VOOR JULLIE
Schaken
Bridge
Dammen
if
SS
if
1
i
PIP ZOEKT DE PAASHAAS
ZATERDAG 9 APRIL 1960
Erbij
PAGINA VIER
Vorig maal citeerden wij Hans Kmoch
uit diens boek: „De Kunst der Bauernfüh-
rung", zulks naar aanleiding van Tal's ex
periment in zijn derde partij tegen Botwin-
nik (1) e4 c6 2) Pc3 d5 3) Pf3 Rg4 4) L3
Rf3: 5) gf3:), waarmede hij de zeer slechte
pionnenconstellatie e4f2f3h3 aan
vaardde.
Het grote bezwaar schuilt in de zwakte
van veld f4. Wanneer Zwart daar blijvend
een paard weet te posteren, krijgt hij over
wegend spel. Om dit doel te bereiken is
het gewenst, zo mogelijk de witte stukken
af te ruilen, welke veld f4 kunnen aanval
len, dus de witte dameloper en de witte
paarden. Wit gaat dan lijden aan zwakte
van de zwarte velden, hetgeen Kmoch met
een aan het Grieks ontleende term „me-
lanpenie" noemt. Deze „melanpenie" wordt
in het bijzonder onaangenaam, wanneer
wit bovendien een slechte koningsloper
Treeft. Gesteld dat Zwart een pion heeft op
e5, dan wordt de witte koningsloper gehin
derd door zijn eigen, op e4 en f3 gefixeerde
pionnen. Voorts noemt Kmoch zwakte van
de witte velden „leukopenie" (vergelijk de
term „leukaemie", een ziekte in verband
met witte bloedlichaampjes).
De schaker, die zich dit soort begrippen
en kenmerken eigen maakt, kan veel snel
ler dan anderen in een praktische partij
een verantwoord plan maken.
Een sprekend voorbeeld van de bezwa
ren, verbonden aan Tal's pionnenconfigu-
ratie in verbinding met de slechte loper
en leukopenie levert onderstaande partij-
phase uit de ontmoeting UnzickerBhend
(München 1954).
Zwart: BHEND
P«XXX»aOC>rCWDOOOCrorX>^30COOOpCCCO:
voorkomen. Maar strategisch is de zwarte
stelling nu hopeloos geworden. Zijn loper
is slecht, zijn pionnenstand versplinterd
en bovenal lijdt hij aan ernstige leukopenie.
De velden f5, d5 en c4 zijn ideale plekjes
voor het witte paard.
7) Talxa4 Ra5—b6
8) Pf3—h4
Nu kan niets het paard meer tegenhou
den op weg naar voormelde velden.
8) De7—d7
9) Ph4—f5 Kg8h7
10) Pf5—e3
en wit's strategisch doel is volledig bereikt.
De velden c4d5—f5 liggen voor zijn paard
open. Zwart probeerde nog het pionnen-
offer c5c4, maar na 11) Pe3xc4 ging hij
spoedig ten gronde.
Een leerzaam staaltje van hogere
schaakstrategie, slechts overtroffen door.
Tal's met alle strategie spottend combina-
toir genie!
Mr. Ed. Spanjaard
MOEILIJK SPEELPROBLEEM.
Blijkens diverse reacties, zijn de speel-
probleempjes die wij de lezers de vorige
week voorgelegd hebben, bijzonder in de
smaak gevallen. Het lijkt dan ook het
goede ogenblik, om u thans eens te con
fronteren met een echt lastig praktijk
probleem. De nadruk wordt gelegd op
,.p r a k t ij k", want dit vraagstuk kwam
niet alleen in de praktijk voor, het is naar
mijn mening ook met de beperkte bedenk
tijd die men aan de bridgetafel heeft, wel
op te lossen:
H V 6 4
A 4
6.AHVB83
In de praktijk zullen we mogen aan
nemen, dat de oostspeler troefaas niet
heeft; had hij die wel, dan is het zéér on
waarschijnlijk, dat hij de schoppenheer
niet genomen zou hebben.
