In memoriam W. Morgan Shuster
SCHRIJVERS MAKEN
Amerikaan trotseerde
in Perzië's belang
Engeland en Rusland
Capriccio van Richard Strausswerk
van een oud man met een jong hart
DRIEDUIZEND JAAR VOOR CHRISTUS WERDEN
IN CHINA VOLKSTELLINGEN GEHOUDEN
Erbij
ZATERDAG 4 JUNI 1960
PAGINA TWEE
'Aan het Perzische volk in
de poging om enigermate de schuld te
rug te betalen voor de dank die het mij
bewezen heeft door zijn vertrouwen te
vestigen op mijn bedoelingen jegens dat
volk en door zijn onwankelbaar geloof, on
der moeilijke en angstaanjagende om
standigheden, in mijn verlangen om het
te dienen voor het herstel van zijn land,
is dit boek gewijd door de schrijver".
Zo luidt de opdracht van de 35-jarige
Amerikaan William Morgan Shuster wiens
overlijden op 83-jarige leeftijd wij onlangs
meldden, in zijn boek „De worging van
Perzië", dat in 1912 verscheen.
De onverschrokken Amerikaan had een
jaar eerder bijna een internationaal con
flict uitgelokt omdat hij een Russisch ul
timatum aan Perzië had getart, dat als
eerste punt zijn ontslag eiste als schat
meester-generaal van het Perzische minis
terie van Financiën.
DE PERZEN zaten diep in de put toen
zij in 1910 een beroep op de Amerikaanse
regering deden enkele financiële deskundi
gen te sturen om orde op zaken te stel
len. De schatkist was leeg en Groot-Brit-
tannië en Rusland, die het land in invloeds
sferen hadden verdeeld weigerden geld te
lenen. Hoe erg het met de financiën ge
steld was merkte Shuster pas toen hij
in Perzië was aangekomen na een avon
tuurlijke reis.
OP 8 APRIL 1910 vertrok hij met vijf
andere Amerikanen met een schip uit New
York naar Teheran, waar hij op 12 mei
aankwam. Acht maanden later, op 11 ja
nuari 1911 moest Shuster vertrekken,
maar nu stelde de Sjah hem zijn nieuw
ste automobiel ter beschikking om naar
de haven van Enzeli te rijden. Het korte
en teleurstellende hoofdstuk van Ameri
kaans financieel beheer was geschreven,
merkt Shuster daarbij bitter op.
Shuster had voorgangers gehad in Per
zië. Zijn onmiddellijke voorganger was de
Fransman Bizot geweest, die na twee jaai
de vrucht van zijn duurbetaalde diensten
opleverde: dertig getypte vellen aanbeve
lingen voor degene die het werk na hem
zou moeten opknappen. De diplomatieke
vertegenwoordigingen van de Westeurope-
se landen, waaronder ook Nederland, had
den volgens Shuster geen belangrijker be
zigheid dan een aantal van hun onderda
nen op de salaris- of pensioenlijst van de
Perzische regering te houden. De Belgi
sche deskundigen die de Perzische rege
ring in dienst had genomen om het doua
newezen te organiseren, lieten zich met
Russisch goud omkopen. De belastingen
werden nog verpacht en volgens een uit
bijbelse tijden stammend stelsel geheven,
hetgeen tot grove onbillijkheden aanleiding
gaf.
DE DOUANE GELDEN, die meestal in
onderpand werden gegeven tegen Russi
sche en Engelse geldleningen met buiten
sporige interesten, vormden de voornaam
ste bron van inkomsten. Na elke geldzen
ding van de Engelse of Russische bank
deden in Teheran verhalen de ronde over
de grenzeloze verspilling aan het hof. De
vorst deelde de biljetten met kwistige hand
uit en de hovelingen kaapten er handen
vol van. Prominente figuren weigerden be
lasting te betalen en beweerden dat hun
verdiensten voor vaderland en vorst hun
recht op vrijstelling gaven. Shuster moest
dreigen met beslag op hun goederen om
het verschuldigde betaald te krijgen. De
minister van Hofzaken vroeg op gezette
tijden olie voor de koninklijke kamelen en
stro voor het koninklijke autopark. Deze
aanvragen waren bij uitzondering gegrond:
de olie was bestemd voor de huiden van
de kamelen en het stro werd bij wijze
van pensioen gegeven aan het personeel
van de koninklijke garage. De pensioen-
brieven, die de Sjahs met milde hand uit
deelden, werden soms door de regering
voor een fractie van de waarde afgekocht
of opgekocht door rijkaards, die een erbar
melijk uitziende schaar bedelaars huurden,
die misbaar maakten voor het ministerie
van Financiën, tot zij betaling voor het
volle pond loskregen. De legerleiding dien
de elke maand trouw haar nota's in voor
Shuster op 35-jarige leeftijd, in 1912
soldij en uitrusting van een leger dat j..
