FEEST VAN LENTEBLOEMEN
EN VAN VROEGE VLINDERS
Twee Nederlandse zusjes trekken als
trapezewerksters door de wereld
Wie is „prominent"
en wie
HET DICHTERSCHAP VAN CHRISTINE D'HAEN
Litteraire
Kanttekeningen
Wei Piaayieaxees, maac
niet ais uxe metken
ZATERDAG 19 MAART 1960
Erbij
Nederlands „Who's who" gaat spoedig
met zesduizend namen de wereld in
PAGINA D It 1 L
DAAR IS DAN het onberekenbaarste en avontuurlijkste van onze jaargetijden
gelukkig weer begonnen! Gisteren en eergisteren nog kou en een snijdende
wind, om van de bijbehorende nachtvorsten niet te spreken. Vandaag als bij
toverslag fluweelzacht weer, dat je verleidt zomaar zonder jas naar buiten
te lopen om te gaan kijken hoe dieren en planten het wel stellen onder een
dergelijke grillige afwisseling van het weer. Natuurlijk, je weet al wat je on
geveer zult te zien krijgen: snelle aan
passingen aan zon plotselinge uitschie
ter in het weer, zo nodig binnen zeer
korte tijd gevolgd door het prachtig op
vangen van nieuwe stootjes, die nu een
maal horen bij een maand, welke van
ouds zijn staart heet te roeren. Maar
ondanks die wetenschap van hoe het zal
zijn, wil je naar buiten, óók genieten van
de voorjaarszon, horen hoe boven het
lage weiland de grutto's alweer luid
ruchtig hun naam verkondigen en hoe
de mezen in het bos elkaar de hele dag
aanroepen. Je wilt met eigen ogen zien
hoe langs de wegkanten de eerste
bloemen zijn verschenen en je wilt.
ja, wat wil een mens eigenlijk in deze
dagen? Niets in het bijzonder en alles
tegelijk. Zomaar wat pallieteren temid
den van al dat vroege lentegedoe en
hierdoor helemaal los komen van de
winter en van misschien wat vermoeiend
werk.
OP WEG NAAR ELSWOUT krijgen we
al een eerste hapje van de grote lente-
hors-d'oeuvre. Half verscholen onder een
heg staat daar de kleine paarse dovenetel
te bloeien dat het een lust is. Goed, hij
is lang niet zo spectaculair als zijn grote
witte broeder die straks in mei zijn glorie
tijd zal bereiken, maar temidden van alle
kaalheid vallen de kleine bloemen van die
paarse dovenetel nu toch terdege op. Par
mantig steken ze tussen de sterk geader
de blaadjes uit; uithangborden voor de
welgedane aardhommelkoninginnen, die
in een holletje van de wegberm of onder
een bladhoop de winter hebben verslapen
en die nu op zoek gaan naar een beetje
honing en stuifmeel. Hun ogen zijn bijzon
der gevoelig voor het eigenaardige rood
achtige lila van de dovenetelbloempjes en
dus zijn deze dieren met hun grijs behaar
de achterlijven hier trouwe bezoekers.
DE STILLE WATEREN van het bos
hebben hier en daar al een frisgroen op
pervlak doordat de waterviolieren er tien
tallen rozetten van sierlijke veerbladeren
tot op de grens tussen water en lucht heb
ben laten uitgroeien. Die ontwikkelen zich
nu langzaam maar zeker verder en wan
neer straks de witte dovenetels in bloei
staan, zullen deze waterviolieren hun sier
lijke, slanke stengeltjes in de lucht steken
als kleine torens met ommegangen van
naar verhouding grote, heel licht lila bloe
men.
