Het wispelturige bestaan van Haarlems
oudste orgel, het „Vrouwenorgel"
„CIDER VOOR ARME MENSEN"
de roman die Hella Haasse wilde schrijven
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 14 MEI 1960
Jf. Erbij
Holland Festival-Concert op orgel
in de Nieuwe Kerk te Haarlem
Subsidiëring van
opgravingen overwogen
Nieuwe uitgave van de
Griekse commentaren
op Aristophanes
PAGINA D i\
HET INTERNATIONALE orgel
concours kan, zoals men weet, deze
zomer in Haarlems Grote Kerk niet
plaats hebben, wegens de restauratie
van het vermaarde orgel van Christiaan
Müller. Niettemin vond de Commissie
die deze belangwekkende culturele aan
gelegenheid beheert, hierin geen aan
leiding om de traditie te onderbreken;
en zo besloot zij om de improvisatie
wedstrijd en het daaraan voorafgaande
concert van de deelnemers dit jaar te
laten plaats hebben in de St. Laurens te
Alkmaar, en wel op 6 en 7 juli. Het ge
bruikelijke concert met orgel en orkest
wordt echter in Haarlem gegeven,
namelijk in de Nieuwe Kerk. De oorzaak
van deze verplaatsing van de Concert
zaal naar het statige kerkgebouw van
Jacob van Campen, is gelegen in de
tegenwoordige onbetrouwbaarheid van
het Cavaillé Coll-orgel, dat nu ook op
de nominatie staat voor een grondig
herstel. Het oudste, nog bestaande orgel
in Haarlem, dat sinds 1791 een sieraad
van de Nieuwe Kerk is, doch alles bij
elkaar nu reeds 437 jaar geleden ont
stond, is weliswaar ook in reparatie,
doch, voor wat het hoofdmanuaal be
treft, alvast vernieuwd afgeleverd en als
zodanig speelvaardig om het program
ma, dat men zich voorgesteld heeft op
8 juli uit te voeren, volwaardig te die
nen. Dr. Anthon van der Horst heeft
voor deze gelegenheid zelfs een nieuw
Concert voor orgel en orkest geschreven,
waarbij rekening gehouden is met de
dispositie van het instrument, voor zover
deze momenteel bruikbaar gemaakt is.
En ook voor een Bach-cantate met obli
gaat orgel is het oude werk nu berekend.
Zodat het op 8 juli een interessant ex
periment belooft te worden met het
concert in de Nieuwe Kerk. Het heeft
ook een belangwekkende historische
kant, wat, naar ik meen, duidelijk kan
blijken wanneer men enigszins ver
trouwd is met de merkwaardige staat van
dienst en het zeer wisselvallige lot van
Haarlems oudste orgel.
IN 1523 WERD het voor rekening van
het „Onze Lieve Vrouwegild" gebouwd
(vermoedelijk door Jan van Covelen) en
in de Grote Kerk, als koororgel voor haar
diensten aan het hoofdaltaar, geplaatst bo
ven de ingang van de sacristie, nu de
kosterswoning. Deze geestelijke broeder
schap, die reeds in 1307 genoemd werd,
had tot leden vele aanzienlijken en nota
belen van de stad, die zich onder meer
verplichtten elke vrijdag een vesperdienst
en elke zaterdag de „metten" en een mis
bij te wonen. Bovendien werd dagelijks
een mis te hunner intentie opgedragen.
Het „Gild" bezat goederen en landerijen,
die bij voorbeeld in 1574 ruim dertienhon
derd gulden opbrachten. Het was dus een
vrij vermogende organisatie* die tamelijk
zelfstandig in het kerkelijk bestel een
voorname functie vervulde.
Haar zelfstandigheid komt vooral tot
uitdrukking in het bezit van een eigen or
gel. Vóór 1523 had het broederschap zich
bediend van het Kleine Orgel, boven de
kapel van Onze Lieve Vrouw van Zeven
Weeën (nu Kapel van Schagen), welk in
strument zij ook in eigendom bezat en,
toen het grotere nieuwe orgel in gebruik
was genomen, voor 120 Rijnlandse gul
dens verkocht aan de Kerk en de Stad.