grotendeels op papier bestond.
Voor de aanzienlijke Perzen was het
zaak zich met familie en kennissen in de
kortst mogelijke tijd te verrijken, voor het
geval zij uit de gunst mochten raken.
Wie in ongenade viel ging door de voor
deur af en maakte zijn opwachting aan de
achterdeur, die een van zijn vroegere
gunstelingen voor hem opende.
DE JONGE AMERIKAAN reed de Brit-
se en Russische legaties in de wielen,
sneed de hofkliek de pas af in het ontdui-
ken der belastingen en in het opnemen
van geld voor denkbeeldige rekeningen bij
hun vriendjes, de ministers. Hij nam een
onafhankelijke houding aan jegens de bui
tenlandse vertegenwoordigingen en kreeg
daarmee het vertrouwen van het Perzi
sche volk dat niemand vóór hem had ver
diend.
Sir Edward Grey, de Britse minister
van Buitenlandse Zaken deed hem de eer
De Sjah stelde zijn nieuwste automobiel,
model 1910, ter beschikking toen de
Amerikaan onder Russische en Britse
druk Perzië moest verlaten.
aan door in antwoord op vragen in het
Lagerhuis te antwoorden dat Shuster had
geprobeerd de klok in Perzië terug te
draaien: daarom moest hij heengaan. De
hervormingen in Perzië moeten geleidelijk
tot stand komen, op een wijze, waarbij
rekening wordt gehouden met de Russi
sche belangen, aldus gaf de Russische on
derminister van Buitenlandse Zaken, Ne-
rasov, uiting aan zijn misnoegen over de
snelle vorderingen die Shusters werk boek
te. De Londense Times verweet Shuster
in een van de hoofdartikelen, die deze
spreekbuis van het „Foreign Office" aan
hem wijdde, dat hij de zaak der Perzi
sche nationalisten tot de zijne had ge
maakt. Ik vermag niet te begrijpen wier
zaak ik volgens de Times tot de mijne
gemaakt zou moeten hebben terwijl ik in
dienst was van de Perzische regering, zo
merkt Shuster hierbij bijtend op.
SIR EDWARD GRAY adviseerde de
Perzische regering het Russische ultima
tum in te willigen en verontschuldigingen
aan te bieden. Geheel Perzië raakte in
oproer. De geestelijkheid vaardigde een
boycot uit van alle Engelse en Russische
waren. Wegen, waarvan vermoed werd
dat ze met Russisch geld waren aange
legd werden gemeden, winkelruiten waar
achter Russische waren lagen uitgestald
werden ingegooid, er wei-den betogingen
gehouden voor de Engelse en Russische
legaties, bankbiljetten van de Britse bank
werden niet meer aangenomen. Zowel
Rusland als Engeland was tot gewapende
interventie overgegaan en beide landen
dreigden met verder ingrijpen als hun wil
lig werktuig, de door Shuster ontslagen
Belg Mornard, niet tot diens opvolger
werd benoemd. Aldus geschiedde. Mor
nard poogde Shuster een trap na te ge
ven door een rapport aan de Belgische
en Russische pers te verstrekken waaruit
moest blijken dat de Amerikanen een aan
zienlijk tekort hadden gekweekt. Zijn be
rekeningen waren echter dermate onbe
trouwbaar, dat de Belgische minister van
Financiën later in een vraaggesprek ont
kende ooit een dergelijk stuk voor publi-
katie te hebben ontvangen.
