Het wispelturige bestaan van Haarlems oudste orgel, het „Vrouwenorgel" „CIDER VOOR ARME MENSEN" de roman die Hella Haasse wilde schrijven Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 14 MEI 1960 Jf. Erbij Holland Festival-Concert op orgel in de Nieuwe Kerk te Haarlem Subsidiëring van opgravingen overwogen Nieuwe uitgave van de Griekse commentaren op Aristophanes PAGINA D i\ HET INTERNATIONALE orgel concours kan, zoals men weet, deze zomer in Haarlems Grote Kerk niet plaats hebben, wegens de restauratie van het vermaarde orgel van Christiaan Müller. Niettemin vond de Commissie die deze belangwekkende culturele aan gelegenheid beheert, hierin geen aan leiding om de traditie te onderbreken; en zo besloot zij om de improvisatie wedstrijd en het daaraan voorafgaande concert van de deelnemers dit jaar te laten plaats hebben in de St. Laurens te Alkmaar, en wel op 6 en 7 juli. Het ge bruikelijke concert met orgel en orkest wordt echter in Haarlem gegeven, namelijk in de Nieuwe Kerk. De oorzaak van deze verplaatsing van de Concert zaal naar het statige kerkgebouw van Jacob van Campen, is gelegen in de tegenwoordige onbetrouwbaarheid van het Cavaillé Coll-orgel, dat nu ook op de nominatie staat voor een grondig herstel. Het oudste, nog bestaande orgel in Haarlem, dat sinds 1791 een sieraad van de Nieuwe Kerk is, doch alles bij elkaar nu reeds 437 jaar geleden ont stond, is weliswaar ook in reparatie, doch, voor wat het hoofdmanuaal be treft, alvast vernieuwd afgeleverd en als zodanig speelvaardig om het program ma, dat men zich voorgesteld heeft op 8 juli uit te voeren, volwaardig te die nen. Dr. Anthon van der Horst heeft voor deze gelegenheid zelfs een nieuw Concert voor orgel en orkest geschreven, waarbij rekening gehouden is met de dispositie van het instrument, voor zover deze momenteel bruikbaar gemaakt is. En ook voor een Bach-cantate met obli gaat orgel is het oude werk nu berekend. Zodat het op 8 juli een interessant ex periment belooft te worden met het concert in de Nieuwe Kerk. Het heeft ook een belangwekkende historische kant, wat, naar ik meen, duidelijk kan blijken wanneer men enigszins ver trouwd is met de merkwaardige staat van dienst en het zeer wisselvallige lot van Haarlems oudste orgel. IN 1523 WERD het voor rekening van het „Onze Lieve Vrouwegild" gebouwd (vermoedelijk door Jan van Covelen) en in de Grote Kerk, als koororgel voor haar diensten aan het hoofdaltaar, geplaatst bo ven de ingang van de sacristie, nu de kosterswoning. Deze geestelijke broeder schap, die reeds in 1307 genoemd werd, had tot leden vele aanzienlijken en nota belen van de stad, die zich onder meer verplichtten elke vrijdag een vesperdienst en elke zaterdag de „metten" en een mis bij te wonen. Bovendien werd dagelijks een mis te hunner intentie opgedragen. Het „Gild" bezat goederen en landerijen, die bij voorbeeld in 1574 ruim dertienhon derd gulden opbrachten. Het was dus een vrij vermogende organisatie* die tamelijk zelfstandig in het kerkelijk bestel een voorname functie vervulde. Haar zelfstandigheid komt vooral tot uitdrukking in het bezit van een eigen or gel. Vóór 1523 had het broederschap zich bediend van het Kleine Orgel, boven de kapel van Onze Lieve Vrouw van Zeven Weeën (nu Kapel van Schagen), welk in strument zij ook in eigendom bezat en, toen het grotere nieuwe orgel in gebruik was genomen, voor 120 Rijnlandse gul dens verkocht aan de Kerk en de Stad. Hieruit en ook uit het feit dat de organist (dat was in 1539 Claes Aelbertsz) niet door het „Gild" maar door de Stad gehono reerd werd, alsmede uit rekeningposten, herstellingen aan de orgels betreffende, blijkt dat de gemeente Haarlem reeds in de vóór-reformatorische tijd financieel in het orgelbezit betrokken was. Maar het O.L.V.