Hongerige haringen naar het beloofde land zwemmen schrokkend Doe het nu eens zo! HET VISSERSVROUW ÉNHART IS MET VERANDERD Calanus het lievelingshapje Netteninspectie op thuisreis Kaken, een belangrijk werkje Actie voor afwachten begint -47^ Prijsvraag voor beste maat j esharingr ecept Noorderkroon doet mee Zo komt de haring boven water DONDERDAG 19 MEI 1960 Voor direct gebruik, niet langer dan 1 a 2 dagen houdbaar: 4 groene harin gen, 1 ui, laurierblad (peper), 4 a 6 gram (2 a 3 blaadjes of 214 a 4 theelepels poeder-)gelatine. De haringen schoon maken en fileren. De ui schoonmaken en snipperen. Haringen, ui, laurierblad (en peper) in een pan leggen. Zoveel heet water er over schenken dat de haringen net onderstaan. Het geheel aan de kook brengen en de haringen zachtjes gaar laten koken, waarbij zij heel moeten blijven. Kooktijd ongeveer vijf minuten. De haringen laten afkoe len en uit het vocht nemen. De stukken op een schaal of eenpersoonsschaaltjes rangschikken. Het kookvocht zeven en meten. Per deciliter water twee gram gelatine nemen. De gelatine een kwar tiertje weken in een kopje koud water. De bladgelatine daarna uitknijpen. Het kookvocht van de haringen aan de kook brengen. Van het vuur af de gelatine er in oplossen onder roeren. De vloei stof laten afkoelen. Wanneer zij drillig begint te worden de massa over de ha ringen schenken. De gelei stijf laten worden. Het gerecht garneren met blaadjes kropsla of peterselie en des gewenst mayonnaise en partjes citroen. Dit gerecht kan worden gegeven bij de boterham, als hoofdschotel bij de warme maaltijd of aFs voorgerecht. In het laat ste geval geroosterd brood of toastjes en boter er bij geven. (Voorlichtings bureau voor de voeding, afdeling vis). Naar aanleiding van de tentoonstel ling Gast en Gastheer, welke wordt gehouden in de Houtrusthallen in Den Haag van 12 tot en met 23 mei a.s. hebben de Nederlandse haringreders en -handelaren 'n wedstrijd uitgeschreven voor het beste recept, waarin maatjes haring het hoofdbestanddeel is. In de middag van 21 mei, Vlaggetjes dag, zullen de meest serieuze kandi daten voor een van de drie prijzen op Houtrust hun gerecht moeten klaar maken. 's Avonds zullen, eveneens op Hout- rust, de prijzen worden uitgereikt. Er zijn er drie: twee zilveren schalen met inscriptie en een eervolle vermelding. We weten tegenwoordig zoveel van elkaar, zegt ze. Alle avonden geven ze een roepieaan me: weli'rusten, moeder, 't Mag geloof ik niet helemaal, ze glimlacht. Ik zou het voor geen geld willen missen. Overdag staat-ie ook dikwijls aan. Je hoort ze met elkaar bezig. De jon gens d'r stem haal ik uit honderdenJe wil toch wel graag weten of er nog wat in de netten zat, niettan Ze loopt naar het toestel en schakelt in: Gekraak, ge piep, gegonsEen stem. Dat is Maarten Taal, zegt ze. Andere stemmen knetteren door elkaar. En dan, haar ogen glanzen: dat is ónze Dirk. „Lekker varen", zegt ie. Lekker varen. Ja, we varen best. Een mijltje of acht houden we staande. Als het zo doorgaat is er geen vuiltje aan de lucht. Allen die loisteren, gendagZe kijkt ons aan alsof ze zeggen wil: da's ook voor mij bedoeld. Vroeger hoorde je nooit watZe voeren op de zegen en op de zeilen. Je wist wanneer ze vertrokken, je wist niet waar ze zaten, je wist zeker niet wanneer ze kwamen. Dat is een hele verbetering nou. Och, je bent als vrouw voor de helft op zee. Iedere middag om een uur of vier zeg je: nou gaan ze aan schot, 's Nachts, weet je, gaan ze halen. En 