VOOR JULLIE
Dammen
Bridge
Erbij
igp
if
A
5
11
Hf
HP
z
91
m
De vuilniswagen
Boetseren
ZATERDAG 2 JULI 1960
PAGINA VIER
Een jaar of twee geleden werd onze
aandacht getrokken door een eindspelcom
positie in het. „Schaakbulletin" van de
Vereniging Nederland-USSE, aangekon
digd onder het opschrift:
Een harde, noot
waarmede het volgende eindspel werd
bedoeld
- -•'/y'X ~-~~COO
mm.
y/r
'i
CO--OrC.:O^^DCCOD??CCCODCCCOOOOCCCCCCC030CCCO»
Wit Kd7. pion c7
Zwart: Kf3, R h7, pion b7
Componisten: A. en K. Sarytsjew.
Wit aan zet houdt remise.
Het „Bulletin" tekent erbij aan: ,.Is dit
geen grapje? Kan wit zich werkelijk in
een dergelijke stelling redden? Neen, dit
is geen grapje. Wit kan op curieuze wijze
remise maken. Wij onderschatten zeer ze
ker de capaciteiten van de lezer niet.,
maar onder ons, de oplossing van deze
studie is zeer moeilijk en niet iedereen
zal haar vinden."
Er zit een grond van waarheid in deze
beschouwing. Iemand die zich niet in de
finesses van het schaakspel verdiept, die
niet de moeite neemt enige studie te
maken van zijn wezenlijke kenmerken, de
- laten wij hem noemen - schuifschaker,
doorgrondt het eindspel in kwestie in geen
honderd jaren.
De kenner daarentegen, de man die er
werkelijk iets van ziet, wat er op het
schaakbord eigenlijk gebeurt, vindt de
oplossing in korte tijd.
U gelooft ons niet, lezer? Probeert u dan
eerst zelf eens, de weg naar remise te
vinden. En gelukt u zulks niet, neemt u
dan eens de moeite, onderstaande toe
lichting zodanig te bestuderen, dat de in
houd daarvan uw geestelijk eigendom
wordt. U zult er waarlijk geen spijt van
hebben!
Welnu, om de te onderzoeken stelling te
begrijpen, is het nodig kennis te nemen
van het zg. Reti-manoeuvre. Maar alvo
rens dit wonderlijke manoeuvre naar
waarde kan worden genoten, moet men
het a-b-c van het pionneneindspel, de zgn.
„leer van het vierkant", hebben geleerd
in de eerste klas van de lagere schaak-
school.
HET MAGISCHE VIERKANT
De leer van het vierkant is in beginsel
doodeenvoudig. Kan wit aan zet in de stel
ling van diagram 2 remise houden?
'^^occc<r^o-r>ïcccccc'ccocococ<xo"'--co
1) Kh8-g7 h5-h4; 2) Kg7-f6 h4-h3;
31 Kf6-e7ü en zwart kan niet beletten,
dat wit óók een dame haalt, b.v. 3)
h3-h2; 4) c6-c7 Ka6-b7; 5) Ke7-d7 enz.
Schijnbaar kan zwart eerst de witte pion
onschadelijk maken, omdat wit immers
twee zetten nodig heeft, alvorens het. vier
kant te kunnen bereiken. Dus na: 1) Kg7
h4; 2) Kf6 Ka6-b6. Maar nu komt cle
pointe, n.l. 3) Kf6-e5ü
Hiermee dreigt wit het vierkant hl-h4-
e4-el te betreden, zodat zwart geen tijd
heeft voor 3)Kc6; maar 3)
h4-h3 moet spelen. Dan volgt echter 4)
Ke5-d6! en weer promoveert wit tijdig b.v.
4)h2; 5) c7 Kb7; 6) Kd7 enz.
Het toverachtig aandoende effect van dit
manoeuvre, dat de benaming „Reti-ma
noeuvre" kreeg, berust au fond op een
soort optisch bedrog. De kwestie is n.l.,
dat de koningsweg naar veld h2 (om de
pion tegen te houden) langs de h-lijn
visueel korter is dan de diagonale route
van h8 via e5, maar schaaktechnisch pre
cies even lang uitvalt, n.l. zes konings-
zetten. Bewandelt de koning echter het
zigzagpad via e-5, dan kan hij te rec'nter-
tijd afzwenken naar de andere vleugel,
om zijn pion te gaan ondersteunen. Zwart
moet, om dit laatste te beletten, zoveel
tijd verliezen, dat wit op tempo het kri
tieke vierkant kan binnenmarcheren.
