VOOR JULLIE Dammen Bridge Erbij igp if A 5 11 Hf HP z 91 m De vuilniswagen Boetseren ZATERDAG 2 JULI 1960 PAGINA VIER Een jaar of twee geleden werd onze aandacht getrokken door een eindspelcom positie in het. „Schaakbulletin" van de Vereniging Nederland-USSE, aangekon digd onder het opschrift: Een harde, noot waarmede het volgende eindspel werd bedoeld - -•'/y'X ~-~~COO mm. y/r 'i CO--OrC.:O^^DCCOD??CCCODCCCOOOOCCCCCCC030CCCO» Wit Kd7. pion c7 Zwart: Kf3, R h7, pion b7 Componisten: A. en K. Sarytsjew. Wit aan zet houdt remise. Het „Bulletin" tekent erbij aan: ,.Is dit geen grapje? Kan wit zich werkelijk in een dergelijke stelling redden? Neen, dit is geen grapje. Wit kan op curieuze wijze remise maken. Wij onderschatten zeer ze ker de capaciteiten van de lezer niet., maar onder ons, de oplossing van deze studie is zeer moeilijk en niet iedereen zal haar vinden." Er zit een grond van waarheid in deze beschouwing. Iemand die zich niet in de finesses van het schaakspel verdiept, die niet de moeite neemt enige studie te maken van zijn wezenlijke kenmerken, de - laten wij hem noemen - schuifschaker, doorgrondt het eindspel in kwestie in geen honderd jaren. De kenner daarentegen, de man die er werkelijk iets van ziet, wat er op het schaakbord eigenlijk gebeurt, vindt de oplossing in korte tijd. U gelooft ons niet, lezer? Probeert u dan eerst zelf eens, de weg naar remise te vinden. En gelukt u zulks niet, neemt u dan eens de moeite, onderstaande toe lichting zodanig te bestuderen, dat de in houd daarvan uw geestelijk eigendom wordt. U zult er waarlijk geen spijt van hebben! Welnu, om de te onderzoeken stelling te begrijpen, is het nodig kennis te nemen van het zg. Reti-manoeuvre. Maar alvo rens dit wonderlijke manoeuvre naar waarde kan worden genoten, moet men het a-b-c van het pionneneindspel, de zgn. „leer van het vierkant", hebben geleerd in de eerste klas van de lagere schaak- school. HET MAGISCHE VIERKANT De leer van het vierkant is in beginsel doodeenvoudig. Kan wit aan zet in de stel ling van diagram 2 remise houden? '^^occc<r^o-r>ïcccccc'ccocococ<xo"'--co 1) Kh8-g7 h5-h4; 2) Kg7-f6 h4-h3; 31 Kf6-e7ü en zwart kan niet beletten, dat wit óók een dame haalt, b.v. 3) h3-h2; 4) c6-c7 Ka6-b7; 5) Ke7-d7 enz. Schijnbaar kan zwart eerst de witte pion onschadelijk maken, omdat wit immers twee zetten nodig heeft, alvorens het. vier kant te kunnen bereiken. Dus na: 1) Kg7 h4; 2) Kf6 Ka6-b6. Maar nu komt cle pointe, n.l. 3) Kf6-e5ü Hiermee dreigt wit het vierkant hl-h4- e4-el te betreden, zodat zwart geen tijd heeft voor 3)Kc6; maar 3) h4-h3 moet spelen. Dan volgt echter 4) Ke5-d6! en weer promoveert wit tijdig b.v. 4)h2; 5) c7 Kb7; 6) Kd7 enz. Het toverachtig aandoende effect van dit manoeuvre, dat de benaming „Reti-ma noeuvre" kreeg, berust au fond op een soort optisch bedrog. De kwestie is n.l., dat de koningsweg naar veld h2 (om de pion tegen te houden) langs de h-lijn visueel korter is dan de diagonale route van h8 via e5, maar schaaktechnisch pre cies even lang uitvalt, n.l. zes konings- zetten. Bewandelt de koning echter het zigzagpad via e-5, dan kan hij te rec'nter- tijd afzwenken naar de andere vleugel, om zijn pion te gaan ondersteunen. Zwart moet, om dit laatste te beletten, zoveel tijd verliezen, dat wit op tempo het kri tieke vierkant kan binnenmarcheren. Reti's vondst wekte de grootste bewon dering en verdiepte het inzicht in het onuitputtelijke terrein, bestreken door pionneneindspelen. Bovendien gaf het de stoot aan het creëren van diverse andere composities met Reti's manoeuvre als onderwerp. Enkele daarvan zullen wij de volgende week bespreken. Tot. zolang heeft de lezer gelegenheid, zelf diagram 1 tot klaarheid te brengen. Wij verraden alleen, dat de sleutel van het geheim in het bovenstaande te vinden is en wensen u veel succes! Mr. Ed. Spanjaard 8) 41-37 17-21. 