WAT OVERBLEEF VAN HET OEUVRE VAN
CHERUBINI, 200 JAAR NA ZIJN GEBOORTE
Oj9 22 juli 1944 kwam
de schokkende climax
Goede voorlichting over de oorlogstijd
V R iJ D A G 2 9 APRIL 1960
Erbij
P A U I i\ A V
ONDER DE COMPONISTEN die dit jaar
verdienen herdacht te worden naar aan
leiding van hun geboorte- of sterfdatum
mag Maria Luigi Carlo Zenobio Salvatore
Cherubini, die te Florence het eerste le
venslicht zag op 14 september 1760, niet
ontbreken. Wij zijn tamelijk vroeg met
deze herdenking, maar dat heeft een spe
ciale reden. Het oeuvre van de strenge
componist met. de engelachtige familie
naam en de vijf voornamen (waarmee hij
in een geestige bui wel eens een grapje
maakte door er een canon op te compone
ren) is dermate uit de praktijk verdwenen,
dat het opvalt wanneer er weer eens een
werk van hem op een programma voor
komt. Zo gebeurde het verleden jaar, dat
Bernard Haitink in het raam van het
Holland Festival het Requiem in c van
Cherubini in het Amsterdams Concertge
bouw dirigeerde en er als bti verrassing
een eclatant succes mee oogstte, dat uiter
aard zowel het werk als de geacheveerde
uitvoering betrof. In de kringen onzer
volkskoren mag dit Requiem dan niet ge
heel onbekend zijn, maar voor het Holland
Festival-publiek was het een verassende
ontdekking. Cherubini? „O ja, dat is die
man die het strenge contrapunt doceerde
en met Berlioz niet kon opschieten omdat
deze niet van de fuga hield!" En die bij
Napoleon niet in de gunst kwam omdat zijn
muziek de oppervlakkige simpelheid miste,
die de usurpator bij het beluisteren niet
zou belemmeren tegelijkertijd aan staats
zaken te denken, zoals de vrijmoedige com
ponist het hem eens tamelijk ondiploma
tiek verduidelijkte". „Maar wiens werk
door Beethoven bijzonder hoog geprezen
werd". En met de herinnering aan anek
doten, die door Cherubini's biografen nog
al kwistig opgetekend werden, wordt dan
ook de geheugenis wakker aan enkele
van zijn opera-ouverturesdie vroeger nog
al eens op orkest-programma's voorkwa
men. Maar zijn tijd schijnt voorbij te zijn,
alhoewel de ervaring met dit prachtige Re
quiem deze gedachte tegenspreekt.
JA DAT REQUIEM, in 1816 geschreven
voor een officiële kerkelijke plechtigheid
ter nagedachtenis van de onthoofde Lode-
wijk XVI, het kon wel eens aanleiding
geven de vrijwel vergeten componist een
hernieuwe belangstelling te tonen, want
wie een zo gaaf en innerlijk bewogen
meesterwerk schonk, kan toch niet wat
tevens de rest van zijn zeer uitgebreid
levenswerk betreft als een louter droog
theoreticus gedoodverfd worden.
Ik wees er hierboven reeds op, dat onze
volkskoren dit chef d'oeuvre van Cheru
bini niet geheel vergeten hebben. Wanneer
men bijvoorbeeld in de gelegenheid zou
zijn de orkestpartituur ervan uit de biblio
theek van de Arbeiders-Zangverenigingen
ter hand te nemen, zou overduidelijk blij
ken, dat van dit beduimeld, overgeplakt
en versleten materiaal een ruim gebruik
gemaakt is. En de vraag naar dit werk
staat niet stil.
Laat ik er als voorbeeld op wijzen, dat
op dinsdag 4 mei aanstaande een combi
natie van vier koren uit Haarlem en
omstreken, óndèr leiding van Ernst van
't Kaar, Cherubini's Requiem in c in
onze concertzaal zal uitvoeren ter her
denking van de gevallenen. Het zal wel
niet de eerste keer zijn dat het nobele
werk in Haarlem klinkt, maar de beteke
nis die het dit keer krijgt, in het raam
van onze nationale herinneringsdagen,
maakt dubbel waard er de aandacht op
te vestigen.