-Gild ging er prat op het nieuwe or gel in eigendom te bezitten. Dit verklaart dat het instrument steeds geciteerd wordt als het „Vrouwenorgel". HET „VROUWENORGEL" had uiter aard (men denke aan het bouwjaar 1523) een gotisch front en een oksaal in de zelfde stijl. Hoe de dispositie was komen wij pas uit latere herstellingen te weten. De Haarlemse orgelmaker Allart Claeszoon repareerde het instrument in 1562. Hij ver wijderde een „cromhoorn" en stelde daar voor in de plaats een „quintadena" („van drie op zes voet luydende"). Uit deze aan tekening blijkt, dat het orgel niet op C groot (acht voet) maar op F groot (6 voet) begon; naar het gebruik van die tijd ont braken Fis en Gis („kort oktaaf") en lie pen de manualen chromatisch door tot a tweegestreept, echter zonder gis 2. In fei te was de toonhoogte gelijk aan de gewo ne, die op C groot van acht voet gegrond is; men zou hier dan ook van een acht- voetsorgel kunnen spreken, dat echter niet tot zijn grondtoon C reikte, doch pas bij Het elegante uiterlijk van Haarlems oudst bewaarde orgel, zoals het sinds 1791 in de Nieuwe Kerk in gebruik is. Detail van Berckheyde's kerkinterieur. F aanving. Verder weten wij dat de re gisterknoppen niet moesten worden uitge trokken, maar ingeduwd. NA DE ALTERATIE schijnt het „Vrou wenorgel" (dat in 1581 tezamen met alle geestelijke goederen eigendom van do stad geworden was) aanvankelijk ver waarloosd te zijn. Maar reeds in 1588 werd behoefte gevoeld het weer in gebruik te nemen. Aan Pieter Jansz. uit Utrecht werd opgedragen het te stemmen en te restaureren. De desbe treffende thesauriersrekening is voor de kennis van het instrument een stuk van historisch belang. Hieruit worden wij na melijk voor het eerst, hoewel blijkbaar nog onvolledig, ingelicht over de omvang en de dispositie van het instrument. Het bezat twee manualen (hoofdwerk en borst- werk) en vrij pedaal. Als hoofdwerk noem de de hersteller: prestant 6, octaaf 3, mix tuur, scherp (voorheen principaal) holpijp 6. openfluit 3, gemshoorn VA, siffet en nieuw geplaatste trompet. Van het borst- werk citeerde hij alleen de quintaden 6 die Allart Claeszoon in 1562 plaatste, als mede een regaal 6. Betreffende het voet klavier gewaagt hij van de trompet en ver meldt verder „noch geholpen pedael", dit laatste doelt wellicht op octaaf 6 en oc taaf 3, waarover we later herhaaldelijk lezen in de dispositieopgaven. WAARSCHIJNLIJK IS ER in die tijd gebruik gemaakt van het Vrouwenorgel om de hervormde diensten in te leiden en te besluiten; in ieder geval niet om 't psalm gezang der gemeente te begeleiden, want dit gold destijds uit den boze. Het orgel spel voor en na de dienst was een stede lijke aangelegenheid. Te dien einde had de Vroedschap in 1579, dus direct na de over gang, een stadsorganist benoemd; het was Philips Janssen van Velsen. Toen tachtig jaar later besloten werd het orgelspel ter begeleiding van de zang der gemeente in te voeren, werd daarvoor het Vrouwenor gel uitverkoren; maar dit maakte een ver huizing van west naar oost noodzakelijk. Onder leiding van de schilder Jan de Bray, zoon van de pas te voren overleden stads bouwmeester Salomon de Bray, werd het instrument in 1668 achter de preekstoel geplaatst en uiterlijk enigszins vernieuwd althans wat de kuip betreft, die behou dens de gothische sluitstenen („culs de lampe") van het baldakijngewelf, veel kleurig geschilderd en met beeldwerk voorzien, een renaissancistisch karakter kreeg. Het orgel zelf behield echter met zijn pinakels en beschilderde vleugels zijn oorspronkelijk gothisch uiterlijk. De kerk- intexieurs van Job Berckheyde en Isaak van Nickele, uit het Frans Halsmuseum, geven er ons een betrouwbare voorstel ling van. Tot 1737, toen het Grote Orgel van Chris tiaan Müller in gebruik werd genomen, heeft het „Vrouwenorgel" in de Grote Kerk dienst gedaan, uiteraard ook voor stedelijke bespelingen buiten kerktijd, toen het oude Grote Orgel aftands raakte. Intussen moet er sinds 1588, toen Pieter Jansz. er ons over inlichtte, heel wat aan gedokterd geweest zijn, wat wij kunnen opmaken naar aanleiding van de disposi tie die er van bekend