Hieruit en ook uit het feit dat de organist
(dat was in 1539 Claes Aelbertsz) niet door
het „Gild" maar door de Stad gehono
reerd werd, alsmede uit rekeningposten,
herstellingen aan de orgels betreffende,
blijkt dat de gemeente Haarlem reeds in
de vóór-reformatorische tijd financieel in
het orgelbezit betrokken was. Maar het
O.L.V.-Gild ging er prat op het nieuwe or
gel in eigendom te bezitten. Dit verklaart
dat het instrument steeds geciteerd wordt
als het „Vrouwenorgel".
HET „VROUWENORGEL" had uiter
aard (men denke aan het bouwjaar 1523)
een gotisch front en een oksaal in de
zelfde stijl. Hoe de dispositie was komen
wij pas uit latere herstellingen te weten.
De Haarlemse orgelmaker Allart Claeszoon
repareerde het instrument in 1562. Hij ver
wijderde een „cromhoorn" en stelde daar
voor in de plaats een „quintadena" („van
drie op zes voet luydende"). Uit deze aan
tekening blijkt, dat het orgel niet op C
groot (acht voet) maar op F groot (6 voet)
begon; naar het gebruik van die tijd ont
braken Fis en Gis („kort oktaaf") en lie
pen de manualen chromatisch door tot a
tweegestreept, echter zonder gis 2. In fei
te was de toonhoogte gelijk aan de gewo
ne, die op C groot van acht voet gegrond
is; men zou hier dan ook van een acht-
voetsorgel kunnen spreken, dat echter niet
tot zijn grondtoon C reikte, doch pas bij
Het elegante uiterlijk van Haarlems oudst
bewaarde orgel, zoals het sinds 1791 in de
Nieuwe Kerk in gebruik is.
Detail van Berckheyde's kerkinterieur.
F aanving. Verder weten wij dat de re
gisterknoppen niet moesten worden uitge
trokken, maar ingeduwd.
NA DE ALTERATIE schijnt het „Vrou
wenorgel" (dat in 1581 tezamen met alle
geestelijke goederen eigendom van do
stad geworden was) aanvankelijk ver
waarloosd te zijn. Maar reeds in 1588
werd behoefte gevoeld het weer
in gebruik te nemen. Aan Pieter
Jansz. uit Utrecht werd opgedragen het
te stemmen en te restaureren. De desbe
treffende thesauriersrekening is voor de
kennis van het instrument een stuk van
historisch belang. Hieruit worden wij na
melijk voor het eerst, hoewel blijkbaar
nog onvolledig, ingelicht over de omvang
en de dispositie van het instrument. Het
bezat twee manualen (hoofdwerk en borst-
werk) en vrij pedaal. Als hoofdwerk noem
de de hersteller: prestant 6, octaaf 3, mix
tuur, scherp (voorheen principaal) holpijp
6. openfluit 3, gemshoorn VA, siffet en
nieuw geplaatste trompet. Van het borst-
werk citeerde hij alleen de quintaden 6
die Allart Claeszoon in 1562 plaatste, als
mede een regaal 6. Betreffende het voet
klavier gewaagt hij van de trompet en ver
meldt verder „noch geholpen pedael", dit
laatste doelt wellicht op octaaf 6 en oc
taaf 3, waarover we later herhaaldelijk
lezen in de dispositieopgaven.
WAARSCHIJNLIJK IS ER in die tijd
gebruik gemaakt van het Vrouwenorgel om
de hervormde diensten in te leiden en te
besluiten; in ieder geval niet om 't psalm
gezang der gemeente te begeleiden, want
dit gold destijds uit den boze. Het orgel
spel voor en na de dienst was een stede
lijke aangelegenheid. Te dien einde had de
Vroedschap in 1579, dus direct na de over
gang, een stadsorganist benoemd; het was
Philips Janssen van Velsen. Toen tachtig
jaar later besloten werd het orgelspel ter
begeleiding van de zang der gemeente in
te voeren, werd daarvoor het Vrouwenor
gel uitverkoren; maar dit maakte een ver
huizing van west naar oost noodzakelijk.
