Irene - hartekreet om vrede - werd goede typering van karakter Cuadro Flamenco met Spaanse zigeunerdansen in Den Haag TWEEDE PRINSES WORDT MEERDERJARIG IN MEMORIAM FRITS VAN DIJK Betuwse kippenkoopman roofde bromfietsen Vrijlating van Duitse oorlogsmisdadigers m een echt Nederlands toneelkunstenaar Verbeterd programma van Going madly Dutch 4 Wèg anonimiteit Sport Sp aans Onder de statige Ridderzaal Bailybrug over de Sopperskolk Kerkelijk Nieuws DONDERDAG 4 AUGUSTUS 1960 (Van een bijzondere medewerker) „Mijn dochter zal Irene Emma Elisabeth lieten". Het was midden zomer, aan de vooravond van de zwartste nacht uit de Nederlandse geschiedenis, dat Prins Bernhard als jonge trotse vader deze woorden sprak tot de burgemeester van Baarn, die de geboorte van de tweede dochter in het thans koninklijke gezin officieel registreerde: morgen 21 jaar geleden. De herkomst van twee dezer namen was, historisch gezien, duidelijk. Emma: naar de onvergetelijke koningin moeder. Elisabeth naar de groothertogin van Oldenburg, de zuster van Prins Hendrik. De andere eerste naam had geen historische achtergrond. „Irene" was een hartekreet: vrede. Al heeft dan de historie deze naam „Irene be schaamd, zij treft toch merkwaardig genoeg, nu het kleine prinsesje van toen is volgroeid naar volwassenheid, door een rake typering voor de draagster. Irene toont dezelfde voorzichtige schroom waarmede de vrede staat in de wereld van nu. Zij is aarzelend naar buiten maar bezit een zekere innerlijke kracht en een persoonlijke weloverwogen overtuiging. De eenentwintigste is een bijzondere ver jaardag het is de dag van het meerderjarig worden. Hoewel de officiële meerder jarigheid van leden van het koninklijk huis anders geregeld is en andere betekenis heeft dan in andere gevallen, bestaat er toch alle aanleiding, bij deze verjaardag aandacht te vragen voor haar, die steeds meer aan de representatieve taken van het koninklijk huis gaat deelnemen. Koningskinderen hebben het over het algemeen niet gemakkelijk. Hoezeer ei ook naar gestreefd mag worden, ze in hun jeugd „gewone" kinderen te laten zijn. het is niet mogelijk ze geheel te ont trekken aan de invloed van de door ge boorte verworven bijzondere maatschap pelijke plaats. De oudste twee prinsessen hebben deze „druk" in hun jongste jaren wellicht min der gevoeld dan onder „normale" omstan digheden het geval zou zijn geweest. Zij groeiden op in ballingschap, in Canada, ver van de verbijsterende drama's in Europa en Azië, maar daardoor ook ver van entourage, sfeer en decor van een ko ninklijk of prinselijk gezin in eigen land, ver van de „paleis-sfeer" waaraan ook in een meest democratisch koningschap niet te ontkomen valt. De zusjes waren in hun Canadese tijd, ondanks 'contact met kinderen uit de om geving, sterk op elkaar aangewezen. De band die tussen hen groeide vond voedsel in alles, waarin gewone kinderen elkaar leren kennen en waarderen: kattekwaad, boodschappen voor moeder, helpen in het huishouden en rondschooieren in de buurt, waarbij zij een Canadees slang opdeden, dat zelfs voor Prinses Juliana niet meer verstaanbaar was. In Nederland teruggekeerd leerden de prinsesjes ook de minder plezierige kant kennen van haar centrale plaats in de har ten van ons volk. Een dikwijls opdringe rige belangstelling trad in de plaats van een verrukelijke anonimiteit. De drie prinsesjes (Margriet kwam als „nieuwelinge" mee terug ...metde .oudste zusjes) vonden die belangstelling eerst wel grappig, maar .het duurde niet zo heel lang of vooral Beatrix en Irene begonnen er schoon genoeg van te krijgen „aange gaapt" te worden, zoals zij dat indertijd omschreven. Van dit voor de prinsessen nieuwe pro bleem getuigde onder meer de oproep, die Prinsen Juliana via pers en radio richtte tot ons volk: matig uw belangstelling, laat de kinderen vrij opgroeien met hun leeftijdsgenootjes. „Ik herinner mij, hoe naar ik het vond dat de mensen mij zo