is uit 1775. Het be- nedenmanuaal was nagenoeg gelijk ge bleven, ook wat de omvang (vanaf F tot a 2) betreft; er was alleen een sexquialter en een superoctaaf bijgekomen. Het borst- werk was echter volkomen gewijzigd; het liep van C tot c 3 en bevatte: holpijp 8, octaaf 4, fluit 4, octaaf 2, sexquialter en dulciaan 8. Het pedaal was nu uitgebreid tot C en liep door tot c 3 en bevatte nog de oude registers: octaaf 8, octaaf 4 en trompet 8, nu echter aangevuld met de langste pijpen. VAN 1737 TOT 1791 heeft het „Vrouwen orgel" daar doelloos achter de preekstoel in de Grote Kerk gestaan. Het had geen functie meer vanaf het ogenblik dat het Müller-orgel in gebruik was genomen. En zo rijpte het plan het over te brengen naai de Nieuwe Kerk. waar men om een or gel verlegen zat. Het gemeentebestuur stemde hierin toe en zonder verwijl werd da, die destijds veel in Haarlem verkeer- aan de orgelkenner Joachim Hess uit Gou- de (hij sloot hier zijn derde huwelijk) op dracht gegeven het instrument te vernieu wen en tot een sieraad te maken van het kerkgebouw van Jacob van Campen. Hess hield niet van halve maatregelen. Alles wat aan het oorspronkelijk gothisch uiter lijk herinnerde werd terzijde gesteld. Het orgel kreeg een barok front en het oksaal werd zoveel mogelijk aangepast aan de tijdsstijl. En het mag gezegd worden dat dit alles met smaak gebeurde. Hess dankte de oude springladen af en verving ze door sleepladen. En met aan wending van oorspronkelijke registers, maar ook met toevoeging van nieuwe spe len, ontstond de volgende dispositie: Hoofdwerk: prestant 8, roerfluit 8, bour don 16, octaaf 4, nachthoorn 4, quint 3, gemshoorn 2, superoctaaf 2, cornet, mix tuur, carillon, trompet 8, Borstwerk: hol pijp 8, fluit 4, echofluit 4, flageolet 1, vox humana 8, tremulant. Aan het pedaal van drie spel werd nog een vierde (cinq 2) toe gevoegd. EER HET WISPELTURIGE „Vrou wenorgel" in de deplorabele toestand ge raakte, waarin wij het voor kort kenden, heeft het nog menige wijziging onder gaan; in 1817 door J. C. Fridericks en in 1856 door J. Kuipscheer, die het borstwerk naar boven verplaatste, wat een nieuw re- geerwerk vergde. En ook nadien heeft de modezucht gevolgen gehad op het klank karakter. Maar enige spelen uit het origi nele instrument bleven de eeuwen door bewaard. Uiteindelijk was de dispositie: Hoofdmanuaal: prestant 8, roerfluit 8, bourdon 16, octaaf 4, octaaf 2, cornet (dis cant), quint, trompet 8, mixtuur. Boven- klavier: holpijp 8, viola di gamba 8, quin tadena 8, fluit 4, gemshoorn 2, sexquialter dulciana. Pedaal: Subbas 16, octaaf 8, oc taaf 4, trompet 8. Verder tremulant en twee koppels. Uiterlijk bleef het een elegant siermeu- bel in de kerk, doch innerlijk knaagden de ouderdomskwalen deerlijk aan zijn be staan. Vier jaar geleden was het er zo hachelijk mee gesteld, dat men, ten ein de raad ging experimenteren met een elek tronisch apparaat. Dit was op zichzelf al genoeg om alarm te slaan. Zo mogelijk moest Haarlems oudste orgel (of wat er dan van overgebleven was) van de onder gang gered worden. De orgelcommissie van de Nederlands hervormde kerk stelde vast, dat herstel mogelijk was en de vrij aanzienlijke kosten die dit zou vergen, waard zou zijn. En zo is de restauratie op gang gekomen, die nu, wat het hoofdwerk betreft, door de Utrechtse firma Van Vul pen voltooid is. Dit benedenmanual bevat nu de volgende spelen: Prestant 8, fluit 4, gemshoorn 2 (alle drie oude spelen), quintadena 16 (gedeeltelijk oud), roerfluit 8, octaaf 4, octaaf 2, mixtuur 4-6 sterk, trompet 8. Het bovenklavier zal volgens plan nu weer borstwerk worden en waar schijnlijk bevatten: prestant 8, holpijp 8, fluit 4, woudfluit 2, flageolet 1, sexquialter cimbel en vox humana 8. Vermoedelijk krijgt het pedaal deze dis positie: bourdon 16 (oud), prestant 8, oc taaf 4, mixtuur 6 sterk, fagot 16, schalmei 4. HET VERGT GEEN BETOOG, dat deze belangrijke ook cultureel belang rijke restauratie