Praktisch houden we dus rekening
met de mogelijkheid, dat west schoppen
aas met één kleine, dan wel schoppenaas,
met de boer en een kleine kaart heeft ge
had.
Speelt zuid dus troef door van tafel
(noord) dan gaat hij al onmiddellijk down,
wanneer west troef aas-boer-2 heeft ge
had (zoals in de praktijk).
Het spelen van 3 malen ruiten geeft
winst als:
le. West troef aas-boer-2 had, doch óók
3 ruitens daar zuid de 3e ruiten kan
introeven en troef kan spelen;
2e. West twee troeven had (Aas-2) en
óók slechts 2 ruitens, zodat west de 3e
ruiten weliswaar kan overtroeven, doch
dat met troefaas moet doen.
Nemen we nog in beschouwing het feit,
dat de praktische kans aanzienlijk is, dat
juist met schoppen A-B-2 de westspeler
de eerste sla£ (van zuid uit gespeeld) zal
laten lopen, dan komen we tot de slotsom,
dat speelwijze B) de meest kansrijke
is. Het kan natuurlijk gebeuren, dat oost
toch troefaas-tweede had en dat west de
3e ruiten met troefboer introeft. Als oost
zó goed tegenspeelde, laten wij hem dan
de eer gunnen ons down gespeeld te
hebben!
DE BRIDGEVRAAG VAN DEZE WEEK.
Zuid gever, NZ kwetsbaar. Zuid past,
west 1 harten, noord doubleert (informa
tie), oost 1 schoppen wat moet zuid
thans doen met:
A 9 8 6 6 5 OH 10 75 4» 10 94
Antwoord elders op deze bladzijde.
holland. Wit aan zet speelde 44-39, doch
na 24-29 33x24 19x30 kon zwart aan ver
lies ontkomen. Na afloop toonde Roozen-
burg de volgende geforceerde winst aan.
Wit: UNZICKER
Zwart staat niet prettig, maar het is nog
geenszins eenvoudig, daarvan te profiteren.
Wit vindt echter een diepe combinatoire
afwikkeling, welke hem een positioneel
glad gewonnen stelling bezorgt.
1) Pa3—c4 Pc6a5
Er dreigde zowel Pc4e3f5 als pion
winst op e5.
2) Pc4xa5!
Inleiding van bedoelde afwikkeling,
welke de leukopenie van zwart blootlegt.
2) Rb6xa5
3) Rd5xb7!
Ook de zwarte loper der witte velden
moet verdwijnen.
3) Tb8xb7
4) d4xe5 d6xe5
5) Rh4xf6ü
Het laatste lichte zwarte stuk. dat de
witte velden kan bestrijken, wordt geëli
mineerd, waarbij zwart om tactische gron
den met de pion moet terugslaan. Na 5)
Df6:? 6) Dd5 Db6 7) Ta4: wint wit n.l.
een stuk.
5) g7xf6
6) Ddld5! c7c5
Alweer gedwongen, om stukverlies te
4» 10 9 8 7 3
985
O 6 2
A H 7 2
NZ hebben het goede, scherpe eindcon-
tract bereikt van 6 schoppen, te spelen
door zuid.
West is in slag 1 uitgekomen met har
tenheer en deze voor zuid onaangename
uitkomst, dwingt hem onmiddellijk kla
verenaas en klaverenheer te spelen
waarop beide tegenstanders bekennen en
waarop in noord natuuiTijk harten 4 weg
gegooid wordt. Hierop speelt zuid schop
pen 10, west speelt de schoppen 2 bij, in
noord wordt natuurlijk schoppenheer
gelegd en bij oost valt de schoppen 5.
Hoe moet zuid verder spelen? Zoek
eerst zelf eens de oplossing, lezers, alvo
rens verder te spelen.
