Het Britse vorstenhuis en de drie eeuwen
oude „Royal Society of London"
De wereld van de jazz
James IV nam, tegen
betaling, medische
proeven op onderdanen
Middeleeuws kasteel in
Rotterdam opgegraven
Buurtbewoner ontdekte
muurresten
ZATERDAG 16 JULI 1960
Erbij
PAGINA DK
Deze maand herdenkt The Royal Society of London
haar driehonderdjarig bestaan. De Britse vorsten hebben
steeds nauwe relaties onderhouden met dit instituut van
natuurwetenschappen, dat door Karei II in 1662 begif
tigd werd met de Royal Charter of Incorporation, waar
bij hij zichzelf tot stichter en beschermheer verklaarde.
Maar twee jaar eerder was het genootschap al in de
openbaarheid getreden. De eerste vorst van wie bekend
is dat hij zich duchtig met de wetenschap bemoeide was
James IV, die scheikundige en ook geneeskundige proe
ven deed. Uit enkele documenten blijkt namelijk dat
deze vondst - die door zijn huwelijk met Mary Tudor de
grondslag legde voor de een eeuw laten verwezenlijkte
personele unie tussen Engeland en Schotland - proef-
patiënten „gebruikte", die hij dan ook betaalde. In zijn
kasboeken zijn verscheidene posten te vinden, die hier
van getuigen, onder andere: „Betaald aan een man
veertien shillings, omdat de koning zijn kies mocht trek
ken"; of „Betaald aan Domenico achttien shilling, om
dat hij de koning toestond, hem te aderlaten". Erg vast
stond James IV overigens niet in zijn wetenschappe
lijke schoenen ,want hij was - behalve amateur-genees
heer- de beschermheer van twee bekende alchemisten,
John Damian en Braun von Sanctandrois. Samen met
deze „goudzoekers" nam hij ingewikkelde en duistere
proeven om de „Steen der Wijzen" te vinden.
Lord Hailsham, de huidige Britse minister
van Wetenschappen.
FOTOBOEKEN ZIJN EEN RAGE.
Ze verschijnen in zo grote getale, over
allerlei onderwerpen, dat men zich af
vraagt hoe groot de markt voor dit soort
werken eigenlijk wel is. Vooral na het
iucces van de geniale foto-tentoonstelling
The Family of Man" zijn heel wat
grotere of kleinere fotoboeken ver
schenen. De jazzmuziek met al haar
paraphernalia bleek daarbij een voor
fotografen en uitgevers dankbaar onder
werp. Kalenders, boeken en tijdschriften
komen uit die geheel of grotendeels met
snapshots van jazzmusici, al of niet in
actie, zijn gevuld. Mag men al deze
publikaties over de jazz nu een meer dan
decoratieve en illustratieve waarde toe
kennen? Met andere woorden, heeft men
foto's nodig om tot een beter begrip voor
de jazz te komen? In de inleiding van
het zojuist verschenen fotoboek „De
wereld van de jazz" (Bezige Bij) zegt de
tekstverzorger Nat Flentoff van wel; het
is zelfs het belangrijkste doel van het
werk. Maar het is twijfelachtig of deze
opvatting juist is. Voor de beantwoor
ding van dezelfde vraag op het gebied
van de, wat we nu maar gemakkelijk-
heiclshalve „klassieke muziek" zullen
noemen, is het antwoord eenvoudig neen.
Lezen over componisten, weten vanuit
welke sfeer zij werkten is zeker gewenst,
maar foto's, voorzover die er zijn, heeft
men er niet bij nodig. Ook zijn ons vrij
wel geen fotowerken bekend, die zich
wijden aan de klassieke muziek, noch
aan de grote symfonie-orkesten of diri
genten. Van de laatsten ziet men wel
eens een enkele keer een plaatje, maar
men gaat er hun werk niet anders om
waarderen.