's morgens hoor je wat er inzat Kan Dirk ze maar mag ge vangen, de eerste nacht. Ja, altijd en allemaal wel, maar de eerste nacht is zo be langrijk. Dirk heeft een sterke motor. Als hij vangt moet-ie jagen. Wat zal ie varen. Dirk is een felle visser man. Net als m'n man in zijn tijd. Dirk heeft al een keer de wimpel en de beker gewonnen ook. Ja, die jagerij is ook heel anders dan vroeger. Toen wachtte je maar. Nou ook,, maar anders. Je weet wie op de thuisreis is, je weet hoe hard ze lopen, je volgt ze om zo te zeggen op iedere klap van de schroef. Hè, haar ogen kijken glunderend, nóg een paar dagen en ive hebben ze weer. Ik snak naar een mals maatje. Ze staat op, ze loopt naar de barometer. Even tikt ze er op. 't Glas blijft goed, mooi rustig weer, dat kunnen ze hebben bij de uitstoom. Ken de haring maar een goeie prijs maken van de jaar. D'r is heel wat nodig om zo'n kapitaal op zee te hou den. Er moet zo'n hoop uit 't vleetje komen, 't Zal aan de jongens niet liggen. Aan z'n reder ook niet. Die roemt men altijd om 't schip en z'n want. We hebben al die. tijd niets gezegd, alleen maar ge luisterd. Angstwekkende verhalen over storm en ge varen vertelt ze niet. Zij kent die wel, we wéten het. Het leed is ook haar deur niet gepasseerd. Maar ze spreekt er niet over, 't is geen vrouw, die ook maar ergens meelij met zichzelf wil wekken, 't Is de vrouw van een visser, die aan-de-wal-op-zee-is, mee-leeft, mee-denkt, mee- hoopt, mee-verwacht, kortom: mee-vist. En wij moeten, deze vrouw, deze moeder aankijkend, denken aan hetgeen Jan Weiland dichtte: De liefde niet vergaan, de gaven niet vergeten, Bloed van het oude bloed, dat zeeën heeft bezeild, Een vrouiv, maar met in 't hart de donk're drift gebeten, Die immer ongestild naar woelende einder ijlt. Zó heeft haar denken lang op 't waterwijd gewijld, Der zeeën grond gelood en hemelen gemeten, Dan, onder vrouwen vrouw, heeft zij het leed geweten En van de wassende angst, het hulploos wee gepeild. Zie, het „decor" gaat in vele onzer vissersplaatsen steeds meer verloren; kanten mutsen en zilveren ijzers, koralijne halssnoeren en gouden bellen, het worden museastukken. Maar watis en blijft en niet verandert, dat is het hart onzer vissersvrouwen. Vissersvrouwen piekeren bijkans van de wieg tot het graf. Als kind om vader, als vrouw om man en kinderen. De vader, die de zee koos, de man, die de zee koos, het kind, dat de zee koos. Omdat voor hen de zee hun akker, het schip hun thuis werd. Ja, dat zijn flinke vrouwen! Niet flauw, niet senti menteel, nuchtere mensen, voor wie de storm „anders" raast, voor wie de zee „anders" isZe hebben er wei- vrees voor, maar ze zijn er niet blijvend-bang van. Ze weten, dat die zee zoveel geeft. Ze weten helaas ook, dat diezelfde zee zo onbarmhartig kan nemen. 't Zal U niet verwonderen, dat we juist in dit nummer, deze aandacht besteden aan haar: de vrouwen onzer vissers. Aan de oostkant van de Noordzee, bij de Vikingbank en ten zuiden daarvan, zwemmen duizenden magere scharminkels gezapig op en neer. In de diepe geulen van de oostelijke Noordzee, die veel kouder zijn dan die in het westen, teren ze op het vet, dat ze in het vorige seizoen in een korte maar hevige vreetpartij hebben verworven. Ze lanterfanten maar wat, want zo hoort het nu eenmaal voor een haring-buiten-het-seizoen. Tot de grote lokroep komt. Zoals de vogels in het voorjaar naar het noorden trekken, zo besluiten de haringen opééns tot een massa-migratie. Loom