Onder leiding van de schilder Jan de Bray,
zoon van de pas te voren overleden stads
bouwmeester Salomon de Bray, werd het
instrument in 1668 achter de preekstoel
geplaatst en uiterlijk enigszins vernieuwd
althans wat de kuip betreft, die behou
dens de gothische sluitstenen („culs de
lampe") van het baldakijngewelf, veel
kleurig geschilderd en met beeldwerk
voorzien, een renaissancistisch karakter
kreeg. Het orgel zelf behield echter met
zijn pinakels en beschilderde vleugels zijn
oorspronkelijk gothisch uiterlijk. De kerk-
intexieurs van Job Berckheyde en Isaak
van Nickele, uit het Frans Halsmuseum,
geven er ons een betrouwbare voorstel
ling van.
Tot 1737, toen het Grote Orgel van Chris
tiaan Müller in gebruik werd genomen,
heeft het „Vrouwenorgel" in de Grote
Kerk dienst gedaan, uiteraard ook voor
stedelijke bespelingen buiten kerktijd,
toen het oude Grote Orgel aftands raakte.
Intussen moet er sinds 1588, toen Pieter
Jansz. er ons over inlichtte, heel wat aan
gedokterd geweest zijn, wat wij kunnen
opmaken naar aanleiding van de disposi
tie die er van bekend is uit 1775. Het be-
nedenmanuaal was nagenoeg gelijk ge
bleven, ook wat de omvang (vanaf F tot
a 2) betreft; er was alleen een sexquialter
en een superoctaaf bijgekomen. Het borst-
werk was echter volkomen gewijzigd; het
liep van C tot c 3 en bevatte: holpijp 8,
octaaf 4, fluit 4, octaaf 2, sexquialter en
dulciaan 8. Het pedaal was nu uitgebreid
tot C en liep door tot c 3 en bevatte nog
de oude registers: octaaf 8, octaaf 4 en
trompet 8, nu echter aangevuld met de
langste pijpen.
VAN 1737 TOT 1791 heeft het „Vrouwen
orgel" daar doelloos achter de preekstoel
in de Grote Kerk gestaan. Het had geen
functie meer vanaf het ogenblik dat het
Müller-orgel in gebruik was genomen. En
zo rijpte het plan het over te brengen naai
de Nieuwe Kerk. waar men om een or
gel verlegen zat. Het gemeentebestuur
stemde hierin toe en zonder verwijl werd
da, die destijds veel in Haarlem verkeer-
aan de orgelkenner Joachim Hess uit Gou-
de (hij sloot hier zijn derde huwelijk) op
dracht gegeven het instrument te vernieu
wen en tot een sieraad te maken van het
kerkgebouw van Jacob van Campen. Hess
hield niet van halve maatregelen. Alles
wat aan het oorspronkelijk gothisch uiter
lijk herinnerde werd terzijde gesteld. Het
orgel kreeg een barok front en het oksaal
werd zoveel mogelijk aangepast aan de
tijdsstijl. En het mag gezegd worden dat
dit alles met smaak gebeurde.
Hess dankte de oude springladen af en
verving ze door sleepladen. En met aan
wending van oorspronkelijke registers,
maar ook met toevoeging van nieuwe spe
len, ontstond de volgende dispositie:
Hoofdwerk: prestant 8, roerfluit 8, bour
don 16, octaaf 4, nachthoorn 4, quint 3,
gemshoorn 2, superoctaaf 2, cornet, mix
tuur, carillon, trompet 8, Borstwerk: hol
pijp 8, fluit 4, echofluit 4, flageolet 1, vox
humana 8, tremulant. Aan het pedaal van
drie spel werd nog een vierde (cinq 2) toe
gevoegd.
