Irene - hartekreet om vrede - werd
goede typering van karakter
Cuadro Flamenco met Spaanse
zigeunerdansen in Den Haag
TWEEDE PRINSES WORDT MEERDERJARIG
IN MEMORIAM FRITS VAN DIJK
Betuwse kippenkoopman
roofde bromfietsen
Vrijlating van Duitse
oorlogsmisdadigers
m
een echt Nederlands toneelkunstenaar
Verbeterd programma
van Going madly Dutch
4
Wèg anonimiteit
Sport
Sp
aans
Onder de statige Ridderzaal
Bailybrug over de
Sopperskolk
Kerkelijk Nieuws
DONDERDAG 4 AUGUSTUS 1960
(Van een bijzondere medewerker)
„Mijn dochter zal Irene Emma Elisabeth lieten". Het was midden zomer, aan
de vooravond van de zwartste nacht uit de Nederlandse geschiedenis, dat Prins
Bernhard als jonge trotse vader deze woorden sprak tot de burgemeester van
Baarn, die de geboorte van de tweede dochter in het thans koninklijke gezin
officieel registreerde: morgen 21 jaar geleden. De herkomst van twee dezer
namen was, historisch gezien, duidelijk. Emma: naar de onvergetelijke koningin
moeder. Elisabeth naar de groothertogin van Oldenburg, de zuster van Prins
Hendrik. De andere eerste naam had geen historische achtergrond. „Irene"
was een hartekreet: vrede. Al heeft dan de historie deze naam „Irene be
schaamd, zij treft toch merkwaardig genoeg, nu het kleine prinsesje van toen
is volgroeid naar volwassenheid, door een rake typering voor de draagster. Irene
toont dezelfde voorzichtige schroom waarmede de vrede staat in de wereld van
nu. Zij is aarzelend naar buiten maar bezit een zekere innerlijke kracht en een
persoonlijke weloverwogen overtuiging. De eenentwintigste is een bijzondere ver
jaardag het is de dag van het meerderjarig worden. Hoewel de officiële meerder
jarigheid van leden van het koninklijk huis anders geregeld is en andere betekenis
heeft dan in andere gevallen, bestaat er toch alle aanleiding, bij deze verjaardag
aandacht te vragen voor haar, die steeds meer aan de representatieve taken van
het koninklijk huis gaat deelnemen.
Koningskinderen hebben het over het
algemeen niet gemakkelijk. Hoezeer ei
ook naar gestreefd mag worden, ze
in hun jeugd „gewone" kinderen te laten
zijn. het is niet mogelijk ze geheel te ont
trekken aan de invloed van de door ge
boorte verworven bijzondere maatschap
pelijke plaats.
De oudste twee prinsessen hebben deze
„druk" in hun jongste jaren wellicht min
der gevoeld dan onder „normale" omstan
digheden het geval zou zijn geweest. Zij
groeiden op in ballingschap, in Canada,
ver van de verbijsterende drama's in
Europa en Azië, maar daardoor ook ver
van entourage, sfeer en decor van een ko
ninklijk of prinselijk gezin in eigen land,
ver van de „paleis-sfeer" waaraan ook in
een meest democratisch koningschap niet
te ontkomen valt.
De zusjes waren in hun Canadese tijd,
ondanks 'contact met kinderen uit de om
geving, sterk op elkaar aangewezen. De
band die tussen hen groeide vond voedsel
in alles, waarin gewone kinderen elkaar
leren kennen en waarderen: kattekwaad,
boodschappen voor moeder, helpen in het
huishouden en rondschooieren in de buurt,
waarbij zij een Canadees slang opdeden,
dat zelfs voor Prinses Juliana niet meer
verstaanbaar was.
In Nederland teruggekeerd leerden de
prinsesjes ook de minder plezierige kant
kennen van haar centrale plaats in de har
ten van ons volk. Een dikwijls opdringe
rige belangstelling trad in de plaats van
een verrukelijke anonimiteit.