IS DE JAZZ dus een zo volkomen ande
re soort muziek, dat men voor haar ken
nis en waardering het fotografisch hulp
middel niet kan missen? Men zou kunnen
zeggen dat deze moderne muziek een zo
stei-k eigen karakter heeft en dat haar
wezen zozeer verbonden is met een aparte,
van ons volkomen losstaande cultuur en
levenssfeer, dat men haar niet kan door
voelen, wanneer men haar oorsprong,
haar beoefenaren en de wereld waarin de
musici leven en werken niet kent. Afge
zien ervan dat men de mogelijkheid stelt,
dat muziek een eigen universele taal
spreekt, die ongeacht haar culturele oor
sprong, of ze nu Chinees is, of stamt uit
de binnenlanden van Afrika, door alle
mensen van goede wil begrepen kan wor
den, kan men van de jazz zeker zeggen,
dat ze in haar ontwikkeling zoveel zuivere
westerse elementen heeft geïntegreerd,
dat het bijna onmogelijk is, haar als een
ons volkomen wezensvreemde kunstuiting
te bestempelen. De jazz is nog altijd in
hoofdzaak een expressiemogelijkheid van
de Amerikaanse neger, die echter volko
men in de westerse cultuur geassimileerd
is, ondanks de discriminatie die hij van
deze cultuur heeft ondervonden en onder
vindt. In de oudere jazz komt vooral dit
facet tot uiting, met name in de spirituals
en de blues.
Maar de jazz kan door blanken begre
pen en vertolkt worden en daaruit blijkt
duidelijk dat het muziek is van onze tijd
en cultuur.
in de eerste plaats in het vlak van de
beeldende kunst en het is maar de vraag
of het gevoel voor muziek er een dimensie
door bij krijgt. Dit is stellig niet het geval
wanneer de fotograaf juist die momenten
neemt, waarin hij de sfeer die de jazz
muziek heet te vertolken, vereenzaming,
troosteloosheid, met daartegenover uitge
laten vrolijkheid en vitaliteit, door do
gevoelige plaat laat vasthouden. Dan
redeneert en werkt hij vanuit de jazz en
hij voegt er dus voor onze muzikale waar
dering niets nieuws aan toe. En dat is
nu juist waarvoor de samenstellers van
het werk zeggen het boek te hebben ge
maakt. Dat zij zich daaraan zelf niet al
tijd houden, bewijzen foto's die niets met
muziek te maken hebben en met teksten
die ons vertellen hoeveel kinderen een mu
sicus heeft, of dat hij graag grapjes
maakt enz.
DE SAMENSTELLERS hebben zich voor
alles gericht op de „human interest" en
dat is hun goed recht. Het boek wordt
er ook bij een waarschijnlijk overwe
gend zeer jeugdig publiek verkoopbaar
der door. Maar men moet niet de pre
tentie willen hebben het beter muziekbe
grip te dienen; als dat op visuele manier
zou kunnen worden bevorderd dan open
den zich wijde perspectieven....
Dat men juist van jazzmuziek zoveel
foto's maakt ligt voor de hand. Het onder
werp is er zeer geschikt voor. Studio's,
cafés, concertzalen met extatisch of ook
muisstil en ingetogen publiek zijn dank
bare objecten voor de fotograaf. De vaak
improviserende musici, hun gelaatsexpres
sie, de informele kleding enzovoorts, het
is alles van betekenis voor een goed
„schot". De jazzmusici hebben er in de
regel niet zo heel veel bezwaar tegen, het
komt de reclame en platenverkoop ten
goede. In de jazzmuziek mag gefotogra
feerd worden, want zij gaat nog altijd
door voor de muziek van de kroeg, van
het bordeel, in één woord, van de zelf
kant van de samenleving. Ook dat idee
wordt, kunstmatig in stand gehouden
niet in de laatste plaats door fotoboeken
want het verkoopt, terwijl de moderne
jazz uit die omgeving reeds lang ver
dwenen is.
Toch willen we niet in mineur eindigen.