EER HET WISPELTURIGE „Vrou
wenorgel" in de deplorabele toestand ge
raakte, waarin wij het voor kort kenden,
heeft het nog menige wijziging onder
gaan; in 1817 door J. C. Fridericks en in
1856 door J. Kuipscheer, die het borstwerk
naar boven verplaatste, wat een nieuw re-
geerwerk vergde. En ook nadien heeft de
modezucht gevolgen gehad op het klank
karakter. Maar enige spelen uit het origi
nele instrument bleven de eeuwen door
bewaard. Uiteindelijk was de dispositie:
Hoofdmanuaal: prestant 8, roerfluit 8,
bourdon 16, octaaf 4, octaaf 2, cornet (dis
cant), quint, trompet 8, mixtuur. Boven-
klavier: holpijp 8, viola di gamba 8, quin
tadena 8, fluit 4, gemshoorn 2, sexquialter
dulciana. Pedaal: Subbas 16, octaaf 8, oc
taaf 4, trompet 8. Verder tremulant en
twee koppels.
Uiterlijk bleef het een elegant siermeu-
bel in de kerk, doch innerlijk knaagden de
ouderdomskwalen deerlijk aan zijn be
staan. Vier jaar geleden was het er zo
hachelijk mee gesteld, dat men, ten ein
de raad ging experimenteren met een elek
tronisch apparaat. Dit was op zichzelf al
genoeg om alarm te slaan. Zo mogelijk
moest Haarlems oudste orgel (of wat er
dan van overgebleven was) van de onder
gang gered worden. De orgelcommissie
van de Nederlands hervormde kerk stelde
vast, dat herstel mogelijk was en de vrij
aanzienlijke kosten die dit zou vergen,
waard zou zijn. En zo is de restauratie op
gang gekomen, die nu, wat het hoofdwerk
betreft, door de Utrechtse firma Van Vul
pen voltooid is. Dit benedenmanual bevat
nu de volgende spelen: Prestant 8, fluit
4, gemshoorn 2 (alle drie oude spelen),
quintadena 16 (gedeeltelijk oud), roerfluit
8, octaaf 4, octaaf 2, mixtuur 4-6 sterk,
trompet 8. Het bovenklavier zal volgens
plan nu weer borstwerk worden en waar
schijnlijk bevatten: prestant 8, holpijp 8,
fluit 4, woudfluit 2, flageolet 1, sexquialter
cimbel en vox humana 8.
Vermoedelijk krijgt het pedaal deze dis
positie: bourdon 16 (oud), prestant 8, oc
taaf 4, mixtuur 6 sterk, fagot 16, schalmei
4.
HET VERGT GEEN BETOOG, dat
deze belangrijke ook cultureel belang
rijke restauratie een kwestie is van
geld, van veel geld, dat er thans niet is,
maar dat er absoluut komen moet, uit
smalle, doch vooral uit dikke beurzen,
terwille van Haarlems faam als centrum
van orgelcultuur.
De confrontatie met het gedeeltelijk
herstelde instrument op het concert in
de Nieuwe Kerk tijdens de Haarlemse
orgeldagen in het kader van het Hol
land-Festival, zal de betekenis van de
zoveelste vernieuwing van het eerwaar
dige „Vrouwenorgel" ongetwijfeld be
klemtonen.
Jos. de Klerk
Interieur van de Grote Kerk met het
„Vrouwenorgel" achter de preekstoel.
Naar schilderij uit 1668 van Job Berck
heyde in het Frans Halsmuseum.
In het uitbreidingsplan „Eemskanaal"
bevindt zich in een rivierbocht van de
vroegere Hunze, de plaats waar het kas
teel „Groenenburg" heeft gestaan. Deze
burcht, die reeds in de dertiende eeuw
werd genoemd, heeft een belangrijke
plaats ingenomen in de geschiedenis van
Groningen. In bedoeld terrein zijn de vroe
gere grachten van het kasteel thans nog
als laagten te herkennen en een tweetal
onregelmatig gevormde heuvels bevatten
naar alle waarschijnlijkheid ruïnes van
gebouwen.