maar vastberaden wenden ze allemaal de koppen naar het westen en stevenen langzaam maar zeker naar het beloofde land. eens een maaltje kuit, scholeieren of gar naaltjes op overschieten, maar vergeleken bij het calanustijdperk is dat toch maar liflafjeswerk. En het vet gaat er dan ook wel af. Dreigend gevaar Dat vet, daar gaat het om. Niet alleen voor de haring. Want juist als de haring aan zijn trek is begonnen en zich gaande weg weer wat gevulder vormen gaat aan meten, nadert een omvangrijk leger zijn domein. Dof gedreun plant zich voort door het water en het bereikt de bodem, waar de haringen ongegeneerd aan het schrok ken zijn. De logger is weer op de thuisreis. Het net wordt uitgehangen en nagekeken op beschadigingen. Het eerste ziet men rechts, het tweede links op de foto. De ragfijne kanten muts en het zilveren ijzer, het kora lijne halssnoer en de gouden bellen, de lustre-jakken en de gevoerde „schoer"(schouder)-mantels, het worden langzamerhand antiquiteiten voor de oudheidkamers. Ge kunt ze nog wel zien in de visserijplaatsen, maar het zijn bijna allemaal vrouwen op jaren, die zich er mee tooien. Het jongvolk, de vissersvrouwen van heden, draagt confectie. En och, wie zal haar dit kwalijk nemen? We zitten in een vissershuis;^ in een kam,er met scheep jes aan de wand en scheepjesin een fles op de schoor steenmantel en een goudvisje (natuurlijk een visje!) in het aquarium voor het raam. De scheepjes noch het dartele goudvisje hebben onze aandacht. We luisteren en staren in het vriendelijke, levenswijze gezicht tegenover ons. Helder wit is de kanten muts en het „ijzer" spiegelt zacht. Daaronder is het gelaat van een oudere vrouw, waarin de zorgen rimpels hebben geploegd. Maar haar ogen zijn als helder brandende kaarsen, die verraden medeleven en harte lijkheid. Waar het gesprek over gaat? Och, dat ligt voor de hand. Over zee en varen en vissen. Over een man, die altijd voer, over kinderen, die altijd varen. Over de poging van deze vrouw om de kinderen aan de wal te houden. Vergeefse poging natuurlijk. Een strijd, die al duizenden vissersvrouwen hebben verloren, 't Is helemaal geen zorgelijk sentimenteel verhaal. Helemaal niet van: och, och, wat hebben wij 't toch zwaar of slecht. Integendeel, deze vrouw herinnert ons aan vele vrouwen op het land. Zij staan niet los van het werk van haar man, zij zijn er bijna een deel van. Vrouwen van het land en vrouwen van de zee moeten elkaar kunnen begrijpen. Door dit gesprek mogen we even kijken in het vissers vrouwenhart. Daarin 'is: strijd, rust, onrust, berxisting, vrede en vechtlust. Eigenlijk alles wat een mensenhart maar kan beroeren. Een bestaan, dat als een uitdaging wordt aanvaard. Haar man is nu aan de wal, hij werkt op de boetzolder. De jongens zijn op zee. In de kamer staat het radio toestel met de visserijband. De zee is in beroering. Kabeljauwen koersen eveneens westwaarts achter hun voedsel aan. Er komt meer voedsel in zee, en overal wordt het voor de zee- bevolkirjg duidelijk, dat de zee-lente (die veel later komt dan de landlente) is be gonnen. De haringen zijn precies op tijd, zoals ze dat altijd zijn. Als ze gaan trekken is het half mei. Het gaat allemaal nog wat moeizaam, om dat de dieren nog versuft zijn van hun winterrust. Maar als het beloofde land nadert zijn daar ook de melk en honing. Gretig storten de haringen zich op hun lievelingsvoedsel: de calanus, een kreeft achtige, die door de Golfstroom uit de Oceaan naar de haringen wordt