De drie prinsesjes (Margriet kwam als
„nieuwelinge" mee terug ...metde .oudste
zusjes) vonden die belangstelling eerst
wel grappig, maar .het duurde niet zo heel
lang of vooral Beatrix en Irene begonnen
er schoon genoeg van te krijgen „aange
gaapt" te worden, zoals zij dat indertijd
omschreven.
Van dit voor de prinsessen nieuwe pro
bleem getuigde onder meer de oproep, die
Prinsen Juliana via pers en radio richtte
tot ons volk: matig uw belangstelling,
laat de kinderen vrij opgroeien met hun
leeftijdsgenootjes. „Ik herinner mij, hoe
naar ik het vond dat de mensen mij zo
aanstaarden toen ik een kind was. Wij
willen onze kinderen graag een zonnige
jeugd geven. Helpt ons daarin
De tegenwoordige vrijheid, die de oud
ste twee prinsessen genieten in hun studie
oorden Leiden en Utrecht, waar men be
wust deze studentes ongemerkt passeert,
toont dat zij na die overspannen tijd na de
bevrijding ook onder haar eigen volk ge
wone mensen kunnen zijn, wanneer zij dit
volk niet tegemoet behoeven te treden als
representante van het Oranjehuis.
Na de eerste jaren op het Baarns ly
ceum koos Prinses Irene in tegenstelling
tot Prinses Beatrix, die een meer acade-
misch-klassieke richting prefereerde en
ook nodig had) een verdere opleiding in
de afdeling middelbare meisjes school,
waarbij zij een reeds eerder gebleken be
langstelling voor typisch vrouwelijke ont
wikkelingsterreinen verder accentueerde.
Dit kon haar worden toegestaan doordat
zij naar menselijke berekening minder
dan Prinses Beatrix haar opleiding dien
de af te stemmen op haar latere taak.
Wat intellect betreft erkent Prinses Ire
ne zonder schroom en zelfs nu en dan met
voldoening, haar meerdere in haar oudere
zuster. Zij is anders geaard en beseft
heel goed, dat ruimte voor zuiver intellec
tuele ontwikkeling ten koste gaat van ver
dieping op ander gebied, waarop veel
meer haar belangstelling is georiënteerd.
Bij de sportbeoefening steekt zij in vele
opzichten haar oudere zuster de loef af.
Paardrijden, skiën, zeilen, hockey, ten
nis, zwemmen en schaatsenrijden, op al
deze gebieden behoort Prinses Irene tot
de zeer goeden. In de eerstgenoemde
sporten rechtvaardigen haar prestaties
zelfs het uitkomen in internationale ont
moetingen en op dit niveau zelfs het ver
werven van prijzen. Vooral aan de ruiter
sport heeft zij reeds vroeg haar hart ver
pand, zelfs voordat het van haar ouders
mocht. Heel jong is zij er immers eens op
een van de rijpaarden van haar vader
vandoor gegaan, klandestien, met het ge
volg dat het dier op hol sloeg en door toe
vallig vooi-bijkomende jongens met een
heel verschrikt Ireentje op de rug tot stil
stand kon worden gebracht.
In de loop der jaren heeft Prinses Irene
een voortdurend groter aandeel in de taak
van het koninklijk gezin gekregen. Zij be
zocht eerst in gezelschap van de ouders,
later ook zelfstandig, vele delen van het
land, vertegenwoordigde zelfs haar ouders
zowel in binnen- als buitenland. Steeds
heeft zij daarbij de indruk gevestigd, dat
deze representatieve taken haar moeilijker
afgaan dan Prinses Beatrix. De kroonprin
ses heeft zich de faam verworven joviaal
hartelijk, levendig, toch vol duidelijk ge
toond begrip en ook medeleven te kunnen
zijn, waartegenover bij Prinses Irene over
het algemeen een zekere gereserveerde
bedachtzaamheid, en wat stug aandoende
geslotenheid opgemerkt worden.
