Wekelijks toegevoegd aan alle edities van ad Oprechte Huarlemsche i IJmuider Courant Frederik van Eeden EEN ONRUSTZAAIER DIE DRIFTIG NAAR DE VREDE ZOCHT I860 - 3 april - 1960 Met de kolonisten op Walden (foto uit 1907) DAT EEN GROEP jonge, enthou- sia.ste letterkundigen streeft naar de oprichting van een nieuw litterair tijdschrift, is begrijpelijk. De jonge ren willen hun Slem doen horen, zij willen een Gids zijn, zij hebben be hoefte aan een Forum of een Podium om het publiek toe te spreken, zij willen nog Te elfder ure getuigen van hun inzichten of Opwaartse Wegen volgen. De groep litteratoren die wij kennen als de Tachtigers, zijn ge groepeerd om de Nieuwe Gids, die in 188,5 voor het eerst verscheen en in plaats van met een gedegen beginsel verklaring opende met een sprookje, De kleine Johannes van Frederik van Eeden. Frederik Willem van Eeden werd op 3 april 1860, dus nu honderd jaar geleden, te Haarlem geboren uit een geslacht van tuinders. Zijn groot vader had belangstelling voor letter kunde, schreef gedichten en toneel stukken en was Factor van Trou moet Blijcken. Zijn vader ging op in de wetenschappelijke botanie; hij bewerkte de laatste delen van de Hortus Batavus, maar dan ook in 1871 het initiatief tot de Stichting van het Koloniaal Museum. Voorts was hij stichter en directeur van het Kunstnijverheidsmuseum in het Pa viljoen, rijmer en belangstellend lezer van de groten der wereldlitteratuur en der wijsbegeerte. Het is waarlijk niet te verwonderen dat de kleine Frederik al vroeg naar de pen greep. Het vaderhuis was vervuld van schrijverssfeer. „Zoolang ik mij her inner", schrijft Van Eeden later, „hebben mijn vader en ik ontbeten met Spinoza, Kant, Lucretius, de Indische boeken of de werken van een der Duitsche wijsgeeren". Verder zwierf hij rond in de natuur. De familie bewoonde een ruim oud huis op de Koekamp achter het Paviljoen; de Hout had even weinig geheimen voor hem als de duinen, waar hij impressies opdeed die terug te vinden zijn in de eerste hoofdstukken van De kleine Johannes. Maar weldra moest de achttienjarige een andere zijde van de samenleving leren ken nen: als student in de medicijnen be trok hij kamers in de „leelijke, lugu bere en vies-ruikende Jacob van Campenstraat", inderdaad een der onaantrekkelijkste huizenrijen van Amsterdam. Later woonde hij aan de Binnen-Amstel, maar de beklem ming van het stadleven kon hij ook daar niet ontwijken. Desondanks komen dan de eerste kluchtige toneel stukjes en het blijspel Het Poortje of de Duivel in Kruimelberg, zeker niet bekorend tot de belangrijke werken van Van Eeden, maar wel nauw met de goede stad Haarlem verbonden en op het ogenblik griezelig actueel. WAT WAS HET GEVAL? Er was een conflict uitgebroken tussen de Haarlemse gemeenteraad en de gans niet gemakke lijke dr. J. van Vloten. Inzet van de strijd was de prachtige eeuwenoude olm voor het Proveniershuis, op de plaats waar Gierstraat en Grote Houtstraat samenko men. Een winkelier die vreesde dat de oude boom zou omwaaien, vroeg het Ge meentebestuur hem te vellen. Van Vloten beloofde de man hem alle schade die hij door de boom zou lijden, uit eigen zak te zullen vergoeden. Toen dat niet hielp, schreef hij een brochure „Boomschending bij Raadsbesluit". Het gehaspel om die boom nu was het uitgangspunt voor Van Eeden's satyrieke spel, waarin de olm door een poortje is vervangen en waarin hij de kleinsteedse burgerlijke geest hekelt van het Haarlem, waarvan hij later zal ge tuigen: „Het heeft een eigenaardig soort burgerlijke aristocraten. Men houdt er nog altijd vast aan standsverschillen, aan scherpe grenzen tusschen menschen die stammen uit een familie die in krenten of kalk of bloembollen handelde en aldus tot aanzien kwam en de deftigen die land goederen hebben en in geld of in effecten doen". In Het Poortje stelt Van Eeden de burgemeester, de wethouder-zakenman en de predikant tegenover de kunstschilder en zijn dochter, daarmede het burgerdom Jeugdportret van Van Eeden scheidende van de groep der kunstzin- nigen. IN EEN UITERST KORTE spanne tijds volgen nu werken van zeer verschillende aard: De Grassprietjes, De Kleine Johan nes, De student thuis en zijn academisch proefschrift over