vervoerd. De haringen eten als dwazen, want in eten is de haring onbetwist topscorer onder de vissen. Het blijft niet bij calanus, want er zijn veel meer kreeftachtigen, die spekkie naar het bekkie van de haring zijn. Maar elke rechtgeaarde haring vraagt toch op zijn verjaardag calanus als speciale trac- tatie. En het 'is dan oök begrijpelijk dat de haring begint te trekken in de tijd dat de calanusjes hun opwachting weer komen maken. Overdag eet de haring dus. Als er eens weinig kreeftachtigen zijn doet hij het wel met wat anders, want het zee-varken, dat haring heet, lust nu eenmaal alles als het in zijn vreetperio.de is. Dan is dit bonk honger dan ook op de bodem van de zee te vinden. Maar 's nachts gaat hij omhoog en dan dartelt hij in scholen aan de óppervlakte van de zee. Om tegen de morgen weer verder te gaan met zijn zwelgpartijen. Hij moet ook opschieten, want een haring, die zijn eer wil bewaren, eet maar een paar maanden. Dan kan er later nog wel De haring is gevangen, de haring is gekaakt. Nu komt het er nog op aan ze zorgvuldig in het vat te leggen. Aan deze stuurman is het wel toever trouwd. Zijn schip, de „Gorredijk", won vorig seizoen een wimpel als IJ muider logger met de beste kwali teit van aangevoerde haring. snurken, stijgt de haring omhoog. Het dartele spel begint weer, en onvermoeid flitsen de blinkende visselijven door het water. Maar het spel gaat nu niet meer zo ongestoord. Want de gordijnen houden heel wat haringen tegen. Ze stoten hun neus en hoewel een enkele nog weet om te draaien zwemmen de meesten met hun koppen de mazen in. En bij een vleetnet is er een echt geen door de mazen van het net glippen bij. De 750 pk sterke trawllogger „Noorder kroon", Sch. 55, zal maandag met de Scheveningse vloot als vleetlogger naar de haringgronden vertrekken. Het schip zal jager zijn voor de twintig loggers sterke combinatie van de Verre Visserij Maat schappij in Scheveningen. Vorig jaar heeft dit schip, waarop schipper Arie de Graaf het commando voert, de haringrace glans rijk gewonnen. Ook dit jaar heeft de ster ke „Noorderkroon" weer een goede kans om de race te winnen. Het besluit van de V.V.M. om de „Noor derkroon" Sch. 55 weer als vleetlogger aan de haringrace te laten deelnemen is door de schippers van dè overige 150 vleet- loggers uit Scheveningn. Vlaardingen en Katwijk niet met vreugde begroet. Zij zijn van mening, dat hun schepen, die uitge rust zijn met motoren van ongeveer 100 tot 300 pk, geen partij zijn voor de ster ke en snelle „Noorderkroon" Sch. 55. Zij vrezen, dat door het deelnemen van de „Noorderkroon" de haringrace veel aan spanning zal verliezen. De V.V.M. deelt deze mening niet. Het schip vaart wel sneller dan de meeste log gers, maar het moet veel meer hindernis sen overwinnen dan de anderen, omdat het de vangst van de twintig loggers van de V.V.M.-combinatie, waarbij er zijn van 80 pk, moet overnemen. Dit betekent dat de „Noorderkroon" vele extra mijlen zal moe ten stomen, voordat het schip aan de race naar IJmuiden of Scheveningen zal kun nen gaan beginnen. Vorig jaar was dit trouwens ook het geval. Toen moest de „Noorderkroon" een achterstand van vijf uur inhalen. Wanneer er echter tijdens de race naar Nederland met de eerste „Hollandse nieuwe" aan boord een geduchte wind staat, heeft de „Noorderkroon" onbetwist de beste kans. In de grijze oudheid was er ene Willem Beukelszoon uit Biervliet, die een grote ontdekking deed. Hij vond uit., dat men haring kan