Natuurlijk heeft jazz ook een optisch ele
ment, zij is ook beweging, dans, emotie
en nog zoveel meer. Sommige foto's bren
gen ons dit aspect inderdaad dichterbij,
maar helaas zijn deze zeldzaam.
W. Langcueld
De foto's voor dit album zijn gemaakt
door Dennis Stock, een lid van de befaam
de Magnumgroep, voortgekomen uit de
school van keiharde reportagefotografen,
die periodieken als Life en Paris Match
hun nieuwe „gezicht" gegeven hebben.
Van die moderne stijl veel korrel, grote
roetzwarte partijen en veel „suggestieve"
ZO GEZIEN HEBBEN wij dus boeken
als het zojuist verschenen „De wereld van
de Jazz" met foto's van Dennis Stock en
door Michiel A. de Ruyter vertaalde tekst
van Nat Hentoff, niet nodig om ons oor
deel over jazz te kunnen verbeteren of
staven.
Een andere zaak is dat we muziek niet
alleen goed leren kennen door alleen naar
radio of grammofoonplaten te luisteren,
maar dat daarvoor het zelf beoefenen, of
tenminste concertbezoek een voorwaarde
is, staat buiten discussie. Maar naar con
certen gaan is iets geheel anders als het
bekijken van een foto.
Het waarderen van een goede foto ligt
KONINGIN ELIZABETH I, die in 1558
in Engeland de teugels van het bewind
in handen nam, had in haar sombere
jongemeisjestijd vlijtig gestudeerd en had
belangstelling voor de wetenschap. Zij be
noemde William Gilbert die als na
tuurkundige naam had gemaakt tot
haar lijfarts. Zij toonde veel belangstel
ling voor zijn onderzoekingen. Gilbert
deed baanbrekend werk op het terrein van
elektriciteit en magnetisme. Herhaaldelijk
nodigde zijn vorstin hem uit om demon
straties te geven voor haar en een aan
tal leden der hofhouding. Gilberts hoofd
werk over het magnetisme gold als een
werk van grote betekenis. De beroemde
geleerde en wijsgeer Francis Bacon sprak
er prijzend over. Het werk was ook prak
tisch van belang voor de zeevaart.
De kenschetsing „Geleerdste aller Brit
se vorsten" komt toe aan koning James I,
Elizabeths opvolger. Deze koning had een
diepgaande belangstelling voor godgeleer
de polemieken, maar tevens oefende hij
een stimulerende invloed uit op de ont
plooiing der natuurwetenschappen. Hij
steunde Francis Bacon krachtig. Het is
aan Bacons publikaties en voordrachten
te danken, dat men zich in Engeland in
de eerste helft der zeventiende eeuw meer
ging interesseren voor het natuurweten
schappelijk onderzoek. In 1620 verscheen
zijn hoofdwerk „Novum organum". Ba
con bepleitte het standpunt, dat het nood
zakelijk was om het lot der mensheid met
behulp van de uitkomsten van toegepast
Sir William Gilbert toont zijn natuurkun
dige proeven aan koningin Elisabeth I en
haar hof. (Schilderij van J. Ackland Hunt.)
wetenschappelijk onderzoek te verbeteren.
De natuurkundige Robert Boyle (geboren
in het jaar na dat van Bacons overlij
den) vertolkte een van Bacons grondstel
lingen, toen hij schreef: Wie iets heeft
gezien, heeft meer reden om het te gelo
ven dat zij die het niet gezien hebben.
Bacon, in ongenade gevallen, stierf in
1626. Enige jaren na zijn dood vormden
een aantal mannen op zijn advies een
„groep". Tot een openlijke organisatie
kwam het niet, want de regering van ko
ning Karei I was een onrustige tijd, waar
in een burgeroorlog de Britse eilanden
teisterde. Nadat de koning in 1649 op
het schavot was gestorven, nam Crom
well definitief de macht in handen. Ook
onder zijn regering hielden de leden der
„groep" zich op de achtergrond. Men
sprak over hen als over het „Invisible
College", het „Onzichtbare Gezelschap".
