Drievoudig jubileum van Piet Vincent Spelen met de bal Twee vrijheidszoekèrs Erbij Kort verhaal door Lac Willink VIJFENZESTIGSTE VERJAARDAG VEERTIG JAAR LERAAR TOONKUNST TIEN JAAR DIRECTEUR MUZIEKSCHOOL ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1960 PAGINA TWEE HET OPGEGEVEN ADRES blijkt in een verouderde straat te zijn vol heren huizen uit een vorige eeuw, waarin nu pensions, kantoren en filialen zijn geves tigd. En het blijkt, dat achter één dier huizen een koetshuis zich bevindt, waar in een beeldhouwer zijn atelier heeft. Bo ven dat atelier is nog een zolder en dat is het doel van de tocht. Maar voorlopig is er op die zolder nog niets te beleven, ik ben een beetje te vroeg en er is nog niemand. De zolder gaapt in volmaakte leegte. Dus maar weer naar beneden. Maar inmiddels zijn er op de vrij ruime achterplaats jongens gearriveerd. Het zijn jongens op draagbaren, volko men horizontaal uitgestrekt. Het zijn ver lamde kinderen, al lange jaren patiënt en ook reeds geresigneerd in dit lot. Zij weten, dat zij ernstige invaliden zijn, zij hebben de ondervinding, dat er altijd ouders, of broers en zusters bereid zijn om hen te bedienen. Deze jongens worden met brancard en al naar boven gehesen en op die lege, blinkend schone zolder neergezet. En daar staat een zeer zwart heer met een dop hoed, met een gezicht, of hij ze wil gaan toespreken. Het is een bekende dokter, een specialist, maar het toespreken ligt hem v niet erg, zo is zijn natuur niet en zijn tactiek al evenmin. Hij brgngt het dus niet verder dan tot: „Zo, jongens!" en de jongens brengen het nog minder ver, die antwoorden in het geheel niet. De dokter diept uit zijn zak een vurig en veerkrachtig tennisballetje op en gooit dat midden tussen de jongens. Er is er niet één, die er op reageert. Deze knapen weten immers veel te goed, dat zij niet ballen kunnen, dat ze daartoe veel te ernstig invalide zijn. Zij kijken een beetje spottend naar de dokter en de dokter kijkt een beetje spottend terug. WAT EEN MERKWAARDIGE DOKTER is hij! Hij gaat maar onvervaard door met zijn bal tussen de jongens te wer pen, die daar op hun brancards liggen uitgestrekt. Negentien jongens, die deze bal negéren en één dokter, die volhardt in het ballen. Hij krijgt het er warm van. Hij zet zijn dophoed af en trekt zijn zwarte overjas uit. Hij houdt vol. Hij weet, dat zo'n kit tig tennisballetje een verleidelijk ding is. Hij begrijpt, dat zijn balletje af en toe binnen het bereik zal komen van de hand va/i één der jongens. En ja, zowaar! Na een minuut of twintig van volstrekt eenzaam ballen, heeft een jongen, zonder daartoe mondeling te zijn uitgenodigd, het balletje opgeraapt en met een slap hand je in de richting van de dokter terugge gooid. Prompt houdt hij met spelen op. „Voor vandaag genoeg, jongens!" zegt hij, „zien wij elkaar a.s. woensdagmiddag wéér hier?" Aldus is deze dokter ettelijke woensdag middagen met deze jongens gaan ballen op de zolder van een voormalig koetshuis achter een verouderde straat. Ik ben niet elke woensdagmiddag gaan kijken; er is altijd zo vreselijk veel te zien hier en daar en overal. Maar drie maanden later gaat de tele foon en ik krijg diezelfde, dokter aan de lijn. „U was er toch bij, die eerste keer, is het niet?" vraagt hij met zijn droge, nogal onverschillige stem. „Nou moet u a.s. woensdagmiddag wéér eens komen kijken!" zegt hij en legt daarna de tele foon op de haak. NU KWAM DAT DIE