Maar wat zullen we vooruitlopen op de
belofte, die deze waterplanten op het
ogenblik geven? In het kreupelhout hoog
boven de waterpartijen staan nu bij hon
derden de sneeuwklokjes te bloeien, hele
maal open met ver naar buiten gebogen
buitenste bloemblaadjes, zodat het buisje
erbinnen volledig zichtbaar is. Drie krom
me, groene vlekken draagt het bij zijn on
dereinde. Drie vlekken, die op bezoek ko
mende insekten de weg moeten wijzen
naar het binnenste van de bloemen, naar
honing, meeldraden en stamper. Ondanks
het feit echter, dat die sneeuwklokjes zo
perfect op insektenbezoek en bestuiving in
gesteld lijken, brengen ze maar zelden
rijpe vruchten voort. Ga er maar eens een
poos bij zitten wanneer u er zin in hebt
en u zult zien, dat het bezoek verre van
talrijk is. Misschien hebben de sneeuw
klokjes hun standplaats wel tegen en kan
het lange leven van hun bloemen dit be
zwaar toch niet goedmaken.
WILT U OVERIGENS de combinatie
bloemen-insekten op haar voordeligst zien
wandel dan verder tot in het lage gedeel
te van het landgoed. Want daar staat op
sommige plekken het kleine hoefblad langs
de paden. Voorlopig vertoont het niet an
ders dan zijn stralend lichtgele „paarde
bloemen" op bleke, beschubde steeltjes.
Bladeren heeft het nog niet, maar die zijn
ook op dit ogenblik niet nodig. De hoefblad-
bloemen trekken legio bijen, af en toe eens
een hommel en zelfs wel eens zo'n bonte,
roestrode vlinder met veel zwarte, gele,
witte en blauwe vlekjes op zijn vleugels.
Ook deze kleine vos speelt namelijk het
spel van het voorjaar volgens alle regelen
van de kunst mee. De hele winter heeft
hij geslapen in een beschut hoekje. Mis
schien tussen de hanebalken van een zol
der of tegen de voet van een boom, half
onder het gevallen blad. Maar nu het lek
ker weer is, komt hij meegenieten en het
lijkt wel of hij evenzeer op de zon is ge
steld als op wat zoet bloemenvocht. Minu
tenlang kan hij met wijd gespreide vleu
gels op een warme steen zitten, of zomaar
op een zonnig plekje zand. En tegen de
avond zoekt hij zijn. schuilplaats weer op
om er de volgende mooie lentedag gedul
dig af te wachten.
Kees Hana
AL HEEFT HET de Vlaamse dichteres
Christine D'haen in de loop der jaren niet
ontbroken aan lovende, beoordelingen van
gezaghebbende critici van zeer uiteen
lopende gezindheid en geaardheid ik
noem Karei Jonckheere en Albert Wester-
linck, Reimond Herreman en R. F. Ris
pens al werd haar werrk in 1951 zelfs
bekroond met de Arkprijs van het Vrije
woord, het moest twaalf jaar duren al
vorens het voor het eerst werd gebundeld.
Was er voordien zomin in Vlaanderen als
in Nederland een vooratinstaand uitgever,
die het experiment met een samenvattende
uitgave van deze ogenschijnlijk on-„experi
mentele", verrassend-traditionele poëzie
aandurfde? Of was er van de zijde van
deze onafhankelijke dichteres een weer
stand tegen het bestendigen van haar ver
spreid verschenen gedichten tot een defini
tieve bundel? Haar werk was in zijn pro
sodische en thematische ontwikkeling niet
of nauwelijks te otuerzien, wat des te be
treurenswaardiger was waar deze poëzie
een onmiskenbaar cyclisch karakter draagt
en nog wel één van grootse allure. Nu
dan eindelijk haar in de jaren 1946—1958
geschreven verzen in de Ceder-reeks van
de uitgever J. M. Meidenhoff verzameld
het licht zagen onder de titel „Gedichten",
is er een kans, dat ook in Nederland Chris
tine D'haen herkend em erkend zal worden
als een dichteres van uitzonderlijke be
gaafdheid. Ik zou niet zo ver willen gaan
als Herreman, die haar voor geniaal ver
klaarde, hoewel deze wel wat extreme lof
heel wat gerechtvaardig der was dan de
smalende geringschatting, waarmee de ex
perimentele Hugo Claus deze met de klas
sieke dichtkunst en mythologie nauw ver
bonden dichtkunst meende te kunnen „af
doen" door als zijn mening te kennen te
geven, dat Christine D'haen „in vals mar
mer handelde" een uitlating, die wel
eenzijdig op het (voor de periode waarin
het ontstond uitnemende) gedicht „Het
Tympanon" zal berusten. Dat er in deze
vormelijk-traditionele poëzie, in de diepere
lagen ervan, een omsmeltingsproces, een
wedergeboorte van de taal als poëtisch
medium, en dus wel degelijk zoiets als een
experiment gaande is dat precies aan de
tegenovergestelde zijde van de poëzie der
meeste avant-gardisten opereert, is Hugo
Claus blijkbaar ontgaan: de gedichten van
Christine D'haen ontstaan op de scheiding
tussen super-intelligentie en intuïtie, daar
dus waar het lucide intellect, tot het uiter
ste verfijnd in zijn waarneming, overgaat
in het visionaire.