9) 50-44 19-23. 10) 28x19 13x24. 11) 31-26 met beter spel dan wit. In de partij ging het verder als volgt: 8) 50-44 19-23. 9) 28x19 14x23. 10) 41-37 17-21? Ster ker is 13-18. Het offer 27-22 17x28 32-27 gaat. niet. op wegens verrassend 29-34 en zwart blijft stuk voor. 11) 35-30 10-14. 12) 30-25 21-26. 13) 47-41 12-18. Wits 13de zet is sterk en er ontstaat nu een boeiend voor postengevecht. 14) 27-22 18x27. 15) 31x22 7-12. 16) 32-28 23x32. 17) 37x28 12-18. 18) 39-34 18x27. Is misschien 18) 41-37-31 sterker? 19) 34x23 13-18. 20) 32-12 8x17. 21) 41-37 17-22. 22) 28x17 11x22. 23) 38-33 9-13. 24) 33-28 22x33. 25 37-31 26x37. 26) 42x22 16-21. Stand na de 26ste zet: binnen zijn grenzen herbergde en. behalve een flink aantal Belgische topspelers, waren daar ook diverse Franse, Neder landse en Duitse paren. Het viertallentoernooi zowel als het parentoernooi gaf belangrijke Nederlandse successen te zien en uit de parenwedstrijd heb ik een bijzonder leerzaam, doch óók sensationeel spel voor u meegebracht: - C 10 7 5 4 O 10 5 HBI0 9764 10 9 3 C H V 9 6 2 O A3 A 7 3 N W O A 7 4 2 A 8 3 V 9 6 2 V 8 m m m <0$ m m Terreinwinst in het damspel is belangrijk, vooral indien dit tot het eindspel is te handhaven. De opgedrongen stukken heb ben tempovoordeel omdat ze sneller bij de damlijn zijn. Maar aanvalsspel gaat niet zonder risico gepaard. Twee voorbeelden geven wij van toernooien in mei gespeeld. Met zwart speelde ik tegen J. M. Bom in het Utrechts toernooi van „Ons Genoegen" ongeveer dezelfde opening als tegen Wim de Jong in het „Kerst de Jong"-toernooi te IJmuiden. J. M. Bom wit; Dukel zwart. 1) 33-28 18-23. 2) 39-33 12-18. 3) 31-27 7-12. 4) 44-39 1-7. 5) 37-31 23-29. 6) 34x23 18x29. 7) 33x24 20x29. Stand na de 7de zet. coó?-«x)oooocort^oooco<^:^X)cxxófix«MOoooa%^cco^o Zwart: 2. 3. 4, 5, 6, 13. 14. 15, 21, 33. Wit: 22, 25, 36, 40, 43, 44, 45, 46, 48, 49. Wit aan zet kan de indringer als volgt veroveren: 48-42. 3-8 43-39 8-12. 39x28 12-17 37-31 en wit heeft winst. Spelgang van P. Roozenburg. Tot zover heeft Bom uitstekend gespeeld. Het spel is boeiend maar moet voor Bom gewonnen zijn. In de partij werd Bom ech ter als volgt verrast: 27) 43-39 33-38. 28) 48-43 13-19. 29) 22x13 38-42. 30) 43-38 42x33. 31) 39x28 3-9. 32) 40-34 9x18 en het spel werd na enkele zetten remise gegeven. W. de Jong wit; Dukel zwart. 1) 33-28 18-23. 2) 39-33 12-18. 3) 44-39 7-12. 4) 31-27 1-7. 5) 50-44 17-21. 6) 36-31 23-29. 7) 34x23 18x29. 8) 33x24 20-29. Nu 41-36 zoals in de Bompartij. 9) 39-33 19-24. 10) 43-39 24-30. 11) 35x24 29x20. 12) 33-29 21-26. 13) 38-33 11-17. 14) 40-34 17-21. 15) 42-38 20-24. 16) 29x20 15x24. 17) 47-42 10-15. 18) 44-40 14-20. 19) 40-35 5-10. 20) 49-44 9-14. 21) 44-40 20-25. 22) 41-36 3-9. 23) 48- 43 12-18. 24) 34-30 25x34. 25) 39x19 14x23. 26) 28x19 13x24. 27) 43-39 7-12. 28) 39-34 9-13. 29) 33-29 24x33. 30) 38x29 10-14. 