Oplossing: Dit is nu zo'n typisch geval
waarin de leider (zuid) verschillende
kansen tegen elkaar moet afwegen. Er
is géén weg, die met zekerheid naar winst
leidt er zijn slechts enkele mogelijk
heden, waaruit zuid de beste moet kiezen.
De twee in aanmerking komende speel
wijzen zijn:
A) Schoppen uit noord doorspelen,
hopende dat deze kleur bij de tegenpartij
2:2 verdeeld valt;
B) Drie malen ruiten spelen uit noord,
hopende dat de tegenspeler die troefboer
heeft, óók 3 ruitens bezit, zodat het zuid
gelukt aan slag te komen om (eventueel)
wéér troef naar noord toe te spelen.
Dat met weinig materiaal een bijzonder
fraai effect kan worden verkregen, leert
ons het miniatuurtje wat ex-wereldkam
pioen P. Roozenburg ons afstond. In een
contactloze stelling treedt een geestige
overrompelende winst op. De auteur stelde
dit samen naar aanleiding van de partij
Boni-Verhoeven om het kampioenschap
van Nederland 1957.
Zwart-.elf stukken op 7, 9, 12, 14, 13, 17,
19, 23, 24, 25, 26.
Wit elf stukken 16, 32, 33, 34, 36, 38, 40,
43, 44, 48 en 50.
Wit aan zet forceert winst: 1) 43-39. Er
dreigt 36-31 26x28 en 33x2.
Op 17-21 16x27. 23-29 34x23 19x37. 27-21
26x17 en 38-32 wint.
Op 24-29 33x24 19x30. 38-33 en zwart moet
26-31 offeren om de damzet met 36-31 26x28
33x2 te voorkomen.
Nu volgt een fraaie combinatie als zwart
denkt zich te redden met 17-22. Deze af
wikkeling gaat als volgt:
1) 43-39 17-22? 2 36-31 26x28. 3) 38-32
28x37. 4) 33-29 24x33. 5) 39-8 13x2. 6) 48-
H. W. Filarski 42 37x48. 7) 40-35 48x30. 8) 35x4. Voor
eindspelliefhebbers is het misschien nog
mogelijk remise uit de stand te halen.
Zwart 5 stukken op 2, 7, 14, 23, 25. Wit
16, 44, 50, dam op 4, Zwart aan zet 7-11
16x7 2x11 of ineens 23-28 oprukken.
We zien graag studies tegemoet.
m
m
m m
m m
9
m
m m
9
m w
m
m
w
mm
w m
m
m m
m
w m
Wit aan zet forceert winst door: 1) 16-11
7x16. 2) 26-21 plotseling verloren. Op 10-14
of 10-15 of 8-12 of 13. 3) 33-28 23x32. 4)
37x38 16x27. 5) 38-32 27x38. 6) 39-33 38x29.
7) 34x5 of 3. Een juweeltje.
De partijstand, ook van Roozenburg,
ontdekte de DCY-voorzitter als toeschou
wer in de hoofdklasse competitie Noord-
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
CURIOSITEITEN UIT DE HISTORIE VAN HET BOEK
Een leerzaam overmachtseindspel deed
zich voor in de 8e ronde van het toernooi
K. v. N. 1960 tussen Bergsma (wit) Huis
man (zwart). Stand na de 47e zet van wit:
zwart 7 stukken op 3, 6, 10, 14, 15, 17, 21;
wit 7 stukken op 24. 25, 28, 30, 31, 35 en 48.
Zwart aan zet 6-11, waarna wit een uit
stekende kans miste om met 31-26 direkt
voordeel te behalen. Leuk is te onder
zoeken dat 11-16, 28-22 en 21-27, 28-23 voor
wit wint.
Na 6-11 vervolgde wit 48) 48-42? waarna
zwart met 14-19. 49) 24x13 3-8. 50) 13x2
21-26. 51) 2x16 26x48 zich tegenkansen
schepte om remisekansen te behouden.