DAT BRENGT MET zich mee dat de
gedichten van Christine D'haen moeilijk
toegankelijk zijn. Men moet door de be
sloten vorm, door de woordbarrières naar
binnen toe heenbreken, het stoffelijke van
het woord als het ware achter zich laten,
om geleidelijk aan tot hun geestelijke pas-
sie, hun transparante verbeeldingswereld
door te dringen. Wat dan voor „wohl-tem-
perierte" poëzielezers opengaat is een
tweede wereld van kosmisch perspectief:
die van de ziel. waarin het beeld zich op
lost in een soms iriserend, soms helder-
stralend licht van onbepaalbare herkomst.
Het licht niet als symbool, maar als
genetisch oerelement neemt in de ge
dichten van deze unieke dichteres een
centrale plaats in als tegenkracht van het
duister. Christine D'haen is van beide: ze
is „hemels" en „aards", geest en stof, ziel
en zinnelijkheid, maagd en slang, hemeling
en worm, en ze is zich van die twee-
poligheid pijnlijk bewust. Eén kracht, die
van de aarde, trekt haar naar omlaag, de
andere, die niet van de tijd en niet van
de ruimte maar van eeuwigheid en onein
digheid is, heft haar naar omhoog. Uit de
spanning tussen hoogste vervulling en
diepste onmacht, tussen serene vrede en
tumultueuze innerlijke verdeeldheid, komt
haar vers voort:
„Ik was een baby van een jaar, toen we Nederland
verlieten. Toen ik 19 was ben ik twee maanden terug
geweest en nu ben ik er voor de derde maal. Nu moe
ten we naar Engeland, maar volgend jaar komen we
beslist terug". Het meisje, dat dit vertelt, is de 20-jarige
Ria Roberti. Wij troffen haar met haar ouders en zusje
Karin (17) in een grote, aluminium caravan op een
Amsterdamse gracht. Die caravan is hun woning. Ria
noch Karin heeft ooit een ander tehuis gekend dan een
woning op wielen. Zij heeft een Nederlands paspoort,
maar spreekt slechts gebroken Nederlands. Zij bracht
(Van onze Amsterdamse redacteur)
„VOOR GEEN tienduizend
gulden kan men een plaats kopen
in dit boek. De vermelding van
namen is kosteloos, maar ge
bonden aan zeer strenge richt
lijnen". De man die dit zegt is
de samensteller van de Neder
landse uitgave van een ency
clopedie, die in vele landen van
de wereld al een begrip is. Dat
boek komt over enkele maanden
van de pers het zal de bio
grafieën bevatten van zes
duizend prominente Neder
landers. Who's who in the
Netherlands' is de mam van het
in rode omslag gestoken boek,
dat straks voor de tegenwaarde
van 16 dollars in de Engelse taal
kan worden geleverd. En hiermee sluit Nederland de rij van Europese landen,
van welke de prominenten reeds in een „Who's who" geboekstaafd zijn. Van
die zesduizend vermeldingen zullen er tweeduizend namen zijn van mensen die
een rol spelen in het politieke leven, tweeduizend van belangrijke personen
uit handel en industrie en tenslotte van tweeduizend vooraanstaanden uit
kringen van oncler meer kerken, wetenschap, sport en cultuur. Die zesduizend
moeten representatief zijn voor ons land. Zij zijn het „gezicht van Nederland".
vele jaren in Denemarken door, maar spreekt ook slechts
gebroken Deens. Zij spreekt een taal, die het meest op
Duits lijkt. Het is circus-Duits en het is de internatio
nale voertaal tussen artiesten, waar ook ter wereld. En
Ria en Karin zijn artiesten. Zij zijn nauwelijks op
school geweest. Hun leerschool was de manege van het
circus. Wie kan er in de wereld van circus en variété
zijn brood verdienen met de kennis van geschiedenis
en van grammatica? Op welke school leer je
een pas-de-deux te rijden op een paarderug? Of hoe je
een vrijstaande kniestand kunt maken op een trapeze?