Deze passie verleidde haar niet, het na
haar eindexamen in deze richting verder
te zoeken, hetgeen velen, die haar opper
vlakkig kenden wel hadden verwacht. Zij
verkoos een academische vorming en ging
Spaans studeren in Urecht. Naar de oor
sprong van haar liefde voor de Spaanse
taal- en letterkunde behoeft niet gegist
te worden. Haar literaire belangstelling
is over het algemeen groot, maar de keu
ze van deze taal in het bijzonder vloeit
voort uit de diepe aanhankelijkheid tussen
vader en dochter. Prins Bernhard bracht
van zijn reizen naar Zuid-Amerika de lief
de voor deze bloemrijke romantische taal
mee naar Nederland
Irene studeert overigens in Utrecht ook
kunstgeschiedenis en economie, enerzijds
dus een uitbreiding van het beperktere
studieveld, anderzijds als concessie aan de
plaats welke zij in onze samenleving in
neemt.
Vóór haar studie in Utrecht vertoefde
zij vele maanden in Lausanne, enerzijds
om zich de Franse taal goed eigen te
maken, anderzijds voor een speciale stu
die kunstgeschiedenis. Onlangs keerde zij
(overigens niet voor het eerst) naar Lau
sanne terug voor het bijwonen van de
grote oecumenische jeugdconferentie, ge
organiseerd door het jeugddepartement
van de Wereldraad van Kerken.
In Utrecht heeft zij sinds september 1958
haar woning in het huis Lievendaal aan
het Lepelenburg. Zij woont daar met en
kele vriendinnen en verzorgt daar, als
vrijwel alle studenten, haar eigen huis
houdentje.
Voor het gerechtshof in Den Haag stond
een 25-jarige kippenkoopman uit de Betu
we, terecht, die in de loop van een half
jaar tijdens zijn marktbezoeken aan Am
sterdam en Rotterdam negen bromfietsen
had gestolen. Op de heenweg had hij kip
pen in zijn bestelwagen, op de terugweg
een bromfiets.
In de nacht van 1 op 2 december werd
hij bij Jutphaas door de rijkspolitie aan
gehouden voor controle van de autopapie
ren. De bromfiets, die nog op slot was,
wekte argwaan en de kippenkoopman
werd nader aan de tand gevoeld. Ten slot
te bekende hij de diefstallen, nadat hij
eerst allerlei verhalen had verteld over on
bekende mannen, die hem de brommers
zouden hebben verkocht. De rechtbank
veroordeelde hem tot een jaar en drie
maanden gevangenisstraf van welk von
nis hij in beroep ging, in de hoop een
gedeeltelijk voorwaardelijke straf te krij
gen. De procureur-generaal eiste een ge
vangenisstraf van een jaar, waarvan drie
maanden voorwaardelijk.
„Mijn cliënt zit al zeven en een halve
maand in voorarrest, dus met deze eis
komen we van de regen in de drop," vond
de raadsman, mr. S Ivens uit Rotterdam.
Hij vroeg, het hof de geëiste straf met
aftrek van het voorarrest op te leggen.
Morgen viert. Prinses Irene haar 21ste
verjaardag. Max Koot maakte deze foto
van de prinses.
Naar wij vernemen, zullen dit jaar twee
Duits oorlogsmisdadigers, die nog in Ne
derland gevangen zitten, vrijgelaten en
over de grens gezet worden. Het betreft
de SD-er J. W. Hoffmann, die tijdens de
oorlog in Rotterdam was gedetacheerd, en
de plaatsvervangend commandant van het
Amersfoortse concentratiekamp, J. F. Stö-
ver.
Van de zijde van het ministerie van
justitie wenst men geen inlichtingen te
verstrekken over aangelegenheden betref
fende politieke delinquenten. Voor slechts
vier zware Duitse oorlogsmisdadigers in
ons land geldt nog formeel levenslange ge
vangenisstraf. Deze zijn: Aus der Fünten,
Lages, Kotiilla en Fischer.
-
tegemoet treedt, is geen teken van inner
lijke onzekerheid maar juist van het be
wustzijn dat het moeilijk is, een ander
diep in het hart te zien, waardoor het bij
oppervlakkig contact niet mogelijk is,
een juist oordeel over anderen en hun ges
tes te vellen. Zij toont haar oordeel over
personen en zaken dan ook zelden omdat
zij zichzelf kent en er zich dikwijls over
verwondert, dat anderen het blijkbaar zo
makkelijk vinden over haar te oordelen.
