DUITSE METEREOLOCEN VERWACHTEN EEN LICHTELIJK NATTE ZOMER Jietdenkitta vim Jiaêect Sxhumaim EEN ERFELIJKE ZIEKTE VELDE HET GENIE Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad/Oprechte Haarlemsebe Courant en IJ muider Courant t Het. vroegere St. Paulus Krankzinnigen gesticht in Endenich bij Bonn, waar Schu mann verpleegd werd (achter het tweede raam, van links af, op de eerste verdieping) en waar hij stierf. zeer geëerde humoristische auteur Jean Paul, die vaak in zijn romans een „ont dubbelde" persoonlijkheid over en weer aan het woord laaf komen. Dit werd dan bij Schumann de stem der gemoedelijkheid die hij „Eusebius" noemde, tegenover die der onverschrokkenheid, aangeduid door de naam „Florestan". Dit spel heeft hij als criticus later in een eigen tijdschrift geregeld gespeeld, ook met andere gefin geerde namen, waaronder die van „Meis ter Raro" die het bezadigd inzicht verte genwoordigde en die hij liet zeggen: „Hoe rijper het oordeel, des te eenvoudiger en bescheidener zal het worden uitgesproken". Maar ook in zijn composities voor eerst waren het allemaal werken voor piano volgde hij deze richting. Over zijn „Papillons" getuigde hij zelf: „De vlinders fladderen hier en daar in de lentelucht; de Lente wacht op de drempel, zij lokt mij als een kind met Nijlblauwe ogen. Telkens wanneer ik de laatste bladzijden uit Jean Pauls „Flegeljahre" had gelezen, zette ik mij onbewust aan de piano en zo zagen de vlinders de een na de andere het dag licht." IN DEZE ZIN van romantische fantasie ontstonden tal van piano-composities, die tot op heden tot het concert-repertoire zijn blijven behoren, wat zij ten slotte wellicht meer nog danken aan hun pianistische kwaliteiten dan aan de innerlijke aan drang die ze deed ontstaan. Zo bijvoorbeeld opus 9 „Carnaval", gebouwd op de vier noten A, Es, C, H, die de geboorteplaats aanduidden van een zekere Ernestine, met wie hij destijds (1834) verloofd was. Het stuk is als een muzikale roman, waarin het denkleven en de affecties van de com ponist op bijzonder geestige en gevoelige wijze tot uiting komen. Niet alleen Ernes tine, maar ook Clara Wieck speelt er een rol in. Voorts zijn Chopin en Paganini van de partij, en ten slotte gaat hij ironisch te keer tegen het Filisterdom, waarmee hij de ouderwetse kritikasters op het oog had. Te Wenen, waar hij zich enige tijd op hield, schreef hij een tweede pianistisch Carnaval, de „Faschungsschwank aus Wien", die nu op plaatselijke toestanden sloeg en een ondeugende toespeling op de Marseillaise bevat, die door Metternich verboden was. De wisselwerking van zijn Eusebius- en zijn Florestan-naturen ma nifesteerde zich vooral sterk in de „Davids- bündlertanze", „Fantasiestücke", „Kreis- leriana", enzovoorts. Wat aldus tussen 1830 en 1839 aan pianocomposities ontstaan is, en waarvan ook vooral de „Etudes sym- phoniques" te noemen zijn, vormt met zijn later gecomponeerde Piano-concert, zijn Manfred-muziek en zijn liederenproduktie, de rijke oogst die zijn roem bepaald heeft. De periodes waarin deze werken ontston den waren een aaneenschakeling van cri ses, een voortdurend gevecht met een er felijke waanzin waarvan hij zichzelf be wust was, en bovendien een enerverende inspanning om zijn psychische krachten in evenwicht te brengen. Beseffen wij wel voldoende hoe meesterwerken vaak ont staan zijn op de hachelijke grens tussen genialiteit en waanzin?! SCHUMANN'S LIEDERENJAAR 1840 is een merkwaardige omzwaai in de carrière van de componist, die nog kort te voren aan een vriend geschreven had de zang kunst niet voor grote kunst te houden, en nu het ene lied na het andere componeer de en aldus een keur van voorname lyri sche poëzie de vleugelen aanbond van zijn rijkste inspiratie. In dit wonderjaar ontstonden ruim honderd liederen, top punten van