Ria en Karin hebben hun jaartallen nooit geleerd, maar
zij weten alles van paarden en acrobatiek.
Adressenmaniak Marinus Spruytenburg
DR. STEPHEN SZABO TAYLOR heeft
dat zo gewild. In navolging van de Britse
uitgave van „Who's who" die al bijna
een eeuw bestaat begon hij jaren gele
den met een dergelijk boek voor de Oost-
Europese landen. Dr. Taylor, van oor
sprong Hongaar, woont in Montreal (Ca
nada) en van daaruit bouwde hij voort aan
zijn levenswerk om ieder land een eigen
„Who's who" te geven. Het Amerikaanse
continent werd afgewerkt en ook de pro
minenten van de Europese landen werden
successievelijk in de bekende rode band
gebonden. Tenslotte liet hij het oog op Ne
derland vallen.
DR. TAYLOR heeft de verzorging opge
dragen aan de Amsterdammer Marinus
Spruytenburg, 55 jaar, oprichter en direc
teur van een bureau voor postreclame en
adressen.
Wie er wel en wie er niet inkomen? De
heer Spruytenburg heeft van dr. Taylor
dezelfde richtlijnen gekregen, die voor de
samenstelling van de andere uitgaven van
„Who's who" bestaan. In de politieke af
deling is de selectie niet zo moeilijk. De
problemen beginnen bij handel en indus
trie. „Who's who" zal voornamelijk in het
buitenland worden gebruikt. Er zijn echter
grote bedrijven, die voor dat buitenland
van weinig betekenis zijn, maar er zijn ook
tal van kleine ondernemingen die zeer gro
te exportzaken doen. Wetenschap en sport
laten zich weer wat gemakkelijker behan
delen. Maar hoe trekt men de rode lijn in
de kunstkx-ingen? Wie is een prominent
kunstenaar en wie niet? De heer Spruyten
burg heeft ons verzekerd, dat hij zich in
twijfelgevallen steeds deskundig laat
voorlichten en dat die rode streep tenslotte
naar eer en geweten zal worden getrok
ken.
DUIZENDEN FORMULIEREN zijn de
afgelopen maanden onder de „Nederland
se prominenten" verspreid. Formulieren
met vragen over opleiding en verdere
loopbaan, over lidmaatschappen van ver
enigingen, gezinssamenstelling, hobbies,
onderscheidingen en wat al niet. Oud
minister prof. dr. L. J. M. Beel was de eer
ste die het formulier tot in details ingevuld
terugzond. Maar niet iedereen was zo vlot.
„Het is typisch dat onze bedoeling zo dik
wijls niet wordt begrepen," klaagt Mari-
Zij kunnen een dik co/rrespondentie-
dossier laten zien, waaruit blijkt, dat zij
ondanks de hoge gages, die zij bedingen,
uit alle delen der wereld contracten
krijgen aangeboden.
In de „showbusiness" hebben de meisjes
grote vermaardheid door de wijze, waar
op zij hun luchtnummer brengen. Hoog
boven de circuspiste werken zij aan een
ronddraaiende ladder en tijdens een door
lopend samenspel en handhaven van de
juiste balans tonen zij hun vaak adem
benemende acrobatische kunsten. Bij wijze
van uitzondering hebben zij de vorige
maand op een toneel gewerkt, op het to
neel van het Amsterdamse Tuschinski-
theater, waar het nummer eigenlijk niet
tot zijn recht kwam. Maar het is nu ook
nus Spruytenburg. „Er zijn mensen die de
vermelding in het boek zien als een sno
bisme. en zij aarzelen om het fomulier in
te vullen. Men moet het echter zien als een
landsbelang. Het is vooral een economisch
belang een zakenman die ons land be
zoekt moet onmiddellijk kunnen naslaan
wie wie is. Het is overigens opmerkelijk,
dat bijvoorbeeld alle ministers zonder
aarzeling antwoord hebben gegeven."