CHERUBINI WAS van geboorte Italiaan;
hij was te Florence, als zoon van een be
scheiden musicus geboren. Het lot heeft
echter gewild, dat zijn carrière zich bui
ten de grenzen van zijn vaderland ont
plooide en dat de Italianen steeds weinig
belangstelling voor zijn werk getoond heb
ben. WTel heeft Florence hem in de Santa
Croce een cenotaaf opgericht in de rij ere-
graf-monumenten gewijd aan haar grote
zonen: Dante, Galileï, en zovoorts. Maar
zijn muziek was voor zijn stad- en landge
noten een vreemde taal. Er is wel eens ge
zegd, dat Mozart's muziek Italiaanser dan
meer Duits dan Italiaans was. Dit klopt
wel niet helemaal, maar er zit toch iets
aardigs in deze vergelijking. Hoofdzakelijk
heeft Cherubini zijn leven gesleten in
Frankrijk en ook daar vond men hem, on
danks respect voor zijn machtig kunnen,
te Duits en te weinig Italiaans. En in
Onze tuin- en kamerplanten
Dat de gloriosa-familie van de lelies is
kunt u zo al wel zien; grillig gevormde
en al even grillig getekende bloemen; echt
iets bijzonders. Aanvankelijk kweekte men
ze alleen maar in de botanische tuinen,
ook de beroepskwekers hebben ze tegen
woordig in cultuur. Mogelijk is het hen
ook binnenshuis in bloei te kweken, maar
dan dient men de droge knollen nu bij
een solide firma te bestellen. Direct na
ontvangst kunnen dan een drietal knollen
in een ruime pot gelegd worden; de pot
dient men te vullen met een voedzame
bloemistengrond. De pot voorlopig tot op
de helft vullen en dan zo dat de knol
len juist onder de oppervlakte zitten. Als
de ijle groene scheuten dan te voorschijn
komen kan men de pot verder met goede
bloemistengrond aanvullen. U zult ze zon
der steun niet overeind houden: er dienen
dus stevige stokjes bij gezet te worden.
Ze verlangen een warme kamer en liefst
volle zon en in de loop van de zomer kan
men dan de geel-rode bloemen verwach
ten. Als snijbloemen zijn ze allerliefst; ze
blijven lang fris en het is toch wel echt
iets bijzonders.
G. Kromdijk
Duitsland zelf gold hij in het algemeen
voor een eclecticus, dus als iemand die, bij
gemis aan een persoonlijke stijl, bet beste
van allerlei richtingen zocht. Maar hij
vond er toch de meeste waardering en het
feit. dat Beethoven de opera's van Che
rubini bijzonder hoog aansloeg, wijst op
iets ongemeens in deze werken.
DIT ONGEMENE zal wel geweest zijn
de grondig muzikale doorwerking en het
effectrijke aandeel van het orkest, in
tegenstelling tot de lichtverteerbare melo
dieën en de magere accompagnementen,
die destijds bij de Italianen schering en
inslag waren. Even vóór de Franse revo
lutie had Cherubini zich te Parijs geves
tigd als dirigent van het Théatre Italien.
Hij had toen reeds enige opera's gecompo
neerd en weldra zou het lijken alsof dit
kunstgenre zijn uitsluitend artistieke doel
was en dat ook zou blijven; vooral toen in
1791, zijn nieuwste werk „Lodoitska" ge
creëerd werd en nog al ophef maakte. Er
is van dit werk betoogd, dat het de roman
tische opera „a grand effet" in Frankrijk
inleidde.
Tijdens de terreur ontvluchtte hij Parijs
en componeerde hij in de buurt van Rouen
een nieuw werk. Toen hij zich weer veilig
in de hoofdstad kon wagen, vond hij er zijn
Italiaans theater niet meer terug. Maar in
„Feydeau" werd zijn nieuwe opera gege
ven. Men vond haar te „geleerd". Toen
schreef hij zijn hoog-dramatische „Medée".
