Centraal Museum te Utrecht Moderne kunst in PALMPASENVIERING, een mengsel van heidense en christelijke tradities De dichter en prozaïst Jos Vandeloo OP PALMZONDAG wordt door de Chris tenen het feit herdacht dat Jezus, kort voor zijn dood, een feestelijke intocht hield te Jeruzalem, de hoofdstad van Pa lestina, bij welke gelegenheid de me nigte Hem met palmen toewuifde, bij wijze van eerbetoon. Op folkloristisch ge bied is er nog maar weinig te bespeuren van de volksgebruiken op Palmzondag. Met uitzondering natuurlijk van de kerke lijke viering. Maar onze voorouders stel den zich lang niet tevreden met de ker kelijke viering. En omdat men heden ten dage allerwegen probeert de folkloris tische viering van Palmzondag weer in het leven te roepen is" het misschien wel aardig nog eens het een en ander hier over op te halen. Vroeger noemde men de zondag voor het Paasfeest „palm- paeschendag". Later werd deze bena ming verkort tot „palmdach", hetgeen onze voorouders uit de veertiende eeuw echter nog te omslachtig vonden, waar op zij deze feestdag slechts aanduidden met „palm". Hun nakomelingen vonden dit weer te vaag en maakten er „palm zondag" van, zoals deze herdenkings dag ook thans nog op het kalenderblad staat aangegeven. Een beeld uit het zestiende-eeuwse Amsterdam. Terwijl de dienstmaagd het oude verkoopstertje betaalt, rennen de kinderen met hun palmstokken naar huis, waar hun moeder op het bordes staat te wachten. DE PALM HAD VROEGER een bijzondere betekenis. Zij gold als zinnebeeld van overwinning, waarschijnlijk omdat de palmboom hoog en recht opgroeit. Ook nu nog ziet men in oosterse landen in de palm het zinnebeeld der overwinning. Bovendien hechten de katholieken nog een andere betekenis aan de palm, namelijk dat palmtakken, welke op Palmzondag door de priester gewijd zijn, in huis, beschermen tegen ongeluk en ziekten, het inslaan van bliksem en dat, wanneer men ze op de akkers plant, de veldvruchten overvloediger zullen bloeien. In bijna elk katholiek huisgezin ziet men dan ook een palm takje achter het crucifix gestoken. Men hangt een gewijd palm takje ook wel in de stal om het vee tegen ziekten te beschermen. VROEGER in de veertiende eeuw had in verscheidene steden, bijvoorbeeld Amsterdam en Antwerpen, een processie plaats welke palmprocessie of ezelsrit werd genoemd, waarvan de Heiland het middelpunt vormde. Jezus werd daarbij voor gesteld door een beeld, omhangen met een kostbare mantel, de kostbaarste die men kon krijgen. Dit beeld werd geplaatst op een, op rollen staande, ezel zodat het gemakkelijk verplaats baar was. Het was natuurlijk geen echte ezel, maar een houten, zoals ook het Christusbeeld van hout was. Zo trok de processie door de straten, waarlangs vrouwen, mannen en kinderen Een oude gravure van een „Jeruzalemtocht" waarin een houten Christusbeeld werd voortgetrokken door Jeruzalemvaarders, mannen die een bedevaart naar Jeruzalem hadden gemaakt. In hun hand hielden ze „Jeruzalemveren"palmtakken. de palmpaas te danken aan de omstandigheid dat de haan door zijn gekraai het anbreken van de dag aankondigt, bekend 'maakt dat het licht de duisternis overwint. Vermeld moet worden, dat het haantje ook wel eens vervangen werd door een zwaantje. De reden hiervan kan men vinden in het feit, dat de zwaan bij onze voorouders vereerd werd als de Godin van de lente. ZOALS REEDS GEZEGD, was de krakeling een belangrijk element in de palmpaas. De krakeling is-een koekje, dat oor spronkelijk de vorm had van een cirkel, een soort kerstkransje; het werd door onze heidense voorouders gezien als het zinne beeld van de zon, welke zij als een godheid vereerden. Later werden in de ring spaken gebakken, waardoor het de vorm kreeg van een wiel. Een wiel namelijk van de zonnewagen, waarmee men vroeger meende dat de zonnegod langs de hemel vloog. Toen men later de betekenis niet meer begreep is de tegenwoordige vorm ontstaan. De krakeling hoort dus in de palmpaas thuis, als symbool van de lente, de overwinning dus van de zomer op de winter. TENSLOTTE NOG enkele rijmpjes, welke de kinderen zongen, als ze op Palmzondag met hun palmpaas door de