een kwestie is van geld, van veel geld, dat er thans niet is, maar dat er absoluut komen moet, uit smalle, doch vooral uit dikke beurzen, terwille van Haarlems faam als centrum van orgelcultuur. De confrontatie met het gedeeltelijk herstelde instrument op het concert in de Nieuwe Kerk tijdens de Haarlemse orgeldagen in het kader van het Hol land-Festival, zal de betekenis van de zoveelste vernieuwing van het eerwaar dige „Vrouwenorgel" ongetwijfeld be klemtonen. Jos. de Klerk Interieur van de Grote Kerk met het „Vrouwenorgel" achter de preekstoel. Naar schilderij uit 1668 van Job Berck heyde in het Frans Halsmuseum. In het uitbreidingsplan „Eemskanaal" bevindt zich in een rivierbocht van de vroegere Hunze, de plaats waar het kas teel „Groenenburg" heeft gestaan. Deze burcht, die reeds in de dertiende eeuw werd genoemd, heeft een belangrijke plaats ingenomen in de geschiedenis van Groningen. In bedoeld terrein zijn de vroe gere grachten van het kasteel thans nog als laagten te herkennen en een tweetal onregelmatig gevormde heuvels bevatten naar alle waarschijnlijkheid ruïnes van gebouwen. Aangezien van de zijde der historici grote belangstelling voor de restanten van dit kasteel bestaat, is de hoogleraar-directeur van het Biologisch-Archeologisch instituut van de Rijksuniversiteit in Groningen voornemens ter plaatse opgravingen te doen verrichten. Met de uitvoering van dez opgravingswerkzaamheden, die met toe passing van de gemeentelijke sociale werkvoorzieningsregeling voor handarbei ders zou kunnen geschieden, zal na af trek van de rijksbijdrage een bedrag ge moeid zijn van circa 7.800. Burgemeester en wethouders van Gronin gen stellen nu aan de raad voor uit de middelen van de gemeente een bijdrage van ten hoogste 5.200 te verlenen in de kosten verbonden aan deze opgravingen. MET HAAR ZOJUIST bij Em. Queri- do verschenen roman „Cider voor arme mensen' 'heeft Hella Haasse een even respectabele als verrassende greep ge daan naar het boek dat ze wilde schrij ven, steeds opnieuw trachtte te schrijven sinds zij met haar debuut „Oeroeg" af scheid nam van een „zorgeloze overgave aan de verbeelding". Ze was niet zorge loos meer, zo ze dit ooit is geweest. Zelfs in „De verborgen bron', haar jeugdroman, waarin nog iets van een verloren Arcadië nadroomcle, brak de tweespalt door van de mens die niet meer één kan zijn met zichzelf, met zijn verlangen, met de wereld, en in die on-enigheid eenzaam zoekt naar een uit weg. Niet bij wijze van vlucht voor de werkelijkheid, maar om in tegendeel door middel van een onverschrokken doorgronding van de diepste oorzaken van die gespletenheid, van die onvree, die onlust, die onrust en die gekweld heid, welke symptomatisch zijn voor de menselijke situatie in deze schokkende overgangstijd, zichzelf en, in zichzelf, zijn tijd te verstaan. Langs de omweg van een historische stof heeft Hella Haasse in „Het woud der verwachting" en „De scharlaken stad" getracht deze problematiek te objectiveren. Misschien, waarschijnlijk zelfs, distancieerde zij zich dusdoende tè ver van haar levende Zelf, van datgene wat haar verontrust en bindt en verdeelt, om precies te zeggen waar het voor haar op aankomt, het al thans zó te zeggen en er een zodanige vorm aan te geven, dat het méér dan een „verhaal", meer dan „litteratuur" zou zijn. Ik heb voor deze historische romans een niet geringe waardering, niet zozeer op grond van hetgeen er wel, dan juist om wat er niét geschreven staat, maar uit te lezen valt: een uiterste, haast krampachtige poging om op die wijze tot klaarheid te komen met en over zichzelf, over deze in verwarring geraakte wereld en over een welbewuste houding in die wereld een eerlijke, zuivere, moedige houding, die een uit gangspunt, een fundament zou kunnen zijn voor de wordende mens in een wor dende tijd. HELLA HAASSE heeft met haar roman stof steeds gevochten, met zichzelf gevoch ten, met haar schrijverschap gevochten. Met een fervente