Muziekkenners wisten dit opus te waar
deren, maar het succes bleef uit wegens te
kort aan spanning in het libretto. Dit laat
ste is een opmerking die geregeld gehoord
werd wanneer Cherubini een nieuwe ope
ra presenteerde; en het zijn er in de jaren
die volgden nog heel wat geweest.
HIERUIT BLIJKT dus wel dat de com
ponist niet het vereiste aanvoelingsvermo
gen voor het toneelgebeuren bezat, met an
dere woorden: dat hij het nodige theater
instinct miste. En dat kon hij met de meest
doorwrochte muziek en met klankeffecten
niet goedmaken. Evenmin als Beethoven,
bezat hij die dubbelnatuur die Mozart in
staat stelde de hachelijkste theaterproble
men alzijdig op te lossen. Alleen voor zijn
komische opera „Les deux journées" op
een tekst van Bouilly, die ook het drama
schreef waarop Beethoven's „Fidelio" ge
bouwd is, trof hij een gegeven dat een
constante actie waarborgde en hem tot een
levendige en geanimeerde partituur inspi
reerde. Ik lees over het geestdriftig ont
haal van dit werk in de memoires („Mes
Récapitulations") van de librettist opge
wonden en grappige beschouwingen, die
een blijvende bijval van „Les deux jour
nées" voorspelden. Inderdaad is deze ko
mische opera een „blijvertje" geworden.
In Duitsland werd het werk zeer populair
en heeft het er een eeuw lang repertoire
gehouden. Maar met het vele wat Cheru
bini voor het theater schreef is het tegen
woordig ook van de kaart. De pogingen in
de laatste tijd, als experiment, bij interna
tionale festivals nog eens een opera van
Cherubini voor het publiek te brengen,
hebben geen opstanding van zijn theater-
oeuvre gehad. Men kan dus wel zeggen dat
het voor goed opgeborgen is. Alleen de
radio kan er zich nog eens te goed aan
doen, wat waarschijnlijk in dit herden
kingsjaar wel zal gebeuren. Maar op de
planken heeft het vrijwel afgedaan. Dit
proces is reeds lang voltrokken. Er is
echter van de meeste dezer werken iets
zeer waardevols overgebleven, namelijk de
ouvertures, muziek van zuiver klassiek
karakter, die in de opgang van het con
certwezen een voorname rol gespeeld
heeft. Het zou jammer zijn indien zij ook
met de opera's, die zij eens inluidden, ge
heel zouden worden prijsgegeven aan de
vergetelheid.
EIGENLIJK GING het Cherubini in het
revolutionaire en Napoleontische Frank
rijk als operacomponist niet voor de wind;
maar hij was een stoere doorzetter en alle
tegenwerking ten spijt vooral van Na
poleon, die voor de opera een oppervlak
kige tijdpassering voorstond schreef hij
in die periode zijn belangrijkste theater
werken, waar men in Wenen en Londen
wel oren naar had, maar in Frankrijk slap
jes opreageerde.
Intussen werd Cherubini buiten de be
langrijke officiële functies gehouden; Na
poleon kon het niet vergeven, dat de com
ponist niet genegen was zijn wensen op
muzikaal gebied tegemoet te komen en dit
bovendien herhaaldelijk met kordate ant
woorden duidelijk had laten blijken. Het
was een conflict tussen twee hooghartigen
dat ten slotte aan Cherubini een tijdelijke
inzinking bezorgde. Hij dacht niet meer
aan componeren en zocht afleiding in
plantkunde en tekenen.
DE PRINS VAN CHIMAY nodigde de
componist toen uit zich op zijn heerlijkheid
in Henegouwen rustig aan zijn liefhebberij
en te wijden. De componist in hem en zelfs
de belangstelling voor alles wat met mu
ziek te maken had was destijds blijkbaar
in Cherubini gestorven. Maar het loas in
het Waals-Belgische stadje dat zij weer
ontwaakten en dat zijn carrière een wen
ding nam, die, wellicht meer dan zijn
loopbaan als opera-componist, met zijn
aanleg strookte. Zo werd de herboren com
ponist in zijn tioeede grote levensperiode
een gangmaker voor de kerkmuziek.