KAREL I, zoon van James I, besteeg
de troon in 1625. Hij was een vorst met
levendige belangstelling voor de weten
schap. Zijn lijfarts was William Harvey,
de geleerde dus, die de bloedsomloop ont
dekte. Karei I interesseerde zich zeer voor
Harvey's onderzoekingen. Herhaaldelijk
nodigde hij zijn lijfarts uit om „vertonin
gen" te geven voor een kring van geno
digden ten hove. Dikwijls vergezelde Ka-
rel I Harvey, als deze naar Windsor of
Hampton Court ging. In de hertenparken
van die buitenplaatsen bestudeerde Har
vey de herten.
Toen Karei I op het schavot stierf, was
zijn zoon en troonopvolger prins Karei in
Nederland. Pas in 1660 slaagde hij na
de dood van Cromwell in zijn pogingen
om de troon te bestijgen. Een der eerste
gevolgen hiervan was, dat het „Invisible
College" in het volle licht der openbaar
heid trad en zich openlijk aankondigde als
een „Geleerd Genootschap". Karei II
'n intellectueel begaafd man juichte dit
toe en moedigde het genootschap voortdu
rend aan. In 1662 verleende hij het ge
nootschap een Royal Charter of Incorpo
ration" en verklaarde hij zichzelf tot stich
ter en beschermheer van „The Royal So
ciety of London". In onze tijd is het
(enige malen gewijzigde en aangevulde)
Charter van Karei II nog steeds van
kracht. Door zijn steun te geven aan
„The Royal Society" droeg Karei II zeer
veel bij tot de ontplooiing der natuurwe
tenschappen in zijn vaderland. Alle rege
rende Engelse vorsten zijn beschermheer
(of beschermvrouw) der „Royal Society"
geweest. Daar het „Invisible College" in
1660 „zichtbaar" werd, heeft men dit jaar
als het (officieuze) stichtingsjaar aange
houden. Daarom herdenkt men thans, in
I960, het driehonderdjarig bestaan.
HET ZOU TE VER VOEREN, als wij
van iedere Britse vorst de wetenschappe
lijk belangrijke daden wilden vermelden.
Wel willen wij nog enige bijzonderheden
naar voren brengen. Daar was bij voor
beeld koning C-eorge III, die regeerde in
de tweede helft der achttiende eeuw. Hij
was de vorst, die de benodigde 50.000.-
verschafte om de bekende ontdekkingsrei
ziger James Cook in staat te stellen, een
expeditie te ondernemen naar de wateren
en eilanden in het zuidelijk deel van de
Stille Zuidzee. In 1768 vertrok het gezel
schap. Onbekende eilanden werden ontdekt
en onder gezag van de- Britse Kroon ge
bracht. Belangrijke astronomische waar
nemingen werden gedaan. In het gezel
schap van Cook bevond zich ook de bota
nicus Sir Joseph Banks. Na zijn terug
keer verwierf Sir Joseph zowel de per
soonlijke vriendschap als een benoeming
tot wetenschappelijk adviseur van George
III. Dank zij de steun van zijn koninklijke
vriend werd hij later directeur van de
wereldberoemde plantentuin van Kew.
geweest, dat de koning het (Spaanse)
Aan Sir Josephs invloed is 't te danken-
Merino-schaap in Engeland invoerde.
Bij zin dood liet de koning als tastbaar
blijk van zijn belangstelling voor de weten
schap een grote verzameling wetenschap-
Het kasteel, dat hier heeft gestaan, is
in Middeleeuwse oorkonden slechte een
maal vermeld, namelijk op 6 juli 1323
wanneer het ter sprake komt bij de rege
ling van een geschil tussen Guy van
Vlaanderen als echtgenoot van Beatrijs
vrouwe van Putten en Strijen en Wil
lem Zonderlandt.