ernst gaf zij zich reken schap van haar taak, haar roeping, haar kunnen en haar willen. Meer en meer werd schrijven voor haar een zelfonder zoek, niet als litterair gegeven, evenmin als „getuigenis", maar als onvermijdelij ke inpuls van haar innigste verlangen en haar diepste bekommernis. In „De inge wijden", haar eerste „actuele" roman, keerde de overmaat van tegenstrijdige tendenzen haar gevoelens, gedachten, ervaringen en vrezen zich tegen haar. De chaos liet zich niet ordenen. Maar juist deze weerspannige vorm, deze dis harmonische compositie, juist deze klaar blijkelijke onmacht om de vertroebeling te verklaren, gaf, hoe ongewild, aan deze roman een merkwaardig representatief karakter: met zijn onvoltooidheid, zijn wemeling en warreling, zijn botsende con troversen, bracht het Hella Haasse's visie op deze tijd en deze mensheid tot uit drukking op deze gistende wereld die, beladen met een eeuwenoude cultuurtra ditie, geconfronteerd wordt met een door haarzelf opgeroepen realiteit die daarmee in flagrante tegenstelling is. Hella Haasse heeft er zich terdege rekenschap van ge geven, dat een dergelijke conflictstof niet meer kan worden vervat in een traditio nele romanvorm men leze er haar es say op na, dat ze bijdroeg tot de bundel „Blootshoofds" en het „Zelfportret", dat zij zichzelf en haar lezers „als legkaart" voorlegde. Als een auteur ooit onrecht In het kader van de Scripta Academica Groningana wordt onder leiding van prof. dr. W. .T. W. Koster, hoogleraar in de Griekse taal- en letterkunde aan de Rijks universiteit te Groningen, sinds 1950 ge werkt aan de totstandkoming van een nieuwe uitgave van de „Scholia in Aris- tophanem" de antieke en middeleeuwse commentaren op Aristophanes). De Griek Aristophanes heeft geleefd in de vijfde eeuw vóór Christus en wordt de belangrijkste komediedichter uit de klas sieke oudheid geacht. De Scholia vormen commentaren in het Grieks op zijn kome dies, welke een waardevolle bron zijn voor gegevens betreffende de geschiedenis, de godsdienst, de maatschappelijke en poli tieke samenleving alsmede het particulie re leven en de typen der mensen ten tijde van de Atheense democratie. Aan deze nieuwe uitgave bestaat sinds lang behoefte. De laatste editie verscheen in 1842 (herdrukt in 1855 en 1877) en is niet alleen onvolledig maar ook onover zichtelijk en op vele plaatsen onbetrouw baar. In de nieuwe uitgave, die op een uitgebreid onderzoek der handschriften berust, wordt de tekst van de verschillen de categorieën der scholia afzonderlijk ge drukt, voorzien van een uitvoerige tekst- critische toelichting. De bijna geheel onuitgegeven commen taren van Johannes Tzetzes, die in drie onderdelen deel IV vormen, verschijnen binnenkort het eerst. Expositie verlengd. De tentoonstelling van de collectie Theo van Gogh in het Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterloo, is voorlopig verlengd wegens de zeer grote belangstelling. werd aangeaan, dan was het Hella Haas se, toen Greshoff haar ervan verdacht dat zij „zichzelf ziet schrijven" en „dat schouw spel met welbehagen bekijkt". Welbeha gen wie zichzelf zo pijnlijk op de proef stelt, bij alles wat op papier komt als Hel la Elaasse, wie zich zo zonder voorbehoud waagt, kan men allerlei in de schoenen schuiven, maar geen zelfgenoegzaamheid. UIT ONGENOEGZAAMHEID, uit twij fel en beduchtheid, is haar jongste roman „Cider voor arme mensen" dan ook regel recht voortgekomen. Hella Haasse heeft zich daarin drastisch beperkt. Ze heeft zich in alle opzichten versoberd en daar mee een overwinning op zichzelf behaald, die voor de verdere ontwikkeling van haar schrijverschap van een beslissende beteke nis is. Ze beperkte zich in het aantal ro manfiguren (het zijn er niet meer dan vier: twee op de voorgrond, twee op de achtergrond), in de omvang, in het ge bruik van haar stijlmiddelen, in het expo sé van de problematiek die de kern van haar wezen beheerst. En dank zij die beperking, dank