Kunstmatige voeding bij tuberculose. De satyricus in ^"an Eeden leefde zich geheel uit in zijn bundel parodieën die hij onder het pseudoniem Cornelis Paradijs (wooi'dspel met de Hof van Eden) publi ceerde -n die nog niets van hun fleur heb ben verloren. Het venijnigst trof hij de huisbakken poëten en predikanten-dichters zijner dagen door twee hunner gedichtjes tussen zijn nabootsinkjes op te nemen en waarlijk: men moet ze kennen om ze te vinden! Ter kenschetsing van het Bundel tje een enkele strofe uit Beproeving: Hij die ons öllen heeft gewrocht, Zo wijs en goedertieren. Hij heeft ons ditmaal zwaar bezocht: Ons Jantje lijdt aan klieren. Of dit uit het Predikanten-lied: Hoe gezegend in ons land Is liet vak van predikant! Godes hand rust. buiten kijf. Zichtbaar op dit vroom bedrijf. Met ook nu nog bekende regels, als: Ook zelfspot ontbreekt niet: in het ge dicht Een dolende Gids komen de volgende regels voor: O gij verdoolden, jong en klein. Zult gij een Nieuwe Gids ons zijn? Gij. die op ales schimpt en scheldt Wat door u-zelf niet is gesteld! Die spot met dicht- en zedewetten, En leeft van ontucht en sonnetten! MAAR DAN OPEENS voltrekt zich de ommekeer in Van Eeden, de eerste omme keer die nog door vele zou worden gevolgd voor de rusteloze zoeker de uiteindelijke rust had gevonden. Hij schrijft in korte tijd op zijn kamer in Amsterdam, vol ver langen naar de natuur, naar zijn geliefde duinen, vol afkeer van de afschuwelijke roezemoezende stad „en haar weedom" het symbolische sprookje De Kleine Jo hannes, dat een blijvende plaats in onze letterkunde heeft verworven naast Multa- tuli's Woutertje Pieterse. Van Van Eeden's gehele oeuvre blijft dit boek uit zijn jonge jaren ontegenzeggelijk het edelste, teerste en bewogenste dat hij het aanzijn heeft geschonken. De jonge uitgever Mouton liet zich door Jan Veth overhalen het boek uit te geven en de auteur was blij met een honorarium van 150, Men kan zich haast niet voorstellen dat Van Eeden in de tijd dat hij dit boek schreef, waarin hij zichzelf volkomen gaf, ook nog een blijspel produceerde, D e S t u d e nt thuis, waarin Willem Roy- aards debuteerde, maar dat toch werkelijk voor ons geen betekenis meer heeft. NA DE AFSLUITING van zijn studiën vestigd Van Eden zich in Bussum, maar richtte tevens met de arts dr. A. W. van Renterghem in Amsterdam een psycho therapeutische kliniek op, waar hij ziels zieken behandelde. Al gauw komt het dan tot een breuk met zijn mede-redacteuren van De Nieuwe Gids. Wonderlijk eigenlijk dat die nog zó lang uitbleef, want de ge- dachtenwereld van De Kleine Johannes ligt mijlenver van die der door Van Deys- Eeden in het maatschappelijke leven te worstelen had, was dat van het dokters honorarium. Het stuitte hem tegen de borst zich te laten betalen voor zijn toe wijding als arts, als het ware te leven van de ziekten van anderen. Zo werd zijn aan dacht gericht op de economische verhou dingen in de kapitalistische samenleving. Na een aantal jaren van studie legde hij zijn inzichten neer in twee lezingen: Waarvan leven wij? en Waarvoor werkt gij? De eerste sprak hij voor de eerste maal uit voor de leden van het Departe ment Rotterdam der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die een lezing over voe ding verwachtten en nu hoorden dat de ene mens niet ten koste van de andere mag leven! En weldra poogde de spreker zijn theorie in de praktijk te breneen in Links: Van Eeden met zijn verloofde Martha (1879), rechts met echtgenote Martha en zoons Hans en Paul )1889) (Cliché's archief Haagse Post) Van Eeden's ouderlijk huis aan het Frederiksplein 10 te Haarlem sel en Netscher bewonderde naturalisten en Van Eeden's gedichten stellen alras de goedheid naast de schoonheid, die volgens Kloos de enige maatstaf was. Tekenend voor Van Eeden is dat hij de breuk for ceerde door onder het pseudoniem Lieven Nijland een rake en venijnige zelfkritiek ter plaatsing aan te bieden. Het daaruit ontstane conflict deed Van Eeden als re dacteur uittreden. In hetzelfde jaar (1891) publiceerde hij de gedichtenbundel Ellen (de beginletters van de naam Lieven Nij land vormen het woord Ellen!), waarin enige van zijn mooiste verzen voorkomen. EEN DER PROBLEMEN waarmee Van