Aangezien van de zijde der historici grote
belangstelling voor de restanten van dit
kasteel bestaat, is de hoogleraar-directeur
van het Biologisch-Archeologisch instituut
van de Rijksuniversiteit in Groningen
voornemens ter plaatse opgravingen te
doen verrichten. Met de uitvoering van dez
opgravingswerkzaamheden, die met toe
passing van de gemeentelijke sociale
werkvoorzieningsregeling voor handarbei
ders zou kunnen geschieden, zal na af
trek van de rijksbijdrage een bedrag ge
moeid zijn van circa 7.800.
Burgemeester en wethouders van Gronin
gen stellen nu aan de raad voor uit de
middelen van de gemeente een bijdrage
van ten hoogste 5.200 te verlenen in de
kosten verbonden aan deze opgravingen.
MET HAAR ZOJUIST bij Em. Queri-
do verschenen roman „Cider voor arme
mensen' 'heeft Hella Haasse een even
respectabele als verrassende greep ge
daan naar het boek dat ze wilde schrij
ven, steeds opnieuw trachtte te schrijven
sinds zij met haar debuut „Oeroeg" af
scheid nam van een „zorgeloze overgave
aan de verbeelding". Ze was niet zorge
loos meer, zo ze dit ooit is geweest.
Zelfs in „De verborgen bron', haar
jeugdroman, waarin nog iets van een
verloren Arcadië nadroomcle, brak de
tweespalt door van de mens die niet
meer één kan zijn met zichzelf, met zijn
verlangen, met de wereld, en in die
on-enigheid eenzaam zoekt naar een uit
weg. Niet bij wijze van vlucht voor de
werkelijkheid, maar om in tegendeel
door middel van een onverschrokken
doorgronding van de diepste oorzaken
van die gespletenheid, van die onvree,
die onlust, die onrust en die gekweld
heid, welke symptomatisch zijn voor de
menselijke situatie in deze schokkende
overgangstijd, zichzelf en, in zichzelf,
zijn tijd te verstaan. Langs de omweg
van een historische stof heeft Hella
Haasse in „Het woud der verwachting"
en „De scharlaken stad" getracht deze
problematiek te objectiveren. Misschien,
waarschijnlijk zelfs, distancieerde zij
zich dusdoende tè ver van haar levende
Zelf, van datgene wat haar verontrust en
bindt en verdeelt, om precies te zeggen
waar het voor haar op aankomt, het al
thans zó te zeggen en er een zodanige
vorm aan te geven, dat het méér dan
een „verhaal", meer dan „litteratuur"
zou zijn. Ik heb voor deze historische
romans een niet geringe waardering,
niet zozeer op grond van hetgeen er wel,
dan juist om wat er niét geschreven
staat, maar uit te lezen valt: een uiterste,
haast krampachtige poging om op die
wijze tot klaarheid te komen met en
over zichzelf, over deze in verwarring
geraakte wereld en over een welbewuste
houding in die wereld een eerlijke,
zuivere, moedige houding, die een uit
gangspunt, een fundament zou kunnen
zijn voor de wordende mens in een wor
dende tijd.
HELLA HAASSE heeft met haar roman
stof steeds gevochten, met zichzelf gevoch
ten, met haar schrijverschap gevochten.
Met een fervente ernst gaf zij zich reken
schap van haar taak, haar roeping, haar
kunnen en haar willen. Meer en meer
werd schrijven voor haar een zelfonder
zoek, niet als litterair gegeven, evenmin
als „getuigenis", maar als onvermijdelij
ke inpuls van haar innigste verlangen en
haar diepste bekommernis. In „De inge
wijden", haar eerste „actuele" roman,
keerde de overmaat van tegenstrijdige
tendenzen haar gevoelens, gedachten,
ervaringen en vrezen zich tegen haar.