aanstaande woens dagmiddag eigenlijk niet in het minst ge legen. Want er zouden allerlei plechtige plechtigheden plaats vinden, waarbij ik zo half en half had beloofd, te zullen ver schijnen en de mensen denken altijd dat je hun en hun spelletjes onbelangrijk vindt als je dan wegblijft. Maar er was iets in die lakonieke dokter met zijn onverdro- PIET VINCENT, de sympathieke directeur der Haarlemse Mu ziekschool van de Maatschappij tot Bevordering der Toon kunst, staat voor een driedubbel jubileum: op 2 september wordt hij vijfenzestig, is hij veertig jaar als leraar aan de Muziekschool verbonden en is het tien jaar geleden dat hij, als opvolger van wijlen A. de Vogel tot directeur benoemd werd. Dat deze cumulatie jaardagen aanleiding wordt voor een buitengewone viering, ligt voor de hand. Wie, zoals Piet Vincent, zich als kunstenaar en dan vooral als gere puteerd pianopedagoog maar bovendien ook als maat schappelijk voelend mens, zoveel verdiensten verworven heeft voor onze gemeenschap, verdient bij een gelegen heid als deze eens etxra gehuldigd te worden. Dit staat dan ook te gebeuren; echter pas op 5 oktober, op welke datum het actieve feestcomité dat ervoor in 't leven geroepen is, ondermeer een receptie in de Kroonzaal van Brinkmann or ganiseert. De naam van de jubilaris wekt onderscheidene muzikale associaties op. Geen wonder, vermits hij een zoon is van de destijds bekende beiaardier van het Koninklijk Paleis te Amsterdam, meer nog dat hij een broer is van een der vermaardste zangeressen van Nederland. Bovendien heeft hij zelf zijn naam de glans gegeven van zijn faam als hooggeschat dienaar van de toonkunst, als pianist die in zijn pedagogische kwaliteiten de hoogste roeping vond. Piet Vincent stamt dus uit een muzikaal milieu en dat is voorzeker niet te onderschatten. Maar zou u hem vragen wie zijn levensrichting bepaald heeft, dan zal hij ongetwijfeld als zijn geeste lijke vader noemen: zijn hoogge- eerde leraar Jean Baptiste de Pauw, van wie hij de betekenis „de kunst te dienen in alle nederige op rechtheid en bescheidenheid" als een ideaal mee kreeg. VADER VINCENT voelde er niets voor zijn zoon in het muzikantenvak op te lei den. Hoogstens nam hij Piet (toen nog Pietje) 's zondags mee naar de kerk waar hij het orgel bespeelde, wanneer hij om een orgeltrapper verlegen was. Tot deze bescheiden functie beperkte zich de vader lijke opleiding tot het organistschap. Wat de leerling daarvan onthouden heeft be paalt zich tot een donderend „wind, ezel", dat papa zich liet ontvallen als Pietje eens vergat te trappen. Neen, vader Vincent zag er geen heil in dat de knaap musicus zou worden; liever had hij gezien dat er een predikant uit hem zou groeien. Hij gaf hem dan ook geen les. En moeder Vincent, een lieve vrouw, waarover onze jubilaris steeds met teerhartige gevoelens gewaagt, dacht er wel eens over, dat Piet misschien wel een gevierd kunstschilder zou kunnen worden. Doch de beste moe ders kunnen zich in zulke dingen ook wel eens vergissen. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Papa moest bakzeil halen, en met de verzuchting: „Hij deugt voor niets, laten wij hem dus maar in de mu ziek laten gaan," hakte hij de knoop door. Onder vaders leiding wilde het echter niet boteren en zo werd Piet voor pianostudie in de leer gedaan bij Johan de Veer en later bij M. W. Petri, die hem voorbe reidde tot het examen der K.N.T.V., dat hij cum lande volbracht. Het moet in die studietijd ten huize van de Vincents aan de Nassaukade te Amsterdam, een waar muzikaal mekka geweest zijn: een zoon en een dochter die om beurten in vaardigheid op het pianoklavier wedijverden, een doch ter die gestadig vocaliserend haar schit terende toekomst voorbereidde, en de tal loze pianoleerlingen van Pa, die ook een behoorlijk aandeel hadden in het aanroe pen van de muzen! Er werd dan in voor zien door een tuinhuisje speciaal voor de muziekstudie van de huisgenoten in te richten, maar dit maakte het burenge rucht niet minder gx-oot. Het werd soms Vincent sr., wiens werkkamer ook aan de tuin paalde ,wel eens te erg als hij les zat te geven aan eerstbeginnenden, en dan brulde hij door het raam: „Ophouden, ik woi-d er gek van!" MAAR NU HET DAN TOCH zover was dat zoonlief in het muziekvak belandde, troonde Pa Vincent hem naai", de Paleis toren om hem in te wijden in het beiaard spel. Of er bij Piet de echte roeping voor aanwezig was, is later niet gebleken, maar het werd dan toch zo, dat hij op vrij jeug dige leeftijd officieel benoemd werd tot klokkenist van de Westen- en van de Munt toren te Amsterdam. Dat was tenminste een „baan" en een „hoge" positie. Jam mer dat je er zoveel trappen voor moest klimmen om dan buiten adem voor het stekkenklavier plaats te nemen. Het bracht hem wel eens een keer in tijdnood, zodat hij te laat begon met het „Wilhel mus" ter opening van een nationaal feest- pi-ogx-amma. Hij wist echter niet dat het „Wilhelmus" al gespeeld was door zijn vriend Jan Spaarwater (thans conservato riumdirecteur te Santiago), die hem gere geld op de toren ter zijde stond, en tijdig genoeg aanwezig geweest was om de be speling met het nationale volkslied in te luiden. Goed: Amstei"dam heeft toen twee coupletten van het „Wilhelmus" gehoord ter inleiding van een concert, waarvoor dè beurten eerlijk onder beide vrienden verdeeld waren. Zo was het uit te houden; Piet Vincent is er zijn Chileense vriend nog altijd dankbaar voor. INTUSSEN WAS NU voor Piet ook de studie op het Amsterdams Conservatorium begonnen, waar hij voor 't eerst contact ki-eeg met De Pauw, doch slechts voor bijvak orgel; voor hoofdvak piano werd hij ingedeeld bij Röntgen. Voor de theo retische vakken kreeg hij Tierie en Dres den tot mentors. Uiteraard kwam de jeug dige conservatoriumleerling bij zijn direc teur en pianodocent al eens opsnijden over zijn „hoge" functie in het Amsterdamse muziekleven, namelijk als klokkenist van de Westei-toren. Dat inti-igeerde de „gro te" Röntgen en hij wilde dat wel eens van nabij meemaken; maar hij had er niet op gerekend, dat het trappenhuis van de toren niet op zijn corpulentie berekend was en de proefneming om de hoge func tie van zijn discipel te inspecteren moest hij bekopen met een grote scheur in zijn bontjas, tengevolge van de pogingen om hem uit een benax-de situatie te redden, toen hij muui-vast in de wenteltrap be kneld gex-aakt was. DE MOBILISATIE 1914-1918 haalde al gauw een stx-eep door die pei-iode Röntgen en Conseiwatorium. En ziedaar Piet Vin cent vier jaar lang in krijgsuniform; maar dat belette hem niet ijverig piano te stu deren en muzikale gezelligheid te zoëken bij zijn militaii"e lotgenoot Ernest Muidei", de latex-e compositieleraar aan het Am sterdams Conservatorium. Intussen onder hield hij contact met J. B. de Pauw. En toen de militaire dienst achter de rug was besloot onze jubilaris, op aanraden van zijn oudei'e neef, de oi"ganist Cornelis de Wolf, die leei-ling van De Pauw was, zijn studie op het Conservatorium niet te her vatten, maar zich onder leiding van zijn vereerde mentor te prepareren op het M.O.