aanstaarden toen ik een kind was. Wij willen onze kinderen graag een zonnige jeugd geven. Helpt ons daarin De tegenwoordige vrijheid, die de oud ste twee prinsessen genieten in hun studie oorden Leiden en Utrecht, waar men be wust deze studentes ongemerkt passeert, toont dat zij na die overspannen tijd na de bevrijding ook onder haar eigen volk ge wone mensen kunnen zijn, wanneer zij dit volk niet tegemoet behoeven te treden als representante van het Oranjehuis. Na de eerste jaren op het Baarns ly ceum koos Prinses Irene in tegenstelling tot Prinses Beatrix, die een meer acade- misch-klassieke richting prefereerde en ook nodig had) een verdere opleiding in de afdeling middelbare meisjes school, waarbij zij een reeds eerder gebleken be langstelling voor typisch vrouwelijke ont wikkelingsterreinen verder accentueerde. Dit kon haar worden toegestaan doordat zij naar menselijke berekening minder dan Prinses Beatrix haar opleiding dien de af te stemmen op haar latere taak. Wat intellect betreft erkent Prinses Ire ne zonder schroom en zelfs nu en dan met voldoening, haar meerdere in haar oudere zuster. Zij is anders geaard en beseft heel goed, dat ruimte voor zuiver intellec tuele ontwikkeling ten koste gaat van ver dieping op ander gebied, waarop veel meer haar belangstelling is georiënteerd. Bij de sportbeoefening steekt zij in vele opzichten haar oudere zuster de loef af. Paardrijden, skiën, zeilen, hockey, ten nis, zwemmen en schaatsenrijden, op al deze gebieden behoort Prinses Irene tot de zeer goeden. In de eerstgenoemde sporten rechtvaardigen haar prestaties zelfs het uitkomen in internationale ont moetingen en op dit niveau zelfs het ver werven van prijzen. Vooral aan de ruiter sport heeft zij reeds vroeg haar hart ver pand, zelfs voordat het van haar ouders mocht. Heel jong is zij er immers eens op een van de rijpaarden van haar vader vandoor gegaan, klandestien, met het ge volg dat het dier op hol sloeg en door toe vallig vooi-bijkomende jongens met een heel verschrikt Ireentje op de rug tot stil stand kon worden gebracht. In de loop der jaren heeft Prinses Irene een voortdurend groter aandeel in de taak van het koninklijk gezin gekregen. Zij be zocht eerst in gezelschap van de ouders, later ook zelfstandig, vele delen van het land, vertegenwoordigde zelfs haar ouders zowel in binnen- als buitenland. Steeds heeft zij daarbij de indruk gevestigd, dat deze representatieve taken haar moeilijker afgaan dan Prinses Beatrix. De kroonprin ses heeft zich de faam verworven joviaal hartelijk, levendig, toch vol duidelijk ge toond begrip en ook medeleven te kunnen zijn, waartegenover bij Prinses Irene over het algemeen een zekere gereserveerde bedachtzaamheid, en wat stug aandoende geslotenheid opgemerkt worden. Deze passie verleidde haar niet, het na haar eindexamen in deze richting verder te zoeken, hetgeen velen, die haar opper vlakkig kenden wel hadden verwacht. Zij verkoos een academische vorming en ging Spaans studeren in Urecht. Naar de oor sprong van haar liefde voor de Spaanse taal- en letterkunde behoeft niet gegist te worden. Haar literaire belangstelling is over het algemeen groot, maar de keu ze van deze taal in het bijzonder vloeit voort uit de diepe aanhankelijkheid tussen vader en dochter. Prins Bernhard bracht van zijn reizen naar Zuid-Amerika de lief de voor deze bloemrijke romantische taal mee naar Nederland Irene studeert overigens in Utrecht ook kunstgeschiedenis en economie, enerzijds dus een uitbreiding van het beperktere studieveld, anderzijds als concessie aan de plaats welke zij in onze samenleving in neemt. Vóór haar studie in Utrecht vertoefde zij vele maanden in Lausanne, enerzijds om zich de Franse taal goed eigen te maken, anderzijds voor een speciale stu die kunstgeschiedenis. Onlangs keerde zij (overigens niet voor het eerst) naar Lau sanne terug voor het bijwonen van de grote oecumenische jeugdconferentie, ge organiseerd