het genre, waarvan sommige en ik denk dan in de eerste plaats aan het stil-verdroomde „Mondnacht" het muzikale impressionisme hebben ingeluid. Aanleiding tot dit alles was de liefde voor Clara, die hij in dit jaar tot vrouw ver wierf, spijts de hardnekkige tegenstand van vader Wieck. Er volgden voor de componist vier rustige jaren, waarin hij zich aan kamermuziek en symfonische kunst wijdde. Clara's interpretaties van zijn pianistisch oeuvre bezorgden hem erkenning in binnen- ëri buiten land. Een aanstelling als leraar aan Men delssohn's conservatorium te Leipzig werd een mislukking. Voorbijgaande crisissen tekenden het bergafwaarts gaan bij etap pes. Dan staakte hij zijn critisch werk aan de door hem gestichte „Neue Zeitschrift der Musik". Doch hij voelde voortdurend de dreiging van het noodlot. Zijn afweer bestond uit energieke inspanningen om zich als componist te laten gelden; Faust, Genoveva, Der Rose Pilgerfahrt, Cello concert, Manfred, enzovoorts markeren met hoogte- en dieptepunten deze lijdens weg, als licht- en schaduwdagen elkaar afwisselen in zijn bestaan. Vrienden trachtten hem in het praktische muziekleven in te schakelen. Hille, die hem eerst in Dresden als koordirigent geïnstal leerd had, beriep hem in 1850 naar Dus- Robert Schumann en zijn vrouw Clara Wieck (litho van Eduard Kaiser, 1847) seldorp als kapelmeester van het stedelijk orkest. Het begon goed. maar het draaide uit op een fataal debacle. Als schrijver zou hij nog eenmaal een profetisch woord spreken, zoals hij dat betreffende Chopin in zijn eerste critisch opstel gedaan had; nu betrof het de jonge Johannes Brahms, die hem was komen voorspelen en die hij introduceerde in de muzikale wereld met het beroemd geworden artikel „Neue Bah- nen". FEBRUARI 1854. Schumann ontwaakt uit een ijldroom. waarin Mendelssohn en Schubert hem vijf variaties voor de piano gedicteerd hebben, die hij nu tracht op te schrijven. Vergeefs. Hij weet nu zijn lot bezegeld en vraagt zelf naar een krank zinnigengesticht gevoerd te worden. Daar dit verzoek niet ingewilligd wordt, regelt hij zijn paperassen, ontvlucht zijn woning en stort zich in de Rijn, een dood zoekend als jaren te voren zijn zwakzinnige zuster ook gezocht had. Schippers halen hem op het droge en de twee jaren die hij daarna nog leeft brengt hij door in een inrichting voor geestelijk gestoorden te Endenich bij Bonn. De demon waar hij zijn leven lang tegen gestreden h.a.d .heeft hem nu geheel in zijn macht, tot het verlossende uur komt op 29 juli 1856. DE OPOFFERENDE LIEFDE van Clara, die met ere zijn naam droeg en als vermaarde concertpianiste zijn roem bevestigde heeft nic t kunnen verhin deren, dat haar door het noodlot ge- 7 kinderen zijn tragisch lot onderging, zeven kinderen zijn tragisch lat ontging. In de geschiedenis der muzikale roman tiek sieren beider namen een der meest kenmerkende b ladz ij den. Jos. de Klerk (Van onze weerkundige medewerker) DE EERSTE OFFICIëLE verwachting voor de komende zomer is enkele weken geleden gepubliceerd door prof. F. Baur verbonden aan de Universiteit te Frank fort. Prof. Baur meent aanwijzingen te hebben dat de komende zomer in het grootste deel van west- en midden Euro pa, wat de neerslag betreft, een normaal tot iets te natte zomer gaat worden. In geen geval weer een zo droge zo mer als die van 1959 waar de land- en tuinbouw in grote delen van ons land voor was bevreesd. Vooral in de eerste helft van juni verwacht prof. Baur zomer se perioden en een te natte juli. Er zul len perioden met grote tempcratuurtegen- stellingen voorkomen maar gemiddeld zal de zomer minder warm worden dan die van 1959. ONLANGS hebben wij een bezoek ge bracht aan de Deutscher Wetterdienst te Offenbach a/d Main waar wij een praatje hadden met de leiders van de afdeling die zich aldaar