straten trokken: In Twente zong men: Haantien op een stokkien. Biet maar van mien brokkien, Biet maar van mien stukkien bróód, Morgen is mien haantien dood. En in Zutfen: Haantje op een stökske, Met je rood, rood rökske, Geeft het. haantje een stukske brood. Anders gaat mijn haantje dood. Een aantje op een stokkien, Biet maar van mien brokkien. Geef mien een stukkien brood. Aanders gait mien aantien döod. En overal elders: Palm, palm Pasen, Hei Koerei! Hei Koerei! Nog een zondag dan hebben v Een ei is geen ei, Twee ei is een ei, Drie ei is het rechte ei. Ben van Brabant ENKELE DAREN GELEDEN was in het Centraal Museum te Utrecht de col lectie Europese kunst van het mu seum van Sao Paulo te zien, een zeer fraaie collectie, met werk van Goya. Een museum als dat te Sao Paulo is een novum voor Zuid-Ame- rika. Regelmatig ontvang ik uit Brazilië het tijdschrift Modulo, dat zich vooral met de nieuwe archi tectuur bezighoudt, die een wel zeer bijzondere is. Men bouwt in Brazilië een geheel nieuwe stad, Brazilia, die van een ideale vorm kan worden. In 1946 exposeerde de schilder Candido Portinari te Parijs. Reproducties van zijn werk maakten mij het succes ervan dui delijk. Onlangs zagen we in het Stedelijk Museum te Amsterdam het werk van de tot Braziliaan ge naturaliseerde Segall, die van groot belang is voor een ontwikkeling van eigentijdse schilderkunst in Brazilië. DIT ALLES maakte me wel nieuwsgie rig naar de tentoonstelling van moderne Braziliaanse kunst, die tot 15 mei in het Centraal Museum te Utrecht wordt ge houden. De expositie begint met werk van genoemde Portinari,die in zijn land als een der belangrijkste figuren geldt. Goed herinner ik me nog hoe indertijd bij een persrondleiding in het Stedelijk Mu seum te Amsterdam op de vraag van een mijner collega's, of het geen zin had Por- tinari's werk, dat in Parijs geëxposeerd werd, naar ons land te krijgen, door de directeur geantwoord werd dat hij niet van „Picassisten" hield. Jammer van deze merkwaardige vergissing, want graag hadden we meer nog van Portinari ge zien dan er thans vertoond kan worden. Want in Portinari's werk ontmoeten we het duidelijkst wat we op zo'n tentoon stelling verwachten: het andere, het van een ander land getuigende, zoals we dat ook vinden in het werk yan Djanira da Motta e Silva, dat misschien niet groots genoemd mag worden, maar in ieder ge val van het eigen land vertelt. Verder is in ieder geval ook verschillend van de kunst uit ons - Westen het werk van de in zijn land zo gewaardeerde Emiliano di Cavalcanti. Segall is hier ook vertegen woordigd, zij het alleen met grafisch werk. dat toch nog sterk Europees is. Op zijn expositie in het Stedelijk Museum hebben we echter kunnen zien hoe hij in het nieuwe klimaat veranderde. Er is mis schien ook iets land-eigens te zien in het naïeve werk van Elisa Martins da Silvei- ra en wat grafiek van anderen. MAAR VERDER kenden we het meeste van het in Utrecht geëxposeerde al lang, zij het dan dat het uit andere handen kwam. Men schildert in Brazilië ook ab stract op de daarvoor verschillende gel dend schijnende wijzen. Wie er voor voe len kan wordt misschien geboeid nog door een kleine variatie op het reeds bekende. Volgens de voorzitter van het Museu de Arte Moderna do Rio de Janeiro, waaruit deze collectie stamt, wordt ons voor het eerst een totaalbeeld der Braziliaanse kunst geb.oden. Het is moeilijk te geloven, maar indien het zo is dan is het met die kunst toch wel wat pover gesteld. Dan hebben de enkele groten in dit gezelschap als Portinari en Di Cavalcanti nog te wei nig invloed gehad. Nu is deze collectie samengesteld uit 'wat er de laatste drie of vier jaren ontstaan is. Dat lezen we ten minste in de inleiding tot de catalogus. Het komt mij wat naïef voor te menen in een dergelijk kort tijdsbestek het be langrijkste te kunnen ontmoeten, dat in een land gemaakt wordt. Typerend leek me ergens in deze -inleiding van de heer Carlos Flexa Ribeiro, hoogleraar in de kunstgeschiedenis en esthetiek aan de Universiteit te Rio de Janeiro, het spre ken van „nonabstracte schilderkunst". Op goedige wijze wordt de kunst, die we