De guachero, de „gevederde vetpot"
DE
PEIGNOIR
Het wonder van Tipasa
Boeken voor in de keuken
ZATERDAG
Erbij
PAGINA VIJF
1960
ER WERKTEN zo'n kleine twintig meis
jes, jonge modinettes, op het atelier bij
mevrouw De Gardere. Ze hadden het er
naar hun zin. De sfeer was goed. Ze
mochten praten en lachen. De radio was
aan, wanneer ze dat wilden, maar nooit
zo dikwijls en zo hard, dat 't onrustig was.
De ontwerpster, mevrouw De Gardere, za
gen zij maar zelden, maar de cheffin,
juffrouw Annet zagen zij elke dag. Om
dat zij boven bij mevrouw inwoonde, was
zij er eerder dan de meisjes, zij bleef ook
als zij al weg waren gegaan. Waarschijn
lijk noemde zij mevrouw De Gardere bij
haar voornaam als zij met haar samen
boven was, maar beneden, waar de meis
jes bij waren, sprak zij haar altijd aan
als mevrouw. Op het koninklijk mooie fi
guur van Annet werden veel japonnen en
kostuums afgepast. Ook als er geshowd
werd, liep zij mee, voor avondjapon
nen en bruidstoiletten voornamelijk. Want
zij was nog jong, ondanks haar overwicht,
pas dertig jaar. Het was zo heel bekend
en huiselijk haar in haar lange blauwe
peignoir, die al ietwat verschoten was,
door het atelier te zien lopen, de heupen
slank, en licht wiegend onder de gladge
trokken, glanzende stof.
Soms, als er goed gewerkt was en zij
meer nog dan anders tevreden, ging zij
vooraan in het atelier in een oude, grote
stoel zitten, de knieën smal bijeen, de
voeten opgetrokken op de stoelsport. Dan
las zij voor uit een boek, dat haar geboeid
had en dat zij de meisjes ook wilde laten
horen. Goede boeken waren dat altijd.
Later vonden de meisjes wel, dat juf
frouw Annet er altijd teer had uitgezien.
Maar dat zeiden zij pas naderhand, eerst
vonden zij haar alleen maar mooi.
OP EEN MIDDAG vertelde zij het hun,
heel rustig met haar zachte kalme stem.
Zij had juist weer voorgelezen na die he
le dag wat verstrooid te zijn geweest en
stiller dan gewoonlijk.
O ja, dat is waar ook, zei zij alsof
het haar eensklaps inviel, morgen kom
ik niet, en overmorgen niet, ik denk wel
de hele week niet of nog langer. Ik moet
naar het ziekenhuis een kleine operatie.
Zij had het boek laten zinken. Twintig
paar ogen waren eensklaps op haar ge
richt: geschrokken, belangstellend, mede
lijdend.
't Is heus niets, kinderen. De dokter
vindt alleen maar dat het heus gebeuren
moet.
Zij glimlachte, knikte geruststellend te
gen Mieke, klein bleek ding, dat ver
schrikt haar werk in haar schoot had la
ten glijden en met grote ogen naar haar
keek, vochtige ogen. Mieke had geen moe
der meer. Zij vereerde juffrouw Annet en
hield van haar op een schuwe, eerbiedige
wijze, die zij moeilijk te uiten vermocht,
maar die door de jonge vrouw aangevoeld
en gewaardeerd werd, beloond met een
extra glimlachje en een vriendelijk woord.
Nu nam zij het boek weer op en las
verder. Miekes ogen keerden maar traag
tot haar werk terug en van wat er gele
zen werd, kon zij later beslist niets na
vertellen.
JUFFROUW ANNET ging naar het zie
kenhuis en het werd stil op het grote
atelier, ondanks het praten en lachen van
de meisjes. Het was vreemd dat het stil
werd nu alleen de stilste van allen er
niet was. Mevrouw De Gardere kwam nu
elke morgen zelf zeggen wat er gedaan
moest worden. Verder nam Jozine, de eer
ste mannequin, nu zo goed mogelijk An-
nets taak over. Van Jozine hoorden de an
dere meisjes dat het goed ging met juf
frouw Annet. De operatie was geslaagd.