-examen van de K.N.T.V. Zo gebeur de het; en Vincent doorstond met groot succes de krachtmeting, zijn examinato ren tevens verbazend, dat hij met een zeer gewaardeerde eigen compositie een Suite zijn zaak verdedigde. ten balspel, wat me hoopvol stexrxde. En ik had een soort vooirgevoel, dat op den duur een goed kaatsende bal zelfs voor verlamde jongens een grote temptatie zou blijken. Dat ze toch hoe danook een beetje zouden willen mééballen. Ik liet die andere bijeenkomsten maar voor wat ze waren en ging nogmaals naar dat koetshuis uit de gulden dagen van wel eer, naar het beeldhouwersatelier met de lege zolder er boven. En de jongens kwamen ook. Niet langer horizontaal in di-aagbaren, maar in invalidewagentjes, die ze zelf met de hand voortbewogen. Di-ukke jongens waren het, die in de let terlijke zin poogden, elkander met die wagentjes in de wielen te rijden en waar bij er één mij ter ere een demonstratie gaf van acrobatiek met zo'n wagentje. DE DOKTER VERSCHEEN ook, sluik en zwart als een doodbiddei", met opmerk zame ogen en een zwijgende mond. „Zo jongens," zei hij, „naar boven!" En de jongens vei'lieten hun invalidenwagentjes en klautei"den zelf de zoldertrap op, bon kend, stommelend, langzaam maar zon der iemands hulp. „Knielappen voorbinden!" commandeer de de dokter en ieder gespte leren knie stukken aan. De helft der jongens bond een rode zakdoek om de hals, de andere helft een witte. En daar ze inmiddels met hun twintigen waren, vormden zich twee tientallen. Terwijl de tennisbal intussen bleek verwisseld voor een gewone hand bal. „Klaar?" vroeg de dokter met de waak zame ogen en hij blies zowaar op een fluit je, waarna hij de bal tussen de jongens gooide. Een partij handbal barstte los. Men moet begrijpen: deze jongens kro pen daarbij op hun knieën. Er was er géén, die had leren lopen. Maar zij wa ren losgei-ukt van zichzelf, van hun lot, van hun ongeluk, hun uitzonderingspositie. Zij bestreden elkander, net als alle bal spelers over de hele wereld. En de dokter hield er zijn waakzame ogen 'jij. Hij blies voor buitenspel en voor andere overtredingen. En hij stuux-- de één kleine jongen uit het veld met de wooi-den: „Anders word jij te moe, Dic ky!" En toen klonk er eensklaps grote warmte in zijn stem. HIJ HAD EEN WONDER bereikt, deze doktei". Hij had van vegeterende patiënten een drom stoeiende, schi-eeuwende, dolge lukkige, jongens gemaakt. Zij wisten niet dat zij dit alles konden. Hun was altijd alles aangegeven, in de mond gestopt, uit de hand genomen. Nu konden zij zelf. Zij i-icht.ten telkens weer hun schitteren de ogen op hun weldoener en liepen bij het afdalen van de zolderirap: „En de volgende keer woi"den de rooie doekies weer ingemaakt, hè Dokter? Want "nun doelvei-dediger is knudde, hè Dokter? En eerst op de man en dan pas op de bal letten, hè Dokter?".. En in dit elke keer opnieuw herhaalde „hè Dokter" lag heel hun liefde en dank baarheid, hun.gi'ote jongensverering.. J. B. C. de Pauw NU WAS PIET KLAAR. Maar wie door hogere aspiraties gedi'even wordt is nooit klaar en de familiair geworden omgang met De Pauw wees steeds op dit einde loze perspectief. Hij kwam dan ook van de kundige en levenswijze leraar niet los. Zolang deze leefde (hij overleed in 