Reti's vondst wekte de grootste bewon
dering en verdiepte het inzicht in het
onuitputtelijke terrein, bestreken door
pionneneindspelen. Bovendien gaf het de
stoot aan het creëren van diverse andere
composities met Reti's manoeuvre als
onderwerp. Enkele daarvan zullen wij de
volgende week bespreken. Tot. zolang
heeft de lezer gelegenheid, zelf diagram 1
tot klaarheid te brengen. Wij verraden
alleen, dat de sleutel van het geheim in
het bovenstaande te vinden is en wensen
u veel succes!
Mr. Ed. Spanjaard
8) 41-37 17-21. 9) 50-44 19-23. 10) 28x19
13x24. 11) 31-26 met beter spel dan wit. In
de partij ging het verder als volgt: 8) 50-44
19-23. 9) 28x19 14x23. 10) 41-37 17-21? Ster
ker is 13-18. Het offer 27-22 17x28 32-27
gaat. niet. op wegens verrassend 29-34 en
zwart blijft stuk voor. 11) 35-30 10-14. 12)
30-25 21-26. 13) 47-41 12-18. Wits 13de zet is
sterk en er ontstaat nu een boeiend voor
postengevecht. 14) 27-22 18x27. 15) 31x22
7-12. 16) 32-28 23x32. 17) 37x28 12-18. 18)
39-34 18x27.
Is misschien 18) 41-37-31 sterker?
19) 34x23 13-18. 20) 32-12 8x17. 21) 41-37
17-22. 22) 28x17 11x22. 23) 38-33 9-13. 24)
33-28 22x33. 25 37-31 26x37. 26) 42x22 16-21.
Stand na de 26ste zet:
binnen zijn grenzen herbergde en. behalve
een flink aantal Belgische topspelers,
waren daar ook diverse Franse, Neder
landse en Duitse paren.
Het viertallentoernooi zowel als het
parentoernooi gaf belangrijke Nederlandse
successen te zien en uit de parenwedstrijd
heb ik een bijzonder leerzaam, doch óók
sensationeel spel voor u meegebracht:
-
C 10 7 5 4
O 10 5
HBI0 9764
10 9 3
C H V 9 6 2
O A3
A 7 3
N
W O
A
7
4
2
A
8
3
V
9
6
2
V
8
m
m
m
<0$
m
m
Terreinwinst in het damspel is belangrijk,
vooral indien dit tot het eindspel is te
handhaven. De opgedrongen stukken heb
ben tempovoordeel omdat ze sneller bij de
damlijn zijn. Maar aanvalsspel gaat niet
zonder risico gepaard. Twee voorbeelden
geven wij van toernooien in mei gespeeld.
Met zwart speelde ik tegen J. M. Bom in
het Utrechts toernooi van „Ons Genoegen"
ongeveer dezelfde opening als tegen Wim
de Jong in het „Kerst de Jong"-toernooi te
IJmuiden.
J. M. Bom wit; Dukel zwart.
1) 33-28 18-23. 2) 39-33 12-18. 3) 31-27
7-12. 4) 44-39 1-7. 5) 37-31 23-29. 6) 34x23
18x29. 7) 33x24 20x29. Stand na de 7de zet.
coó?-«x)oooocort^oooco<^:^X)cxxófix«MOoooa%^cco^o
Zwart: 2. 3. 4, 5, 6, 13. 14. 15, 21, 33.
Wit: 22, 25, 36, 40, 43, 44, 45, 46, 48, 49.
Wit aan zet kan de indringer als volgt
veroveren: 48-42. 3-8 43-39 8-12. 39x28 12-17
37-31 en wit heeft winst. Spelgang van
P. Roozenburg.
Tot zover heeft Bom uitstekend gespeeld.
Het spel is boeiend maar moet voor Bom
gewonnen zijn. In de partij werd Bom ech
ter als volgt verrast: 27) 43-39 33-38. 28)
48-43 13-19. 29) 22x13 38-42. 30) 43-38 42x33.
31) 39x28 3-9. 32) 40-34 9x18 en het spel
werd na enkele zetten remise gegeven.