De zieke mocht alweer opzitten. Zelf
schreef zij een bedankje voor de grote
fruitmand, die ze haar met hun allen had
den gestuurd. Nog een paar dagen, dan
was alles weer achter de rug, schreef zij
verder. Nog een paar dagen, dan zou zij
thuiskomen uit het ziekenhuis. Nog drie
dagen. Nog twee. Morgen.
JOZINE PASTE juist het crème-kleuri
ge bruidstoilet. Twee meisjes knielden
naast haar op de grond, spelden tussen de
lippen en voor op haar jurken. Mevrouw
De Gardere stond er keurend bij. Over
een kwartiertje moest ook nog het laken
se mantelkostuum van dezelfde bruid af
gepast worden.
Ach, ik heb mijn peignoir boven in
de kast laten hangen, zei Jozine toen het
zachte satijnen toilet voorzichtig door de
twee meisjes over haar hoofd werd getild,
wil jij hem even halen, Mieke?
Bereidwillig stond Mieke meteen op en
ging het atelier uit. Ze hoorden haar voe
ten vlug de trap op raffelen, die naar de
woonetage van mevrouw voerde, waar ook
de zit-slaapkamer van juffrouw Annet en
de kleedkamer van de meisjes waren.
Vlugge voeten, stil plotseling. Toen een
gil, gestommel en een bons. Mevrouw De
Gardere was meteen de gang in. De mees
te meisjes volgden haar, ook Jozine, die
in haar onderjurk met blote schouders bij
Mieke neerknielde.
Water.
Eau de cologne.
Ze is bewusteloos.
O, wat eng.
Lopen en stemmen, door elkaar.
Het fraaie bruidstoilet hing vergeten
over een stoelrug, achteloos neergewor
pen.
Mieke sloeg de ogen op. Vlak boven
haar waren de gezichten van mevrouw en
Jozine. De andere meisjes stonden om
haar heen. Verward keek zij rond. Zij lag
onderaan de trap en boven
Zij trachtte zich op te richten, beide han
den aan haar hoofd.
Hoe kwam dat nu? vroeg mevrouw
De Gardere, heb je je erg bezeerd?
Mieke bewoog zich stijfjes, keek traag
omhoog. Nee, ze had nergens pijn. 't Was
alleen alles een beetje stram en blauw en
ja, hoe was het gekomen? Zielig en
wat schuw keek zij naar de vele gezichten
om haar heen, zoveel aandacht voor haar,
vriendelijkheid, deelnemen.
Heb je soms te hard gelopen? vroeg
mevrouw.
Ben je misgestapt, gestruikeld?
vroeg Jozine, of weet je het niet? O
ja, ze wist het wel, zij wist het heel goed
zelfs.
Ik ben geschrokken, fluisterde zij
vaag, met wijde, niet begrijpende ogen.
Geschrokken?..
Ja, van., juffrouw Annet.
Juffrouw Annet.
Mieke knikte Ik wist niet dat zij al
thuis was. Zij stond ineens bovenaan de
trap in haar lichtblauwe jas.. Zij lachte
tegen mij
Maar., zij is helemaal niet thuis,
mevrouw De Garderes stem klonk wat on
geduldig, en daarbij, haar peignoir
heeft zij natuurlijk meegenomen naar het
ziekenhuis.
Ze was er toch echt, mevrouw, weer
streefde Mieke schuchter, zij stond
daar, bovenaan de trap.
ZIJ KEKEN ALLEN OMHOOG, maar
de kromming van de trap verborg de
bovenverdieping.
Ik ga kijken, zei plotseling Jozine, die
peinzend naar het ernstige bleke gezichtje
van het jongere meisje gekeken had, ik
haal dan meteen zelf mijn peignoir uit
de kleedkamer. Zij rilde toch even. de
flinke Jozine. Het was kil in de half don
kere gang en haar schouders waren nog
altijd bloot. Rustig liep zij de trap op,
terwijl Mieke overeind geholpen werd en
binnen gebracht in de behagelijke warm
te van het atelier.
1-Iet schemerde al. De hele dag was de
lucht gedekt geweest. Maar het was toch
licht genoeg, dat Jozine zien kon, dat er
niemand in de gang was. Zij liep door
naar de kleedkamer. Haar hart sloeg on
verklaarbaar bonzend. Daar was toch geen
reden toe. Op de tast vond zij in de
donkere kast van de kleedkamer haar
warme wollen ochtendjas, die zij altijd
tussen het passen door aanschoot. Strak
trok zij de ruige stof om zich heen, liep
terug de gang in, keek nog in de andere
kamers. Die van Mevrouw, een zitkamer,
een slaapkamer, een badkamer. Aan de
andere zijde van de badkamer was de
grote zit-slaapkamer van juffrouw Annet.