Toch is het leerzaam om te volgen op
welke wijze Bergsma won.
Stand: Wit dam op 16. Vier stukken op
25, 28, 30, 35, zwart dam op 48. Drie stuk
ken op 10, 15, 17.
52) 30-24 10-14. Mogelijk dat 16-38 thans
snel wint. 53) 16-7 48-26. 54) 7-18 26-48.
55) 18-45 17-21. 56) 28-23 14-20. 57) 25x14
48-25. 58) 24-19 25x3. 59) 19-13 3-14 60) 23-
18 21-26. 61) 13-8 26-31. 62) 8-3 14-37. 63)
45-29 31-36?
Indien zwart 37-23 speelt is de stand
direct remise. Op 3-12 23x40 en 31-37.
Na 31-36 forceerde na 64) 29-47 37-19. De
overmachtsstelling en won. De dammers
spelen te automatisch. 65) 18-12 19-5. 66)
12-7 5-46. 67) 7-2 en zwart geeft op. Wit
bouwt de volgende stand op Wit stuk op
24. Dammen op 25, 35, 47. Zwart op de
hoofdlijn dam en twee stukken op 15 en
36 en de winststand is bereikt.
B. Dukel
MOEDER DE GANS had het niet slecht
gedaan, Robinson Crusoe overtrof haar
met glans, Ivanhoe verging het nog beter,
Oliver Twist en David Copperfield braken
alle records, maar toen Oom Tom ver
scheen werd er voor het eerst in de ge
schiedenis van de wereldlitteratuur met
miljoenen gegoocheld en nu, ruim honderd
jaar later, is het boek nóg een fantastisch
succes. Oom Tom dankte zijn ontstaan
aan bet feit, dat de predikantsvrouw Har
riet Beecher Stowe op een warme zomer-
zendag in het jaar 1850 haar gedachten
niet bij de preek van haar man kon hou
den Zittend in haar kerkbank dacht zij na
over het boek, dat zij al lang van plan
was te schrijven- een geromantiseerde
aanklacht tegen de slavernij in de Ver
enigde Staten. En plotseling, terwijl domi
nee Calvin E. Stowe's stem onafgebroken
voortgalmde, wist zij precies hoe dit boek
zou worden! Het hele plot zat opeens in
haar hoofd, ze zag alle figuren voor zich.
ze wist hoe het verhaal beginnen moest
en had ook het dramatische slot gevonden,
Nog diezelfde middag begon ze te schrij
ven.
EEN PAAR MAANDEN later, lang
voordat het manuscript was voltooid, be
gon het Washingtonse weekblad „National
Era" reeds met de publikatie van Harriet
Beecher Stowe's feuilleton Uncle Tom's
Cabin". Elke week moest de schrijfster
een nieuwe aflevering gereed hebben en
dikwijls werkte ze tot diep in de nacht,
want overdag moest ze zorgen voor haar
vijf kinderen. Zittend aan haar keuken
tafel leefde ze zó mee met de figuren van
haar roman, dat ze dikwijls snikkend de
pen moest neerleggen. Na de dood van
kleine Eva te hebben beschreven was ze
zo overstuur, dat ze twee weken het bed
moest houden. „Het was of ik één van
mijn eigen kinderen had verloren",
schreef ze later.
INMIDDELS trachtte Harriet's zuster
de uitgeversfirma Philips, Samson
Company te Boston te bewegen „Uncle
Tom's Cabin" later in boekvorm uit te
geven. Maar deze uitgevers hadden grote
belangen in de zuidelijke staten van Ame
rika en weigerden uit vrees hun klanten
daar te verliezen. Ze zullen zich later wel
de haren uit het hoofd hebben getrokken.