Soms meldt zich een grappenmaker.
Zoals de zoon van een vooraanstaand man,
die het voor zijn vader bestemde formulier
op zijn eigen naam invulde in de hoop een
plaatsje in het boek te krijgen. Ook is er
een legertje mensen dat ongevraagd per
sonalia stuurt in de hoop straks in het rode
bandje een weg over de wereld te vinden.
MARINUS SPRUYTENBURG heeft de
opdracht van dr. Taylor dankbaar aan
vaard. Hij ziet het samenstellen van de
„Who's who" en het bijhouden ervan,
want om de twee jaar verschijnt een bij
gewerkte uitgave als de kroon op zijn
werk. Zevenentwintig jaar geleden begon
hij in Amsterdam een bureautje, waar
men tegen betaling adreslijsten kon krij
gen van pasgeborenen of jonggehuwden.
Het bureau breidde langzamerhand uit,
het verstrekte adressen op zakelijk gebied,
leverde ze desgewenst getikt op de enve
loppe en tenslotte specialiseerde Marinus
Spruytenburg zich op postreclames, de re
clame per brief dus.
de tijd, dat vrijwel alle circussen stilliggen
in voorbereiding voor het zomerseizoen.
RIA VERTELT: „In 1957 zijn we met
het luchtnummer begonnen bij circus Louïs
in Denemarken. We hadden dadelijk suc
ces. Wij reisden met circussen door Duits
land, Engeland, Frankrijk, Spanje, Portu
gal en stonden verleden jaar bij Strass
burger in Amsterdam. Het publiek was
overal enthousiast en dan is het niet moei
lijk contracten te krijgen. Vroeger werkten
we uitsluitend met paarden, maar dan ben
je gedwongen om werkeloos te zijn als de
circussen niet reizen. Met het hoogtenum
mer kunnen we bijna overal terecht. Toch
ben ik blij, dat we nu weer een seizoen bij
het circus Billy Smart gaan werken. Dan
doen we ook mee in een paardennummer
als onderdeel van een Wild West-show.
Weet u, dat ik verleden jaar in Engeland
als ballerina te paard heb gedoubled voor
de filmster Wanda Hudson?"
Vader Max Roberti (de eigenlijke fa
milienaam is Röber) zucht diep. „Paarden
zijn duur", zegt hij. „Ik kan me niet per
mitteren vijf maanden per jaar met paar
den te werken om dan in het winterseizoen
zeven maanden stil te liggen. Vroeger
ging dat wel toen was het een andere
tijd". Dat was in de tijd, dat circus Van
Bever en circus Roberti in Nederland de
enige circusondernemingen waren. Toen
Max met zijn ouders en broers en zusters
iedere zomer steden en dorpen bezochten,
waar zij als ras-artiesten een veelzijdig
circusprogramma boden. In Tilburg trouw
de Max de dochter van een politie-agent.
Moeder Roberti heeft daar tot op de dag
van vandaag geen spijt van gehad.
IN 1940 WIST het jonge gezin naar
Denemarken te komen, waar Max Roberti
18 jaar lang de paardendresseur is geweest
van circus Louïs. Maar enkele jaren ge
leden heeft hij terwille van de carrière
van zijn dochters afscheid genomen van
de paarden. Ria en Karin zijn bezeten van
hun nummer, maar vader houdt iedere
avond opnieuw zijn hart vast. Zeker, het
werken op de balancerende ladder behoeft
niet gevaarlijk te zijn, maar er kan altijd
iets gebeuren. Zoals op 21 oktober 1959 in
Hamburg, toen Ria bij de zogenaamde
..Schwung-abfall", waarbij zij met de hielen
aan de trapeze moet blijven hangen, los
schoot en inwendige kneuzingen opliep, en
Karin van acht meter hoogte achter haar
aan tuimelde en een pols brak. Zes weken
later stonden zij weer opgewekt in de pre
mière van circus Krone in het circus
gebouw van München. „In het colosseum
te Lissabon hing ons apparaat 32 meter
hoog. Toen ik eens van het hoogste balkon
naar beneden in de zaal keek, werd ik
duizelig. Tijdens het werk ben je echter
zo geconcentreerd, dat je geen tijd hebt
om over die hoogte na te denken", zegt
Karin.