De aanleiding daartoe was zo eenvoudig
mogelijk. De leden van het kerkkoor van
Chimav kwamen de beroemde meester
verzoeken voor het St. Caeciliafeest (22
november) een mis te componeren. Che
rubini was er eerst niet toe te bewegen,
maar toen de vrouwe van zijn gastheer
een blad muziekpapier op zijn ontbijttafel
gedeponeerd had, gaf hij zich gewonnen
en in korte tijd stonden Kyrie en Gloria
op het papier. Hij ontdekte zichzelf in een
stijl die de dramatische expressie niet uit
sloot. Weldra was hij terug te Parijs, waar
hij het werk voltooide en tot uitvoering
bracht in een gezelschap van notabelen.
Meerdere religieuze werken volgden,
waaronder zijn „Litanie della Vergine",
geschreven voor vorst Esterhazy, die hem
hiervoor een ring schonk, waarvan de
waarde op 16.000 mark geschat werd. Meer
nog dan met dit werk en met tal van mo
tetten, heeft hij, nog vóór Napoleons val,
zijn reputatie van kerkmuziek gevestigd
met zijn Grote Mis in D. die lang op het
concertrepertoire ook in ons land
stand hield.
MET DE TERUGKEER van de Bourbons
••rak voor Cherubini de tijd van officiële
nkennlng aan. Hij volgde Martini op als
surintendant der muziek aan het hof, in
welke functie hij tal van missen en mo
tetten schreef voor de diensten in de Ko
ninklijke kapel. De opdracht voor een
„Requiem" ter herdenking van Lodewijk
XVI loste hij in met het meesterwerk
waarover wij in onze aanhef spraken. Deze
compositie is in haar vermenging van het
strenge contrapunt met het element, der
dramatische expressie vaak vergeleken met
het Requiem van Mozart. Cherubini heeft
later nog een dodenmis geschreven voor
mannenstemmen met orkest, welk werk hij
voor zijn eigen begrafenis bestemde.
Weldra werd de in zijn waardigheid ver
heven componist gekozen tot lid der Aca
démie en aangesteld tot compositie-leraar
aan het Conservatorium, waarvan hij in
1822 tot directeur benoemd werd, een
functie die hij tot zijn eenentachtigste jaar,
in 1841 bekleedde. Het jaar daarop
is hij overleden, de herinnering nalatend
aan een sterke persoonlijkheid, een man
uit één stuk, een zeldzame organisator en
pedagoog, die onder een streng uiterlijke
houding een warm hart en een grote toe
wijding voor zijn leerlingen bezat. Berlioz,
zijn meest beroemde discipel, die het uiter
aard meestal niet met hem eens zal ge
weest zijn (controverse der opvolgende ge
neraties!) prees, in een artikel aan hem ge
wijd, zijn „dignité réelle".
Maar aan de grondslagen van de theo
rie der muziek mocht men niet raken. Men
kon hem razend maken met hem hierin
tegen te spreken. Toen dit eens een keer
gebeurde door iemand die zich niet liet
overtuigen, riep Cherubini hem woedend
toe: „Maak dat je hier vandaan komt, of
ik werp mij uit het venster, en dan zal
men zeggen, dat jij mij van kant gemaakt
hebt."
TOT DE GROTE religieuze werken van
Cherubini behoort ook de grote Kronings
mis, voor de koningswijding van Charles
X te Reims in 1825, die toen in een gewel
dige bezetting gecreëerd werd. De eigen
aardige koorbezetting zonder alten
heeft dit overigens grandioze werk geen
plaats op het concertpodium doen ver
werven.