Walden, een buitenplaats te Bussum, waar hij een verbruikscoöperatie stichtte, waar zich nobele idealisten vestigden, maar ook avonturiers en profiteurs. Alras bleek dat de in navolging vooral van Tolstoi-anarchistische-grondslag niet ge handhaafd kon worden. En Van Eeden bleek geen leiding te kunnen geven. Als in 1903 de spoorwegstaking uitbreekt, poogt hij een steunactie op te zetten, maar na enige tijd stort ook deze opzet in elkaar. Van Eeden heeft met zijn eigen vermogen getracht te redden wat nog te redden viel, maar erger was voor hem dat het experiment waarop hij zo volkomen had gebouwd, een volledige mislukking werd. Tekenend voor zijn doorzettingsver mogen en ongebroken idealisme is dat hij zo spoedig mogelijk enige reizen naar Amerika onderneemt om daar door het houden van lezingen steun te vinden voor nieuwe soortgelijke experimenten, maar dan beter gefundeerd. HET WERK dezer jaren weerspiegelt natuurlijk wat er maatschappelijk in Van Eeden omging. In IJ s b r a n d wordt de onbegrepen profeet geplaatst tegenover de meest vulgaire burgerlijkheid en baat zucht; in De Nachtbruid blijft de gedachte overheersen „dat de menschheid in zijn opvaart is en dat een nieuw, alle verbeelding overtreffend heil ook op deze wereld nog te wachten staat". Maar de dichter wordt door de werkelijkheid wel gedwongen af te zien van nieuwe proef nemingen. Niet alleen de kapitalisten, maar ook de socialisten keerden zich daarvoor tè fel tegen hem. Hij zal er zich in het ver volg toe bepalen de mensheid voor te lich ten. Daarvoor moet hij zich eerst zelf op nieuw verdiepen in de problemen, niet ■slechlé van de samenleving, maar ook, ja vooral van de ziel. In Het Lied van S ch ij n en Wezen, in S i r i u s en S i d e r i u s, in de vervolgen op De Kleine Johannes wordt hij de zoeker die steeds nieuwe problemen vindt. Zijn gehele leven wordt een „treurspel der on- zeekerheid", de ondertitel van zijn toneel stuk De Heks van Haarlem, dat mét Royaards, mevrouw Röyaards en Jan Musch in de hoofdrollen voor het eerst werd gespeeld op 4 maart 1915 in Den Schouwburg aan de Jansweg in Haarlem. DIE ONZEKERHEID kon niet blijven bestaan; ze zou Van Eeden's ondergang zijn geweest. Een tijdlang schijnt het spiri- iisme hem de steun te hebben gegeven die hij zozeer behoefde en in het boekje Pauls ontwaken, dat hij schreef na de dood van zijn 23-jarige zoon. en dat behoort tot zijn innigste, ja blijmoedigste werken, is de zekerheid van een voort bestaan na de dood, van een contact mogelijkheid met hen die zijn overgegaan, .-terk aanwezig. Maar blijvend is ook dit geloof niet geweest. Meer en meer keert nij zich tot de religie; misschien was de eerste wereldoorlog, waarin hij zich be ijverde de rol van vredestichter të vervul len, er mede de oorzaak van dat hij nader kwam tot een kerk die hem de moeiten en zorgen uit de hand kon nemen. De over gang is vloeiend: in een reeks spiritistische séances werden hem mededelingen gedaan die Van Eeden onder de titels Jezus' Leer en verborgen Lee ven, Het Godshuis in de Lichtstad en Uit Jezus Oopenbaar Leeven publi ceerde en waarvan de kleur en de toon meer en meer naar het Katholocisme neig den. Zo komt hij door het spiritisme tot het christendom en, mede geleid door zijn tweede vrouw, tot de r.k. kerk. De ziele- strijd is lang en heftig geweest. Onder werping aan het leergezag was nodig, maar viel de vrije waarheidzoeker moeilijk. Zijn dagboek is vol van twijfel, vol van verzet soms, juist tegen afgeronde stelsels. Men kan het ook zó stellen: de wil om te ge loven, de wil om te aanvaarden was er wel, maar die wil bleek telkens, ook na zijn overgang, niet opgewassen tegen zijn diepgewortelde agnosticisme. Eindelijk, in 1921, gaat hij naar de aartsbisschop in Utrecht en vraagt opgenomen te mogen worden in het verband der Katholieke Christenen. Op tweede kerstdag van dat jaar werd hij gedoopt. Maar nog heel kort daarvoor had hij de r.k. kerk in maat schappelijk opzicht in gebreke gesteld: de Roomsche kerk is nooit voorgegaan in den strijd tegen de sociale nooden, betoogde hij en men kan zich voorstellen dat dit argu ment de sociale voorvechter zwaar moest wegen. HET LIJKT ZEKERHEID dat zijn be kering voor Van Eeden