Het was de jonge, pas beginnende uit
gever John P. Jowett, die met de miljoe
nen zou gaan strijken. Hij wilde eerst met
Harriet een fifty-fifty contract maken als
zij de helft van de produktiekosten van
het boek zou dragen. Maar op advies van
een huisvriend, senator Philip Greeley,
weigerde de schrijfster het risico van de
uitgave te delen. Zij kreeg toen een royal
ty van tien percent en miste daardoor een
fortuin, zoals later zou blijken.
Jewett had geen idee hoe groot het boek
zou worden. Hij had aanvankelijk gere
kend op een dun werkje, dat hij goedkoop
op de markt kon brengen en toen hij
merkte, dat na zes maanden het eind van
het feuilleton nog maar steeds niet in zicht
Een boek dat een
oorlog verwekte
kwam, geraakte hij in paniek. Harriet kon
met hem meevoelen en stelde aan de
„National Era" voor nu maar eens een
punt aan het verhaal te draaien. Ze kon
in het volgende hoofdstuk Oom Tom mak
kelijk laten doodgaan, schreef ze aan de
redacteur. Deze echter besloot de beslis
sing over te laten aan zijn lezers. Op een
voorzichtig gestelde zinspeling, die er op
wees, dat het einde van het feuilleton
mogelijk in zicht was, kreeg de „National
Era" een overweldigende stroom reacties,
waaruit duidelijk bleek, dat niemand ge
noegen wenste te nemen met een prema
tuur overlijden van Oom Tom. Dit is waar
schijnlijk de enige maal, dat de lezers zelf
hebben beslist over de lengte en de com
positie van een wereldberoemde roman!
TOEN „UNCLE TOM'S CABIN" einde
lijk in boekvorm op de markt verscheen
was de eerste druk van vijfduizend exem
plaren binnen een week uitverkocht. De
acht persen van Jewett's drukker moesten
gedurende het gehele volgende jaar dag
en nacht blijven draaien om aan de enor
me vraag te kunnen voldoen.
Een van de eerste exemplaren, die van
de pers kwamen, schonk Harriet aan se
nator Greeley, die haar het royalty-con
tract had aangeraden. Greeley begon het
boek in de trein van Boston naar Wash
ington te -lezen en spoedig snikte hij het
uit. Hij besefte, dat hij de aandacht van
zijn medereizigers trok, maar hij kon het
boek niet wegleggen, noch ophouden met
wenen. Daarom stapte hij onderweg maar
in Springfield uit de trein, nam een kamer
in een hotel en las en huilde de hele nacht
verder.
Zoals het Greeley verging, verging het
ook de meeste andere lezers. Het gevolg
was een ongeëvenaarde verkoop van drie
miljoen exemplaren in de Verenigde Sta
ten.
MAAR IN HET BUITENLAND was het
succes nog groter. In veertig verschillende
talen werd Harriet Beecher Stowe's ro
man vertaald en overal ter wereld was
„l'Oncle Tom", „Tio Tomas", „Wuya To-
masza", „II Zio Tom", .Ewyrth Twm"
of hoe de titelheld nog meer genoemd
mocht worden op slag een bitter beweende
en teder beminde figuur.
Er zijn vele schattingen gemaakt om
trent de totale wereldoplage van dit werk.
Zesenhalf miljoen is aan de lage kant
Zo'n wonder was nog nooit vertoond en
het is te begrijpen dat de godsvruchtige
en bescheiden schrijfster later verklaarde,
dat het God's hand was, die dit werk ge
schreven had. Iets wat Kathleen Winsor,
wier „Forever Amber" ook een miljoenen
oplage ..bereikte, haar zeker niet na zal
durven zeggen.
„UNCLE TOM'S CABIN" vestigde de
aandacht van heel de wereld op het sla-
venprobleem in Amerika en heeft veel
bijgedragen tot het ontstaan van de bur
geroorlog in de Verenigde Staten. Toen
Harriet in het midden van die oorlog Pre
sident Lincoln bezocht, begroette deze
haar met de woorden: „Zo, bent 'u nu de
kleine vrouw, wier boek zo'n grote oorlog
heeft veroorzaakt?"