door het jeugddepartement van de Wereldraad van Kerken. In Utrecht heeft zij sinds september 1958 haar woning in het huis Lievendaal aan het Lepelenburg. Zij woont daar met en kele vriendinnen en verzorgt daar, als vrijwel alle studenten, haar eigen huis houdentje. Voor het gerechtshof in Den Haag stond een 25-jarige kippenkoopman uit de Betu we, terecht, die in de loop van een half jaar tijdens zijn marktbezoeken aan Am sterdam en Rotterdam negen bromfietsen had gestolen. Op de heenweg had hij kip pen in zijn bestelwagen, op de terugweg een bromfiets. In de nacht van 1 op 2 december werd hij bij Jutphaas door de rijkspolitie aan gehouden voor controle van de autopapie ren. De bromfiets, die nog op slot was, wekte argwaan en de kippenkoopman werd nader aan de tand gevoeld. Ten slot te bekende hij de diefstallen, nadat hij eerst allerlei verhalen had verteld over on bekende mannen, die hem de brommers zouden hebben verkocht. De rechtbank veroordeelde hem tot een jaar en drie maanden gevangenisstraf van welk von nis hij in beroep ging, in de hoop een gedeeltelijk voorwaardelijke straf te krij gen. De procureur-generaal eiste een ge vangenisstraf van een jaar, waarvan drie maanden voorwaardelijk. „Mijn cliënt zit al zeven en een halve maand in voorarrest, dus met deze eis komen we van de regen in de drop," vond de raadsman, mr. S Ivens uit Rotterdam. Hij vroeg, het hof de geëiste straf met aftrek van het voorarrest op te leggen. Morgen viert. Prinses Irene haar 21ste verjaardag. Max Koot maakte deze foto van de prinses. Naar wij vernemen, zullen dit jaar twee Duits oorlogsmisdadigers, die nog in Ne derland gevangen zitten, vrijgelaten en over de grens gezet worden. Het betreft de SD-er J. W. Hoffmann, die tijdens de oorlog in Rotterdam was gedetacheerd, en de plaatsvervangend commandant van het Amersfoortse concentratiekamp, J. F. Stö- ver. Van de zijde van het ministerie van justitie wenst men geen inlichtingen te verstrekken over aangelegenheden betref fende politieke delinquenten. Voor slechts vier zware Duitse oorlogsmisdadigers in ons land geldt nog formeel levenslange ge vangenisstraf. Deze zijn: Aus der Fünten, Lages, Kotiilla en Fischer. - tegemoet treedt, is geen teken van inner lijke onzekerheid maar juist van het be wustzijn dat het moeilijk is, een ander diep in het hart te zien, waardoor het bij oppervlakkig contact niet mogelijk is, een juist oordeel over anderen en hun ges tes te vellen. Zij toont haar oordeel over personen en zaken dan ook zelden omdat zij zichzelf kent en er zich dikwijls over verwondert, dat anderen het blijkbaar zo makkelijk vinden over haar te oordelen. Zo is Prinses Irene, nu zij de volwassen heid binnen gaat. Een jonge vrouw, met zachte (maar te rechter tijd fel stekende) grijsblauwe ogen in een vriendelijk, niet te fijn gevormd gelaat. Modieus opgestoken kapsel, ge kleed in smaakvolle moderne toiletten van heel persoonlijke stijl met een passie voor hoeden-experimenten zich bewust van eigen waarde maar naar buiten opval lend bescheiden, eerlijk als goud maar meedogenloos een gelijke eerlijkheid van anderen vragend, artistiek begaafd en bovenal hunkerend naar menselijk mede gevoelniet om het zelf deelachtig te worden, maar om het te geven waar er om wordt gevraagd, taant aarzeling ver biedt haar het ongevraagd te schenken. Op de 21-ste verjaardag van Prinses Irene spreken wij de vurige hoop uit, dal eens datgene in de samenleving zal bin nentreden, waarnaar haar naam op 5 augustus 1939 vergeefs riep: vrede. Prinses Irene voelt zich vooral aangetrok ken tot ballet en toneel. Zij heeft niet de scheppende artistieke talenten van Bea trix, doch heeft bijzondere gaven op het gebied van de uitvoerende, de reproduce rende kunst. Voor het ballet toonde prinses Irene reeds jong een passie, en altijd slingerden et- op haar kamer op de eerste verdieping van het paleis Soestdijk, waar zij tót ha haar eindexamen