W. de Jong wit; Dukel zwart.
1) 33-28 18-23. 2) 39-33 12-18. 3) 44-39
7-12. 4) 31-27 1-7. 5) 50-44 17-21. 6) 36-31
23-29. 7) 34x23 18x29. 8) 33x24 20-29. Nu
41-36 zoals in de Bompartij. 9) 39-33 19-24.
10) 43-39 24-30. 11) 35x24 29x20. 12) 33-29
21-26. 13) 38-33 11-17. 14) 40-34 17-21. 15)
42-38 20-24. 16) 29x20 15x24. 17) 47-42 10-15.
18) 44-40 14-20. 19) 40-35 5-10. 20) 49-44
9-14. 21) 44-40 20-25. 22) 41-36 3-9. 23) 48-
43 12-18. 24) 34-30 25x34. 25) 39x19 14x23.
26) 28x19 13x24. 27) 43-39 7-12. 28) 39-34
9-13. 29) 33-29 24x33. 30) 38x29 10-14. 31)
34-30 14-20.
Stand na de 31ste zet van zwart:
Wit: 29, 30, 27, 31, 32, 35, 36, 37, 40. 42, 45,
46.
Zwart: 2, 4, 6, 8, 12, 13, 15, 16 ,18, 20,
21, 26.
32) 42-38 20-24. 33) 29x 20 15x24. 34) 30x19
13x24. 35) 38-33 8-13. 36) 40-34 4-10. 37)
45-40 18-23. 38) 34-30 13-19. 39) 40-34 12-13.
40) 33-28 2-8. 41) 30-25 10-14. 42) 46-41 8-13.
43) 27-22 18x27x38. 44) 34-30 23x32. 45)
37x28 26x46. 46) 23-28 19x28. 47) 30x10 38x42.
48) 10-4 13-19. Wit gaf het op.
De openingen van deze twee partijen zijn
het belangrijkst.
B. Dukel
oco»cccccocccccouooocc«»:occooc}^ocxxxof<cccccccooco3
Dit spelverloop is nu een prachtig studie
object om uit te maken of de uitval naar
29 wel zo goed is. Bom profiteerde er niet
van maar wij vinden het sterkste spel nu
8) 41-37 19-23? 9) 28x19 14x23. 10) 27-22
17x28. 11) 32-27 en wit krijgt voordeel.
TOERNOOI TE SPA
In België worden jaarlijks in de zomer
maanden één of twee grote internationale
toernooien georganiseerd, waaraan in de
regel ook door vele buitenlandse spelers
wordt deelgenomen. Dit jaar was het de
plaats Spa die de bridge-enthousiasten
A H V B 8 6 5
C B
O H B 8 7 4
5
Oost was gever en beide partijen kwets
baar. Hoewel het oostspel 12 punten aan
hoge kaarten bevat, is het door het ont
breken van een redelijke speelkleur géén
goed openingsbod.
Eén sterk Haags paar zondigde tegen dit
principe oost opende namelijk 1 schop
pen en zuid doubleerde, een slecht doublet
daar het noord inviteert te bieden juist in
andere kleuren dan schoppen. West
redoubleerde en noord stoomde (gezien zijn
spel, terecht) onmiddellijk naar 3 klaveren;
oost paste cn zuid trachtte de (vermeende)
catastrofe af te wenden met een bod van
3 ruiten. West had nu of kunnen passen óf
3 harten kunnen bieden, doch daar hij
meende dat oosts schoppen sterk waren,
zei west4 schoppen. Noord en oost
pasten en zuid doubleerde met windkracht
10. Het werd natuurlijk een vreselijke
ramp voor OW waarover nog véél gespro
ken werd. doch ook aan andere tafels ge
beurden ongelukken.
Als oost namelijk past, staat zuid voor
een probleem wat hij moet doen. Vaak
werd 1 schoppen geopend cn als west dan
doubleert, kan noord doo~ 2 klaveren (later
eventueel 3 klaveren) te bieden de ergste
gevaren afwenden.
Doch als het gaat: zuid 1 schoppen
west 2 harten noord pas oost 2 Sans-
atout dan zijn de problemen voor NZ
nog lang niet opgelost. Zuid zal namelijk
vr>" zeker het normale bod doen van 3
ruiten hopende later met 4 schoppen of
5 ruiten een gunstig „redbod" te kunnen
plegen.