Zo is Prinses Irene, nu zij de volwassen
heid binnen gaat.
Een jonge vrouw, met zachte (maar te
rechter tijd fel stekende) grijsblauwe ogen
in een vriendelijk, niet te fijn gevormd
gelaat. Modieus opgestoken kapsel, ge
kleed in smaakvolle moderne toiletten van
heel persoonlijke stijl met een passie
voor hoeden-experimenten zich bewust
van eigen waarde maar naar buiten opval
lend bescheiden, eerlijk als goud maar
meedogenloos een gelijke eerlijkheid van
anderen vragend, artistiek begaafd en
bovenal hunkerend naar menselijk mede
gevoelniet om het zelf deelachtig te
worden, maar om het te geven waar er
om wordt gevraagd, taant aarzeling ver
biedt haar het ongevraagd te schenken.
Op de 21-ste verjaardag van Prinses
Irene spreken wij de vurige hoop uit, dal
eens datgene in de samenleving zal bin
nentreden, waarnaar haar naam op 5
augustus 1939 vergeefs riep: vrede.
Prinses Irene voelt zich vooral aangetrok
ken tot ballet en toneel. Zij heeft niet
de scheppende artistieke talenten van Bea
trix, doch heeft bijzondere gaven op het
gebied van de uitvoerende, de reproduce
rende kunst.
Voor het ballet toonde prinses Irene reeds
jong een passie, en altijd slingerden et-
op haar kamer op de eerste verdieping
van het paleis Soestdijk, waar zij tót ha
haar eindexamen woonde, wel een paar
spitzen rond. Hoe dikwijls ook bracht prins
Bernhard van zijn buitenlandse reizen niet
een tutu mee, een soort droomwolk van
tule waarin zij met sierlijke gra'ie haar
kunnen ten beste gaf in besloten kring.
De aarzeling, waarmede zij de wereld Op 11 augustus zal het hof arrest wijzen.
„HET IS ONTSTELLEND te constateren
hoezeer de laatste jaren het publiek gecon
fronteerd wordt met voorstellingen op het
gebied van de folklore, die slechts in naam
nog iets met de volksmuziek van het des
betreffende land te maken hebben. Eén
van de landen, waarvoor dit het sterkst
geldt, is Spanje, ivaar de zigeunermuziek
een dermate verwestering ondergaat, dat
hierdoor zowel karakter als metrum vrij
wel verloren raakt, mede door het gebruik
van een piano als begeleidingsinstrumenl
in plaats van een gitaar".
Het bovenstaande schrijft de heer H. J.
da Silva in het programma van de door
hem georganiseerde voorstellingen van een
Cuadro Flamenco door speciaal voor deze
kleine Nederlandse tournee die dinsdag
avond in de kelder van de Ridderzaal in
Den Haag in tegenwoordigheid van de
Spaanse ainbassadeur begon gecontrac
teerde dansers, violisten en musici. Daar
van beweert hij vervolgens: „Acht solis
ten van internationaal formaatconfron
teren u met de authentieke vertolking van
de kunst van de flamenco zonder enige
concessie aan de westerse invloeden". De
onder meer in grammofoonplaten hande
lende heer Da Silva neme mij niet kwalijk,
maar dergelijke formuleringen bestaan
grotendeels uil klinkklare onzin. Ook wat
hij opmerkt over ontstaan en wezen van
het begrip flamenco doet, om het met-
zachte beleefdheid uit te drukken, nogal
Militairen van het 462ste pontonniers
bataljon uit Keizersveer hebben een
Baileybrug gelegd over de „Sopperskolk"
in de weg van Laag Keppel naar Wehl.
De oude Soppcrsbrug, eigendom van het
rijk. verkeerde in uiterst slechte toestand,
zo zelfs dat het weggedeelte moest worden
afgesloten, waardoor het gemotoriseerde
wegverkeer via smalle B-wegen over El-
drik naar Wehl moest worden geleid.