MOEDER ROBERTI is niet jaloers op
haar zusters, die in Tilburg hun geregelde
huismoederbestaan leiden. Zij is dol oo
reizen en trekken en op de sfeer van cir
cus en theater. En niet zonder trots toont
zij de prachtige kostuums van haar doch
ters, wier schoonheid door deze flonkeren
de pakjes nog wordt geaccentueerd. „Ik
maak ze allemaal zelf. Als je ze koopt,
kosten ze honderden guldens en zijn ze
lang niet zo mooi afgewerkt. Soms ben ik
maanden bezig aan één zo'n kostuumpje
Ik ga vaak naar films en revues alleen
om ideeën op te doen". Zij toont ons de
ware kunstwerkjes, resultaten van vak
kennis en geduld. Op enkele pakjes zijn
duizenden namaak-briljantjes één voor
één vastgenaait. „Ria en Karin hebben
ieder drie pakjes en een rok, die met ver
scheidene kleuren pailletten zijn bedekt. Ik
bestel ze in Parijs. Alleen daar kun je de
goede krijgen. Op het rokje heb ik er
45.000 genaaid, op ieder pakje 30.000, en
allemaal met een dubbele steek....".
REKENT U MAAR UIT: meer dan een
kwart miljoen glinstei-ende pailletjes van
slechts enkele millimeters diameter heeft
moeder Roberti vastgenaait. Het resul
taat is, dat het applaus luid opklatert, zo
dra de zusjes de piste binnentrippelen.
„Het is een hard vak meneer", zegt Max
Roberti. „Als je tot de top wil behoren,
moet je werk af zijn, maar mag er ook
niets mankeren aan de make-up en de
kleding". De namen van Karin en Ria zul
len de komende maanden in grote, kleu
rige letters staan aangeplakt in alle En
gelse steden, waar de enorme circusonder
neming van Billy Smart zijn tenten op
slaat. Maar volgend jaar komen de Ro
bertas terug circus Strassburger heeft
er nu al om verzocht. En zij komen graag!
„Twee harten in één borst:
het een hongert, het ander dorst
Het een verscheurt de ander
hun bloed loopt door elkander.
Een hart staat stil en schreit
het ander bijt".
Ze is „Danaïde", door het eeuwig water
omspoeld en gedoemd om in haar mense-
lijk-beperkte beslotenheid te verkomme
ren. Ze is de mol, wroetend in de aarde,
bedolven onder het donker, uitzichtloos
gravend gang na gang naar het licht, ter
wijl verlossende tegenstelling in de slot
strofe van het desbetreffende gedicht
„de blauw-en-groene pauw bestaat, het
paard, 't hert met gewei, de nachtegaal".
Ze weet dat ze in de macht verkeert van
een Diamoon, de grote Ontkenner, aan wie
zij zich in elk gedicht ontworstelt in zui
vering, loutering, vergeestelijking, tot de
grote Bevestiging. Christine D'haen is een
diepe religeus, middeleeuws-mystisch dich
teres, doortrokken bovendien van de hu
maniora, zodat ze in haar vers met de
stem van Zuster Bertken en het gebaar van
Sappho kan spreken. Soms, in de licht
voetige charme van haar jeugdwerk (in
het bijzonder in het grote gedicht „Abai-
lard en Heloys") meent men Aafjes, later,
in het voortreffelijkste van haar meta
foren, Achterberg te horen. Maar het
blijft steeds haar vers, haar verrukking,
haar wanhoop.