Aan mijn tafel voltrok zich het bieden
tot 3 ruiten als genoemd in de laatste
alinea, waarop west (zéér goed) paste,
noord ook paste en oost doubleerde.
Zuid paste, vol verwachtingen, evenals
west. Wat moet noord nu doen? Zoals
zuid kwetsbaar geboden heeft, zal
hij zeker 10 a 11 kaarten in schoppen en
ruiten bezitten, zodat noord maar denken
moet dat in bridge een slecht contract niet
nog slechter moet worden gemaakt. Dat
wil zeggen, dat noord moet passen cn als
west bij voorbeeld begint met. harten
spelen en dan de normale verdediging
volgt van ruitenaas en ruiten na, loopt het
met een sisser (één down) af.
Toch is het wel begrijpelijk, dat noord
voor reddingsbrigade meende te moeten
spelen en 4 klaveren bood, die gedoubleerd
werden en die zuid uitnam met 4 schoppen
uiteraard gedoubleerd en 3 down.
Slavenburg vond 'n moediger openings
bod: 4 schoppen op het zuidspel. West
dacht zeer lang na en paste, noord paste
ook en oost doubleerde. Terecht merkte
Slavenburg op. dat dit doublet na wests
bijzonder lange denken tegen de ethiek
was. De arbiter stemde daarmede in. doch
toen de opgewonden Belgische oost. dreigde
de wedstrijd te staken, liet de arbiter een
middenscore schrijven.
Ja. dergelijke dingen moet men in België
maar op de koop toe nemen.
H. \V. Filarski
Wit: Kc6. Zwart: Ka4, pion h5.
Het antwoord luidt: ja, met 1) Kd5.
Met deze zet toch betreedt de witte koning
het vierkant, van hetwelk de afstand tus
sen het promotieveld hl en de pion h5 één
der vier zijden vormt. Men behoeft niets
te berekenen; voldoende is het vast te
stellen, dat de verdedigende koning in het
vierkant kan komen. Gelukt dit niet, dan
kan de pion ongehinderd promoveren. Zet
men de witte koning ergens op de b-lijn
of 7de rij, dan wordt de pion voor hem
onbereikbaar.
Deze vierkants-ezelsbrug werd in de
loop der jaren zó bekend, dat iedere
enigszins geoefende schaker daarmede
a.h.w. automatisch leerde werken. Een
goede 25 jaar geleden zou een hoofdklasse
speler u dan ook hebben uitgelachen, in
dien u hem de vraag zoudt hebben gesteld,
of wit aan zet de volgende stelling nog
remise kan houden.
yxtX/yy~<~~r~^rc/y-oy-.-rrrrYra-rrrrr.-*wxt",--rrrrjy
'fM
ll§ i
Wit: Kh8, pion c6.
Zwart: Ka6, pion h5.
Immers, de witte koning staat bij lange
na niet in het vierkant, doch er twee
zetten vandaan. En pion c6 wordt zonder
meer in bedwang gehouden door de zwar
te koning. Wat valt er dan eigenlijk nog
te overdenken?
HET RETI-MANOEUVRE
In werkelijkheid verbergt diagram 3 een
van de schoonste eindspelfinesses die ons
spel kent. Het was de geniale meester en
componist Richard Reti, die in 1922 met
deze compositie de schaakwereld in de
hoogste mate verraste. Wit kan n. 1.