In samenwerking met Rijkswaterstaat
en legerleiding is nu als voorlopige oplos
sing een Baileybrug gelegd. De brug laat
het passeren van tientons vrachtwagens
toe.
Ned. Herv. Kerk
Beroepen te Wezep: W. Vroegindeweij te
Bleiswijk. Bedankt voor Nieuw-Lekker-
land: J. van Rootselaar te Delft.
Geref. kerken
Beroepen te Dinteloord: P. v. d. Beukei,
kand. te Delft; te Heemstede: G. N. Lam
mens te Rotterdam-Kralingen; te Wissen-
kerke: L. Vergeer, kand. te Woerden.
Frits van Dijk werd 3 oktober 1895 in Rotterdam geboren. Een
groot deel van zijn jeugd woonde hij in Arnhem, waar hij de
h.b.s. doorliep. Zijn vader was er fotograaf een uitzondering
in het toneelspelersgeslacht Van Dijk en had weinig vrede
met het voornemen van zijn zoon om acteur te worden. Maai
de liefde voor het toneel bij de jonge Van Dijk werd versterkt
door de vele bezoeken, die acteurs en actrices aan zijn ouderlijk
huis brachten. Zo heeft hij zich steeds levendig herinnerd, dat
Louis Bouwmeester hem op een verjaardag eens een rijks
daalder schonk. Na zijn h.b.s.-eindexamen volgde Frits van Dijk
lessen op de Amsterdamse Toneelschool van Jan C. de Vos, Jan
Musch, Betty Holtrop en anderen. Maar na een jaar vond zijn
vader toch dat Frits zich aan de fotografie moest gaan wijden.
Hij ging naar Duitsland en vervolgens naar Amerika, waar hij
tijdens de eerste wereldoorlog vertoefde en waar hij gesteund
werd door artistieke familieleden. Terug in Arnhem kreeg hij
verlof privélessen bij Ludwig Wüllner en Albert Vogel te nemen.
Hij begon zijn toneelloopbaan op 25 februari 1919 in Arnhem als
voordrachtkunstenaar, waarna hij enige tijd verbonden was aan
het; Klassiek Toneel van Albert Vogel.
Na een auditie bood Willem Royaards hem onder het motto
..Ik zal proberen een acteur van je te maken" een proefengage-
ment aan. Zijn eerste salaris bedroeg honderdvijftig gulden per
maand. Als Uriel in „Adam in ballingschap" maakte hij zijn
debuut. Achtereenvolgens werkte hij verder onder leiding van
betrekkelijk tegengesteld toonaangevende figuren als Royaards.
Verkade, Verbeek en Van Dalsum, waardoor deze altijd naar
stijl" zoekende acteur gevoed werd met grondstoffen voor zijn
latere veelzijdigheid, die hem een figuur van bijzondere beteke
nis maakte. Vooral voelde hij zich aangtrokken tot wat men
noemt het grote repertoire. Zeker de helft van zijn meer dan
driehonderd rollen speelde hij in klassieke of klassiek geworden
stukken. Om de belangrijkste daarvan nog eens in herinnering
terug te roepen: Puck in Een Midzomernachtdroom, Jago in
Othello, Gloucester in Koning Lear, Malcolm in Macbeth, Arent
en de bode in Gysbreght van Aemstel, de titelrol in Don Carlos
en Mortimer in Maria Stuart van Schiller, Orestes in Elektra,
Robbeknol in De Spaanse Brabander, de knopengieter in Peer
Gynt.