Men kwam tot de conclusie, dat het
kasteel tussen 1286 en 1323 is gebouwd in
de Riederwaard deel van het eiland
IJsselmonde Deze waard kwam op 14
februari 1374 onder water te staan en ook
het kasteel liep onder. Onder de naam
Charlois werd de Riederwaard tenslotte
in 1461 weer ingepolderd. De sporen van
de overstroming zijn thans nog te zien.
Ook heeft men het profiel van een glooi
ing gevonden. Hieruit maken de oudheid
kundigen de gevolgtrekking dat op enige
tientallen meters afstand van het kasteel
pelijke instrumenten na, die zich deels
nog bevindt in het Science Museum in
South Kensington, 's Konings opvolgers
voegden aan die collectie menig zeldzaam
en kostbaar stuk toe, want ook de konin
gen George IV en Willem IV droegen de
natuurwetenschappen een warm hart toe.
In de verzameling zijn historisch zeer be
langrijke voorwerpen en ook tal van ju
weeltjes van vakmanschap. Het is jam
mer, dat die verzameling als gevolg van
enige verhuizingen in de loop der jaren
niet geheel intact is gebleven.
GEORGE III was in sommige opzichten
erg weinig critisch. Zo liet hij zich aan
het lijntje houden door een der laatste
alchemisten van de oude stempel, James
Price, die beweerde, dat hij gewone me
talen in goud kon veranderen en George
III droomde, als vóór hem vele andere
vorsten, die gouddroom goedgelovig mee.
Min of meer dwaas gedroeg de koning
zich ook, toen hij zich liet betrekken in
twistgesprekken over de vraag, wat be
ter was: een bliksemafleider met een rond
einde of met een spits einde. De koning
koos partij voor de ronde top. Benjamin
Franklin hield vol, dat de spitse vorm de
voorkeur verdiende. De „Royal Society"
steunde Franklin. Toen probeerde de ko
ning om het genootschap van die „hulp
aan de puntige bliksemafleider" af te
brengen. Zonder succes. De president, Sir
John Pringle, sprak toen de beroemde
woorden: „Sire, ik kan de natuurwetten
niet veranderen!"
KONINGIN VICTORIA toonde weinig
belangstelling voor de wetenschap, maar
haar gemaal prins Albert des te meer.
Hij steunde de wetenschap als weinig
vorstelijke figuren vóór hem. Zijn vroeg
tijdige dood was derhalve een groot ver
lies voor de wetenschap, want hij greep
gaarne in, als dit de wetenschap ten goe
de kwam. Zo aanvaardde hij in 1845 het
eerste voorzitterschap van het „Royal Col
lege of Chemistry". Hij was een aandach
tig toehoorder van de bekende geleerde
Faraday. Hij was het ook, die de (Duit
se) scheikundige Hofman bewoog om zich
in Engeland te vestigen en daar als eerste
een professoraat in de scheikunde te aan
vaarden. Hofman had enige leerlingen, die
later grote naam verwierven, bij voor
beeld William Perkin, de uitvinder van de
eerste synthetische kleurstof. Prins Albert
toonde zijn belangstelling in de weten-
schappelijk-technische vooruitgang ook
toen hij het initiatief tot de grote ten
toonstelling van 1851 krachtig steunde.
Hij zorgde, dat het batig saldo van die
expositie voornamelijk werd gebruikt voor
studiebeurzen. Rutherford, de later be
roemd geworden atoomphysicus, was een
der geleerdne, wier studie dank zij een
van die beurzen mogelijk was gemaakt.
Ook Victoria's opvolgers Eduard VII,
George V, Eduard VIII, George VI en
Elizabeth II stimuleerden de ont
plooiing der natuurwetenschappen. In de
ze eeuw paart zich aan die vorstelijke be
langstelling de zorg van de staat. Op het
ogenblik personifieert Lord Hailsham als
„Minister for Science" die staatszorg en
staatsbelangstelling.
onscherpte getuigen ook de platen in
dit boek, wat niet wegneemt, dat er maar
betrekkelijk weinig opnamen zijn, waarin
iets van de emotionele sfeer en de felle
dynamiek gevangen is, die de jazzconcer
ten in „oude" stijl kenmerken.
