogtenum mer kunnen we bijna overal terecht. Toch ben ik blij, dat we nu weer een seizoen bij het circus Billy Smart gaan werken. Dan doen we ook mee in een paardennummer als onderdeel van een Wild West-show. Weet u, dat ik verleden jaar in Engeland als ballerina te paard heb gedoubled voor de filmster Wanda Hudson?" Vader Max Roberti (de eigenlijke fa milienaam is Röber) zucht diep. „Paarden zijn duur", zegt hij. „Ik kan me niet per mitteren vijf maanden per jaar met paar den te werken om dan in het winterseizoen zeven maanden stil te liggen. Vroeger ging dat wel toen was het een andere tijd". Dat was in de tijd, dat circus Van Bever en circus Roberti in Nederland de enige circusondernemingen waren. Toen Max met zijn ouders en broers en zusters iedere zomer steden en dorpen bezochten, waar zij als ras-artiesten een veelzijdig circusprogramma boden. In Tilburg trouw de Max de dochter van een politie-agent. Moeder Roberti heeft daar tot op de dag van vandaag geen spijt van gehad. IN 1940 WIST het jonge gezin naar Denemarken te komen, waar Max Roberti 18 jaar lang de paardendresseur is geweest van circus Louïs. Maar enkele jaren ge leden heeft hij terwille van de carrière van zijn dochters afscheid genomen van de paarden. Ria en Karin zijn bezeten van hun nummer, maar vader houdt iedere avond opnieuw zijn hart vast. Zeker, het werken op de balancerende ladder behoeft niet gevaarlijk te zijn, maar er kan altijd iets gebeuren. Zoals op 21 oktober 1959 in Hamburg, toen Ria bij de zogenaamde ..Schwung-abfall", waarbij zij met de hielen aan de trapeze moet blijven hangen, los schoot en inwendige kneuzingen opliep, en Karin van acht meter hoogte achter haar aan tuimelde en een pols brak. Zes weken later stonden zij weer opgewekt in de pre mière van circus Krone in het circus gebouw van München. „In het colosseum te Lissabon hing ons apparaat 32 meter hoog. Toen ik eens van het hoogste balkon naar beneden in de zaal keek, werd ik duizelig. Tijdens het werk ben je echter zo geconcentreerd, dat je geen tijd hebt om over die hoogte na te denken", zegt Karin. MOEDER ROBERTI is niet jaloers op haar zusters, die in Tilburg hun geregelde huismoederbestaan leiden. Zij is dol oo reizen en trekken en op de sfeer van cir cus en theater. En niet zonder trots toont zij de prachtige kostuums van haar doch ters, wier schoonheid door deze flonkeren de pakjes nog wordt geaccentueerd. „Ik maak ze allemaal zelf. Als je ze koopt, kosten ze honderden guldens en zijn ze lang niet zo mooi afgewerkt. Soms ben ik maanden bezig aan één zo'n kostuumpje Ik ga vaak naar films en revues alleen om ideeën op te doen". Zij toont ons de ware kunstwerkjes, resultaten van vak kennis en geduld. Op enkele pakjes zijn duizenden namaak-briljantjes één voor één vastgenaait. „Ria en Karin hebben ieder drie pakjes en een rok, die met ver scheidene kleuren pailletten zijn bedekt. Ik bestel ze in Parijs. Alleen daar kun je de goede krijgen. Op het rokje heb ik er 45.000 genaaid, op ieder pakje 30.000, en allemaal met een dubbele steek....". REKENT U MAAR UIT: meer dan een kwart miljoen glinstei-ende pailletjes van slechts enkele millimeters diameter heeft moeder Roberti vastgenaait. Het resul taat is, dat het applaus luid opklatert, zo dra de zusjes de piste binnentrippelen. „Het is een hard vak meneer", zegt Max Roberti. „Als je tot de top wil behoren, moet je werk af zijn, maar mag er ook niets mankeren aan de make-up en de kleding". De namen van Karin en Ria zul len de komende maanden in grote, kleu rige letters staan aangeplakt in alle En gelse steden, waar de enorme circusonder neming van Billy Smart zijn tenten op slaat. Maar volgend jaar komen de Ro bertas terug circus Strassburger heeft er nu al om verzocht. En zij komen graag! „Twee harten in één borst: het een hongert, het ander dorst Het een verscheurt de ander hun bloed loopt door elkander. Een hart staat stil en schreit het ander bijt". Ze is „Danaïde", door het eeuwig water omspoeld en gedoemd om in haar mense- lijk-beperkte beslotenheid te verkomme ren. Ze is de mol, wroetend in de aarde, bedolven onder het donker, uitzichtloos gravend gang na gang naar het licht, ter wijl verlossende tegenstelling in de slot strofe van het desbetreffende gedicht „de blauw-en-groene pauw bestaat, het paard, 't hert met gewei, de nachtegaal". Ze weet dat