Zijn hartewens is altijd geweest de instelling in Nederland
van een centraal gezelschap ter vestiging en handhaving van
normatieve tradities. In de dertiger jaren ondernam "hij met
Paul Huf en Johan de Meester een poging om het opzienbarende
voorbeeld van Max Reinhardt in Nederland navolging te doen
vinden. Het Groot Nederlands Toneel, dat in het Amsterdamse
Carre zijn domicilie had, wekte echter weinig weerklank. Alleen
met „Tobias en de engel" van James Bridie werd grote indruk
gemaakt. Na de tweede wereldoorlog heeft Frits van Dijk nog
een reprise van deze moderne parafrase van een gegeven uil
een der apocriefe bijbelboeken op de planken gebracht. In 1934
trad hij toe tot do Amsterdamse Toneelvereniging, in 1938 tot
Het Nederlands Toneel, waar hij tevens zijn activiteiten als
regisseur verder ontwikkelde. Na de bevrijding maakte hij deel
uit van Start, het Amsterdams Toneelgezelschap, Comedia, het
Rotterdams Toneel en het Nieuw Nederlands Toneelgezelschap,
van welke laatstgenoemde ensembles hij tevens directeur was'
zonder echter in deze hoedanigheid zijn eigenlijke kwaliteiten
te kunnen ontplooien en veel erkenning te vinden. In het vol
gende seizoen zou hij bij de toneelgroep Theater zijn tot zijn
vijfenzestigste verjaardag uitgestelde jubileum wegens een
veertigjarige staat van dienst hebben gevierd.
De directeur van dit gezelschap, Robert de Vries, karakteri
seerde de hem thans ontvallen, onvervangbare collega onder
meer met de juiste woorden: „Hij was een buitengewoon goede
collega, op wie werkelijk iedereen gesteld was. Mede daardoor
vormde hij een bindend element in de groep. Hij was op zijn
gebied een der eerste acteurs in ons land, een grootmeester in
de kunst van de miniatuur". Inderdaad slaagde deze voor
treffelijke typeur er herhaaldelijk op onvergetelijke wijze in
met suggestieve, steeds fijnzinnige details een karakteristiek
beeld van een voorgeschreven personage voor het voetlicht te
brengen. Om uit de veelheid een paar voorbeelden te noemen:
Kringelein in Mensen in het hotel, Napoleon in Madame-sans-
gêne, Clemenceau in De affaire Dreyfus, Loeka in Nachtasiel
professor Higgins in De geborduurde bal, de toneelmeester in
De geborduurde bal en in het jongste verleden de oude
Jimmy Morgan in De ijsman komt.
Als regisseur heeft Frits van Dijk onder meer Othello, De
Mirakelridder, Noach, Het Hemelbed, Mevrouw Warren's be
drijf, Soledad en Anna Christie gerealiseerd. Behalve de reeds
genoemden beschouwde hij speciaal Cor van der Lugt Melsert
en Peter Sjarov als voorname leermeesters in het gevorderde
1 deel van zijn carrière. Op zijn beurt was hij zelf een stimu
lerende docent, zowel aan de Amsterdamse Toneelschool als
aan de operaklasse van het hoofdstedelijk conservatorium.
De vorming van aankomende krachten heeft steeds zijn bij
zondere belangstelling gehad. In de Bladen van de Stadsschouw
burg publiceerde hij in 1921 een artikel, waarin men zijn begin
selen en ambities kan lezen: „Jammer genoeg is de monoloog
in de wereld der litteratuur in miscrediet. Grotendeels is dat
te iv ij ten aan het Franse wangedrocht, dat slechts dient om de
acteur, die voor een ijlhoofdig en gedachteloos publiek spreekt,
door allerlei flauwe poppekasterij en dubbelzinnigheden een
onverleerbaar brok toejuichingen te bezorgen, waarvan het ge
halte zeer twijfelachtig is Maar onze monoloog zou ik willen
Frits van Dijk in „Eerst geen duit en
plots een daalder" van Ostrovski,
waarvan in december vorig jaar de
première door Theater plaats had.
dienstbaar maken aan allen, die zich met de schone dramatische
kunst bezig houden, doch in dier voege dat zij zich de ernstige
en eerlijke bewondering van een uitgelezen en met goede smaak
gezegend publiek konden verschaffen door juistheid van dictie,
bezieling, hun gevoel, hun buiging, volheid en vorming van stem,
hun tekening van karakter en toestanden, in het kort. door alle
fijnheden en moeilijkheden deze kunst". Na een waarschuwing
tegen de verleidingen van vluchtig succes bij een oordeelloze
menigte vervolge hij: „Waarheid, waarheid, waarheid. En daar
aan onderworpen de schoonheid. Stem, uiterlijk, begrip. Ziedaar
de natuur. Studie, studie, studie. Ziedaar de kunst. Wat baat
een mooie stem als men er geen meester over is?"