woonde, wel een paar spitzen rond. Hoe dikwijls ook bracht prins Bernhard van zijn buitenlandse reizen niet een tutu mee, een soort droomwolk van tule waarin zij met sierlijke gra'ie haar kunnen ten beste gaf in besloten kring. De aarzeling, waarmede zij de wereld Op 11 augustus zal het hof arrest wijzen. „HET IS ONTSTELLEND te constateren hoezeer de laatste jaren het publiek gecon fronteerd wordt met voorstellingen op het gebied van de folklore, die slechts in naam nog iets met de volksmuziek van het des betreffende land te maken hebben. Eén van de landen, waarvoor dit het sterkst geldt, is Spanje, ivaar de zigeunermuziek een dermate verwestering ondergaat, dat hierdoor zowel karakter als metrum vrij wel verloren raakt, mede door het gebruik van een piano als begeleidingsinstrumenl in plaats van een gitaar". Het bovenstaande schrijft de heer H. J. da Silva in het programma van de door hem georganiseerde voorstellingen van een Cuadro Flamenco door speciaal voor deze kleine Nederlandse tournee die dinsdag avond in de kelder van de Ridderzaal in Den Haag in tegenwoordigheid van de Spaanse ainbassadeur begon gecontrac teerde dansers, violisten en musici. Daar van beweert hij vervolgens: „Acht solis ten van internationaal formaatconfron teren u met de authentieke vertolking van de kunst van de flamenco zonder enige concessie aan de westerse invloeden". De onder meer in grammofoonplaten hande lende heer Da Silva neme mij niet kwalijk, maar dergelijke formuleringen bestaan grotendeels uil klinkklare onzin. Ook wat hij opmerkt over ontstaan en wezen van het begrip flamenco doet, om het met- zachte beleefdheid uit te drukken, nogal Militairen van het 462ste pontonniers bataljon uit Keizersveer hebben een Baileybrug gelegd over de „Sopperskolk" in de weg van Laag Keppel naar Wehl. De oude Soppcrsbrug, eigendom van het rijk. verkeerde in uiterst slechte toestand, zo zelfs dat het weggedeelte moest worden afgesloten, waardoor het gemotoriseerde wegverkeer via smalle B-wegen over El- drik naar Wehl moest worden geleid. In samenwerking met Rijkswaterstaat en legerleiding is nu als voorlopige oplos sing een Baileybrug gelegd. De brug laat het passeren van tientons vrachtwagens toe. Ned. Herv. Kerk Beroepen te Wezep: W. Vroegindeweij te Bleiswijk. Bedankt voor Nieuw-Lekker- land: J. van Rootselaar te Delft. Geref. kerken Beroepen te Dinteloord: P. v. d. Beukei, kand. te Delft; te Heemstede: G. N. Lam mens te Rotterdam-Kralingen; te Wissen- kerke: L. Vergeer, kand. te Woerden. Frits van Dijk werd 3 oktober 1895 in Rotterdam geboren. Een groot deel van zijn jeugd woonde hij in Arnhem, waar hij de h.b.s. doorliep. Zijn vader was er fotograaf een uitzondering in het toneelspelersgeslacht Van Dijk en had weinig vrede met het voornemen van zijn zoon om acteur te worden. Maai de liefde voor het toneel bij de jonge Van Dijk werd versterkt door de vele bezoeken, die acteurs en actrices aan zijn ouderlijk huis brachten. Zo heeft hij zich steeds levendig herinnerd, dat Louis Bouwmeester hem op een verjaardag eens een rijks daalder schonk. Na zijn h.b.s.-eindexamen volgde Frits van Dijk lessen op de Amsterdamse Toneelschool van Jan C. de Vos, Jan Musch, Betty Holtrop en anderen. Maar na een jaar vond zijn vader toch dat Frits zich aan de fotografie moest gaan wijden. Hij ging naar Duitsland en vervolgens naar Amerika, waar hij tijdens de eerste wereldoorlog vertoefde en waar hij gesteund werd door artistieke familieleden. Terug in Arnhem kreeg hij verlof privélessen bij Ludwig Wüllner en Albert Vogel te nemen. Hij begon zijn toneelloopbaan op 25 februari 1919 in Arnhem als voordrachtkunstenaar, waarna hij enige tijd verbonden was aan het; Klassiek Toneel van Albert Vogel. Na een auditie bood Willem Royaards hem onder het motto ..Ik zal proberen een acteur van je te maken" een proefengage- ment aan. Zijn eerste salaris bedroeg honderdvijftig gulden per maand. Als