Een ogenblik aarzelde Jozine. Zij legde
haar hand op de kruk, drukte voorzich
tig, alsof zij bang was een slapende wak
ker te maken.
De deur was niet gesloten. Flauw, laat
middaglicht kleurde de kamer grijs. Een
hangplant schommelde even door de lucht
stroom.
Ook hier was niemand, natuurlijk niet.
Jozine herademde onwillekeurig. Toch deed
zij nog een paar stappen verder de kamer
in en keek om zich heen. Toen struikelde
zij over iets zachts.
Zij bukte.
Het was de verschoten, lichtblauwe peig
noir van juffrouw Annet, die daar lag
alsof hij zo van iemands schouders om
laag was gegleden.
EEN OGENBLIK knikten Jozines knieën
Zij stond met de zachte, gladde stof in
haar handen, die krampachtig samen-
krampten. Toen vergleed haar schrik en
glimlachte zij hard om haar eigen ont
steltenis.
Natuurlijk had juffrouw Annet zo'n oude
jas thuisgelaten. Dat hij hier op de grond
lag, kon op zovele manieren zijn gebeurd,
al kon zij zich niet goed voorstellen welke.
Van een stoel gegleden?
Er stond geen stoel in de buurt.
Meegesleept door iemand, die in de ka
mer was geweest?
Mevrouw De Gardere?
DE NATUURONDERZOEKER Alexan
der von Humboldt heeft in 1799 in Vene
zuela als eerste Europeaan een guacharo-
grot betreden. Hij werd door de vogels met
een hels kabaal begroet. Toch heeft de
guacharo niet de schreeuwvogel, maar de
vetvogel. Een gemeste gans is een mager
beestje vergeleken bij de guacharo. De
Nederlandse naam van deze gevederde vet
potten is daarom zeer treffend gekozen.
REEDS LANG VóóR COLUMBUS in
1492 Amerika ontdekte, exploiteerden de
Indianen de woongrotten der vetvogels als
oliebronnen. Op gezette tijden organiseer
den zij „olie-ploegen", die de guacharo-
grotten binnenvielen. Hun methode van
oliewinning was ruw en promitief. Met
lange stokken sloegen zij namelijk de jon
gen uit de nesten. Vaak moeesten zij le
vensgevaarlijke klautertoeren verrichten,
omdat de nesten tot op een hoogte van
ruim dertig meter in nissen en spleten
van de rotswanden gelegen waren. Het
aantal guacharo-spelonken is niet groot in
Venezuela, maar elke grot herbergt dui
zenden vetvogels, zodat de opbrengst van
zo'n olie-expeditie steeds de moeite waard
was. Na de slag verwerkten de Indianen
het vet der jonge vogels tot een gele olie,
die de goede eigenschap had (en heeft),
pas na maanden ranzig te worden. Tegen
woordig is er geen sprake meer van mas
samoord op guacharo's, omdat de Indianen
elders hun olie met minder moeite verwer
ven en omdat de vetvogel van overheids
wege bescherming geniet.
Tot op de huidige dag is nooit iemand
er in geslaagd om een vetvogel in gevan
genschap levend te houden. Mede hieraan
is het toe te schrijven, dat de natuuronder
zoekers de sluier, die de wonderlijke leef-
vijze der guacharo's omhult, niet ten volle
oebben kunnen lichten. Maar zij houden
de vetvogel echter scherp in het oog en
op den duur zullen zij er stellig in slagen
om al zijn geheimen te ontraadselen. Maar
zelfs al het eenmaal zover is, zal de gua
charo, de hollebollegijs der Venezolaanse
wildernis, zowel de ornithologen als de
leken blijven boeien.
De guachero of vetvogel Percentages
gehele dag verslapen die luie nachtbra
kers en al slapende verteren zij het
's nachts verorberde voedsel.
TIENTALLEN JAREN heeft de mens
zich afgevraagd, of het onophoudelijk ge
krijs van de „Vetste Kinderen der Duis
ternis" enig doel had en zo ja, welk doel.