31) 34-30 14-20. Stand na de 31ste zet van zwart: Wit: 29, 30, 27, 31, 32, 35, 36, 37, 40. 42, 45, 46. Zwart: 2, 4, 6, 8, 12, 13, 15, 16 ,18, 20, 21, 26. 32) 42-38 20-24. 33) 29x 20 15x24. 34) 30x19 13x24. 35) 38-33 8-13. 36) 40-34 4-10. 37) 45-40 18-23. 38) 34-30 13-19. 39) 40-34 12-13. 40) 33-28 2-8. 41) 30-25 10-14. 42) 46-41 8-13. 43) 27-22 18x27x38. 44) 34-30 23x32. 45) 37x28 26x46. 46) 23-28 19x28. 47) 30x10 38x42. 48) 10-4 13-19. Wit gaf het op. De openingen van deze twee partijen zijn het belangrijkst. B. Dukel oco»cccccocccccouooocc«»:occooc}^ocxxxof<cccccccooco3 Dit spelverloop is nu een prachtig studie object om uit te maken of de uitval naar 29 wel zo goed is. Bom profiteerde er niet van maar wij vinden het sterkste spel nu 8) 41-37 19-23? 9) 28x19 14x23. 10) 27-22 17x28. 11) 32-27 en wit krijgt voordeel. TOERNOOI TE SPA In België worden jaarlijks in de zomer maanden één of twee grote internationale toernooien georganiseerd, waaraan in de regel ook door vele buitenlandse spelers wordt deelgenomen. Dit jaar was het de plaats Spa die de bridge-enthousiasten A H V B 8 6 5 C B O H B 8 7 4 5 Oost was gever en beide partijen kwets baar. Hoewel het oostspel 12 punten aan hoge kaarten bevat, is het door het ont breken van een redelijke speelkleur géén goed openingsbod. Eén sterk Haags paar zondigde tegen dit principe oost opende namelijk 1 schop pen en zuid doubleerde, een slecht doublet daar het noord inviteert te bieden juist in andere kleuren dan schoppen. West redoubleerde en noord stoomde (gezien zijn spel, terecht) onmiddellijk naar 3 klaveren; oost paste cn zuid trachtte de (vermeende) catastrofe af te wenden met een bod van 3 ruiten. West had nu of kunnen passen óf 3 harten kunnen bieden, doch daar hij meende dat oosts schoppen sterk waren, zei west4 schoppen. Noord en oost pasten en zuid doubleerde met windkracht 10. Het werd natuurlijk een vreselijke ramp voor OW waarover nog véél gespro ken werd. doch ook aan andere tafels ge beurden ongelukken. Als oost namelijk past, staat zuid voor een probleem wat hij moet doen. Vaak werd 1 schoppen geopend cn als west dan doubleert, kan noord doo~ 2 klaveren (later eventueel 3 klaveren) te bieden de ergste gevaren afwenden. Doch als het gaat: zuid 1 schoppen west 2 harten noord pas oost 2 Sans- atout dan zijn de problemen voor NZ nog lang niet opgelost. Zuid zal namelijk vr>" zeker het normale bod doen van 3 ruiten hopende later met 4 schoppen of 5 ruiten een gunstig „redbod" te kunnen plegen. Aan mijn tafel voltrok zich het bieden tot 3 ruiten als genoemd in de laatste alinea, waarop west (zéér goed) paste, noord ook paste en oost doubleerde. Zuid paste, vol verwachtingen, evenals west. Wat moet noord nu doen? Zoals zuid kwetsbaar geboden heeft, zal hij zeker 10 a 11 kaarten in schoppen en ruiten bezitten, zodat noord maar denken moet dat in bridge een slecht contract niet nog slechter moet worden gemaakt. Dat wil zeggen, dat noord moet passen cn als west bij voorbeeld begint met. harten spelen en dan de normale verdediging volgt van ruitenaas en ruiten na, loopt het met een sisser (één down) af. Toch is het wel begrijpelijk, dat noord voor reddingsbrigade meende te moeten spelen en 4 klaveren bood, die gedoubleerd werden en die zuid uitnam met 4 schoppen uiteraard gedoubleerd en 3 down. Slavenburg vond 'n moediger openings