bewaren, als men ze kaakt en daarna zout in vaten. Dit kaken is een bloedig werkje .en het vereist bovendien veel precisie. Want met een snelle steek moet men precies de goede delen verwijderen. Als de haring aan dek ligt begint dit kaken voor de bemanning. Vaak een langdurig werkje als de vangst goed is geweest. In een onvoorstelbaar tempo kaken de meest geroutineerden zo'n mandje haringen leeg, maar dan wordt het onmiddellijk weer gevuld. Want opschieten is de boodschap, vooral als het de bedoeling is dat de vangst' zo dadelijk door de jager wordt overgenomen. Dat is mannenwerk! Het is een zwaar karwei, dit uitslaan jvan het net, dat binnenboord wordt getrokken. Ze trekken zich er niet veel van aan, en eten rustig verder. Het lijkt alsof ze beseffen, dat het hier loggers betreft, die overdag geen lafhartige aanslag zullen plegen. Over een week zal het anders zijn. Dan zullen de plotters de haringen opspo ren en dan zal het trawlnet ongenadig over de bodem op ze afschuiven. Nu nog niet. Daarom eten de haringen rustig ver der. Al zullen ze dat volgende week ook wel doen. Want als een haring eet, denkt hij aan niets anders. Als hij iets doet, doet hij het goed. Zodat de haring onte genzeggelijk een vis met een sterk karak ter kan worden genoemd. Ook al noemt geen enkele rechtgeaarde visserman een haring ooit „vis". Geen trawlnet dus, want het Zijn log gers, die nu boven de haringen voortschui- ven. Op de loggers mannen, die nu al bloeddorstig aan haringen denken. En in de buiken van de loggers netten, honder den meters lang, die straks als gordijnen in zee zullen staan. De haringen eten en zien niet, hoe bo ven hun hoofden mannen op de loggers hun werk systematisch verrichten. De schipper heeft „Op hoop van zegen ge zegd" en dan gaan de vleten hangen en de mannen hun kooi opzoeken. En ter wijl zij naar beneden stommelen en nog een laatste bakkie doen voor ze gaan Het leven op een logger bestaat voor een deel uit afwachten. Terwijl er op een trawler continu hard moet worden gewerkt is er op een logger altijd de periode na het schieten, dat men te kooi kan gaan. Maar als dan de vleet moet worden gehaald is het poot aan spelen. Hierboven een beeld van het schieten van de vleet: een joon gaat overboord. De afhouder kijkt gespannen toe. Wanneer de mannen 's nachts, na ge wekt te zijn met de kreet „Het is er weer van halen", de gordijnen weer binnen boord trekken, trekken ze de gestrikte haringen mee. De dieren hangen met de koppen in de mazen en worden met zwie pende bewegingen op dek gegooid. Uren lang duurt voor de mannen van de log gers het karwei, want het halen van de netten is mannenwerk, dat kerels met een groot uithoudingsvermogen vraagt. Maar daar weten de meeste haringen niets meer van, want zij hebben de onverwachte ont moeting met het net al lang niet meer overleefd. En de slachtoffers, die er op het laatste moment nog zijn ingevlogen, houden het ook niet lang meer. Als haringen liggen de vissen in de krebben. Maar dank zij Willem Beukels zoon en de mannen met hun kaakmesjes zijn zij 'het niet lang. Want als de be manning met het kaakmes een vis de snede heeft gegeven, waarop iedere vis serman heel lang heeft moeten oefenen, voor hij het goed en snel kon, en de stuur man en de oudste matroos de dieren na het zouten in de vaten hebben gelegd, zijn ze „malse maatjes" geworden. 'Zinkvleet Drijfvleet (reep boven de netten) x (reep onder de netten) i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 21