Men ging proeven nemen. Toen bleek dat
de guacharo zich niet slechts onderscheidt
van de meeste andere vogelsoorten door
zijn wonderlijke leefwijze, maar ook door
het bezit van een feilloos werkende radar-
apparatuur. De vogel trekt van dit appa
raat grote voordelen. Vrijwel onafgebro
ken stoot hij kreten uit met een frequentie
van circa 7000 kilohertz. Het geluidt wordt
weerkaatst door voorwerpen (bomen, rot
sen, de grond, en zo meer) in de buurt. Op
grond van de tijd, die zijn gekrijs nodig
heeft om zijn oor weer te bereiken, stelt
de guacharo in het aardedonker feilloos
vast, hoever eventuele obstakels van hem
verwijderd zijn. De guacharo vliegt dus
blind! Stopt men zijn oren dicht waar
door zijn radarapparatuur in het onge
rede geraakt dan botst deze nachtbra
ker herhaaldelijk.
Onlangs stond de Bondsdag (Tweede Ka
mer te Bonn) toe, dat de Westduitse amb
tenaren een salarisverhoging van zeven
percent zouden krijgen. Tot verbazing van
velen betekende dit ook, dat de salarissen
der ministers en parlementsleden werden
verhoogd. De laatsten krijgen thans in
plaats van 1100 mark, 1177 mark per
maand belastingvrij. Daarnaast genie
ten zij nog een onkostenvergoeding van
eveneens 1100 markmaar 77 mark
verhoging bij een belastingvrij vroeger in
komen van 1100 mark, betekent in feite
een verhoging met negen tot tien percent.
Daar zijn verscheidene ambtenaren-in
gezonden stukkenschrijvers over gevallen.
Ze vinden het een schande, te meer daar
de ministers uit het kabinet-Adenauer twee
maal van deze verhoging profiteerden:
één maal over hun ministerssalaris, de
tweede maal over hun inkomen als parle
mentslid
Het socialistische Bondsdaglid Heine-
mann heeft getracht deze felle critiek op
te vangen. Hij zei, dat de Bondsdagleden
toch niet zo veel ontvangen als „men" in
het algemeen meent. Zo moeten de S.P.D.-
pariementsleden aan de kas van hun partij
van hun parlementsinkomen vierhonderd
mark in de maand afstaan. Ook de C.D.U.
vraagt van haar bondsdagleden een flinke
som. Desondanks, velen blijven het een
ietwat vreemde zaak vinden
trekken en zalen met zwembaden en
kuipen, met mozaïeken en beelden en rijk
versierde wanden. Daar is het theater,
klein en intiem, in een heuvelplooi ge
bouwd en met een grandioos uitzicht op
de Chenoua. Daar is het amfhitheater met
zijn eindeloze rijen zetels, zijn grootse are
na, maar ook met de graven van hen die
dit laatste bolwerk verdedigden tegen de
horden, die later de arme stad met de
grond gelijk maakten.
MAAR DAAR ZIJN ook de kerken uit
vroeg-christelijke tijd, de basiliek op een
voorgebergte waar altijd de zee donde
rend tegen op slaat, zodat het gezoem der
bijen verzinkt in het gebruis van water.
Tot aan de basiliek zijn de graven aange
legd, enorme sarcofagen van steen, de een
op de ander gestapeld tot het niet hoger
meer ging. In de basiliek zelf ligt het graf
van de plaatselijke heilige, het veertienja
rig meisje Salsa. Ze was de dochter van
een voornaam man en werd christelijk op
gevoed. Maar in Salsa's tijd was het chris
tendom nog niet zó vast gevestigd dat het
veilig was om tegen de staatsgodsdienst
in te gaan. En op een dag ging Salsa een
tempel binnen en beledigde daar het beeld
van een der goden. De straf bleef niet uit.
Het kind werd veroordeeld om van de
tientallen meters hoge rotsen in zee te
worden gegooid, een zee die daar davert
en buldert rond naaldscherpe rotspieken.
Weken later vond een visser haar lichaam
in zee, gaaf en smetteloos als op het mo
ment waarop ze van de rotsen werd ge
gooid. De vissers, die hierin een wonder
zagen, begroeven haar op de top van een
heuvel, waar sinds de oudste tijden een
heilige plek was, en die nu nog voor de
moslems een plaats van gebed en medi
tatie is. Later werd op haar graf de basi
liek van Sinte Salsa gebouwd.