bod: 4 schoppen op het zuidspel. West dacht zeer lang na en paste, noord paste ook en oost doubleerde. Terecht merkte Slavenburg op. dat dit doublet na wests bijzonder lange denken tegen de ethiek was. De arbiter stemde daarmede in. doch toen de opgewonden Belgische oost. dreigde de wedstrijd te staken, liet de arbiter een middenscore schrijven. Ja. dergelijke dingen moet men in België maar op de koop toe nemen. H. \V. Filarski Wit: Kc6. Zwart: Ka4, pion h5. Het antwoord luidt: ja, met 1) Kd5. Met deze zet toch betreedt de witte koning het vierkant, van hetwelk de afstand tus sen het promotieveld hl en de pion h5 één der vier zijden vormt. Men behoeft niets te berekenen; voldoende is het vast te stellen, dat de verdedigende koning in het vierkant kan komen. Gelukt dit niet, dan kan de pion ongehinderd promoveren. Zet men de witte koning ergens op de b-lijn of 7de rij, dan wordt de pion voor hem onbereikbaar. Deze vierkants-ezelsbrug werd in de loop der jaren zó bekend, dat iedere enigszins geoefende schaker daarmede a.h.w. automatisch leerde werken. Een goede 25 jaar geleden zou een hoofdklasse speler u dan ook hebben uitgelachen, in dien u hem de vraag zoudt hebben gesteld, of wit aan zet de volgende stelling nog remise kan houden. yxtX/yy~<~~r~^rc/y-oy-.-rrrrYra-rrrrr.-*wxt",--rrrrjy 'fM ll§ i Wit: Kh8, pion c6. Zwart: Ka6, pion h5. Immers, de witte koning staat bij lange na niet in het vierkant, doch er twee zetten vandaan. En pion c6 wordt zonder meer in bedwang gehouden door de zwar te koning. Wat valt er dan eigenlijk nog te overdenken? HET RETI-MANOEUVRE In werkelijkheid verbergt diagram 3 een van de schoonste eindspelfinesses die ons spel kent. Het was de geniale meester en componist Richard Reti, die in 1922 met deze compositie de schaakwereld in de hoogste mate verraste. Wit kan n. 1. het klinkt ongelooflijk remise houden, als volgt: DE GROTE ITALIAANSE dichter Pe- trarca, de „vader van de Renaissance", wordt door velen ook beschouwd als de vader van de bibliofilie. Trof men tot aan het begin van de veertiende eeuw grote boekenverzamelingen uitsluitend aan in kloosters en universiteiten, Petrarca was de eerste, die zich de enorme moeite ge troostte een omvangrijke privé-bibliotheek samen te stellen, bestaande uit boeken, die hij voor het merendeel zelf had over geschreven. Hij was ook de eerste, die zich inspande om de gewone burger na der tot het boek te brengen en overtuigd propaganda voor het boek maakte. Zo schreef hij bijvoorbeeld: „Ik heb vrienden, wier gezelschap mij zeer dierbaar is. Zij komen uit alle lan den en stammen uit alle tijden. Het is makkelijk met hen om te gaan, want zij staan voortdurend tot mijn dienst en zijn altijd bereid mij antwoord te geven op de vragen, die ik hun stel. Sommigen be richten mij over de gebeurtenissen uit vervlogen dagen, anderen ontsluieren mij de geheimen van de natuur. Van dezen leer ik hoe ik moet leven, van genen hoe ik moet sterven. Velen vrolijken mijn geest op en drijven mijn zorgen weg. An deren versterken mijn geest en leren mij het belangrijkste: de begeerte te bedwin gen en op eigen voeten te staan. Om kort te gaan, zij openen voor mij de poor ten naar alle kunsten en wetenschappen en op hun wijsheid kan ik steeds vertrou wen. En als tegenprestatie voor alles wat zij mij schenken, verlangen zij niets OOK PETRARCA'S