het langste kennen, een dure naam verleend. Bij het organiseren van deze tentoonstel ling heeft men werk uitgezocht bij kun stenaar die zich volledig ontplooid hebben. Naast Portinari en Di Cavalcanti zijn er dan nog enkele anderen, die „voortreffe lijke stukken op het gebied der nonab stracte schilderkunst" hebben geschil derd. Maar omdat ze toch in de minder heid zijn, begin ik te geloven dat de ont plooiing van een nonabstract schilder op meer moeilijkheden stuit. MEN DIENE TE BEDENKEN dat Bra zilië aan het begin staat van een ontwik keling. Een halve eeuw geleden gold ex- een uit Europa overgenomen academisme. Bij een bezinnen op eigenheid kon men niet uitsluitend steunen op eigen, oudere kunst of folklore bij een volk van zo ge mengde afkomst. Toen door schilders als een Segall en anderen een nieuw ver gezicht was geopend stond men voor een keuze uit velerlei uitdrukkingsmogelijkhe den. Blijkbaar heeft de meerderheid der officieel gewaardeerde kunstenaars de non-figuratieve schilderkunst als de ex pressievorm van deze-tijd. gezien. Maar wat is hun werk vervelend! Misschien heeft Portinari, gezien de tenen van en kele figuren in zijn werk hier, naar Pi casso gekeken. In een bezinnen op eigen waarden ligt het nogal voor de hand de Spanjaard als vooi'beeld te nemen. Hij heeft echter meer eigens te vertellen dan bepaalde hier vertegenwoordigde Stijlvol gelingen dat hebben. Het hier vertoonde van zijn hand heeft buiten die tenen ove rigens verder niets met Picasso te maken. Bij Portinari heeft gewerkt de schilderes Teresa Nicolao. En haar non-figuratieve werk was mij het aantrekkelijkst onder de andere voorstellingsloze zaken. Men ontmoet verder beeldhouwkunst, die aan mijn ervaringen weinig toevoegde. Bruno Giorgi is de duidelijkst figuratieve beeldhouwer. Boeiender vond ik het werk van Maria Martins. Een aan deze exposi tie toegevoegde zaal volkskunst is een der interessantste delen van het geheel. Bob Buys Illlllllilllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllll!lll||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||l!li!lli.!llli;il!!i;'il!!fn!llll!lllllllllllllllllllllllllllllllll MET HET WERK van Jos Vandeloo maakte ik voor het eerst kennis in een door Anton Coolen ingeleide bundel kor te verhalen van zeven Vlaams-Limburgse jonge schrijvers, „Mensen strijden elke dag," die in 1954 bij de uitgeverij A. Man- teau n.v. te Brussel verscheen. De vertel ling van Vandeloo was niet de opvallend ste van het zevental, maar er was iets in, dat me op slag voor deze jonge auteur innam: de gespannen tegenstelling tussen zijn zakelijk-noterende stijl en de inhoud. Die ingehouden stem. die al het mogelij ke deed om elke trilling van veront waardiging, opstandigheid, angst en ver langen te verbergen, verried onmisken baar dat het Vandeloo bittere ernst was met hetgeen hij te zeggen had. Zijn ver haal van een stakende mijnwerker, die bij „een mcident" werd gedood door een Poolse werkwillige en van de zoon van de eerste, die ondanks zijn haat de zoon van de tweede tijdens een mijnramp redt, ivas bedoeld als een parabel: „Ons mijndorp is een beeld van Europa in zakformaat." De zedelijke wanorde, die mei het uitbre ken van de tweede wereldoorlog losbarst te, is voor Vandeloo een obsessie. Hij ziet de wereld ontwricht, onttakeld, vergiftigd door een gewetenloze onverschilligheid, het leven ommuurd door een blinde bun- kerwal van onverstand, onbegrip, harte loosheid, botheid. Zijn latere dichtbundel „Woorden met doofstommen" (eveneens, als zijn overige wexk, verschenen bij Manteau) signaleert met de titel al zijn beduchtheid niet te zullen worden ver staan, niet te zullen worden gelóófd in de dringendheid van zijn woord. Dat dwingt hem om zó te spreken, zó te dichten dat men hem móét, hem zal horen. Hij zoekt beelden die treffen, de toon die snijdt, het woord dat brandt en voelt zich desondanks onmachtig om met dat woord en die toon en dat beeld het uiterste te zeggen van zijn angst en zijn verlangen naar een an der mens-zijn, een redelijker, een beetje menselijker en een beetje waardiger we reld. Dat tasten naar expressievormen voor