al enige jaren bezig houden met weersverwachtingen op lange termijn, verkregen door wetenschappelijke onder zoekingen. Dr. Dinies, met wie wij een gesprek hadden over de verwachting van de komende zomer, was het in grote trek ken eens met prof. Baur. Het zal geen droge zomer worden en dr. Dinies ver wacht in juli als gevolg van vrij veel on weersbuien meer regen dan normaal. BIJ DEZE VERWACHTINGEN op lange termijn maakt men gebruik van zeer uit voerige statistieken betreffende de lucht druk, temperatuur enzovoorts in verschil- DROGE ZOMUS «O *4 ZEER DROGE ?OME*S I NATTE ZOMEXS O lilt NATTE ZOMERS lende delen van Europa; ook de zonnevlek ken spelen een belangrijke rol, kortom een zeer uitvoerige bewerking. Aan dit Duitse weerinstituut van Offenbach werken vier honderd mensen mee. IN ONS GESPREK wees dr. Dinies er nog eens op dat deze verwachtingen, voor elke maand, zijn afgestemd op Duitsland ook al kan het weer in Nederland in grote trekken hiermee een grote overeenkomst ta zien geven. Op onze vraag of het ook mogelijk zou zijn deze maand verwachtin gen voor Nederland te geven antwoordde deze meteoroloog bevestigend. BEKIJKEN WIJ de zomers in ons land over een periode van honderd jaar (zie kaartje) dan zien wij dat er per tien jaar (1861-1870, 1871-1880 enz) drieënvijftig nat te en zesenveertig zonnige zomers zijn voorgekomen. Het mooist waren de zo mers tussen 1931 en 1940 waarvan er slechts drie (1931,1936 en 1940) te nat wa ren, de overige zeven zonnig en droog. De periode van 1951-1960 is wel de natste. Alleen 1955 en 1959 bleven zonnig en droog. De zomer van 1960 die deze periode van tien jaar gaat afsluiten moeten wij nog afwachten. Op een zonnige en iets te dro ge zomer zouden wij het meeste „recht" hebben. Maar over een periode van honderd jaar zijn alle zomers, van 1870, 1880,1890 enz. tot 1950, allemaal te nat geweest. Wan neer de zomer van 1960 te droog zou wor den dan zou dit een afwijking zijn. Daar de algemene verwachting niet in de rich ting van een droge zomer wijst, zal wel licht ook de zomer van 1960 iets te nat zijn. Maar een gemiddeld iets te natte zo mer behoeft ook voor de land- en tuin bouw geen sleche zomer te zijn, ook niet voor de vakantiegangers, wanneer de neer slag namelijk in enkele dagen, tijdens zware buien, valt zoals in 1950, dat een natte maar. .ook een warme zomer was. Al met al lijkt het ons toch wel waar schijnlijk dat de regenjas en de parapluie er vaker aan te pas zullen komen dan in 1959. IEDEREEN die wat gegrasduind heeft in de muziekgeschiedenis, en vooral zij die zich op een theoretisch examen in het muziekvak hebben voorbereid, zullen zich allicht herinneren dat Handel een paar jaren, namelijk van 1718 tot 1720, kapel meester geweest is bij de hertog van Chandos, die er een koortje en een klein orkest op nahield, en in wiens dienst hij een aantal „anthems" op psalmteksten gebaseerde geestelijke cantates compo neerde, die bekend zijn onder de naam „Chandos-Anthems". Voor de meesten zal het bij het memoreren van deze titel ge bleven zijn, want de gelegenheid om de Chandos-Anthems te horen is uiterst schaars; en wil men er kennis van nemen, dan moet men ze doorgaans gaan opsporen in de lijvige banden van de complete Han- del-uitgaven, want voor zover ik weet, waren er tot nog toe van de elf Anthems slechts drie voor praktisch gebruik in druk verschenen. DE UITGEVERIJ „Harmonia" te Hilver sum heeft het nu ondernomen hieraan een vierde toe te voegen, namelijk Anthem I, over psalm 96: „O sing unto the Lord a new song". Cor Backers verzorgde deze partituuruitgave en leverde daarbij een uitgewerkte orgelcontinuopartij. En zie daar een werk dat vooral voor kerkkoren, voor wie een kleine instrumentale bezet ting geen bezwaren oplevert als geknipt is. Het orkest omvat slechts twee