1924), en zelfs toen hij in zijn laatste jaren uiterst zwak en bijna blind was, bleef hij voor Piet Vincent een voorbeeldige leids man. Vaak trof hij daar ook Eduai'd van Beinum en dan musiceerden zij samen voor de meester. Zo kwamen ze eens bei den met een eigen compositie, Van Bei num met een Symfonie en Piet met een Fantasie voor Piano en Orkest; ze vonden elkaar knappe jongens, maar gingen toch naar huis met de nauwelijks verwerkte overtuiging dat er van vele componisten wat in te vinden was, behalve van hen zelf. Wanneer Vincent over die confronta ties met De Pauw aan 't vertellen gaat, zal hij niet nalaten bewonderend te gewa gen van diens fenomenaal spel en onver woestbaar geheugen, onder meer ook dat hij eens herinneringen ophaalde van An ton Rubinstein, die hij persoonlijk goed ge kend had en van wie hij vex-telde dat hij de achtenveertig preludes en fuga's van Bach's Wohltempei"ierte Klavier niet al leen uit het hoofd speelde, maar ze ook in iedei-e gevraagde toonsoort getranspo neerd vertolkte. „Hoe deed hij dat?" vroeg Piet; „wel zó" zei De Pauw, en hij speelde „a bout portant" de es-mineur-fu- ga in bes. „Een genie", besluit dan de dankbai-e leei-ling, die het spreekt van zelf hier een onbetaalbare vorming tot pedagoog ontving, wat dan ook zijn levens taak gewoi'den is. En dan zal Vincent uit later jaren ook een schrijven tonen van Eduard van Beinum, toen reeds diligent van net Concertgebouworkest, waarin het heet: „Als onze beste De Pauw was blij ven leven, zou ik het veel gemakkelijker gehad hebben; ik had hem oneindig veel kunnen vragen." HOEWEL ONZE JUBILARIS in 't begin van zijn carrière enkele keren in 't open baar als solist optrad, onder meer op spreekavonden van Frcderik van Eeden en op recitals tezamen met de violiste Louise Wijngaarden, ervoer hij al gauw dat dit zijn roeping niet was; hij voelde zich geen podiumfiguur. Des temeer werd hij getrokken tot de dienende functie van pedagoog. Daar was hij trouwens al vroeg ALFRED GROSSMAN, Acrobat Admits Heinemarin, London WILLIAM GOLDING, Free Fall Faber, London WILLIAM GOLDING heeft zich met zijn voi"ige drie romans een reputatie ver worven als een van de weinige Engelse romanciei-s die de betekenis van de onder vinding onderzoeken, in plaats van zich te concentreren op de beschrijving ervan en op de incidenten van een verhaal. In Free Fall zet hij het onderzoek voort. De hoofdpei'soon en verteller is een schildei", Sammy Mountjoy, die de voornaamste herinneringen van zijn leven nagaat om te ontdekken waar hij zijn besef van vx'ij- heid verloren heeft. Hij vertelt ons van zijn moeder en zijn voogd, zijn school, eerste liefde en zijn krijgsgevangenschap, en vraagt zich af waar het misgegaan is. Intussen vraagt de lezer zich af of dit een zinrijke inspanning is. Hij wordt niet over tuigd. Het probleem lijkt verkeerd gesteld. Iemand kan last hebben van belemmerin gen in zijn morele bewegingsvrijheid, te weeggebracht door vroegere ervaringen; het heeft dan zin die op te sporen, maar al kan daar een bevrijding mee verkregen worden, de vrijheid is nog wat anders. Om die te vinden, zijn wij waarschijnlijk nooit gebaat bij het herstel van verliezen. De voornaamste werkzaamheid is dan niet de correctie van een beeld van het verleden, maar ontwerp van een beeld in de toekomst. Dat deze twee bezigheden ten dele zul len samenvallen, is aannemelijk genoeg. Dat zij ooit geheel in elkaar op zullen gaan is moeilijk