De chaos liet zich niet ordenen. Maar
juist deze weerspannige vorm, deze dis
harmonische compositie, juist deze klaar
blijkelijke onmacht om de vertroebeling
te verklaren, gaf, hoe ongewild, aan deze
roman een merkwaardig representatief
karakter: met zijn onvoltooidheid, zijn
wemeling en warreling, zijn botsende con
troversen, bracht het Hella Haasse's visie
op deze tijd en deze mensheid tot uit
drukking op deze gistende wereld die,
beladen met een eeuwenoude cultuurtra
ditie, geconfronteerd wordt met een door
haarzelf opgeroepen realiteit die daarmee
in flagrante tegenstelling is. Hella Haasse
heeft er zich terdege rekenschap van ge
geven, dat een dergelijke conflictstof niet
meer kan worden vervat in een traditio
nele romanvorm men leze er haar es
say op na, dat ze bijdroeg tot de bundel
„Blootshoofds" en het „Zelfportret", dat
zij zichzelf en haar lezers „als legkaart"
voorlegde. Als een auteur ooit onrecht
In het kader van de Scripta Academica
Groningana wordt onder leiding van prof.
dr. W. .T. W. Koster, hoogleraar in de
Griekse taal- en letterkunde aan de Rijks
universiteit te Groningen, sinds 1950 ge
werkt aan de totstandkoming van een
nieuwe uitgave van de „Scholia in Aris-
tophanem" de antieke en middeleeuwse
commentaren op Aristophanes).
De Griek Aristophanes heeft geleefd in
de vijfde eeuw vóór Christus en wordt de
belangrijkste komediedichter uit de klas
sieke oudheid geacht. De Scholia vormen
commentaren in het Grieks op zijn kome
dies, welke een waardevolle bron zijn voor
gegevens betreffende de geschiedenis, de
godsdienst, de maatschappelijke en poli
tieke samenleving alsmede het particulie
re leven en de typen der mensen ten tijde
van de Atheense democratie.
Aan deze nieuwe uitgave bestaat sinds
lang behoefte. De laatste editie verscheen
in 1842 (herdrukt in 1855 en 1877) en is
niet alleen onvolledig maar ook onover
zichtelijk en op vele plaatsen onbetrouw
baar. In de nieuwe uitgave, die op een
uitgebreid onderzoek der handschriften
berust, wordt de tekst van de verschillen
de categorieën der scholia afzonderlijk ge
drukt, voorzien van een uitvoerige tekst-
critische toelichting.
De bijna geheel onuitgegeven commen
taren van Johannes Tzetzes, die in drie
onderdelen deel IV vormen, verschijnen
binnenkort het eerst.
Expositie verlengd. De tentoonstelling
van de collectie Theo van Gogh in het
Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterloo,
is voorlopig verlengd wegens de zeer grote
belangstelling.
werd aangeaan, dan was het Hella Haas
se, toen Greshoff haar ervan verdacht dat
zij „zichzelf ziet schrijven" en „dat schouw
spel met welbehagen bekijkt". Welbeha
gen wie zichzelf zo pijnlijk op de proef
stelt, bij alles wat op papier komt als Hel
la Elaasse, wie zich zo zonder voorbehoud
waagt, kan men allerlei in de schoenen
schuiven, maar geen zelfgenoegzaamheid.
UIT ONGENOEGZAAMHEID, uit twij
fel en beduchtheid, is haar jongste roman
„Cider voor arme mensen" dan ook regel
recht voortgekomen. Hella Haasse heeft
zich daarin drastisch beperkt. Ze heeft
zich in alle opzichten versoberd en daar
mee een overwinning op zichzelf behaald,
die voor de verdere ontwikkeling van haar
schrijverschap van een beslissende beteke
nis is. Ze beperkte zich in het aantal ro
manfiguren (het zijn er niet meer dan
vier: twee op de voorgrond, twee op de
achtergrond), in de omvang, in het ge
bruik van haar stijlmiddelen, in het expo
sé van de problematiek die de kern van
haar wezen beheerst.
En dank zij die beperking, dank zij die
geconcentreerde samenballing van de tot
het uiterste gespannen tegenstellingen die
ons, moderne mensen, een eenheid van
Hella Haasse
leven en mens-zijn onmogelijk maken,
heeft zij die verrassende greep kunnen
doen naar wat zij steeds al wilde schrij
ven: naar een „roman", die de menselij
ke verhoudingen peilt en toetst op hun
waarheidsgehalte en de relatie verkent
tussen de in zijn eenzaamheid verdwaalde
mens en een in staat van ontbinding en
wording verkerende realiteit.