Shuster verdween van het toneel,
maar een jaar later nam hij wraak
met zijn boek dat hij in Londen en Leip
zig liet verschijnen en dat hij als onder
titel meegaf: „Een document van Europe
se diplomatie en oosterse intrige".
Ab Boerma
IN DE JAQUINGASSE van Wenen ligt, verborgen achter
een hoge muur en verscholen achter dichte nu bloeiende
struiken, een mooie en ruime villadie sinds de laatste oorlog
de zetel is van de Nederlandse ambassade. Het gemeente
bestuur van Wenen heeft deze villa destijds aan R. Strauss
aangeboden als blijk van dankbaarheid, voor cle grote ver
diensten van deze rasechte Beier op het gebied van de
Oostenrijkse muziek en vooral van de Weense opera, waar
aan hij enkele jaren als directeur verbonden was geweest.
Wanneer Strauss niet op reis was, woonde hij ofwel in zijn
Beiers landhuis in Garmisch-Paiienkirchen ofwel in zijn
Weense villa, waar hij zijn laatste opera „Capriccio", welke
een onderdeel zal vormen van het komende Holland. Festival,
voor een aanzienlijk gedeelte heeft gecomponeerd. Hier
schreef hij ook een inleiding, die aan het piano-uittreksel
voorafgaat en die als datum vermeldt: „Wenen, 7 april 1942".
Ook deze notitie bewijst dat de componist, die in 1949 op 85-
jarige leeftijd stierf, tot het einde toe vitaal en creatief is
gebleven. Een jaar vóór zijn dood had hij nog „Drei Ge-
san ge" op teksten van Hermann Hesse gecomponeerd.
NIET GEHEEL ten onrechte beschouwen
de Oostenrijkers hem als een soort ere
burger van hun land, want enkele van zijn
meest bekende werken verraden een ty
pisch Oostenrijkse geest en sfeer en zijn
dan ook ontstaan uit de unieke samen
werking met de Oostenrijkse dichter Hugo
van Hofmannsthal, die veel libretti voor
Strauss heeft geschreven. Men behoeft
slechts aan de „Rosenkavalier" of aan
„Arabella" te denken, waarin de atmosfeer
van het Weense rococo en de Weense so
ciety rond I860 is vervat. Het libretto van
..Capriccio" werd door Clemens Krauss ge
schreven, een van de meest elegante en
fijnzinnigste dirigenten uit Oostenrijk, die
in 1954 is gestorven. Krauss was een in
tieme vriend van Strauss en hij heeft een
bijzondere vermaardheid verworven door
de interpretatie van diens opera's, vooral
van „Arabella". Uit de nagelaten notities
is echter gebleken dat de tekst van „Ca
priccio" in nauwe samenwerking met de
componist werd gewijzigd. Deze opera is
maar zelden opgevoerd. Na de première in
München op 28 oktober 1942 volgde ander
half jaar later een Weense opvoering onder
Clemens Krauss op 1 maart 1944. Een jaar
later stond het Weense opera-gebouw in
brand. In 1950 werd het werk tijdens het
Salzburger festival vier maal opgevoerd
(Vervolg zie pag. 3)
John Lehmann, I am my brother -
Longmans, London
Sir Stanley Unwin, The truth about
a publisher - Allen and Unwin,
London.
JOHN LEHMANN is al sinds jaren be
ter bekend door zijn werk als redacteur
van litteraire tijdschriften en leidsman van
jonge schrijvers, dan door wat hij zelf
geschreven heeft. Hoewel hij het tweede
deel van zijn autobiografie, „I am my
brother", toch zelf geschreven heeft, be
vestigt het deze indeling, want het toont
hem voornamelijk in actie als redacteur
in de tijd van de laatste wereldoorlog,
toen zijn tijdschriften meer betekenis had
den dan in enige periode ervoor of er
na. Er was een ongewoon grote activiteit
van jonge schrijvers, meestal militairen
die aan hun ervaringen te velde zowel het
materiaal als de impuls om te schrijven
dankten. Tegelijkertijd bestond er een ver
groot gevaar dat niemand de tijd en de
energie zou kunnen vinden om zich voor
hun werk te interesseren. Als John Leh
mann niet beschikbaar geweest was, had
de ooi-logstijd in Engeland er heel wat bar
baarser uit kunnen zien. Nu was het in
een beperkte zin een litteraire bloeiperio
de, door het animo van de schrijvers ener
zijds en van de lezers aan de andere kant:
Penguin New Writing bereikte oplagen
van tussen de 70.000 en 80.000.