een zegen is ge weest. Wel bleven de moeilijkheden, want de oude Adam was natuurlijk niet meteen overwonnen. En daarbij kwam dat zijn laatste levensjaren een voortdurende, af mattende en vergeefse strijd waren tegen een verduistering van zijn geest die hem besloop en langzaam bezit van hem nam. Toen zijn lichaam stierf (in 1932) zegt een zijner biografen treffend, had hij de geest al lang gegeven. Ik kan niet zonder ontroering een van zijn laatste gedichten lezen hoewel Van Eeden mij zelden ontroert dat hij De Boeteling noemde. Het luidt als volgt: Ik slof wat oover de aarde heen, van Oost naar West, alléén - alléén - en moet nog tusschen-beyen wat stilstaan om te schreyen - Ik ben een oude pionier, een sjoofel, afgemarteld dier en alles scheen om niet - om niet - Zoo klonk het oude lied. Waar zijt gij, lieve Heiland dan? U roept een eenzaam, somber man - Hij durft van u niet vergen dat gij hem zult herbergen - Bü niemand vraagt hij onderdak, hem drukt een al te pijnlijk pak - Wat gruwel is hem dan gebeurd? Zijn ziel heeft hij in twee gescheurd. Met eigen hand - met eigen hand - heeft hij zijn schoonste schat verbrand. Nu sloft hij, poover boeteling, gefolterd door herinnering - Hij heeft genoeg geleeden - O Jezus! geef hem vreede. (1926) EEN GESPLETEN PERSOONLIJK HEID; een moeilijk mens. Maar een geest aan wie wij veel te danken hebben. Een hart dat openstond voor de armen en ver drukten. Een fijne smaak die hem Van Gogh deed ontdekken vóór iemand in Ne derland hem kende, die Tagore door zijn vertalingen toegankelijk maakte voor het Nederlandse publiek. Links: Als student en senaatslid van het Amsterdamse studentencorps (staande links; omstreeks 1881); rechts: met Neeltje van Warmelo (1889) Zelden heeft een Nederlands auteur het letterkundig, maar ook het maat schappelijk leven zo in rep en roer ge bracht als Van Eeden. Hij is verheerlijkt en gesmaad, geprezen en uitgescholden; men heeft hem een waarheidzoeker ge noemd en een pharizeeër, een oprecht vrome en een hovaardige huichelaar. Een gespleten persoonlijkheid was hij zeker en hij heeft het gevoeld en ge weten, misschien voortdurend, maar zeker in zijn laatste jaren. Nu ik weer allerlei van en over Van Eeden heb herlezen, heb ik sterk het ge voel dat door zijn biografen en critici ten onrechte geen aandacht is besteed aan één periode in zijn leven, terwijl zij toch voor zijn ontwikkeling van grote betekenis moet zijn geweest: gedurende zijn schooljaren kreeg hij een zeer pijnlijke oogontsteking en moest een jaar lang in een donkere kamer leven. Hij bracht, zegt hij later in een autobiografische schets, die tijd ge duldig met dromen door en dicteerde zijn moeder verzen. Nu kan ik onmogelijk aan nemen dat de volwassen Van Eeden met deze enkele woorden zijn gevoelens uit die jeugdperiode exact weergeeft. Voor een natuurliefhebber en zioerver als hij moet dat verblijf in het donker gedurende een geheel jaar een voortdurende marteling zijn geweest, een onduldbare kwelling, één lange nachtmerrie. Hij moet in die tijd wel ontzaglijk medelijden met zichzelf hebben gehad; hij moet opstandig en wrokkig zijn geweest en het kan niet anders of hij heeft zichzelf onophoudelijk afgevraagd „waar aan hij dit verdiend had". Ik zie in zijn gevoelens gedurende deze ziekte de oor sprong van karaktertrekken die in zijn latere leven velen van hem hebben ver vreemd. Zij noemden hem zelfingenomen, schijn-vroom, farizeïsch, vervuld van medelijden met zichzelf, poserend als het slachtoffer van anderen, terwijl hij wat hem ten deel viel aan zichzelf had te wij ten. Zij laakten zijn neerbuigendheid die in wezen zelfverheffing was, zijn ijdélheid die zich in het gewaad van de deemoed kleedde. En inderdaad is wat Van Eeden schreef wel eens ergerlijk en prikkelen zijn uitlatingen soms tot fel verzet. Maar wie zal ooit kunnen peilen wat er in dat ene jaar van duisternis aan zijn ziel is ge beurd, wie zal ooit weten hoeveel strijd daarin gestreden en hoeveel leed daarin geleden is? En nis Van Eeden uit die strijd niet ongedeerd en niet ongeschonden is teruggekeerd in het leven, wie waagt het daarom de staf over hem te breken? P. H. Schroder

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 13