Cherubini heeft ook een symfonie ge
schreven die echter nooit een overtuigend
succes genoten heeft. Heel wat meer bij
val hadden zijn zes strijkkwartetten, waar
van er minstens drie nog waard zijn ge
hoord te worden. Voegt men daarbij de
beste van zijn opera-ouvertures: Anacréon,
Les deux journées, Les Abencerages, en
verder zijn nobel Requiem in c, dan heeft
men bij elkaar het in verhouding schrale
overschot van een enorm werkzaam en
vruchtbaar kunstenaarsbestaan, dat op
volle rijpheid gekomen, de onvermijde
lijke tegenstromingen van de volgende
generatie ondervond, van een geslacht dat
hij tenslotte mee opgevoed had. Maar zo
is nu eenmaal de gang van de wereld. Het
is al heel wat dat uit hetgeen er uit zijn
oeuvre van Cherubini als werkelijk „klas
siek" overblijft, kan worden aangetoond
dat hij tot de „groten" behoorde.
Jos. de Klerk
Schetsen van Ingres voor het hierbij tevens
afgebeelde portret van Cherubini.
VIJFTIEN JAAR na de bevrijding kun
nen we wijzen op een aantal goedkope
boekjes, die goede voorlichting geven over
de oorlogstijd, die in veler herinnering
verdient te worden geprent. Daar is al
lereerst de geïllustreerde documentaire
„DE MEIDAGEN VAN '40", een dubbel
deeltje uit de Ooievaarreeks van Bert Bak-
ker-Daamen n.v. te Den Haag, samenge
steld door D. H. Couvee, bibliothecaris
van het Instituut voor Perswetenschap
van de (Stedelijke) Universiteit van Am
sterdam. Bij dit uitstekende boekje be
hoort „DE DUITSE TIJD", een dubbel
deel in de Zwarte Beertjes-reeks van A.
W. Bruna Zoon te Utrecht, van J. Meu-
lenbelt, met de ondertitel „Vijf jaar va
derlandse geschiedenis". Het is de twee
de druk van het boek dat in 1955 bij de
tiende herdenking van de bevrijding ge
publiceerd werd en dat steunt op het vier
delige standaardwerk „Onderdrukking en
Verzet". Een aantal met zorg gekozen il
lustraties, een litteratuurlijst en een re
gister maken dit een bijzonder gedegen
werkje. Het munt vooral uit door de gro
te zorgvuldigheid waarmee aan alle groe
pen en de verschillende problemen recht
wordt gedaan. Dat houdt ook in dat ver
scheidene nog levende personen, nog be
staande kranten en de toenmalige rege
ring, alsmede haar vertegenwoordigers in
binnen- en buitenland de critiek niet ge
spaard wordt.
VAN EEN ALGEMEEN gehalte is de
Meulenhoffpocket „DE GESEL VAN HET
HAKENKRUIS" voor de Bezige Bij uit
gegeven door J. M. Meulenhoff te Amster
dam. Het is de tweede druk van het boek
„The Scourge of the Swastika" van Lord
Russell of Liverpool, vertaald door Jan
Vrijman. De ondertitel luidt „Een korte
geschiedenis van de oorlogsmisdaden der
Nazi's". Evenals zijn werk over de oorlogs
misdaden van de Japanners, is dit boek
van Lord Russell een geïllustreerde docu
mentaire.
In de Antilope reeks van Het Wereld
venster te Baarn is verschenen „OFFI
CIEREN TEGEN HITLER" van Fabian
von Schlabrendorff, vertaald door L. Cou-
tinho-Frensdorf. In tegenstelling tot het
boek „Die deutsche Opposition gegen Hit-
Ier", van Hans Rotfels, is dit een persoon
lijk relaas, dat aantoont dat er wel de
gelijk verzet tegen Hitler is geweest, met
name in de kringen van de legerleiding.
De dodenlijst aan het slot van het boek
legt daarvan een indrukwekkend getuige
nis af. Het is een eerlijk boekje, waarin
geen plaats is voor de legende van een
„dolkstoot in de rug".