Behalve die uitschieters is er nauwe
lijks spanning, noch in de compositie der
incidentele foto's noch in de rangschik
king der platen, die onderling geen spoor
van samenhang, pikante contrastwerking
of gevcelsbinding vertonen. Het zijn zo
maar 'n aantal onconventionele portretten
en groepen van jazzmusici in hun dagelijks
doen en laten, willekeurig bijeengeraapt
en slechts zelden boven de kwalificatie:
rariteitenfotografie uitstijgend.
Herman Croesen
Twee illustraties uit „De wereld van de
jazz" van Magnum-fotograaf Dennis Stock.
De boeiende portretstudie linksboven, hoe
wel kennelijk geposeerd en daardoor wei
nig dynamisch, getuigt nochtans van een
bijzonder knappe visie. De andere plaat is
naar onze smaak zonder meer te rang
schikken onder de fotografische humbug:
banale effectjagerij met de camera die geen
ander doel schijnt te hebben dan „épater
le bourgeois".
IN DE FRANS BEKKERSTRAAT in de
Rotterdamse stadswijk Charlois heeft men
de fundamenten van een Middeleeuws
kasteel aangetroffen waarbij enkele gave
kannetjes en scherven van aardewerk
werden gevonden. Hoewel het bekend was,
dat hier historische overblijfselen in de
grond zaten en voor de oorlog bij aanleg
van buizen enige voorwerpen te voorschijn
gekomen zouden zijn, is er nooit een nader
onderzoek ingesteld.
De rijksdienst voor Oudheidkundig Bo
demonderzoek in Amersfoort, gewaar
schuwd, doordat een buurtbewoner by het
leggen van een kabel muurresten meende te
zien, is thans bezig de straat ter plaatse af
te graven. Het onderzoek heeft reeds uitge
wezen, dat men te doen heeft met de res
ten van een klein kasteel, dat bestond uit
een zogenaamde woontoren of donjon, die
naar schatting vijftien meter hoog moet
zijn geweest. De overblijfselen zullen ge
heel worden verwijderd en onderzocht.
De bakstenen, op sommige plaatsen een
muur van tachtig centimeter hoog vormend,
kunnen voor restauratiedoeleinden worden
gebruikt. De toren heeft inwendig vijf
bij zeven meter gemeten, met muren
van anderhalve meter dikte.
in de Middeleeuwen de
gelegen.
slotgracht heeft
DOOR DE FUNDAMENTEN heeft men
destijds de riolering gelegd; er zal dus
waarschijnlijk geen waterput worden ge
vonden. Dit betreurt men, omdat vaak bij
een dergelijke put vondsten van betekenis
worden gedaan.
Bij de afgraving zijn tot nu toe drie
gave Middeleeuwse schenk- en drinkkan-
netjes van steen- en aardewerk gevonden.
Twee ervan zijn, volgens deskundigen, ge
zien de kleisoort afkomstig uit het Rijn
land, te weten uit Siegburg (in de om
geving van Bonn). De derde zou afkom
stig kunnen zijn van Middeleeuwse pot-
tebakkerijen, die door genoemde rijks
dienst zijn aangetroffen bij Simpelveld en
Schinveld in Zuid-Limburg, aldus de di
recteur, dr. P. Glazema.
Verder heeft men binnen de toren de
zogenaamde broodoven gevonden, hetgeen
tot dusverre alleen bij een dergelijke to
ren in Dreischor het geval was. Ook zijn
dakpannen gevonden, alsmede een hand
vat van een schaal, een brokstuk van een
schenkkan en schei-ven van een drink
schaaltje en een braadpan.
1