Uriel in „Adam in ballingschap" maakte hij zijn debuut. Achtereenvolgens werkte hij verder onder leiding van betrekkelijk tegengesteld toonaangevende figuren als Royaards. Verkade, Verbeek en Van Dalsum, waardoor deze altijd naar stijl" zoekende acteur gevoed werd met grondstoffen voor zijn latere veelzijdigheid, die hem een figuur van bijzondere beteke nis maakte. Vooral voelde hij zich aangtrokken tot wat men noemt het grote repertoire. Zeker de helft van zijn meer dan driehonderd rollen speelde hij in klassieke of klassiek geworden stukken. Om de belangrijkste daarvan nog eens in herinnering terug te roepen: Puck in Een Midzomernachtdroom, Jago in Othello, Gloucester in Koning Lear, Malcolm in Macbeth, Arent en de bode in Gysbreght van Aemstel, de titelrol in Don Carlos en Mortimer in Maria Stuart van Schiller, Orestes in Elektra, Robbeknol in De Spaanse Brabander, de knopengieter in Peer Gynt. Zijn hartewens is altijd geweest de instelling in Nederland van een centraal gezelschap ter vestiging en handhaving van normatieve tradities. In de dertiger jaren ondernam "hij met Paul Huf en Johan de Meester een poging om het opzienbarende voorbeeld van Max Reinhardt in Nederland navolging te doen vinden. Het Groot Nederlands Toneel, dat in het Amsterdamse Carre zijn domicilie had, wekte echter weinig weerklank. Alleen met „Tobias en de engel" van James Bridie werd grote indruk gemaakt. Na de tweede wereldoorlog heeft Frits van Dijk nog een reprise van deze moderne parafrase van een gegeven uil een der apocriefe bijbelboeken op de planken gebracht. In 1934 trad hij toe tot do Amsterdamse Toneelvereniging, in 1938 tot Het Nederlands Toneel, waar hij tevens zijn activiteiten als regisseur verder ontwikkelde. Na de bevrijding maakte hij deel uit van Start, het Amsterdams Toneelgezelschap, Comedia, het Rotterdams Toneel en het Nieuw Nederlands Toneelgezelschap, van welke laatstgenoemde ensembles hij tevens directeur was' zonder echter in deze hoedanigheid zijn eigenlijke kwaliteiten te kunnen ontplooien en veel erkenning te vinden. In het vol gende seizoen zou hij bij de toneelgroep Theater zijn tot zijn vijfenzestigste verjaardag uitgestelde jubileum wegens een veertigjarige staat van dienst hebben gevierd. De directeur van dit gezelschap, Robert de Vries, karakteri seerde de hem thans ontvallen, onvervangbare collega onder meer met de juiste woorden: „Hij was een buitengewoon goede collega, op wie werkelijk iedereen gesteld was. Mede daardoor vormde hij een bindend element in de groep. Hij was op zijn gebied een der eerste acteurs in ons land, een grootmeester in de kunst van de miniatuur". Inderdaad slaagde deze voor treffelijke typeur er herhaaldelijk op onvergetelijke wijze in met suggestieve, steeds fijnzinnige details een karakteristiek beeld van een voorgeschreven personage voor het voetlicht te brengen. Om uit de veelheid een paar voorbeelden te noemen: Kringelein in Mensen in het hotel, Napoleon in Madame-sans- gêne, Clemenceau in De affaire Dreyfus, Loeka in Nachtasiel professor Higgins in De geborduurde bal, de toneelmeester in De geborduurde bal en in het jongste verleden de oude Jimmy Morgan in De ijsman komt. Als regisseur heeft Frits van Dijk onder meer Othello, De Mirakelridder, Noach, Het Hemelbed, Mevrouw Warren's be drijf, Soledad en Anna Christie gerealiseerd. Behalve de reeds genoemden beschouwde hij speciaal Cor van der Lugt Melsert en Peter Sjarov als voorname leermeesters in het gevorderde 1 deel van zijn carrière. Op zijn beurt was hij zelf een stimu lerende docent, zowel aan de Amsterdamse Toneelschool als aan de operaklasse van het hoofdstedelijk conservatorium. De vorming van aankomende krachten heeft steeds zijn bij zondere belangstelling gehad. In de Bladen van de Stadsschouw burg publiceerde hij in 1921 een artikel, waarin men zijn begin selen en ambities kan lezen: „Jammer genoeg is de monoloog in de wereld der