Onder de beste oorlogsboeken, die het
moderne krijgsbedrijf in al zijn verschrik
king schilderen, zonder dat er van een ze
kere verheerlijking sprake is, zijn de wer
ken van Elleston Trevor, „TUSSEN VUUR
EN WATER," „DE SLAG OM ENGE
LAND" en „DE INVASIE", vertaald door
Ted Logeman, A. R. Wierdsma en Age
Bergman, door Hollandia n.v. te Baarn nu
samengebracht in één trilogie. Dé' beide
eerste delen beleven respectievelijk hun
zevende druk, het laatste is een zesde
druk. De delen vormen alleen een geheel
in die zin dat ze dezelfde oorlog tot on
derwerp hebben. Men komt de personen
uit het ene deel niet meer in de andere
Legen. Voor Elleston Trevor zijn de men
sen de lijdende voorwerpen van de oor
log, waarvan de onderdelen een eigen le
ven leiden. Het eerste deel is gewijd aan
de dramatische terugtocht van het Britse
expeditieleger door Noord-Frankrijk en
de evacuatie uit Duinkerken. Het tweede
deel heeft als uitgangspunt een vliegveld
in Engeland waarvan een dozijn Spitfires
opstijgen die de strijd aanbinden met de
overmachtige Luftwaffe en het derde deel
beschrijft het begin van de invasie met de
verwoede strijd in een Brits bruggenhoofd
op de Normandische kust. Voor wie de
moed heeft nog eenmaal het afgrijselijke
brok oorlog, dat ons tijdens de bezetting
voorbij is gegaan, op weergaloos span
nende wijze mee te beleven, is Elleston
Trevor een goede gids.
Ab Boerma
Vlaamse schilderijen
Het lid van de Tweede Kamer mr. F.
C. van Dijk heeft dinsdag in het Benelux-
huis in Den Haag een tentoonstelling ge
opend van werk van de jonge Vlaamse
schilder Jef Wauters. De heer Van Dijk ves
tigde de aandacht op het belang van de
ze kleine expositie, waarvan er al meer
zijn geweest, om de Benelux niet eenzij
dig economisch, maar ook cultureel tot
een levende werkelijkheid te maken.
De bezoekers van 't Beneluxruis kan met.
één oogopslag zien dat men voor dat doe!
in Wauters een bijzonder geschikt verte
genwoordiger heeft getroffen .Zijn schilde
rijen zijn fris en spreken gemakkelijk aan.
De cultureel attaché van de Belgische am
bassade, dr. A. Mariën, die de activiteit
van het Haagse Beneiuxcomité om aldus
jonge Belgische artiesten in Nederland te
introduceren loofde, had dan ook weinig
moeite met het formuleren van een ka
rakteristiek van het werk van zijn landge
noot. Een leerling en onmiddellijk na de
studietijd ook leraar van de St. Lucas-
stichting te Gent. Hoewel aldus klassiek
geschoold heeft hij zich in modernere rich
ting ontwikkeld, zonder abstract te worden
Wauters schildert het liefst kinderen: van
dé drieëntwintig geëxposeerde werken van
deze dertigjarige zijn er bijna twintig aan
kinderen gewijd. Het maatschappelijk niet
geheel aangepaste kind en de teenager ge
nieten daarbij zijn voorkeur.
Sinds twee jaar heeft Wauters vaste
voet gekregen in Parijse kunstkringen. Hij
heeft in de Franse hoofdstad ook een ate
lier. De resultaten van dat verblijf zijn
in Den Haag waarneembaar in een drietal
gezichten op Seinebruggen. In Parijs heeft
Wauters de tegenwoordige keizerin van
Perzië leren kennen. Door haar bemidde
ling hangen thans vijf van zijn doeken in
paleis te Teheran. Is het uit dankbaarheid
daarvoor dat het kapsel van één van de
meisjes op z'rï schilderijen sterk op dat
van keizerin Farah geïnspireerd lijkt?
De expositie duurt tot en met 14 mei.
HET DUITSE VERZET TEGEN HITLER
(Vervolg van pagina 3)
sloten de geschrokken gewetens. „Hitier is
de Duitse ramp. Laten we zien wat wij
uit de chaos, die onvermijdelijk volgen
moet, nog kunnen redden".
Doch steeds speelde een duivels noodlot
de aanslagplegers parten. Een ingenieuze,
als cognacfles vermomde bom in een
vliegtuig dat Hitler van Smolensk naar
Duitsland bracht, na een inspectiereis
langs het oostfront waarbij een arrestatie
poging door enkele militaire samenzweer
ders was mislukt, ontplofte niet. Generaal
Henning von Tresckow, die de bom had
geplaatst, had de grootste moeite het vege
lijf te redden.