De litteraire waarde van „Uncle Tom's
unapiuaijeq apqaS ap /^O
usqqaq sjftppaouuaA pao§ ;aiu si VS I
uba poq uaa -uaijjeq jeeu uadoi uauunif
ai ëdtA uio 'ipaiq anaijj aip suaddoqos
auiajjj aaM; pjaaqjooA fiq do jffipuieu
ipaiq „qostSoioqo/fsd" puieeuaSoz suaa
ïeSou fitaeduaSat ap arjeniis azap ui }Ep
-uio 'uajajqnop pinz laoui [ejooa 'ueeJ? ua;
-ma z jo uaaaABpj z -ibbu qooi fiq iez ucp
'ipais ;aiu anapiuaddoqos ap pjoou ïjaajj
•peq uapoqag uaddoqos r saapue (pinz)
Ctq ;ep ijaaguBE fiq apauneeM 'uajajqnop
;soo uea poquaddoqos x }aq uioaeep ;aoui
pinz 'U39M 3iJa;s Ct.ia jnaiij agoq a j a p u e
ap aapaaatqnop ap }Bp ijaaguEE 'CijJBd
-uaga} jap (poquajasq jo -uaddoqos) aiiapf
agoq uaa do ua.iaiqnop jaiieuuojui }Ep
'aaiouud puaijaa uaauiagfB uaa si ^ajj;
'0VVHA30CIIHH
asxfnaM3A\ ao aaooMXNv
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
Cabin" is gering, maar er was slechts één
blad, dat dit kort na het verschijnen van
de roman durfde te erkennen. De New
Yorkse „Literary World" noemde het boek
„neither fish nor flesh, nor yet good red
herring" en kende het alleen enige waarde
toe als een handboek voor weggelopen sla
ven. We mogen echter niet vergeten, dat
alle fouten van deze roman te veel
gepreek, sentimentaliteit, melodramatiek
in de laatste helft van de vorige eeuw
door velen juist als grote deugden werden
beschouwd. Voorts konden Harriet's tijd
genoten zeer waarderen, dat de schrijfster
in haar eenvoud volkomen oprecht was en
heel haar brave, Christelijke ziel in haar
geschrift heeft gelegd.
OOK WIJ, die thans „Uncle Tom's Ca
bin" niet meer tot de litteraire meester
werken kunnen rekenen, mogen gerust
respect hebben voor Harriet Beecher Sto-
we's prestatie. Zesenhalf miljoen is' niet
zo'n klein beetje! Pas in 1936 verscheen
er een boek, dat het Amerikaanse ver
kooprecord van „Uncle Tom's Cabin" kon
slaan: Margaret Mitchell's „Gone with the
Wind". Maar er is nog steeds geen roman
geschreven, die de wereldoplage van het
in 1852 verschenen werk heeft kunnen
evenaren!
W. Kielich
MANNETJE PIP had nu al zo dik
wijls van de Paashaas gehoord, hij wil
de hem zelf ook wel eens zien. Daarom
vroeg hij aan Hans, de eekhoorn, Ba
rend het konijn en Sander, de uil, waar
de Paashaas woonde. Wie schetst zijn
verbazing toen ze alle drie met treuri
ge gezichten bekenden, dat ze het niet
wisten. Ze knipoogden wel even naar
elkaar net alsof ze een klein afspraak
je hadden, maar wie rekent er nu op,
dat een konijn, een eekhoorn en een uil
met elkaar een afspraakje zullen heb
ben! „Ik vind jullie maar vreselijk
dom", zei Pip. „Jullie wonen al zo lang
in het bos en jullie weet niet eens waar
ik de Paashaas kan vinden". „Tja
gaf Hans met een onschuldig gezicht
toe we kunnen het je niet vertellen,
nietwaar Barend? Hij gaf Barend weer
een knipoogje. „Je hebt gelijk. Hans",
zei Barend, „we kunnen het Pip niet
vertellen. Jammer, hè."