MET DEZE MATERIE, is het boek er
noodzakelijkerwijs een van talrijke herin
neringen en veel namen, en daardoor
enigszins beperkt in zijn belangwekkend
heid voor buitenstaanders. De makkelijkst
leesbare autobiografieën zijn altijd die
waarin een paar hoofdlijnen gevolgd wor
den of een paar hoofdpersonen uitgebeeld.
Die ontbreken in Lehmanns boek, tenzij
men de tijdschriften als hoofdlijnen wil op
vatten, maar zij raken vaak uit het zicht
achter de verscheidenheid van de pei\so-
nen; en de auteur, die tamelijk discreet
over zichzelf is, komt er maar ternauwer
nood als hoofdpersoon uit tevoorschijn.
Niettemin, het is allemaal goed genoeg
geschreven om ten slotte de belangstelling
te winnen voor het litteraire leven van Lon
den in de oorlog, waar niemand veel van
afweet en waar velen zelfs het bestaan
van nooit overwogen zullen hebben. Er
zijn dan ook wel persoonlijkheden die nu
en dan de aandacht op zich weten te rich
ten: enkele gastvi-ouwen van salons die
het geweld overleefden, Auden en Isher-
wood, Virginia Woolf en haar echtgenoot
Leonard, met wie de auteur samen de
Hogarth Press beheerde, William San-
som, Roy Fuller, Denton Welch, en het
meest de jonggestorven Griekse dichter
Demetrios Capetanakis (de titel is ont
leend aan een gedicht van hem).
Als men het boek met groeiende belang
stelling en waardering leest, is dat intus
sen in de eerste plaats omdat het getuigt
van een liefde voor de litteratuur die bij
na geheel vrij lijkt te zijn van vooroor
delen en jaloezieën. Er zijn weinig schrij
vers die zo iets op kunnen brengen, en die
het dan bovendien zo goed kunnen mee
delen dat de lezer zelf door de belange
loze liefde voor de goede zaak wordt
aangeraakt. Behalve om zijn onderwerpen,
die op zichzelf al heel merkwaardig zijn,
is het boek vooral het lezen waard om
de genereuze gezindheid die het vertolkt.
SIR STANLEY UNWIN, die nu ruim
over de zeventig is, staat sinds lang be
kend als de grote man van de Londense
uitgeverswereld, een positie die hij heeft
verworven door zijn beleid in zijn eigen
uitgeverij en in uitgeversorganisaties,
maar ook voor de buitenwereld bevestigd
met zijn standaardwerk over het vak, The
Truth about Publishing. Zijn nieuwe boek
gaat in naam over hemzelf, maar vertoont
hem meestal in zijn carrière en blijkt in
de praktijk toch weer voornamelijk interes
sant te zijn om wat het ons vertelt over
de uitgeverij. Hij is nooit het soort man
geweest dat zijn leven zag in termen van
persoonlijke of tijdsproblemen. De enkele
woorden waarin hij spreekt over het be
gin van zijn huwelijk (dat nadien „onver
anderlijk gelukkig" is geweest) doen hem
al kennen als een man die zich niet door
zijn gevoelens van zijn werk zou laten af
leiden, een en die tegen ontsporingen des
te beter beschermd was door zijn soliede
oude levensopvatting en plichtsbesef.