De basieliek verviel, zoals heel die
mooie oude stad Tipasa één grote ruïne
werd. Wilde cyclamen groeien nu waar
Salsa's voeten gingen en vullen in de
herfst de lucht met hun zware geur. Die
kleine cyclamen zijn de bloemen van het
meisje Salsa geworden, men plukt ze ter
harer ere.
Uitgeverij G. J. A. Ruys, Bussum.
A. G. Del Baere—Rovers. „SMAKELIJK
EN SNEL", Kookboek voor de werkende
vrouw. De schrijfster, een lerares aan een
huishoudschool, heeft getracht met dit
boekje wat meer afwisseling te brengen
in vlug te bereiden maaltijden, voor wer
kende vrouwen, die zelf voor koken wei
nig fantasie bezitten. Het is uiteraard be
knopt en biedt weinig nieuws.
Uitgeverij Hollandia, Baarn. W. M.
Treichlinger. IN DE CHINESE LEK
KERBEK. Vertaald door Henriette Holt-
hausen, die het boekje ook van een voor
woord heeft voorzien. Zij heeft veel waar
dering voor de eenvoudige, vlug te berei
den en smakelijke recepten, die zij ook
met smaak „gegeten" heeft. Een compli
ment waarmee wij ons gaarne kunnen ver
enigen, temeer daar deze recepten weer
eens wat afwisseling bieden.
Het Spectrum, Utrecht. „CULINAIRE
WERELDREIS IN 500 RECEPTEN" van
Lilo Aureden. Een pocketboekje dat
vertaald is door A. van Eysden-Peeren.
Het zijn nu niet bepaald eenvoudige
en „gauw-klaar"-recepten, maar daar
voor zijn de mannen dan ook lekker
bekken, en voor hen zijn ze dan ook in het
bijzonder bedoeld.
De uitgeverij van de erven J. L.
Tijl N.V., Zwolle, helpt ons daarmee
met het boekje: „VET MAAKT U SLANK"
van dr. Richard Mackarness, vertaald on
der toezicht van H. H. van Vliet, arts. Men
wordt in dit boekje vertrouwd gemaakt
met verschillende types: o.a. „Blijvend
Slank" en „Dadelijk Dik". Voor beide ty
pes wordt er in dit boekje een voedings
schema gegeven, met vele aanschouwe
lijke voorbeelden en verklaringen van
koolhydraten, vetten, eiwitten enz.; diëten
en gymnastiekoefeningen ontbreken ook
niet.
Maar zij had gezegd, dat Annet de
peignoir wèl meegenomen had, al bleek
dat nu op een vergissing te berusten.
De manier, waarop de stof daar gele
gen had
Snel legde Jozine het lichte kleding
stuk over het voeteneind van de divan.
Toen rinkelde de telefoon in de zitka
mer van mevrouw.
Het gewone geluid deed het meisje goed.
Zij liep de gang in, riep aan de trap,
dat zij wel de boodschap zou aannemen.
Blijft u maar, mevrouw. Jozine nam de
hoorn van het toestel.
En plotseling wist zij het, wist zij wat
de onpersoonlijke stem aan de andere
zijde van de lijn haar ging mededelen.
Juffrouw Annet.
Een onverwachte complicatie.
Een plotseling einde.
Ongeveer een kwartier geleden.
Kathinka Lannoy
DE GEHELE DAG SLAAPT de vetvogel
in zijn hol. Pas 's avonds worden de gua
charo's actief. Dan verlaten zij hun spe
lonken om in het nachtelijk donker een
fikse maaltijd bijeen te garen. De ruim een
halve meter grote vogels hebben donker
bruine veren, zodat ze in de duisternis on
zichtbaar zijn. Onzichtbaar, ja, maar niet
onhoorbaar! Door hun luid geschreeuw
maken zij mens en dier er attent op, dat
de guacharo's op pad, beter: in de lucht
zijn.