het klinkt ongelooflijk remise houden,
als volgt:
DE GROTE ITALIAANSE dichter Pe-
trarca, de „vader van de Renaissance",
wordt door velen ook beschouwd als de
vader van de bibliofilie. Trof men tot aan
het begin van de veertiende eeuw grote
boekenverzamelingen uitsluitend aan in
kloosters en universiteiten, Petrarca was
de eerste, die zich de enorme moeite ge
troostte een omvangrijke privé-bibliotheek
samen te stellen, bestaande uit boeken,
die hij voor het merendeel zelf had over
geschreven. Hij was ook de eerste, die
zich inspande om de gewone burger na
der tot het boek te brengen en overtuigd
propaganda voor het boek maakte. Zo
schreef hij bijvoorbeeld:
„Ik heb vrienden, wier gezelschap mij
zeer dierbaar is. Zij komen uit alle lan
den en stammen uit alle tijden. Het is
makkelijk met hen om te gaan, want zij
staan voortdurend tot mijn dienst en zijn
altijd bereid mij antwoord te geven op
de vragen, die ik hun stel. Sommigen be
richten mij over de gebeurtenissen uit
vervlogen dagen, anderen ontsluieren mij
de geheimen van de natuur. Van dezen
leer ik hoe ik moet leven, van genen hoe
ik moet sterven. Velen vrolijken mijn
geest op en drijven mijn zorgen weg. An
deren versterken mijn geest en leren mij
het belangrijkste: de begeerte te bedwin
gen en op eigen voeten te staan. Om
kort te gaan, zij openen voor mij de poor
ten naar alle kunsten en wetenschappen
en op hun wijsheid kan ik steeds vertrou
wen. En als tegenprestatie voor alles wat
zij mij schenken, verlangen zij niets
OOK PETRARCA'S TIJDGENOOT en
vriend, Giovanni Boccaccio, verzamelde
boeken. Hij wist een bibliotheek van twee
honderd banden samen te brengen, het
geen voor die tijd een geweldige presta
tie was. Voor zover boeken in die jaren
al te koop waren, waren zij zeer duur
en aangezien Boccaccio over veel minder
geld kon beschikken dan Petrarca, was
hij nog meer dan de laatste genoodzaakt
de werken, die hij bezitten wilde, eigen
handig te kopiëren. Uit de omvang van
zijn bibliotheek blijkt wel duidelijk, dat
de schrijver van de soms ondeugende
„Decamarone" nog wel iets anders deed
dan dartel achter de vrouwen aanjagen.
Petrarca en Boccaccio gaven een voor
beeld, dat in de volgende jaren door ve
len in de Italiaanse centra van cultuur,
zoals Florence en Venetië, werd nagevolgd.
Italië was de bakermat van de moderne
bibliofilie en zou nog gedurende vele eeu
wen het Mekka van de boekenliefhebbers
blijven. Het verzamelen van boeken werd
spoedig voor velen een hartstocht, die hun
hele leven beheerste. Dit was bijvoorbeeld
het geval met Antonio Magliabechi, een
zonderlinge Florentijn, die leefde in de
zeventiende eeuw.
MAGLIABECHI, die wij van oude pren
ten leren kennen als een enigszins mis
maakte, kleine man met verwarde, lange
haren, glimlachend als een idioot, was de
zoon van eenvoudige burgerlieden, maar
speelde reeds als kind, lang voordat hij
kon lezen, liever met boeken dan met
ballen of poppen. Later werd hij door een
boekhandelaar, in wiens winkel hij dage
lijks rondneusde, als leerjongen in dienst
genomen. Vanaf dat tijdstip leefde Magli
abechi nog slechts met en voor de boeken.
Hij legde een verzameling aan, die in die
jaren waarschijnlijk de grootste privé-bi
bliotheek tor wereld is geweest en die in
heel Europa bekend was.
UIT EEN BRIEF van de Duitser Hein-
rich Bartsch, die Magliabechi in 1692 te
Florence bezocht, krijgen wij een indruk
hoe het er bij deze wonderlijke bibliofiel
thuis uitzag.
„Eindelijk", zo schrijft Bartsch, „liet
Magliabechi ons toe in zijn woning. Daar
binnen zag het er zonderling uit en nooit
heb ik in mijn leven zo'n wanorde gezien.
De man leeft geheel alleen. Hij heeft geen
vrouw, geen meid, geen knecht. In zijn
huis achter de Dominicaner Kerk vindt
men niets dan boeken. Zij.i gehele meubi
lair bestaat slechts uit zes stoelen, die
bedekt zijn met boeken, en een matras,
eveneens bedolven onder de boeken. Hij
zit op boeken en slaapt op boeken. En
hij voedt zich slechts met eieren. Als rnan
in het voorhuis komt ziet men stapels boe
ken, die bijna tot aan de balken van het
plafond reiken. Tussen de stapels is één
nauwe doorgang, waar iemand zich slechts
met moeite doorheen kan wringen. Zo ziet
het er ook in de andei-e vertrekken uit
De trap is eveneens geheel met boeken
bedekt. Wie naar boven wil gaan moet op
stapels boeken stappen. De stal is vol met
boeken. En toch kan Magliabechi ook het
op de rand van deze put liggen stapels
boeken. En toch kan Magliabecchi ook het
kleinste en onbelangrijkste boek zonder
aarzelen onmiddellijk terugvinden. De
weinige contanten, die hij bezit, liggen
verstrooid tussen de boeken. Komt er een
bedelaar, dan zegt Magliabechi: „Zoek
maar tussen de boeken of er nog wat geld
ligt. Wat je vindt, mag je houden." Hij is
verzot op snuiftabak en is daar zelf van
onder tot boven mee bedekt. Door het
veelvuldig snuiven is zijn grote neus zo
danig ontstoken en opgezwollen, dat hij er
uitziet als een schoorsteen. Wanneer men
hem iets vraagt, begint hij lang en opge
wonden te spreken iot het schuim hem op
de mond komt. Hij spreekt slecht Latijn,
maar hij kan in het Italiaans precies ver
tellen wat er in zijn Latijnse boeken staat.