Daarvan uitgaand, leed hij intussen niet
in het minst aan nauwe opvattingen over
de litteratuur of de maatschappelijke or
ganisatie; integendeel, met zijn zakelijke
begaafdheid („Ik kan gerust zeggen dat
geld verdienen nooit een probleem voor
mij geweest is") gepaard aan een onbe
vooroordeelde intelligentie was hij vaak de
ideale uitgever. -Als hij een zwakte heeft,
is het dat hij ook zelf nooit aan zijn voor
treffelijkheid twijfelt; maar zolang wij al
leen met dit boek te maken hebben, is
zijn totale gebrek aan beleefde beschei
denheid juist wel een charme. De zelfver
zekerdheid bepaalt er de persoonlijke
toon van en gunt ons nu en dan een lach
bui, die goedaardig blijft doordat ook wij
hem ten slotte onze bewondering niet kun
nen onthouden.
HET LEVEN van Sir Stanley Unwin is
minder gekarakteriseerd door drama's
dan door lasten, waarmee hij zich steeds
beheerst en doelbewust gemeten heeft,
hoe aanzienlijk de omvang die zij aanna
men soms ook was. Eerst was hij jong
en onbemiddeld, vervolgens werkte hij in
het bedrijf van een moeilijke oom die hem
zo kort mogelijk hield, daarna leidde hij
zijn eigen uitgeverij maar belast met en
kele onbekwame mede-directeuren die er
geld in hadden, en toen hij eindelijk vrij
was kwam de tweede wereldoorlog met
een nauwe rantsoenering van het papier
en een verlies door een bom van meer
dan een miljoen boeken, waarvan maar
een fractie van de waarde als oorlogs
schade werd terugbetaald omdat de voor
raad grotendeels afgeschreven was. Er
waren altijd moeilijkheden, maar zij wer
den altijd gretig overwonnen door deze
auteur, die nooit iets anders zou hebben
willen doen. Daarbij vond hij dan nog de
tijd om een groot aandeel te nemen in de
organisatie van de Britse en de internatio
nale uitgeversverbonden en de British
Council (aan ieder van deze drie besteedt
hij een eigen hoofdstuk). Vergeleken bij
deze man zien de meesten van ons eruit
als querulante luiaai-ds. Als hij nog be
scheiden was ook, zouden wij er des te
ongelukkiger bijstaan.
S. M.
Eigenlijk moet de mooie plant Camellia
japonica tegenwoordig The a japonica ge
noemd. worden, maar u kent haar niet an
ders dan camellia en laat het daarom
maar zo. U vindt het misschien een wat
ouderwetse plant, maar de bloemen zijn
toch bijzonder mooi en veel dames kwe
ken haar nog graag. De bloemist heeft
deze groenblijvende planten meestal wel
in voorraad: er zijn verschillende kleuren,
maar vooral het heldere roze zal u wel
voldoen. De moeilijkheid bij het kweken
van een camellia is de bloemknoppen te
behouden; die laat de plant nog wel eens
ontijdig vallen. Ze kan er namelijk niet
tegen als ze van standplaats moet veran
deren en vindt het niet eens prettig ten
opzichte van het zonlicht gedraaid te wor
den en om nu precies te weten hoe de
plant gestaan heeft kunt u een teken op de
zonzijde op de bloempot aanbrengen; dat
is vrij eenvoudig en het kan niet missen.
Als de plant is uitgebloeid kan men goed
groeiende planten ook wel een weinig te
rugsnoeien; het moet echter meer beperkt
blijven tot fatsoeneren van de plant dan
snoeien; liefst op een zijscheutje, dat la
ger geplaatst zit, terug snoeien.
G. Kromdijk
DEZE WEEK is dan de dertiende alge
mene volkstelling in ons land gehouden.
Misschien dat sommigen nog enige voor
stelling hebben van het invullen van vra
genlijsten bij vroegere volkstellingen, met
name die van 1930 en 1947. Maar bij ve
len zal deze nieuwe volkstelling waar
schijnlijk slechts weinig of geen herinne
ringen aan het verleden opwekken. Er zul
len dan ook zeker mensen zijn, die zich
met enige verwondering afvragen, waarom
van officiële zijde zoveel „nieuwsgierig
heid" aan de dag wordt gelged voor za
ken die nauw verband houden met wat
iedereen toch wel als privé-aangelegenhe-
den zal beschouwen. De antwoorden op
deze met veel zorgvuldigheid uitgezochte
en opgestelde vragen zullen de bouwstof
fen gaan leveren voor een zo volledig en
nauwkeurig mogelijke beschrijving van
ons nationale bestaan. Het doel van de
komende volkstelling is namelijk een alge
meen inzicht te verwerven in de aard en
omvang van bepaalde verschijnselen, zo
als de groei en de samenstelling van de
bevolking en de daarin opgetreden wijzi
gingen sedert de vorige telling. Voorts van
de omvang der gezinnen, de vruchtbaar
heid van de huwelijken, de veranderingen
in het economische leven en de verschui
vingen in de samenstelling van de be
roepsbevolking, onder meer tengevolge
van de industrialisatie en de emigratie.