hobo's, twee vioolpartijen, cello, contrabas en or gel. Uiteraard kan het orgel vervangen worden door klavier. Evenals in het orkest, ontbreken in het koor de alten. Dit is dus driestemmig. Overigens is gerekend op twee solisten: sopraan en tenor. Het is duidelijk, dat Handel in deze Anthems zijn stijl gevormd heeft voor zijn latere orato riums. Intussen is het zeer dankbare, niet bijzonder moeilijke muziek, die haar weg wel zal vinden. Van dezelfde Harmonia-Uitgave ver scheen een Pocketboek voor koorzangers, waarvoor, in opdracht van de Koninklijke Bond van Zang- en Oratoriumverenigin gen in Nederland, twaalf componisten een voudige zettingen (meestal driestemmig) gemaakt hebben van minder of meer be kende volkswijzen, die. bij gezellige samen komsten de spontane zanglust op smaak volle wijze zullen stimuleren. Wij kunnen dit Pocketbook voor koorzangers een ruime verspreiding toewensen. „HARMONIA" heeft ook aan de kleuters gedacht; vijfentwintig melodietjes binnen het bereik van de kinderstem leverde Ab. Lichtendahl op simpele versjes en ze wer den uitgegeven onder de titel „Kleutertje, kun je al zingen?" De belangstelling voor de psalmen is in onze dagen een opvallend verschijnsel. Sinds de dichter Gabriël Smit zijn nieuwe berijmingen in 't licht gaf, hebben reeds tal van Nedei-landse componisten melo dieën op zijn verzen geschreven, bedoeld om in nieuwe vormen deze Oud-Testamen- tische lyriek tot gemeenschapszang te ma ken. In deze keurig verzorgde Harmonia- uitgave worden we nu geconfronteerd met vijf Psalmcomposities voor gemengd koor op zijn berijmingen, gecomponeerd door Willem Vogel. Hierbij is volkszang uitge sloten. Ook naar binding met traditionele „cantus firmi" is niet gestreefd. Het is bezielde koormuziek en voortreffelijk handwerk. Vier van de vijf psalmen kun nen worden uitgevoerd met begeleiding van instrumenten ook slagwerk maar tevens zullen ze alle „a-capella" voldoen. Een waardige bijdrage voor de Nederlandse geestelijke koormuziek. BIJZONDERE AANDACHT verdient de jongste uitgave van de Nederlandse Ver eniging voor de Volkszang, namelijk een tiental bekende en minder bekende liede ren, bewerkt voor zangstem begeleid met akkoordinstrument (piano, gitaar, enzo voorts), een contrapuncterend melodie instrument (blokfluit, viool, hobo, fluit, en zovoorts) en in sommige gevallen ook slag werk. Hiermee komt de in 1906 gestichte vereniging, waarvan Koningin Juliana be schermvrouwe is, in de koers van de volks lied-actie van deze tijd. Zij moge daar mee doorgaan, maar dan een nauwlettende se lectie maken van „echte" gezonde volks liederen. Jos. de Klerk „HOEDEN AF, HEREN, EEN GENIE" schreef in 1831 de eenentwin tigjarige Robert Schumann naar aanleiding van het pas van de pers gekomen opus 2 van Chopin, de Variaties over „La ci darem la mano" van Mozart. Het was zijn „maiden speech" op muzikaal- critisch terrein. Toen hij het opstel schreef was ook net zijn eigen opus 2, „Papillons", in druk, waarover een even verlicht en scherp zinnig criticus als Schumann, hetzelfde had kunnen zeggen: „Hoe den af, heren, een genie". Want er was werkelijk een geniale aanhef in Schumann's produktie voor het klavier, wat wij nog steeds in bepaalde hoogtepunten van dit zeer persoonlijke oeuvre blijven ervaren- Helaas kwam de na-oogst van deze vroegbloeier deze genialiteit niet bevestigen. Schumann's gees telijke krachten, waarvan hij aanvankelijk misschien te veel ge vergd had, verzwakten, zodat alleen nog het „talent" bleef. En het treurige einde van de componist was de geestelijke dood, die ruim twee jaar zijn lichamelijk sterven in 1856 voorafging. Maar wat hij met zijn sterkste werk In betrekkelijk korte tijd tot standgebracht heeft, stempelt hem tot een der grootmeesters van de muzikale romantiek en als onversaagde