Een bom die was binnengesmokkeld in
Hitiers hoofdkwartier mocht niet ontplof
fen, omdat Hitier de conferentie waaraan
hij zou deelnemen en die zijn laatste had
moeten worden, te elfder ure afzegde. Een
plan voor een pistoolaanslag tijdens een
frontbezoek van Hitier werd overwogen en
verworpen wegens het gevaar voor optre
den van Hitiers lijfwacht.
Een ware wanhoopsdaad was het plan
om Hitier te doden tijdens een bezoek aan
het tuighuis in Berlijn, waar hij nieuwe
uniformen zou bezichtigen. Een officier
zou hem omhelzen en tegelijkerijd enkele
handgranaten die hij in de zak zou steken
doen ontploffen daarmee zichzelf en de
tyran dodend. Een geallieerde bom ver
nielde het tuighuis, eer Hitier zijn bezoek
kon brengen.
Er werden plannen beraamd voor een
..paleisrevolutie" met inschakeling van
Himmler of Goering, die echter te laf of
te weinig eerzuchtig waren om mee te
doen. Alfred Speer, de minister voor be
wapening, liep zelfs met het plannetje
rond om gifgas in het ventilatiesysteem
van de „Führerbunker" te blazen.
voor de oppositie geworden. Terwijl in het
gehele Rijk, aan het front (o.a. in de sec
tor welke werd gecommandeerd door veld
maarschalk Rommel) de oppositie haar
gezicht toonde en zich zonder meer bloot
gaf, veroi'deneerde Hitier gewond, maar
niet gedood meedogenloze tegenmaatre
gelen. Diverse generaals waaronder
Fromm, commandant van het thuisleger,
en regeringsgetrouwe leiders, voerden de
tegenactie uit. Het aantal arrestaties be
liep meer dan zevenduizend. Tegen de ver
antwoordelijke leiders, onder wie velen
van wie men nimmer reactie tegen het
regime had verwacht, werd de doodstraf
als eenheidsvonnis uitgesproken. Niet min
der dan 4980 doodvonnissen zijn op de
wreedste manier, variërend van ophan
ging aan vleeshaken in de gevangenis
Plötzensee in Berlijn tot aan sluipmooi'd
en dood door mishandeling toe, ten uit
voer gelegd. Tot in de meidagen van 1945
gingen de executies voort.
Duizenden anderen kwamen in de con-
centi-atiekampen terecht. De ter dood ver
oordeelden mochten zelfs geen geestelijke
bijstand in hun laatste ui-en ontvangen.
Rouwadvertenties waren op straffe des
doods verboden en bitter cynisme
de nabestaanden moesten de pi'oceskosten
en zelfs de beul betalen.
Rechtvaardig oordeel
Generaals, politici, geleerden, geestelij
ken, kunstenaars —duizenden in totaal,
hebben de tol van hun leven betaald met
een moed die de grootste bewondeiüng af
dwingt. De 20ste juli heeft slechts enkelen
gespaax-d. Deze ovei'levenden van de Bar-
tholomeusnacht der nazi's bestaan thans
voort als voox-beelden van „de goede Duit
ser". Zo al niet de „dolkstootlegende"
woi'dt geloofd, dat de opstand van 20 juli
de daad was van een groepje teleux-gestel-
de, ambitieuze, Pi-uisische generaals, ge
lijk Goebbels' „Promi" de wereld werke
lijk heeft laten geloven
Integendeel was de 20ste juli de slotfase
van een ontwikkeling welke zich heeft in
gezet op een moment, dat miljoenen in
Duitsland en daarbuiten nog opi'echt ge
loofden in Hitier als de pi-ofeet van een
nieuw rijk; buitenlandse staatslieden met
hem pacteerden, diplomaten hem de hand
reikten en op hem toastten en zelfs een
man als Churchill zei: „Ik heb altijd ge
zegd, dat ik hoop dat God ons een man
als Adolf Hitler zal zenden, als Engeland
ooit in de positie komt te verkeren waarin
Duitsland zich in 1933 bevond
Hét gedenkteken voor de slachtoffers van
de 20ste juli in de tuin van hét vroegere
Rèichskriegsministerium aan de Bendler-
strasse te Berlijn.