litteratuur in miscrediet. Grotendeels is dat te iv ij ten aan het Franse wangedrocht, dat slechts dient om de acteur, die voor een ijlhoofdig en gedachteloos publiek spreekt, door allerlei flauwe poppekasterij en dubbelzinnigheden een onverleerbaar brok toejuichingen te bezorgen, waarvan het ge halte zeer twijfelachtig is Maar onze monoloog zou ik willen Frits van Dijk in „Eerst geen duit en plots een daalder" van Ostrovski, waarvan in december vorig jaar de première door Theater plaats had. dienstbaar maken aan allen, die zich met de schone dramatische kunst bezig houden, doch in dier voege dat zij zich de ernstige en eerlijke bewondering van een uitgelezen en met goede smaak gezegend publiek konden verschaffen door juistheid van dictie, bezieling, hun gevoel, hun buiging, volheid en vorming van stem, hun tekening van karakter en toestanden, in het kort. door alle fijnheden en moeilijkheden deze kunst". Na een waarschuwing tegen de verleidingen van vluchtig succes bij een oordeelloze menigte vervolge hij: „Waarheid, waarheid, waarheid. En daar aan onderworpen de schoonheid. Stem, uiterlijk, begrip. Ziedaar de natuur. Studie, studie, studie. Ziedaar de kunst. Wat baat een mooie stem als men er geen meester over is?" Uit deze passage treedt Frits van Dijk ons tegemoet als de altijd de kern van waarachtigheid in de rolfiguur zoekende acteur, daaraan een uiterlijke vorm verlenend met een minu tieuze zorg voor ieder onderdeel, waaraan zich een geheel laat herkennen. Het Nederlandse toneelleven, waarin acteurs van formaat van zijn generatie reeds zo schaars zijn, heeft een ern stig en betreurenswaardig verlies geleden. Hij was een echt Nederlands toneelkunstenaar, ook in die zin dat hij vooral in het kleine opmerkelijk groot kon zijn. Davicl Koning wonderlijk aan. Zijn mondeling gegeven toelichtingen zetten op montere toon deze prielpraat voort. Niettemin mag men de heer Da Silva hartelijk dankbaar zijn voor zijn initiatief dit ensemble te laten overkomen. Het pu bliek genoot gisteravond naar hartelust en had uitbundig maling aan al het geklets over kunst en volk, theatrale vervalsing en oorspronkelijkheid. Ware alles volgens de aankondiging verlopen, men zou om ongeveer half elf op straat hebben gestaan. Nu werd het. bijna middernacht, eer men geestdriftig uiteenging. Want in één op zicht kreeg de organisator gelijk: de impro visatie vierde meeslepend hoogtij. De dan ser Juan de Albaicin en de danseressen Enriqueta Reyes en Amalia Roman ble ken inderdaad de technische eigenaardig heden tot tweede natuur te hebben ge maakt. Om stijlzuiverheid leek alleen de laatstge noemde zich in enkele nummers te bekom meren, zich onderscheidend door prachtige ondulaties en filigrano met hoofdhoudin gen in strikt traditionele trant. Overigens was zij niet minder op haar best in het tweede deel met een Aragonese jota, een typisch regionale dans Als men zich niet door slagzinnen als „Sinds Vincente Escudero niet meer in Nederland vertoond!" laat misleiden, kan men ook het zapateado van Juan de Albai cin waarderen: opwindend geraffineerde, speelzieke zigeunerdans, razend knap on getwijfeld, maar geenszins uit de klasse van de strenge grootmeester. Later in de Farruca ging hij zich te buiten aan nog wil dere uitvallen naar die hem invielen. Om gecodificeerde gedragslijnen te volgen maakte men zich trouwens in geen geval druk. Men moet een dergelijk Cuadro Fla menco hier beter: Cuadro Gitano vergelijken met een jamsession van jazz musici: vrije uitwerkingen van grondmo tieven, waarbij naar eeuwenoud gebruik allerlei nabootsingen zijn inbegrepen. De spontane scheppingen met betrekkelijk be perkte middelen bleven urenlang boeien en dat is het grootste compliment dat men brengen kan aan deze uitvoerenden, die het gezegde van Argentinita bevestigden: „Zigeuners hebben ritme in plaats van bloed in hun aderen". Zo werd het onderaardse deel van de deftige Ridderzaal herschapen