„Erg jammer", zei Hans, „vind je
ook niet, Sander?"
„Het beste is", zei Sander, „dat Pip
hem zelf gaat zoeken."
„Ja, dat lijkt me ook het beste, be
aamde Hans.
„Dat zal ik zeker doen," antwoordde
Pip.
„En als je dan verdwaalt, Pip", zei
Barend, „dan gaan wij jou zoeken."
Pip keek Barend onderzoekend aan.
Meende hij dat nu of niet? Maar Ba
rend zag er zo ernstig uit. Hij dacht
vast en zeker dat Pip in het bos zou
verdwalen. „Maken jullie je om mij
maar niet ongerust," zei Pip. „Ik ga
op zoek naar de Paashaas en ik zal
hem vinden ook."
„Ja", zei Hans, „als je niet ver
dwaalt."
„Wat praten jullie toch steeds over
verdwalen", riep Pip uit. „Een manne
tje verdwaalt niet! Een mannetje is
veel te verstandig om te verdwalen!"
Hij trok zo'n verontwaardigd gezicht
dat het net leek of hij boos werd. Was
hij nu werkelijk een verstandig manne
tje geweest, dan zou hij wel gezien
hebben hoe Hans en Barend en Sander
elkaar veelbetekenend aankeken. Maar
hij zag niets. Hij zei: „Ik zal de eerste
in het hele bos zijn, die de Paashaas
vindt".
„Als je niet verdwaalt", zei Sander.
Nu werd Pip werkelijk boos. „Ik heb
nog nooit een eekhoorn en een konijn
en een uil gezien, die zo eigenwijs
zijn", riep hij uit. „Nu wacht ik geen
ogenblik meer. Ik ga!" En de daad bij
het woord voegend, pakte hij zijn
muts, zette hem op zijn hoofd en stap
te heen. Hij sloeg het eerste het beste
pad in, dat hij tegenkwam. Bij elke
stap mopperde hij nog een beetje na.
,jDié akelige eekhoorn", zei hij, „en
dje rare Barend en die gekke uit San-
der!" Hij was Helemaal uit zijn hu
meur.
Daarom lette hij er ook niet op welke
kant hij uit ging. Hij liep helemaal
verkeerd. De paden werden hoe langer
hoe smaller en het bos hoe langer hoe
dichter. Op het laatst was er hele
maal geen pad meer en moest hij on
der de takken doorkruipen. Maar als
je nu dacht dat mannetje Pip het zou
opgeven, dan had je het mis. Hij dacht
alleen maar aan Hans en Barend en
Sander, die hem zeker zouden uitla
chen wanneer hij hun moest vertellen
dat hij ook de Paashaas niet kon vin
den. „Eigenlijk hebben ze wel een beet
je gelijk Pip", zei een stemmetje, diep
in hem. „Als je verdwaalt moeten ze
jou nog gaan zoeken". „Ik verdwaal
niet", zei Pip, ik zal die haas heus
wel weten te vinden". Maar hoe die
per hij in het bos doordrong des te on
doordringbaarder werd het.
DE BOMEN waren nu al zo dik, dat
je niet eens meer door hun takken naar
de hemel kon kijken. Overal bezeerde
je je aan dorens en twijgen. Een war
me vochtige geur steeg uit de aarde
op. Donker was het hier ook. Soms,
dacht Pip, leek het net of je het ritse
len van een slang hoorde in het struik
gewas. En, hé, leek dat niet op het ver
re gebrul van een hongerige leeuw?