gewaarwordingen en gedachten, die in geen eeuwen zo onthutsend, chaotisch en levensvijandig waren als in dit voor het mensdom beslissende tijdvak, brengt Jos Vandeloo als dichter in de nabijheid van de experimentele dichters en het sur realisme. Hij noemt zijn woorden beurte lings woordspoken, celwoorden, fagade- woorden, vuu.rwoorden en ivoekert ermee om door de angstmuur heen te breken naar een poëzie die weer vrij-uit zuivere lucht kan ademen, dat wil zeggen: naar een bevrijding van de doodsdreiging, die hem in het beeld van de stad. dit „stenen moe ras," deze „ruïne van Sybaris," nasluipt als een onzichtbaar monster. Hij dicht, zou men kunnen zeggen, naar een verlossing toe, niet ten bate van zichzelfT niet om der wille van het dichten, maar als dichtend mens, die zich uit mede-verantwoordelijk heid van het hem gegeven medium van de taal bedient om het ergste te verhoeden. DEZE BUNDEL „Woorden met doof stommen" was belangrijker voor de the matiek van zijn verzen dan voor de poë tiek. Maar voor mij was er iets ontroe rends in dat nog hulpeloze tasten naar het beeld dat heel deze verschrikking zou kunnen verbeelden, naar het woord dat al zijn verlangep zou kunnen verwoorden. Er zijn ongetwijfeld jonge dichters, die het moderne taalinstrument der beeldassocia ties met heel wat meer raffinement be spelen dan Jos Vandeloo. Maar hun zelf verzekerdheid, hun meer geavanceerd doordringen in een terra incognita van de menselijke woorden, wordt overtroefd door de oprechte twijfel van deze jonge Vlaming aan de toereikendheid van zijn (Voor vervolg zie pagina 2) stonden, die met palmen wuimden en „Hosanna" riepen. Het was een bijzondere eer de ezel voort te mogen trekken. Dat was niet zómaar aan iedereen gegund. Zij die de ezel voort trokken moesten van onbesproken gedrag zijn. Meestal waren het Jeruzalemvaai'ders, aanzienlijke personen die een bedevaart hadden gedaan naar het H. Graf in Jeruzalem. Achter het beeld volgden twaalf oude mannen, die de twaalf apostelen moesten voorstellen. Zo trok men dan naar de kerk, waar de palmen op een hoop werden geworpen en daarna door de priester ge zegend. Waarna ieder een palmtakje nam en er mee huiswaarts keerde. Deze processie wordt nog jaarlijks gehouden in het Belgische plaatsje Hougaerde in de provincie Brabant. Deze jaarlijkse processie wordt georganiseerd door „Het Genoot schap der Twaalf Apostelen". „Rijstdorsers" van Djanira da Motta e Silva (foto hierboven). Museum voor moderne kunst te Rio de Janeiro (foto hieronder). DE ZOGENAAMDE PAASPALM mogen we vooral niet ver geten te memoreren, zeker niet omdat dit voorwerp op som mige plaatsen nog in ere is. Omdat de palm het zinnebeeld van de overwinning is, kan men begrijpen hoe de eigenaardige ge woonte ontstaan is, dat de kinderen vroeger op Palmzondag een „Palmpaasch" kregen en daarmee langs de straten liepen. Ook nu gebeurt dit nog in enkele streken en dorpen. De „palm paasch" als zodanig heeft niets te maken met Palmzondag. Daarvoor moet men terug naar de oud-Germaanse tijd, toen de „palmpaas" gezien werd als zinnebeeld van de komende lente, een feest dat gevierd werd op de later door de Christenen ingestelde Palmzondag. Het feest van de overwinning van het licht op het duister, van de zomer op de winter. IN DE PLAATS van het palmboompje, welk in de oude tijden werd rondgedragen, kwam later een stok, versierd met palm- mm, f groen, slingers, diverse figuren, enzovoorts. Iedere streek had ||P||ÊÊi&Êmify. v zijn eigen palmpaas en dienovereenkomstig een andere naam. - wM&Msmk Om er enkele te noemen: palmstok, palmhout, haantjepik, zwaantje en krakeling. De slok had natuurlijk de vorm van „Cangaceiro" van Candido Portinari (1958) een boompje, anders konden er de versierselen niet in gehangen worden. Behalve versierselen hingen er ook nog diverse ver snaperingen in, bijvoorbeeld sinaasappelen, gebak, snoep, kren ten en niet te vergeten krakelingen, wel het belangrijkste pro- dukt in de Palmpaas. Boven op de palmpaas werd een haantje geplaatst, vervaardigd uit deeg. Dit haantje hééft zijn plaats op

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 13