in een Zuid spaans café chantant. Vrij en vrolijk lie pen diverse genres dooreen. Niemand zal de Andaloezische sleepjurken of de tam boerijnen hebben gemist. Het was een apart genoegen naar de „cante grande" grote zang van Pedro de Linares te luisteren. Het beoordelen van zijn presta ties of die van collega Canalejas de Je rez gaat mijn bevoegdheid te buiten, maar ik wil graag vaststellen dat hun succes bijzonder groot was, evenals dat van de gitaristen Eduardo Martinez (de enige die twee uur aan één stuk door kan spe len, volgens de heer Da Silva) en Pepe Granada, die met toegiften niet zuinig waren. Heel mooi vond ik de zangeres Finita Imperio, die de aanwezigen ook op Zuidamerikaanse specialiteiten onthaalde. Vandaag, morgen en maandag wordt het programma op dezelfde plaats herhaald, donderdag en vrijdag kan men er in een der zalen van Krasnapolsky in Amsterdam plezier aan beleven. Als men maar niet vraagt naar authentieke zigeunerdans. Want die bestaat niet. David Koning „Going» madly Dutch" is nog lang niet wat het wezen wil, schreef ik naar aan leiding van de première van deze Engelse non-stop-revue in de speciaal daarvoor in gerichte en van een luchtverversingsinstal latie voorziene zaal van Bellevue aan de Amsterdamse Marnixstraat, nu aliveer een paar weken geleden. Woensdagavond heb ik gebruik gemaakt van een vriendelijke uitnodiging van Jack en Jill Lardis, initia tiefnemers en leiders van deze onderne ming tot het bieden van vermaak aan toeristen en andere bezoekers, om eens te komen zien en horen wat er intussen van dit programma geworden is. Het is een genoegen te mogen vaststellen dat de meeste der aangebrachte veranderingen verbeteringen zijn. Vooral wanneer men afziet van iedere vergelijking met het con tinentale cabaret, vwarin over het alge meen vindingrijke persoonlijkheden de loon aangeven, kan men het pretentieloze amusement waarderen, dat met veelzijdig vakmanschap in vlotte vaart verrassend wordt geproduceerd. Het beste nummer is ongetwijfeld de dwaze finale, waarin alle medewerkenden canonisch zingen, dansen en acteren. Het is een bijzonder gekke parade van kundig heden, die tegelijk iets nostalgisch heeft in zoverre als er typisch Engels het ver langen in meeklinkt naar de vooroorlogse tradities van de uitbundige vermakelijk- heidsindustrie. Men vindt in deze intieme show veel betrekkelijk ouderwetse ele menten, zoals de dankzij Maureen Hartley en Ray Warwick zeer welluidende operet- telyriek of de elders vrijwel in onbruik ge raakte „blackouts" Ook de „sterren" van deze voorstelling doen aan vroeger den ken: John Heawood aan Lupino Lane en Vivien Grant aan Gracie Fields, zonder dat hoegenaamd van navolging kan wor den gesproken. Van de nog jonge Vivien Grant heb ik de vorige keer in het bijzon der het canailleuze „Little Nell" gepre zen. Met „Saturday (doesn't-matter-day) night" zorgt zij voor een tweede hoogte punt. John Heawood oogst behalve met zijn „Always say hello" eveneens terecht veel succes met zijn parodie van een Spaanse danser. De kolder werkt niet altijd even effec tief als men zou wensen, voornamelijk ten gevolge van de presentatie als afzonder lijk onderdeel of in andere gevallen door het te lang uitstellen van een te zwakke pointe. Van de nieuwe teksten nog steeds de minst geslaagde factoren in het spel moet vooral „I'd rather cha cha than eat" worden vermeld. Grappig door het contrast van gevoelige balladetrant en pikanterie is „Damsel in distress" door Wendy McClure als de middeleeuwse we- duwe-met-kuisheicfsgordel. Al met al zal men zich beslist niet vervelen als men geen hogere of diepere verlangens dan naar een aangename tijdspassering bevre digd wil hebben. Gaarne herhaal ik mijn waardc-ring voor de muzikale bijdragen van het Nederlandse trio Peter Kok, Jan Blok en Dub Dubois, dat voor de wellui dende begeleiding zorgt. David Koning

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 4