Had hij nu maar in zijn Bos-atlasje ge
keken! Daar stond in waar slangen en
leeuwen waren. „Hoe dieper je het
bos inkomt, hoe griezeliger het wordt",
had Sander eens gezegd. Ja, het is hier
wel griezelig, dacht Pip. Hij bleef een
hele tijd staan luisteren. Dan deed hij
weer een stapje en daarna luisterde hij
opnieuw. Hij wilde heus graag een dap
per mannetje zijn, maar o, wat was
dat moeilijk! Zou hij maar niet liever
een verstandig mannetje wezen? Hij
wierp een blik naar het struikgewas
voor hem. Hij zag niets dan bomen en
struiken, heesters en bladeren, wel
honderdduizend takken met honderd
duizend bladeren. Maar achter hem lag
het vriendelijke bos, het bos dat hij
kende! Hij draaide zich langzaam om.
Toen deed hij een pasje voorwaarts.
Dat ging gemakkelijker dan hij dacht.
Hij deed nog een pasje. Fijn om te
weten dat hij niet verder ging! Toen
deed hij drie passen, vier stappen, vijf
sprongen! O, wat zette hij het op een
lopen! Hij rende zo hard als hij nog
nooit in zijn leven had gerend: door
de struiken, door de takken, langs de
dorens. Het kon hem niet meer sche
len of hij zich er pijn aan deed. Hij
dacht nog: als Hans of Barend of San-
der mij zo zagen. Maar ze konden hem
niet zien: daarvoor was het bos veel
te dicht. En eindelijk, eindelijk werden
de paden breder, de bomen stonden
verder uit elkaar. Hij zag de hemel
weer, de strepen zonlicht langs hun
stammen, de witte wolken, die over het
hoge bladerdek dreven. Doodmoe liet
hij zich op het heerlijke mos vallen!
EEN TIJD LANG lag mannetje Pip
hijgend op adem te komen net als een
vogeltje dat voor het eerst uit het nest
is geweest. Hij begreep zelf niet hoe
hij zo dom had kunnen doen. Dat is
gek, dacht hij, want meestal denk ik
juist na voor ik iets doe. Laat ik dus
nadenken. Ik ben op zoek naar de
Paashaas. Waar woont een haas? In
een huisje? Nee. In een hol? Nee.
Waar dan wel? In een leger. En waar
heeft hij zijn leger? Zijn leger heeft
hij in het open veld. Als ik dus de
Paashaas wil vinden, moet ik hem
gaan zoeken in het openveld! Hij schud
de zijn hoofdje van vei'bazing over zijn
kortzichtigheid en hij besloot zijn fout
meteen goed te maken. Hij stond op.
Het lopen ging in het begin niet zo
gemakkelijk. Hij had overal schram
men en builen. Maar al spoedig vond
Pip zijn goede humeur terug en ter
wijl hij stevig voortstapte zong hij:
Wie zou niet graag een mannetje wezen?
Wie zou niet graag een mannetje zijn?
Mannetjes zullen er altijd wezen
Zolang er mannetjes zullen zijn!
Toen kwam hij aan de rand van het
bos. Tot zijn grote verrassing stond er
een prachtig geschilderde wegwijzer,
waarop met witte letters was geschre
ven:
NAAR HET PAASVELD
in het handschrift van Hans, de eek
hoorn!
(Wordt vervolgd)
P. W. Franse
in de re Jein
Lange stokken,
houten ringen,
linten, appels,
duizend dingen
gaan er in de optocht mee,
strakjes om kwart over twee.
Broodjes-hanen,
namaakbloemen,
haast te veel om
op te noemen.
Maar is het eindelijk zo laat,
dan vallen druppels op de straat
Natte kleren,
natte tenen,
rode neuzen,
koude benen
lopen in de optocht mee,
's middags om kwart over twee
In de optocht
blijft maar ééntje
lekker droog en
dat is Leentje.
Daar komt hij lachend aangezwierd:
Hij heeft een paraplu versierd
Cor Beek
Waar rijdt Dumpelmans op? Trek een lijn van 1 naar 2 en zo verder tot 78.