TIJDGENOOT en vriend, Giovanni Boccaccio, verzamelde boeken. Hij wist een bibliotheek van twee honderd banden samen te brengen, het geen voor die tijd een geweldige presta tie was. Voor zover boeken in die jaren al te koop waren, waren zij zeer duur en aangezien Boccaccio over veel minder geld kon beschikken dan Petrarca, was hij nog meer dan de laatste genoodzaakt de werken, die hij bezitten wilde, eigen handig te kopiëren. Uit de omvang van zijn bibliotheek blijkt wel duidelijk, dat de schrijver van de soms ondeugende „Decamarone" nog wel iets anders deed dan dartel achter de vrouwen aanjagen. Petrarca en Boccaccio gaven een voor beeld, dat in de volgende jaren door ve len in de Italiaanse centra van cultuur, zoals Florence en Venetië, werd nagevolgd. Italië was de bakermat van de moderne bibliofilie en zou nog gedurende vele eeu wen het Mekka van de boekenliefhebbers blijven. Het verzamelen van boeken werd spoedig voor velen een hartstocht, die hun hele leven beheerste. Dit was bijvoorbeeld het geval met Antonio Magliabechi, een zonderlinge Florentijn, die leefde in de zeventiende eeuw. MAGLIABECHI, die wij van oude pren ten leren kennen als een enigszins mis maakte, kleine man met verwarde, lange haren, glimlachend als een idioot, was de zoon van eenvoudige burgerlieden, maar speelde reeds als kind, lang voordat hij kon lezen, liever met boeken dan met ballen of poppen. Later werd hij door een boekhandelaar, in wiens winkel hij dage lijks rondneusde, als leerjongen in dienst genomen. Vanaf dat tijdstip leefde Magli abechi nog slechts met en voor de boeken. Hij legde een verzameling aan, die in die jaren waarschijnlijk de grootste privé-bi bliotheek tor wereld is geweest en die in heel Europa bekend was. UIT EEN BRIEF van de Duitser Hein- rich Bartsch, die Magliabechi in 1692 te Florence bezocht, krijgen wij een indruk hoe het er bij deze wonderlijke bibliofiel thuis uitzag. „Eindelijk", zo schrijft Bartsch, „liet Magliabechi ons toe in zijn woning. Daar binnen zag het er zonderling uit en nooit heb ik in mijn leven zo'n wanorde gezien. De man leeft geheel alleen. Hij heeft geen vrouw, geen meid, geen knecht. In zijn huis achter de Dominicaner Kerk vindt men niets dan boeken. Zij.i gehele meubi lair bestaat slechts uit zes stoelen, die bedekt zijn met boeken, en een matras, eveneens bedolven onder de boeken. Hij zit op boeken en slaapt op boeken. En hij voedt zich slechts met eieren. Als rnan in het voorhuis komt ziet men stapels boe ken, die bijna tot aan de balken van het plafond reiken. Tussen de stapels is één nauwe doorgang, waar iemand zich slechts met moeite doorheen kan wringen. Zo ziet het er ook in de andei-e vertrekken uit De trap is eveneens geheel met boeken bedekt. Wie naar boven wil gaan moet op stapels boeken stappen. De stal is vol met boeken. En toch kan Magliabechi ook het op de rand van deze put liggen stapels boeken. En toch kan Magliabecchi ook het kleinste en onbelangrijkste boek zonder aarzelen onmiddellijk terugvinden. De weinige contanten, die hij bezit, liggen verstrooid tussen de boeken. Komt er een bedelaar, dan zegt Magliabechi: „Zoek maar tussen de boeken of er nog wat geld ligt. Wat je vindt, mag je houden." Hij is verzot op snuiftabak en is daar zelf van onder tot boven mee bedekt. Door het veelvuldig snuiven is zijn grote neus zo danig ontstoken en