MAGLIABECHI WAS TIJDENS zijn le
ven in Florence een bezienswaardigheid,
die geen enkele bezoeker van de stad aan
de Arno mocht overslaan. Hij trok zich
van de vele nieuwsgierigen, die zijn ver
vuilde woing binnendrongen, weinig aan
en paste alleen op. dat niemand trachtte
één van zijn boeken te stelen.
Hij was niet weinig trots op het anagram
dat Pater Finardi van zijn naam maakte:
Antonius Magliabechius - Is unus biblio-
theca magna.
Toen Magliabechi op 81-jarige leeftijd
stierf liet hij aan de stad Florence een
bibliotheek na van meer dan dertigduizend
delen. Deze Bibliotheca Magliabechiana
gold gedurende ruim een eeuw voor één
van do beste boekenverzamelingen in Eu
ropa en werd in 1859 opgenomen in de
Biblioteca Nazionalo. Italië is nog altijd
de zonderling Magliabechi veel dank ver
schuldigd.
W. Kielich
VERDRIETIG ZAT DE VLINDER
op een grasstengel. Hij vouwde voor de
twintigste keer zijn vleugels open en
klapte ze weer dicht. Dat doen vlinders
altijd als ze niet in slaap kunnen ko
men.
Mensen rollen zich van dc ene zij op
de andere, of tellen tot honderd als ze
niet kunnen slapen, maar aangezien
vlinders niet kunnen tellen of rollen,
blijft ze niet veel anders over dan hun
vleugels te openen en weer te sluiten.
Net toen de vlinder erover dacht, om
ze voor de eenentwintigste maal te ope
nen, hoorde hij naast zich een dun
stemmetje. „Hela. vlinder, wat doe je
daar nog zo laat? De maan is al op,
iedereen slaapt en jij zit maar te zuch
ten en met je vleugels te spelen." Het
was een lange dunne worm die sprak
en nu de vlinder nieuwsgierig aankeek.
„Ach, beste regenworm, je moet we
ten dat ik allang had moeten slapen,
maar het was zo'n mooie dag, en ik heb
zoveel gevlogen en met mijn vriendjes
gestoeid, dat ik nu te moe ben om ver
der te vliegen. Ik heb het verschrikke
lijk koud en weet geen enkel warm
plaatsje hier in de buurt. Weet jij niet
een slaapplaats voor me?" De regen
worm, die erg behulpzaam was, dacht
diep na. Dat duurde erg lang, want de
gedachten komen bij de worm uit zijn
staart en moeten dus een heel lange
weg afleggen, voor ze in zijn kopje
zijn. „Tja, als je nu geen vleugels
had. kon je achter me aan de
grond in kruipen. Daar is het wel lek
ker warm weet je. Maar ja. je bent al
lang geen rups meer, dus dat gaat niet.
Wacht eens, ik kan wel een slaapliedje
voor je zingen." „Ach, rare worm,"
zei de vlinder teleurgesteld, „daar
krijg ik het toch niet warm door. Het is
vriendelijk van je, maar daar heb ik
werkelijk niets aan." „Dat is jammer",
zei de worm spijtig. „Nu ja, dan zal ik
je wel een poosje gezelschap houden.
Met z'n tweeën is gezelliger dan al
leen". En aangezien hij verder niets
wist te zeggen, rolde hij zich op en viel
in slaap
Wel, dat was een vreemde manier
om iemand gezelschap te houden, meen
de vlinder en hij keek mistroostig om
zich heen.