Uit deze passage treedt Frits van Dijk ons tegemoet als de
altijd de kern van waarachtigheid in de rolfiguur zoekende
acteur, daaraan een uiterlijke vorm verlenend met een minu
tieuze zorg voor ieder onderdeel, waaraan zich een geheel laat
herkennen. Het Nederlandse toneelleven, waarin acteurs van
formaat van zijn generatie reeds zo schaars zijn, heeft een ern
stig en betreurenswaardig verlies geleden. Hij was een echt
Nederlands toneelkunstenaar, ook in die zin dat hij vooral in
het kleine opmerkelijk groot kon zijn.
Davicl Koning
wonderlijk aan. Zijn mondeling gegeven
toelichtingen zetten op montere toon deze
prielpraat voort.
Niettemin mag men de heer Da Silva
hartelijk dankbaar zijn voor zijn initiatief
dit ensemble te laten overkomen. Het pu
bliek genoot gisteravond naar hartelust en
had uitbundig maling aan al het geklets
over kunst en volk, theatrale vervalsing
en oorspronkelijkheid. Ware alles volgens
de aankondiging verlopen, men zou om
ongeveer half elf op straat hebben gestaan.
Nu werd het. bijna middernacht, eer men
geestdriftig uiteenging. Want in één op
zicht kreeg de organisator gelijk: de impro
visatie vierde meeslepend hoogtij. De dan
ser Juan de Albaicin en de danseressen
Enriqueta Reyes en Amalia Roman ble
ken inderdaad de technische eigenaardig
heden tot tweede natuur te hebben ge
maakt.
Om stijlzuiverheid leek alleen de laatstge
noemde zich in enkele nummers te bekom
meren, zich onderscheidend door prachtige
ondulaties en filigrano met hoofdhoudin
gen in strikt traditionele trant. Overigens
was zij niet minder op haar best in het
tweede deel met een Aragonese jota, een
typisch regionale dans
Als men zich niet door slagzinnen als
„Sinds Vincente Escudero niet meer in
Nederland vertoond!" laat misleiden, kan
men ook het zapateado van Juan de Albai
cin waarderen: opwindend geraffineerde,
speelzieke zigeunerdans, razend knap on
getwijfeld, maar geenszins uit de klasse
van de strenge grootmeester. Later in de
Farruca ging hij zich te buiten aan nog wil
dere uitvallen naar die hem invielen. Om
gecodificeerde gedragslijnen te volgen
maakte men zich trouwens in geen geval
druk. Men moet een dergelijk Cuadro Fla
menco hier beter: Cuadro Gitano
vergelijken met een jamsession van jazz
musici: vrije uitwerkingen van grondmo
tieven, waarbij naar eeuwenoud gebruik
allerlei nabootsingen zijn inbegrepen. De
spontane scheppingen met betrekkelijk be
perkte middelen bleven urenlang boeien
en dat is het grootste compliment dat men
brengen kan aan deze uitvoerenden, die
het gezegde van Argentinita bevestigden:
„Zigeuners hebben ritme in plaats van
bloed in hun aderen".
Zo werd het onderaardse deel van de
deftige Ridderzaal herschapen in een Zuid
spaans café chantant. Vrij en vrolijk lie
pen diverse genres dooreen. Niemand zal
de Andaloezische sleepjurken of de tam
boerijnen hebben gemist. Het was een
apart genoegen naar de „cante grande"
grote zang van Pedro de Linares te
luisteren. Het beoordelen van zijn presta
ties of die van collega Canalejas de Je
rez gaat mijn bevoegdheid te buiten, maar
ik wil graag vaststellen dat hun succes
bijzonder groot was, evenals dat van de
gitaristen Eduardo Martinez (de enige
die twee uur aan één stuk door kan spe
len, volgens de heer Da Silva) en Pepe
Granada, die met toegiften niet zuinig
waren. Heel mooi vond ik de zangeres
Finita Imperio, die de aanwezigen ook op
Zuidamerikaanse specialiteiten onthaalde.