opgezwollen, dat hij er uitziet als een schoorsteen. Wanneer men hem iets vraagt, begint hij lang en opge wonden te spreken iot het schuim hem op de mond komt. Hij spreekt slecht Latijn, maar hij kan in het Italiaans precies ver tellen wat er in zijn Latijnse boeken staat. MAGLIABECHI WAS TIJDENS zijn le ven in Florence een bezienswaardigheid, die geen enkele bezoeker van de stad aan de Arno mocht overslaan. Hij trok zich van de vele nieuwsgierigen, die zijn ver vuilde woing binnendrongen, weinig aan en paste alleen op. dat niemand trachtte één van zijn boeken te stelen. Hij was niet weinig trots op het anagram dat Pater Finardi van zijn naam maakte: Antonius Magliabechius - Is unus biblio- theca magna. Toen Magliabechi op 81-jarige leeftijd stierf liet hij aan de stad Florence een bibliotheek na van meer dan dertigduizend delen. Deze Bibliotheca Magliabechiana gold gedurende ruim een eeuw voor één van do beste boekenverzamelingen in Eu ropa en werd in 1859 opgenomen in de Biblioteca Nazionalo. Italië is nog altijd de zonderling Magliabechi veel dank ver schuldigd. W. Kielich VERDRIETIG ZAT DE VLINDER op een grasstengel. Hij vouwde voor de twintigste keer zijn vleugels open en klapte ze weer dicht. Dat doen vlinders altijd als ze niet in slaap kunnen ko men. Mensen rollen zich van dc ene zij op de andere, of tellen tot honderd als ze niet kunnen slapen, maar aangezien vlinders niet kunnen tellen of rollen, blijft ze niet veel anders over dan hun vleugels te openen en weer te sluiten. Net toen de vlinder erover dacht, om ze voor de eenentwintigste maal te ope nen, hoorde hij naast zich een dun stemmetje. „Hela. vlinder, wat doe je daar nog zo laat? De maan is al op, iedereen slaapt en jij zit maar te zuch ten en met je vleugels te spelen." Het was een lange dunne worm die sprak en nu de vlinder nieuwsgierig aankeek. „Ach, beste regenworm, je moet we ten dat ik allang had moeten slapen, maar het was zo'n mooie dag, en ik heb zoveel gevlogen en met mijn vriendjes gestoeid, dat ik nu te moe ben om ver der te vliegen. Ik heb het verschrikke lijk koud en weet geen enkel warm plaatsje hier in de buurt. Weet jij niet een slaapplaats voor me?" De regen worm, die erg behulpzaam was, dacht diep na. Dat duurde erg lang, want de gedachten komen bij de worm uit zijn staart en moeten dus een heel lange weg afleggen, voor ze in zijn kopje zijn. „Tja, als je nu geen vleugels had. kon je achter me aan de grond in kruipen. Daar is het wel lek ker warm weet je. Maar ja. je bent al lang geen rups meer, dus dat gaat niet. Wacht eens, ik kan wel een slaapliedje voor je zingen." „Ach, rare worm," zei de vlinder teleurgesteld, „daar krijg ik het toch niet warm door. Het is vriendelijk van je, maar daar heb ik werkelijk niets aan." „Dat is jammer", zei de worm spijtig. „Nu ja, dan zal ik je wel een poosje gezelschap houden. Met z'n tweeën is gezelliger dan al leen". En aangezien hij verder niets wist te zeggen, rolde hij zich op en viel in slaap Wel, dat was een vreemde manier om iemand gezelschap te houden, meen de vlinder en hij keek mistroostig om zich heen. In zijn voornemen om nu tóch voor de eenentwintigste keer zijn vleugels te ontvouwen, werd hij voor een tweede maal gestoord, ditmaal door een luid bladergeritsel. Pijlsnel kwam een vo gel aangevlogen, die zich op de worm wilde storten. Want jullie weten