In zijn voornemen om nu tóch voor
de eenentwintigste keer zijn vleugels te
ontvouwen, werd hij voor een tweede
maal gestoord, ditmaal door een luid
bladergeritsel. Pijlsnel kwam een vo
gel aangevlogen, die zich op de worm
wilde storten. Want jullie weten het,
vogels zijn dol op wormen.
DE VLINDER WERD BLEEK VAN
SCHRIK. Op het moment, dat de vo
gel de slapende worm in zijn bek wil
de nemen, was de vlinder van zijn
schrik hersteld, en riep met harde stem
„Laat dat, lelijke vogel." De vogel, die
niemand dan de worm gezien had schrok
zo, dat hij vergat de worm op te eten
en deze, die door al dat lawaai wakker
was geworden, kroop zo vlug hij kon de
grond in.
De vogel, die nu wel zag. dat het een
vlinder was die hem van zijn lekkere
maaltijd beroofd had. keek kwaad en
zei: „Waar bemoei jij je mee, fladde-
raar? Als ik een worm wil opeten,
hoef jij me daar niet af te houden. En
daarbij, wat doe je hier zo laat. Je had
allang moeten slapen."
De vlinder, die wel begreep, dat het
nu de worm toch in veiligheid was be
ter was niet verder ruzie met de vogel
te maken, antwoordde:
„Ach, weet je, die worm is een vriend
van me. Hij had zijn best gedaan om
een slaapplaats voor me vinden en toen
dat niet lukte, is hij me gezelschap
blijven houden. En het is toch niet pret
tig om te zien, dat je gezelschap wordt
opgegeten."
De vogel, die het nog wel jammer
vond. dat hij het hapje gemist had, kon
zich dat toch wel voorstellen. Daarbij
kwam, dat hij de vlinder eigenlijk wel
aardig vond
DE REGENWORM, die het. hele ge
sprek gevolgd had, kwam nu weer voor
zichtig met zijn kopje boven de aarde
uit. Toen hij zich ervan overtuigd had.
dat dc vogel hem geen kwaad zou doen,
zei hij beleefd: „Zeg vlinder, ik wou je
nog even bedanken, dat je mijn leven
gered hebt. Goeie genade, wat ben ik
geschrokken. Ik kruip dadelijk weer
gauw in de aarde en kom voorlopig
niet meer boven. Het is me te gevaar
lijk". Toen de worm zag. hoe begerig
de vogel weer in zijn richting begon te
kijken, stak hij zijn tong uit en ver
dween onder de grond.
„Kom", zei de vogel, „de aardigheid
is er voor mij af. Ik ga maar naar
mijn nest. Alhoewel je het eigenlijk
niet verdient, mag je wel met mij mee
om daar te slapen."
Je begrijpt, dat liet de vlinder zich
geen twee keer vragen. En omdat hij
zo moe was vond de vogel het goed,
dat hij op zijn rug ging zitten en zich
liet vliegen. Zo was het toch nog aan
de regenworm te danken, dat de vlin
der die nacht nog een warm plaatsje
had. Want als die er niet geweest was,
had hij de vogel nooit ontmoet.
J. Swinkels
's Morgens om kwart over zeven
Komt de vuilniswagen aan.
Wat een herrie, ivat een leven!
Kijk, daar zie je hem al gaan!
Alle kinderen uit de straat
Komen kijken hoe dat gaat
En ze wuiven voor de ruiten
Naar de vuilnismannen buiten
En die zwaaien weer terug
En ze tillen vliegensvlug
De vuilnisbakken, o meneertje,
In de hoogte als een veertje.
Moet je kijken hoe dat gaat!
Hoe de deksel openslaat,
Hoe ze fluitend cn met zwier
Alle vuilnis en papier
Kiepen in het grote vat.
Jongens, o, dat is me wat!
En dan rijden ze weer door.
Gauw nog even zwaaien, hoor!
„Dag vuilniswagen, dag meneer"
„Dag kinderen, tot ziens maar weer!"
Marjan tan Beek
Op een regenmiddag binnen
kun je nog een boel beginnen.
Heb je niet een beetje klei?
Nee? Dan krijg je het van mij.
Zo. En nu maar vlug proberen
of je al iets kunt boetseren.
O wat wordt dat mooi.een hu is'
En wat is dat daar.een muis?
Prachtig, met die lange staart!
Nu nog even vlug een taart
Maar dan roept mijn moe al: Kom!
Zó vlug ging de middag om.'
Cor Beek