Ook zal de komende volkstelling uitsluit
sel moeten geven over de omvang van
het forensenverkeer en over de mate,
waarin de bevolking gebruik heeft ge
maakt van de verschillende vormen van-
algemeen vormend en vakonderwijs. Het
verkrijgen van een duidelijk inzicht in al
deze verschijnselen is van groot belang
voor bedrijfsleven en wetenschap en, niet
in de laatste plaats, voor het overheids
beleid op tal van gebieden zoals onder
wijs, woningbouw, verkeer en industriali
satie..
EEN GERUSTSTELLING voor wie de
weetgierigheid van de overheid zou wan
trouwen, mag liggen in de wetenschap,
dat de persoonlijke gegevens, die op de
vragenlijsten worden ingevuld, naamloos
worden, zodra zij zijn geregistreerd en
statistisch zijn verwerkt. Bovendien wordt
een onbevoegde inzage of een onbevoegd
gebruik van de individuele informaties
uitgesloten, omdat de functionarissen, die
op de een of andere wijze bij de tellings
werkzaamheden zijn betrokken, strikte ge
heimhouding is opgelegd.
Dit is juist het grote verschil tussen de
volkstellingen in ónze tijd en die, welke
reeds lang vóór ons en omstreeks het be
gin van onze jaartelling werden gehouden.
De tellingen, die in de verschillende
Europese landen sinds het begin van de
negentiende eeuw op gezette tijden plaats
vinden, hebben in allengs sterkere mate
tot oogmerk gehad, het regeringsbeleid
nauwer te doen aansluiten bij de behoeften
van land en volk op economisch en maat
schappelijk gebied, vanzelfsprekend bin
nen de grenzen van wat men daaronder
in de loop van de tijd meende te moeten
verstaan.
IN HET GRIJZE VERLEDEN was daar
van dat sociale en economische aspect
nauwelijks of geen sprake. Twee elemen
ten stonden bij de volkstellingen in de oud
heid steeds op de voorgrond: het ging om
de vraag, welk deel van de bevolking als
cijnsplichtig moest worden beschouwd en
hoe groot het aantal mannen was, dat on
der de wapenen kon worden geroepen. En
in veel gevallen hielden het onderzoek
naar de belastingplicht en de oproep voor
de militaire dienstvervulling nauw met el
kaar verband.
De oudste tellingen, waarvan in de ge
schiedenis melding worden gemaakt, zijn
die in China waarvan de eerste omstreeks
3000 jaar voor Christus' geboorte plaats
vond. Maar de gegevens daarover zijn zeer
schaars. Iets meer weten wij van een
latere telling in dat land, met name van
over oude volkstellingen. Bekend is voor
al gebleven de telling, die in het jaar
315 voor Chr. onder het bestuur van De
metrios van Phaleron in Athene werd ge
houden. Volgens de overlevering zouden
daar toen 21.000 burgers hebben gewoond
en 10.000 vreemdelingen: het aantal sla
ven wordt op 400.000 gesteld. Maar latere
onderzoekers hebben de uitkomsten van
deze telling sterk in twijfel getrokken. Het
schijnt vrijwel vast te staan, dat in het
cijfer, dat betrekking heeft op het aantal
echte Atheners, alleen de volwassenen zijn
begx-epen. Eenzelfde correctie zou moeten
worden gemaakt op het cijfer betreffende
de inwoners van vreemde herkomst. Maar
vooral het aantal slaven zou aanmerke
lijk kleiner zijn geweest, ofschoon het
economisch leven toen in hoge mate van
de slavenai'beid afhankelijk was.