ze in de macht verkeert van een Diamoon, de grote Ontkenner, aan wie zij zich in elk gedicht ontworstelt in zui vering, loutering, vergeestelijking, tot de grote Bevestiging. Christine D'haen is een diepe religeus, middeleeuws-mystisch dich teres, doortrokken bovendien van de hu maniora, zodat ze in haar vers met de stem van Zuster Bertken en het gebaar van Sappho kan spreken. Soms, in de licht voetige charme van haar jeugdwerk (in het bijzonder in het grote gedicht „Abai- lard en Heloys") meent men Aafjes, later, in het voortreffelijkste van haar meta foren, Achterberg te horen. Maar het blijft steeds haar vers, haar verrukking, haar wanhoop. Haar toevlucht is de slaap. Het bed als metafysisch meubelstuk, de slaap niet als vergetelheid, maar als reinigingsproces, waarin de heldere kern vrijkomt die zich met de onvertroebelde oorsprong van al het zijnde tracht te herenigen de droom als onthullende verschijning, niet ongelijk aan „Virgilius", die Dante door hel èn louteringsberg naar het paradijs voerde, ze keren, onafscheidelijk met elkaar ver bonden, als zich metamorfiserende thema's terug. Ik doelde er hierboven al op: er is in deze poëzie een alchemische kracht werkzaam, die aan de woorden, de beel den, de „symbolen" een steeds doorzich tiger, klaarder aanzien geeft. Eigenlijk is er in deze gedichten van symbolen nauwe lijks meer sprake. Herhaaldelijk roept Christine D'haen mythologische gestalten op: Hermes, Danae, Daidelos, Psychè, En- d.ymion maar ze ondergaan in het ge dicht een wedergeboorte, bevrijden zich van hun mythologisch-gecanoniseerde ge stalte en keren terug tot hun wezen van goddelijke oorsprong en kosmische zin. IK DENK AAN EEN GEDICHT als En- dymion, een wonderding van taal, van beeld, van klank, van zingeving, dat bij elke herlezing meer van zijn poëtisch ge heim, zijn woordalchemie, prijsgeeft „a thing of beauty", als men onder schoon heid niet een produkt van „woordkunst", maar een begenadigde openbaring van het volmaakte, het harmonische (ons aller droom) wil verstaan. De dichteres vereen zelvigt zich met Selene en ziet Endymion slapend in het „maagdelijk licht". Hij is onaantastbaar, onbereikbaar. Hij is de „verloren geliefde" in zijn eeuwige ge daante, door het onaandoenlijk-verpuurde maanschijnsel overgoten en rustend in een heldere heerlijkheid: „Gij slaapt in mijn visioen, en iedere nacht de wens is eeuwigheid, mijn leven uw gela'aU^' het zuiver zien vergoodt, Endymion. Ik beur begeerte naakt, en brandend iedren nacht, gij ademt, glimlacht, droomt bené de lichte vacht van sluimerspinsel. De eeuwigheid begon". En dat is als ik mag aannemen, dat deze gedichten vrijwel in chronologische volgorde zijn geplaatst dan nog een van haar jeugdgedichten! Ze heeft dit verruk kelijke visioen soms in later werk over troffen, ze is, allicht, ook wel beneden dat hoge niveau gebleven. Maar haar poëzie heeft met de jaren aan intensiteit gewon nen en weet in een van haar jongste ver zen uit deze bundel een mythologische speelsheid, een speelse transformatie van de dagelijkse realiteit te bereiken, die van een vernieuwende, en „experimentele" be koring zijn. C. J. E. Dinaux BILLBERGIA NUTANS de knikken de bromelia is wel één van de mooiste bromelia-achtigen en ze. groeit ook vrij gemakkelijk; zelfs in centraal verwarmde kamers kan men met haar nog wel suc ces bereiken. De plant bloeit echter maar één maal int de zelfde koker, maar dat wil nog niet zeggen dat men de oude plant na de bloei direct moet opruimen; ruim één jaar behoudt ze nog wel haar sier- waarde en in die tussentijd zijn de jonge scheuten wel zo groot geworden dat men de oude plant rustig kan opruimen; de jon ge planten kunnen dan afzonderlijk ver der gekweekt worden, maar men kan de oude plant ook wegsnijden en de jonge loten laten doorgroeien; op den duur zal men dan echter voor een ruimere pot moe ten zorgen; gebruik er de bekende bloe misten grond voor, maar die moet dan nog gemengd worden met een beetje half ver teerde beukenbosgrond; de bloemist heeft dat misschien ook wel in voorraad. Ver geet niet onder in de pot wat scherven te doen. Kweek uw Billbergia wel op een lichte plaats, maar bescherm haar 's zo mers tegen al te felle zon en zet haar in de wintermaanden liefst in een normaal verwarmde kamer. G. Kromdijk

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 15