In 't donker verslinden zij grote hoeveel
heden vruchten. Hun voorkeur gaat uit
naar de vruchten van de oliepalm. Deze
sterk vethoudende noten zijn zeer waar
schijnlijk de oorzaak van de onderhuidse
vetlagen der guacharo's. Het is opmerke
lijk, dat die vogels door middel van lange
tastharen bij de snavel hun voedsel in de
diepste duisternis herkennen en keuren,
alsmede, dat zij de vruchten in volle
vluent plukken. Tegen de tijd, dat het
ochtendlicht begint te gloren, trekken de
guacharo's zich terug in hun spelonken. De
WEINIG MENSEN ZIJN bekend met de ongelooflijke schoonheid van de vele
kleine stadjes die langs de noordkust van Algerije liggen. Het zijn intieme stadjes,
zeer Frans van allure, in voorjaar en zomer begraven onder zeeën van bloemen,
in de herfst pralend met gouden en purperen druiven tussen krullend goudbruin
blad.. Achter rotsen en stranden, die het land beschermen voor de saffierblauwe
zee, rijzen heuvels en bergen. Van al die kleine stadjes is het kleine Tipasa een
der mooiste. Het ligt daar, een handvol witte en roze huizen, in een veilige buiging
van de kust en aan de voet van de majesteuze berg Chenoua die, bekroond met
kleine witte mohammedaanse heiligdommen, bijna altijd een wolkenmuts draagt.
Er wonen in hoofdzaak vissers en wijnboeren in Tipasa, dat is altijd zo geweest,
dat zal ook we zo blijven. De kleine haven ligt goed beschermd, tegen de onver-
ivachte en heftig opstekende stormen die de schrik zijn van de Middellandse Zee.
Hoe oud die haven is bewijst een scheef gezakt, uit één steenblok gehouwen graf
uit de Punische tijd, dat vlak bij de pier ligt, een pier op dezelfde plek gebouwd
als de oorspronkelijke Romeinse.
DE ZEE IS RIJK bij Tipasa, de vissers
komen immer terug met zwaar geladen
boten. Vis in iedere denkbare vorm prijkt
op de dagelijkse dis, gebakken in koste
lijke olijfolie, waarin ook de Romeinen
hun visje bakten. Vis en druiven vormen
de rijkdom van dit land, dat beter ver
diende dan betrokken te zijn en een lang
durige burgerkrijg. Niet dat Noord-Afrika
daaraan niet gewend is! Van de vroegste
tijden af is hier immers altijd verbitterd
gestreden. Tegen de Romeinen, tegen de
Byzantijnen tegen de Vandalen, tegen de
moslems die de Islam verspreidden, en
nu tegen de Fransen die het land tot bloei
brachten. Het verleden leeft nog in Tipa
sa. Het leeft in de ruïnes, die in het met
bloemen overdekte land tot een wonderlijk
leven komen. Het leeft in de sprookjesach
tige bosjes van wilde olijven en lentisques,
waar thijm en rosemarijn geuren, waar
aaronskelken bloeien in de schaduw, waar
handgrote roze en gele bloemen bloeien
aan vlezige vetplanten, waar margrieten
zeeën van goud en wit vormen, pimpernel
len als blauwe kinderogen uit het gras
Basiliek van St. Salsa
gluren en miriaden papavers de korenvel
den omtoveren in een gloeiende kleur.
IN DE LENTE IS TIPASA een paradijs
van schoonheid, zon en vogelzang. De koe
koek roept er van 's morgens vroeg tot
's avonds laat. Vlinders tuimelen over de
bloemen en beneden aan de rotsen beukt
de zee met schuimsluiers tegen de goud
rode grotten en pieken en naalden. Kin
deren zoeken er naar zeeëgels en mossels,
die ze in de zon gezeten oppeuzelen met
achterlating van een verzameling schel
pen en stekels. Tussen de Romeinse ruïnes
wérken de opgravers en ratelen de kipkar
ren, en lange puinhellingen worden er in
zee gestort. Maar van onder dat puin komt
een oude stad tevoorschijn: een oude we
reld, die we verloren waanden, krijgt op
nieuw zon. Daar zijn de Romeinse villa's
der rijken gelegen langs de kust op plek
jes met het mooiste uitzicht. Villa's met
vele vertrekken, met vloeren van mozaïek
met badkamers en binnenplaatsen en tui
nen en trappen en ronde kamers met ven
sters naar zee. Daar zijn de thermen waar
iedereen elke dag zijn bad nam en de laat
ste nieuwtjes hoorde in de weelderige ver-