het, vogels zijn dol op wormen. DE VLINDER WERD BLEEK VAN SCHRIK. Op het moment, dat de vo gel de slapende worm in zijn bek wil de nemen, was de vlinder van zijn schrik hersteld, en riep met harde stem „Laat dat, lelijke vogel." De vogel, die niemand dan de worm gezien had schrok zo, dat hij vergat de worm op te eten en deze, die door al dat lawaai wakker was geworden, kroop zo vlug hij kon de grond in. De vogel, die nu wel zag. dat het een vlinder was die hem van zijn lekkere maaltijd beroofd had. keek kwaad en zei: „Waar bemoei jij je mee, fladde- raar? Als ik een worm wil opeten, hoef jij me daar niet af te houden. En daarbij, wat doe je hier zo laat. Je had allang moeten slapen." De vlinder, die wel begreep, dat het nu de worm toch in veiligheid was be ter was niet verder ruzie met de vogel te maken, antwoordde: „Ach, weet je, die worm is een vriend van me. Hij had zijn best gedaan om een slaapplaats voor me vinden en toen dat niet lukte, is hij me gezelschap blijven houden. En het is toch niet pret tig om te zien, dat je gezelschap wordt opgegeten." De vogel, die het nog wel jammer vond. dat hij het hapje gemist had, kon zich dat toch wel voorstellen. Daarbij kwam, dat hij de vlinder eigenlijk wel aardig vond DE REGENWORM, die het. hele ge sprek gevolgd had, kwam nu weer voor zichtig met zijn kopje boven de aarde uit. Toen hij zich ervan overtuigd had. dat dc vogel hem geen kwaad zou doen, zei hij beleefd: „Zeg vlinder, ik wou je nog even bedanken, dat je mijn leven gered hebt. Goeie genade, wat ben ik geschrokken. Ik kruip dadelijk weer gauw in de aarde en kom voorlopig niet meer boven. Het is me te gevaar lijk". Toen de worm zag. hoe begerig de vogel weer in zijn richting begon te kijken, stak hij zijn tong uit en ver dween onder de grond. „Kom", zei de vogel, „de aardigheid is er voor mij af. Ik ga maar naar mijn nest. Alhoewel je het eigenlijk niet verdient, mag je wel met mij mee om daar te slapen." Je begrijpt, dat liet de vlinder zich geen twee keer vragen. En omdat hij zo moe was vond de vogel het goed, dat hij op zijn rug ging zitten en zich liet vliegen. Zo was het toch nog aan de regenworm te danken, dat de vlin der die nacht nog een warm plaatsje had. Want als die er niet geweest was, had hij de vogel nooit ontmoet. J. Swinkels 's Morgens om kwart over zeven Komt de vuilniswagen aan. Wat een herrie, ivat een leven! Kijk, daar zie je hem al gaan! Alle kinderen uit de straat Komen kijken hoe dat gaat En ze wuiven voor de ruiten Naar de vuilnismannen buiten En die zwaaien weer terug En ze tillen vliegensvlug De vuilnisbakken, o meneertje, In de hoogte als een veertje. Moet je kijken hoe dat gaat! Hoe de deksel openslaat, Hoe ze fluitend cn met zwier Alle vuilnis en papier Kiepen in het grote vat. Jongens, o, dat is me wat! En dan rijden ze weer door. Gauw nog even zwaaien, hoor! „Dag vuilniswagen, dag meneer" „Dag kinderen, tot ziens maar weer!" Marjan tan Beek Op een regenmiddag binnen kun je nog een boel beginnen. Heb je niet een beetje klei? Nee? Dan krijg je het van mij. Zo. En nu maar vlug proberen of je al iets kunt boetseren. O wat wordt dat mooi.een hu is' En wat is dat daar.een muis? Prachtig, met die lange staart! Nu nog even vlug een taart Maar dan roept mijn moe al: Kom! Zó vlug ging de middag om.' Cor Beek

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 16