Vandaag, morgen en maandag wordt het
programma op dezelfde plaats herhaald,
donderdag en vrijdag kan men er in een
der zalen van Krasnapolsky in Amsterdam
plezier aan beleven. Als men maar niet
vraagt naar authentieke zigeunerdans.
Want die bestaat niet.
David Koning
„Going» madly Dutch" is nog lang niet
wat het wezen wil, schreef ik naar aan
leiding van de première van deze Engelse
non-stop-revue in de speciaal daarvoor in
gerichte en van een luchtverversingsinstal
latie voorziene zaal van Bellevue aan de
Amsterdamse Marnixstraat, nu aliveer een
paar weken geleden. Woensdagavond heb
ik gebruik gemaakt van een vriendelijke
uitnodiging van Jack en Jill Lardis, initia
tiefnemers en leiders van deze onderne
ming tot het bieden van vermaak aan
toeristen en andere bezoekers, om eens te
komen zien en horen wat er intussen van
dit programma geworden is. Het is een
genoegen te mogen vaststellen dat de
meeste der aangebrachte veranderingen
verbeteringen zijn. Vooral wanneer men
afziet van iedere vergelijking met het con
tinentale cabaret, vwarin over het alge
meen vindingrijke persoonlijkheden de
loon aangeven, kan men het pretentieloze
amusement waarderen, dat met veelzijdig
vakmanschap in vlotte vaart verrassend
wordt geproduceerd.
Het beste nummer is ongetwijfeld de
dwaze finale, waarin alle medewerkenden
canonisch zingen, dansen en acteren. Het
is een bijzonder gekke parade van kundig
heden, die tegelijk iets nostalgisch heeft
in zoverre als er typisch Engels het ver
langen in meeklinkt naar de vooroorlogse
tradities van de uitbundige vermakelijk-
heidsindustrie. Men vindt in deze intieme
show veel betrekkelijk ouderwetse ele
menten, zoals de dankzij Maureen Hartley
en Ray Warwick zeer welluidende operet-
telyriek of de elders vrijwel in onbruik ge
raakte „blackouts" Ook de „sterren" van
deze voorstelling doen aan vroeger den
ken: John Heawood aan Lupino Lane en
Vivien Grant aan Gracie Fields, zonder
dat hoegenaamd van navolging kan wor
den gesproken. Van de nog jonge Vivien
Grant heb ik de vorige keer in het bijzon
der het canailleuze „Little Nell" gepre
zen. Met „Saturday (doesn't-matter-day)
night" zorgt zij voor een tweede hoogte
punt. John Heawood oogst behalve met
zijn „Always say hello" eveneens terecht
veel succes met zijn parodie van een
Spaanse danser.
De kolder werkt niet altijd even effec
tief als men zou wensen, voornamelijk ten
gevolge van de presentatie als afzonder
lijk onderdeel of in andere gevallen door
het te lang uitstellen van een te zwakke
pointe. Van de nieuwe teksten nog
steeds de minst geslaagde factoren in het
spel moet vooral „I'd rather cha cha
than eat" worden vermeld. Grappig door
het contrast van gevoelige balladetrant en
pikanterie is „Damsel in distress" door
Wendy McClure als de middeleeuwse we-
duwe-met-kuisheicfsgordel. Al met al zal
men zich beslist niet vervelen als men
geen hogere of diepere verlangens dan
naar een aangename tijdspassering bevre
digd wil hebben. Gaarne herhaal ik mijn
waardc-ring voor de muzikale bijdragen
van het Nederlandse trio Peter Kok, Jan
Blok en Dub Dubois, dat voor de wellui
dende begeleiding zorgt.
David Koning