De volkstellingscijfers uit twee tijdvak
ken van de Atheense geschiedenis, die on
geveer een eeuw uit elkaar liggen, zijn
in het jongste verleden het vooi-wei-p ge
weest van een nieuwe bestudering. Voor
het jaar 431 voor Chr. is men daarbij ge
komen tot een inwonei'tal van ruim 315.000
Daarvan zouden 172.000 mannen, vrouwen
beurtenis. De eerste kwam tot stand onder
de zesde koning van Rome, Servius Tul-
lius, maar ook over de resultaten van de
ze telling is maar weinig bekend. Iets
meer weten wij van de tëlling van 459
voor Chr., waarvan de uitkomst een aan
tal van 117.319 burgers aanwees, hetgeen
zou zijn neei'gekomen op een totale be
volking van 400.000 personen. Maar de
histoi-ici hebben ook dit cijfer in twijfel
geti'okken. Door een vergelijking met la
tere tellingen, waarbij rekening werd ge
houden met een belangrijke gi-oei van het
grondgebied, is men gekomen tot en schat
ting van het aantal burgers in Rome van
45.000, wat in overeenstemming zou zijn
geweest met een vrije bevolking van ten
hoogste 150.000 zielen.
De volkstellingen werden in het Romein
se Rijk om de vijf jaar gehouden. Ook bij
de Romeinen lagen vi'ijwel uitsluitend mi
litaire en fiscale overwegingen aan de
volkstellingen ten grondslag. De regeer-
ders hebben blijkbaar altijd de behoefte
gehad te weten, op hoeveel weerbare man
nen zij konden rekenen voor het geval een
conflict met andere landen en volken
mocht ontstaan. Maar het voeren van oor-
census, die in 125 voor Chr. weird gehou
den, tot 395.000, een toeneming dus van
76.000. Maar in die tussentijd was het tot
een verdeling van braakliggende grote
landerijen onder de arme boerenbevolking
gekomen, hetgeen in de x-esultaten van de
laatstgenoemde volkstelling duidelijk tot
uitdrukking kwam.
Volgens de volkstelling van het jaar 70
voor Chr. werden in Italië 910.000 weer
bare burgers geregistreerd, hetgeen wel
ongeveer zal hebben gecorrespondeerd
met de totale vrije bevolking van tussen
de zes en zeven miljoen zielen. In diezelf
de tijd was het aantal slaven aanmei-ke-
lijk groter en het wordt zeer wel mogelijk
geacht, dat het dubbel zo sterk was als
het aantal vrije burgers. Ook in de Ro
meinse buitenprovincies werden volkstel
lingen gehouden. Geen van de volkstellin
gen is zo bekend geworden als die, waar
over wordt bericht in het Bijbelverhaal,
dat handelt over de reis van Jozef en Ma
ria naar Bethlehem.
die in het tweede jaar van onze jaartel
ling. Het aantal inwoners werd toen be
paald op bijna zestig miljoen. Maar in het
jaar 57 na Chi'istus was dit bevolkingscij
fer teruggelopen tot 21 miljoen tengevolge
van aanhoudende oorlogen en binnenland
se troebelen, die gepaard gingen met een
ernstige verslechtering van de levensom
standigheden der bewoners.
Een kleine honderd jaar later was het
zielental weer toegenomen tot vijftig mil
joen. Uitgangspunt van de tellingen was
het aantal belastingbetalers, waarbij de
gezinnen op gemiddeld vijf leden werden
gesteld. Maar deze cijfers kunnen geen
aanspraak maken op nauwkeui'igheid: het
Chinese grondgebied en dus het inwo
nertal veranderde regelmatig, hetzij door
de afval van gebiedsdelen, hetzij door ver
overingen, die tot een uitbreiding van het
territoir leidden. Bovendien schijnt het re
gel te zijn geweest, dat de belastinginning
werd vei-pacht, zodat het in het belang
van de innei-s was, het aantal cijnsplich-
tigen lager voor te stellen dan het in wer
kelijkheid was!