en edele pionier, die perspectieven voor de toekomst opende. ROBERT SCHUMANN werd 8 juni 1810 te Zwickau in Saksen geboren, als vijfde kind van een boekhandelaar en uitgever. Het klimaat waarin hij als knaap opgroei de was voor zijn intellectuele vorming zeer gunstig. Hij was echter een dromer en een vrij middelmatige leerling op school. Zijn poëtische aanleg openbaarde zich hiermee al zeer vroeg en op vijftienjarige leeftijd toonde hij zich in deze richting zeer actief door een litteraire kring van leeftijdgeno ten in 't leven te roepen. Hij hield toen al een dagboek bij, waarin hij onder meer noteerde: „Ik weet eigenlijk nog niet wat ik ben; een diep denker ben ik niet; een idee, dat wellicht goed begonnen was, kan ik nooit logisch ontwikkelen:" Intussen speelde ook de muziek een rol in zijn kna penleven. Hij kreeg behoorlijk pianoles, maar hij was doof voor grondig onderwijs in de theorie. Zijn vader overleed in 1826 en toen Robert twee jaar later eindexamen gymnasium gedaan had, bepaalde zijn voogd, dat hij te Leipzig in de rechten zou gaan studeren. Daar ging hij op in de roes van het studenteleven; als een los gelaten wildzang leefde hij zich uit naar zijn aanleg, musicerend en poëtiserend, maar van de rechtsstudie aan de univer siteit kwam niets terecht. HET DUURDE maar één jaar, maar een dat hem beslister naar de muziek gebracht had, aangedreven door enige lessen bij de pianopedagoog Friedrich Wieck, wiens dochtertje Clara, reeds als vijfjarig won derkind opzien gebaard had. Schumann kon toen niet vermoeden, dat dit meisje eens zijn vrouw zou worden. Vooralsnog zou geprobeerd worden hem te Heidelberg in het gareel der rechtsstudie te leren lo pen. Maar vergeefs. Zijn lied „Wohlauf nun getrunken den funklenden Wein" uit deze studentenperiode, zegt genoeg. Men zou er als compliment nog aan kunnen toe voegen wat hij in een overmoedige bui aan zijn voogd schreef, die een verzoek om geld te zenden onbeantwoord had gelaten: „Ik kan tegen 10 of 12 percent hier in Heidel- berg wel geld lenen, maar het is mij aan genamer het zonder meer van u te ont vangen". Neen er was met deze eigenge reide en romantisch dweperige jongeman niets te beginnen in de wetenschappen. En toen hij Paganini's virtuoze heksentoeren op de viool gehoord had, was het hek van de dam; hij wilde ook virtuoos worden en in het pianospel bereiken wat Paganini vermocht met zijn violistische acrobatiek.' Ingevolge dit vaste besluit kwam hij weer in Leipzig terecht, uiteraard bij Wieck. Het wonderkind Clara werd als het ware zijn zusje en tevens zijn inspirerende goede ge nius. Toen Schumann haar later tot vrouw nam, kon hij haar in de opdracht van zijn Myrthen-liederen toezingen als „Schwes- ter-Braut". Een carrière als klaviervir tuoos werd, bij al de ijver die hij aan de dag legde, toch een mislukking, doordat hij in zijn ongeduld om vlug resultaten te bereiken, een van zijn vingers onherstel baar verknoeide. Maar zijn compositori sche aanleg en haast niet minder zijn litteraire begaafdheid, zouden deze tegen slag vergoeden. REEDS OP TWINTIGJARIGE leeftijd was Schumann zich bewust van zijn dub- bel-natuur, zijn dweperig lyrische ge aardheid en anderzijds zijn strijdlustigheid en doorzettingsvermogen. Zolang hij deze vermogens in evenwicht zou kunnen hou den en ze bestralen met een vleugje hu mor, zou het goed met hem gaan. En hoe muziek en litteratuur elkaar doorkruis ten en beïnvloedden, merken wij reeds in zijn eerste critische opstel en tevens in zijn opus II, „Papillons", waarover wij in de aanhef van ons artikel gewaagden. De toon waarin de beoordeling van Chopin's compositie gesteld was, had kennelijk ge lijkenis met de stijl van de door Schumann Het geboortehuis van Schumann in Zwickau

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 13