voorstelbaar, en zo lijkt Sam my Mountjoy het niettemin te willen. Het gevolg is dat zijn redener-ing en zijn vondsten vaak te weinig helder zijn om goed begrepen te worden. Alleen als het hem, en William Golding, te doen zou zijn om wat er in het voorbijgaan aan onder vindingen meegedeeld kan worden en aan inzichten vexworven, was deze roman ge slaagd. Er staat veel in dat, zolang het niet als onderdeel van een groot patroon hoeft te worden opgevat, de ï'eputatie van de auteur waardig is. Zo bijvoorbeeld de geschiedenis van Beatrice, het mooie maar keui"ige meisje dat zich na een lange campagne door Sammy laat verleiden, en dan aan zijn wensen onderworpen blijft tot lang nadat hij er genoeg van heeft ge kregen; als hij haar na de ooi-log opnieuw ziet, is het in het krankzinnigengesticht, en niemand zou met zekerheid kunnen ontkennen dat zij daar deels door zijn schuld terecht is gekomen. De zwaarst geladen passages in het boek zijn verder die waar Sammy, als ki-ijgs- gevangene van de Duitsers, na een vei-hoor het bewustzijn terugvindt in een absoluut donkei-e ruimte waar hij nooit eerder ge weest is. Het blijkt tenslotte een gewone muurkast te zijn, en de kampcommandant zegt dat het niet de bedoeling was om hem er in te stoppen, maar hij heeft zich in tussen de verschrikkelijkste voorstellin gen gemaakt, die een ingrijpende veran dering hebben veroorzaakt in zijn visie op de werkelijkheid. Al schieten ook daar weer de wooi-den soms hun betekenis voor bij, en had het beter kunnen zijn als het koeler behandeld was, het ontgaat de le zer toch niet wat die ondervinding was. Iets minder dwang en iets meer geluk zul len misschien voldoende zijn om William Golding met dezelfde ambities een on weerstaanbaar meesterwerk te laten schrijven. DE EERSTE ROMAN van de Ameri kaan Alfred Grossman behandelt een geval dat verwant is met dat van Sammy Mount joy. Ook de hoofdpei-soon van Acrobat Ad- mits is ontevi'eden over zijn persoon lijke vrijheid. De poging die hij dan doet om aan de gevangenschap bij zichzelf te ontkomen, geeft in zoverre meer hoop op slagen dat zij inderdaad met een ontwerp van de toekomst werkt; maar het ontwerp is uit x-ebellie en defaitisme zo gemaakt, dat het alleen tot een ander soort misluk king kan leiden. De hoofdpersoon van Grossman (ook dit verhaal wordt in de eerste persoon verteld) probeert het met twee liefdes tegelijk, voor vrouwen die hem onder verschillende namen kennen en in verschillende kwaliteiten: voor de een is hij een atoomdeskundige met een geheime opdracht, voor de ander een episch dichter die nog naam moet maken. Cairo Joy is een aardig conventioneel meisje, bij wie hij keurig in de familie ontvangen wordt, na enige tijd als aan staand echtgenoot; Stephanie is een mooie Oostenrijkse, ontsierd door een snee over haar wang, bij wie hij al gauw de positie inneemt van vaste minnaar. Terwijl het verhaal zo op twee sporen voortgaat, heeft de lezer maar weinig tijd om zich af te vragen hoe het moet ein digen: hij krijgt trouwens de indruk dat mee begonnen en het succes dat hij er mee had twee vriendjes in korte tijd klaar te maken voor het lager K.N.T.V.