zij die geconcentreerde samenballing van de tot het uiterste gespannen tegenstellingen die ons, moderne mensen, een eenheid van Hella Haasse leven en mens-zijn onmogelijk maken, heeft zij die verrassende greep kunnen doen naar wat zij steeds al wilde schrij ven: naar een „roman", die de menselij ke verhoudingen peilt en toetst op hun waarheidsgehalte en de relatie verkent tussen de in zijn eenzaamheid verdwaalde mens en een in staat van ontbinding en wording verkerende realiteit. TWEE MENSEN: de jonge vrouw Mar- ta, niet jong genoeg meer om argeloos en niet oud genoeg nog om sceptisch'of lauw te zijn en de aan zijn vrouw ont vluchte Reinier, een in zijn „ik"-waan be vangen en in feite hulpeloos man, samen tijdens een „geroofde reis" op weg naar Parijs. Niet ver van Amiens raakt tij dens een dreigend onweer de auto bij een onaanzienlijk gehucht defect, zodat het tweetal gedwongen is de „geroofde reis" te onderbreken en een onderdak te zoeken bij de „arme mensen" van het gehucht, die uit gistend espenblad een cider berei den als stimulans in hun sociale berooid heid. Alles werkt mee om de gevoelsspan ning tussen man en vrouw, Reinier en Marta, tot een beslissende ontlading op te voeren: het onheilspellende onweer, het wild-overwoekerde landschap, de auto panne, de dreigende onrust onder de bij een fabrieksstaking betrokken bewoners van het gehucht. Twee mensen, maar van die twee vooral de jonge vrouw Marta, zijn door de babylonische verwarring der gevoelens en innerlijke motieven in een situatie geraakt, waarin drogredenen schijn, zelfmisleiding en illusie niet lan ger stand kunnen houden. Ze moeten el- kaars waarheid doorgronden Marta vooral is het, die zich onder geen beding meer een rad voor de ogen laat draaien en wil draaien ze wil weten wie, wat zij voorheeft, wie zijzelf is, wat de liefde, de genegenheid, het erotische avontuur, deze gehele „geroofde reis" waard is. Wat het leven waard is en het verlangen, wat de ontnuchterende waarheid waard is en het onmogelijke geluk. Wat de motieven waard zijn die men zijn handelingen, zijn tekorten, zijn welslagen onderschuift. Wat de menselijke solidariteit, de menselijke in tegriteit, de menselijke zin van persoon lijke en onpersoonlijke controversen waard is en het onmogelijke geluk. Wat de mo tieven waard zijn die men zijn handelin gen, zijn tekorten, zijn welslagen onder- schuift. V/at de menselijke solidariteit, de menselijke integriteit, de menselijke zin van persoonlijke en onpersoonlijke con troversen waard is. Marta wil klaarheid, als het moet een ijskoude klaarheid en Hella Haasse wil klaarheid, wil de schijn, de grote woorden, de voorgewende gevoe lens, de bedrieglijke leuzen, de vertroe beling van de zuivere impulsen kennen, op gevaar af dat die waarheid bitter zal zijn. DE ROMAN BEGINT met een wervelen de onweerswind en hij eindigt ermee. Tussen dat begin en dat einde ligt een brok mensenleven, aan alle kanten ge kwetst, maar aan alle kanten open voor een leven zonder leugen. Het is er niet, dat heldere leven Hella Haasse's ro man besluit met een open einde maar het ligt als het ware gereed als een ge ploegde akker, vol voren en aardkluiten, maar open. Voor deze roman heb ik meer dan be wondering. Het is een boek waarvan ik ben gaan houden. Het is, als voorlopig resultaat van een gewetensvolle bezin ning, een rijk en een rijp boek, dat geen ideeën beredeneert en exposeert, maar door zijn innerlijke gedrevenheid, door zijn bedwongen gloed, ideeën wekt en in derdaad, zoals Hella Haasse het vurig wen ste, een stuk levensrealiteit in het diepste van onze twijfel en onze hoop verkent, doorlicht en toevoegt aan het bewustzijn ran onze critieke menselijke conditie. Voor het overige men leze deze roman, men vereenzelvige zich ermee en late de kriii- kasters van het rode potlood praten: deze jongste roman van Hella Haasse is een voornaam boek. C. J. E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 15