Pas op 20 juli 1944 ontplofte er werkelijk
een bom in Hitiers directe nabijheid. Dit
betekende de climax en tevens de ondex--
gang van de georganiseerde Duitse oppo
sitie. De bom in de Wolfsschanze doodde
Hitier namelijk niet, doch verwondde hem
slechts. Generaal Claus Schenk von Stauf-
fenberg, die de bom had geplaatst, meen
de echter dat de tyran niet meer leefde.
Terstond gingen de bevelen voor de mi
litaire opstand, die gedurende jaren was
voorbereid en waarvoor talrijke leidende
figuren in het leger en in de burgermaat
schappij waren gewonnen, naar de in aan
merking komende sleutelpex-sonen. In Ber
lijn werd het regeringskwartier bezet. In
Parijs en Wenen werden SS- en Gestapo-
autoriteiten gearresteerd en de politieke
gevangenen bevrijd.
Politiek of militair succes verwachtten
de samenzweerders niet meer. Daarvoor
was het te laat. Hun enige streven is ge
weest, te redden wat er nog te redden
viel en: de morele rehabilitatie van al
thans dat deel van het Duitse volk dat
door de aanslag en de daarop volgende
gebeurtenissen heeft getoond met eigen
handen de terreur te willen vernietigen.
De 20st.e juli heeft inderdaad in het oog
van de wereld zij het pas jaren later
deze morele rehabilitatie opgeleverd,
doch tegelijkertijd is zij de noodlotsdag
IIet is een kant van de gruwel die het
Derde Rijk is geweest, welke wij beslist
niet. over het hoofd, mogen zien. In de
eerste plaats omwille van een rechtvaar
dig, historisch oordeel. Doch tevens als
een aspect in onze beschouwingen over
heden en toekomst. Hitler is weliswaar
dood, doch de dictatuur bestaat nog in
vele landen; volwassen, zoals in de
Sovjet-Unie, of in de kiem, gelijk in In
donesië. Maar evenmin als in het Derde
Rijk, zo leert ons dit helaas fragmenta
rische en beknopte overzicht van het
Duitse verzet, zal d,e dictatuur ooit er
gens ter wereld onbeperkt en absoluut
kunnen zijn. Het geweten zal steeds een
minderheidsfactor, een „vergeten groep"
zelfs vormen. Doch zwijgen zal hei
nimmer.
Antonin Werner
Geraadpleegde bronnen: „Die Vóllmacht
des Gewissèns", Europaïschen Publlkat.ion.
Munchen 1956; Hans Rothféls „Das Politlsche
Verm&chtnis des Deutschen Widerstandes".
Bonn 1957; idem: „Die Deutsche Opposition
gegen Hitler", Krefeld 1949; Wolfgang Jager:
„Es begann am 30 Januar", München 1958;
Erich Kosthorst: „Die Deutsche Opposition
gegen Hitier zwischen Polen und Frank-
reichfeldzug", Bonn 1957; Gollwitzer u.a.:
„Du hast Mich Heimgesucht bei Nacht", Mün
chen 1954; Alan Bullock: „Hitier, a studv in
Tyranny", Londen 1952; Annedore Leber: „Das
Gewissen steht auf". Berlin 1954; Max Brau-
bach: „Der Weg zum 20 Juli 1944"; Das Par-
lament 15-7-1953; Rudolf Pechel: „Deutsche
Widerstand". Zürich 1947; Hans Gerd Schu
mann: „National-sozialismus und Gewërk-
schaftbewegung"; F. von Schlabrendorff: „Of-
fiziere gegen Hitier"; Inge Scholl: „Die wèis-
ze Rose". Frankfurt, a M. 1952; Hans Rovce:
„20 juli 1944" Bonn 1953.