TWEE MENSEN: de jonge vrouw Mar-
ta, niet jong genoeg meer om argeloos
en niet oud genoeg nog om sceptisch'of
lauw te zijn en de aan zijn vrouw ont
vluchte Reinier, een in zijn „ik"-waan be
vangen en in feite hulpeloos man, samen
tijdens een „geroofde reis" op weg naar
Parijs. Niet ver van Amiens raakt tij
dens een dreigend onweer de auto bij een
onaanzienlijk gehucht defect, zodat het
tweetal gedwongen is de „geroofde reis"
te onderbreken en een onderdak te zoeken
bij de „arme mensen" van het gehucht,
die uit gistend espenblad een cider berei
den als stimulans in hun sociale berooid
heid. Alles werkt mee om de gevoelsspan
ning tussen man en vrouw, Reinier en
Marta, tot een beslissende ontlading op te
voeren: het onheilspellende onweer, het
wild-overwoekerde landschap, de auto
panne, de dreigende onrust onder de bij
een fabrieksstaking betrokken bewoners
van het gehucht. Twee mensen, maar van
die twee vooral de jonge vrouw Marta,
zijn door de babylonische verwarring der
gevoelens en innerlijke motieven in een
situatie geraakt, waarin drogredenen
schijn, zelfmisleiding en illusie niet lan
ger stand kunnen houden. Ze moeten el-
kaars waarheid doorgronden Marta
vooral is het, die zich onder geen beding
meer een rad voor de ogen laat draaien
en wil draaien ze wil weten wie, wat
zij voorheeft, wie zijzelf is, wat de liefde,
de genegenheid, het erotische avontuur,
deze gehele „geroofde reis" waard is. Wat
het leven waard is en het verlangen, wat
de ontnuchterende waarheid waard is en
het onmogelijke geluk. Wat de motieven
waard zijn die men zijn handelingen, zijn
tekorten, zijn welslagen onderschuift. Wat
de menselijke solidariteit, de menselijke in
tegriteit, de menselijke zin van persoon
lijke en onpersoonlijke controversen waard
is en het onmogelijke geluk. Wat de mo
tieven waard zijn die men zijn handelin
gen, zijn tekorten, zijn welslagen onder-
schuift. V/at de menselijke solidariteit, de
menselijke integriteit, de menselijke zin
van persoonlijke en onpersoonlijke con
troversen waard is. Marta wil klaarheid,
als het moet een ijskoude klaarheid en
Hella Haasse wil klaarheid, wil de schijn,
de grote woorden, de voorgewende gevoe
lens, de bedrieglijke leuzen, de vertroe
beling van de zuivere impulsen kennen,
op gevaar af dat die waarheid bitter zal
zijn.
DE ROMAN BEGINT met een wervelen
de onweerswind en hij eindigt ermee.
Tussen dat begin en dat einde ligt een
brok mensenleven, aan alle kanten ge
kwetst, maar aan alle kanten open voor
een leven zonder leugen. Het is er niet,
dat heldere leven Hella Haasse's ro
man besluit met een open einde maar
het ligt als het ware gereed als een ge
ploegde akker, vol voren en aardkluiten,
maar open.
Voor deze roman heb ik meer dan be
wondering. Het is een boek waarvan ik
ben gaan houden. Het is, als voorlopig
resultaat van een gewetensvolle bezin
ning, een rijk en een rijp boek, dat geen
ideeën beredeneert en exposeert, maar
door zijn innerlijke gedrevenheid, door
zijn bedwongen gloed, ideeën wekt en in
derdaad, zoals Hella Haasse het vurig wen
ste, een stuk levensrealiteit in het diepste
van onze twijfel en onze hoop verkent,
doorlicht en toevoegt aan het bewustzijn
ran onze critieke menselijke conditie. Voor
het overige men leze deze roman, men
vereenzelvige zich ermee en late de kriii-
kasters van het rode potlood praten: deze
jongste roman van Hella Haasse is een
voornaam boek.
C. J. E. Dinaux