OOK UIT GRIEKENLAND zijn berichten
en kinderen van Atheense oorsprong zijn
geweest. Het aantal vreemdelingen moet
volgens deze herbei-ekening 28.000 hebben
belopen, terwijl de slaven een bevolkings
groep van 115.000 zielen zouden hebben
gevormd.
Een nieuwe benadering van de omvang
der Atheense bevolking voor het jaar 323
voor Chr. geeft de volgende opstelling te
zien: tegenover een autochthone groep
van 112.000 burgers staat dan een aantal
van 42.000 vreemdelingen en een totaal
van 104.000 slaven. De hele bevolking van
Athene zou dus in die tijd 258.000 zielen
groot zijn geweest.
Wat opvalt is de sterke wisseling, waar
aan de samenstelling van het inwonertal
van Athene heeft bloot gestaan. Maar hier
bij mag niet worden vergeten, dat de
Grieken vaak oorlog moesten voeren. Be
kend is ook, dat de slaven in het bij
zonder in zulke tijden gebruik maakten
van de gelegenheid de wijk te nemen
naar gewesten, waar zij hoopten een be
ter lot te vinden.
BI.J DE ROMEINEN waren de volks
tellingen een reglmatig terugkerende ge
logen kostte veel geld en dus was het
voor de regeringen in de Oudheid van
groot belang op de hoogte te komen van
het vermogen hunner onderdanen, waar-
kening kon worden gehouden. Bij de
Grieken en de Romeinen was de hoogte
bij met het opleggen van belastingen re-
van de belastingplicht bovendien een maat
staf voor het indelen van de bevolking in
verschillende standen en de toekenning
van daarmee verband houdende politieke
rechten.
Als vrije burgers van de Romeinse staat
werden alleen zij beschouwd, die in de
belastingregisters werden opgenomen. De
cijnsplicht had aanvankelijk alleen be-
trekking op het grondbezit, later ook op
andere vermogensbestanddelen. En de in
deling van de burgers in het leger steunde
bijna uitsluitend op de hoogte van het te
betalen belastingbedrag. Uit de cijfers van
de opeenvolgende volkstellingen, voorzo
ver deze zijn overgeleverd, krijgt men dus
een indruk, in welke mate de vrije be
volking toenam. Zo bleek bij de census
(volkstelling) van 131 voor Chr., dat
319.000 weerbare burgers ter beschikking
stonden. Dit aantal steeg bij de volgende
NA DE ONDERGANG van het Romein
se Rijk is het houden van volkstellingen
op zo uitgebreide schaal en met een zo
grote regelmatigheid in onbruik geraakt.
Slechts sporadisch en dan nog maar voor
beperkte gebieden vooral in de oude
stedelijke centra in Europa vernemen
wij na de zestiende eeuw nog wel eens
iets over tellingen van het aantal inwo
ners.
Tot slot van dit korte overzicht van de
voorgeschiedenis van de moderne volks
tellingen kan nog melding worden ge
maakt van een poging de bevolking van
Engeland tegen het einde van de zeven
tiende eeuw te „beschrijven". In 1696 ver
scheen in Londen een statistische studie
van Gregory King, waarin hij op grond
vooral van de gegevens betreffende de be
lasting op het aantal stookplaatsen, het in-
wonei'tal van zijn vaderland berekende.
King becijferde de totale bevolking van
Engeland voor het jaar 1689 op iets meer
dan 5,5 miljoen zielen. Daarvan woonden
alleen in Londen 530.000 mensen, in de
overige steden en marktplaatsen 870.000
terwijl in dorpen en gehuchten nog 4,1
miljoen mensen zouden hebben gewoond.
Het aantal plattelandsbewoners was dus
bijna driemaal zo groot als de stedelijke
bevolking. Het aantal families stelde King
op ruim 1,3 miljoen.
Maar onze Engelse onderzoeker deed
méér: hij deelde de bevolking in naar
standen en beroepsgroepen, hij maakte
schattingen over de gemiddelde omvang
van de gezinnen in deze uiteenlopende
maatschappelijke groepen en waagde zich
zelfs aan berekeningen ten aanzien van het
gemiddelde jaarinkomen van de gezinnen.