Haar toevlucht is de slaap. Het bed als
metafysisch meubelstuk, de slaap niet
als vergetelheid, maar als reinigingsproces,
waarin de heldere kern vrijkomt die zich
met de onvertroebelde oorsprong van al
het zijnde tracht te herenigen de droom
als onthullende verschijning, niet ongelijk
aan „Virgilius", die Dante door hel èn
louteringsberg naar het paradijs voerde,
ze keren, onafscheidelijk met elkaar ver
bonden, als zich metamorfiserende thema's
terug. Ik doelde er hierboven al op: er is
in deze poëzie een alchemische kracht
werkzaam, die aan de woorden, de beel
den, de „symbolen" een steeds doorzich
tiger, klaarder aanzien geeft. Eigenlijk is
er in deze gedichten van symbolen nauwe
lijks meer sprake. Herhaaldelijk roept
Christine D'haen mythologische gestalten
op: Hermes, Danae, Daidelos, Psychè, En-
d.ymion maar ze ondergaan in het ge
dicht een wedergeboorte, bevrijden zich
van hun mythologisch-gecanoniseerde ge
stalte en keren terug tot hun wezen van
goddelijke oorsprong en kosmische zin.
IK DENK AAN EEN GEDICHT als En-
dymion, een wonderding van taal, van
beeld, van klank, van zingeving, dat bij
elke herlezing meer van zijn poëtisch ge
heim, zijn woordalchemie, prijsgeeft „a
thing of beauty", als men onder schoon
heid niet een produkt van „woordkunst",
maar een begenadigde openbaring van het
volmaakte, het harmonische (ons aller
droom) wil verstaan. De dichteres vereen
zelvigt zich met Selene en ziet Endymion
slapend in het „maagdelijk licht". Hij is
onaantastbaar, onbereikbaar. Hij is de
„verloren geliefde" in zijn eeuwige ge
daante, door het onaandoenlijk-verpuurde
maanschijnsel overgoten en rustend in een
heldere heerlijkheid:
„Gij slaapt in mijn visioen, en iedere nacht
de wens is eeuwigheid, mijn leven uw gela'aU^'
het zuiver zien vergoodt, Endymion.
Ik beur begeerte naakt, en brandend iedren nacht,
gij ademt, glimlacht, droomt bené de lichte vacht
van sluimerspinsel. De eeuwigheid begon".
En dat is als ik mag aannemen, dat
deze gedichten vrijwel in chronologische
volgorde zijn geplaatst dan nog een van
haar jeugdgedichten! Ze heeft dit verruk
kelijke visioen soms in later werk over
troffen, ze is, allicht, ook wel beneden dat
hoge niveau gebleven. Maar haar poëzie
heeft met de jaren aan intensiteit gewon
nen en weet in een van haar jongste ver
zen uit deze bundel een mythologische
speelsheid, een speelse transformatie van
de dagelijkse realiteit te bereiken, die van
een vernieuwende, en „experimentele" be
koring zijn.
C. J. E. Dinaux
BILLBERGIA NUTANS de knikken
de bromelia is wel één van de mooiste
bromelia-achtigen en ze. groeit ook vrij
gemakkelijk; zelfs in centraal verwarmde
kamers kan men met haar nog wel suc
ces bereiken. De plant bloeit echter maar
één maal int de zelfde koker, maar dat
wil nog niet zeggen dat men de oude plant
na de bloei direct moet opruimen; ruim
één jaar behoudt ze nog wel haar sier-
waarde en in die tussentijd zijn de jonge
scheuten wel zo groot geworden dat men
de oude plant rustig kan opruimen; de jon
ge planten kunnen dan afzonderlijk ver
der gekweekt worden, maar men kan de
oude plant ook wegsnijden en de jonge
loten laten doorgroeien; op den duur zal
men dan echter voor een ruimere pot moe
ten zorgen; gebruik er de bekende bloe
misten grond voor, maar die moet dan nog
gemengd worden met een beetje half ver
teerde beukenbosgrond; de bloemist heeft
dat misschien ook wel in voorraad. Ver
geet niet onder in de pot wat scherven te
doen. Kweek uw Billbergia wel op een
lichte plaats, maar bescherm haar 's zo
mers tegen al te felle zon en zet haar in
de wintermaanden liefst in een normaal
verwarmde kamer.
G. Kromdijk