-examen, deed het aantal discipelen in Amsterdam alras stijgen. Maar in 1920 ging hij, op raad van De Pauw, solliciteren bij de Haarlemse Toonkunst-Muziekschool, met het bekende gevolg dat nu aanleiding werd tot zijn jubileum. Hoeveel Haarlemmers zou hij sindsdien op hel muzikale pad ge holpen hebben? Het begon alvast met veertig leerlingen. Onderlussen hield hij de begaafdste Amsterdamse discipelen aan, bleef zelf bij De Pauw studeren en bekwaamde zich onder leiding van Sem Dresden verder in compositie en instru mentatie. HAARLEM IS MET DIT AL het voor naamste werkterrein geworden van Piet Vincent, en hoewel hij zich in 1924 in Sant poort vestigde en aldaar tot op heden is blijven wonen, is zijn kunstenaarsbestaan geheel afgestemd geworden op het cul tuurleven van de Spaarnestad en zulks vooral sinds hij in 1950 als dii-ecteur aan het hoofd kwam te staan van de Toon kunst-Muziekschool. Het klokkenistenambt te Amsterdam heeft hij al gauw laten schieten en als organist heeft hij te Sant poort nog wel enkele jaren dienst gedaan, namelijk op vex-zoek van prof. Van den Bergh van Eysinga; maar toen deze uit Santpoort vandaan ging, gaf hij ook die taak op. Hij wilde uitsluitend pianopeda goog zijn, als hoedanig hij reeds vrij jong een goede faam genoot, blijkens zijn aan stelling op 27-jarige leeftijd als examina tor in de examencommissies van de K.N.T.V., tegenwoordig „Staatsexamens voor Muziek". DE OOGST VAN ZIJN levenswerk: het zijn zijn leerlingen, waarvan velen reeds een gevestigde reputatie genieten. Onder dezen is er een niet gering aantal dat, elders afgestudeerd en zelfs in de podium praktijk ervaren, bij Vincent de meester- cursus volgde, die de streng critische eind toets onder zijn leiding en suggestie ver wierf. En nu weet ik dat ik mijn vriend Piet groot plezier zou doen een uitvoe rig relaas te geven van de carrières dezer discipelen, want hij leeft sterk met hen mee, lanceert ze waar hij kan en zou voor hen door een vuur gaan, zoals trouwens ook voor zijn vrienden en collega's; maar dan kom ik niet uit met mijn rubrieks ruimte. Bovendien zeggen een aantal klin kende namen ruim genoeg; waar het er om gaat door de leerlingen de meester te prijzen. En dit is toch de hoofdzaak. Ik bepex'k mij dus tot het noemen van enke le namen: Hans Osieck, Peter de Kleer, Bep Kostense, Jan Hisschemöller, Henk van Eeuwijk, Tiny Kaiser, Kees Borne- wasser, Joan Krouwels, Berthe Davelaar, Leendert Huges. En dan verzwijg ik er velen, ook uit het buitenland, en zelfs met een gevestigde podiumreputatie. IK ZEI HET REEDS: de Muziekschool aan de Nieuwe Gracht heeft onder Vin cent's leiding een grote vlucht genomen; en precies zoals betreffende de leerlingen die carrière maakten, weet ik zeker, dat ik hem genoegen zou doen hier allen ex tra in 't zonnetje te zetten, die hem orga nisatorisch of anderszins in die taak heb ben terzijde gestaan en hem het zo nodige vertrouwen schonken. Dit geldt ook voor het gemeentebestuur van Haarlem dat hem opdracht gaf tot het advieseren voor de aanschaffing van een Steinway-concert- vleugel van het Concertgebouw. Maar laat ik ook in deze de zaak recht zetten: het gaat nu om hem die voor dit alles de ver antwoording draagt, om Piet Vincent om, de jubilerende directeur van de Toon kunst-Muziekschool. De dankgevoelens die ik van hem ken krijgt hij met rente terug te incasseren; dit zal hij op zijn feestdag ruimschoots ervaren. Jos. de Klerk Gi-ossman dat zelf pas op het laatste ogen blik had kunnen zeggen. Totdat het zo ver is, wordt de aandacht afgeleid door de vei-bazende beweringen en verhalen van de hoofdpersoon in zijn twee rollen. Hij benut de vi-ijheid van zijn dubbele leven door uit alle macht en verbeeldingskracht zijn twee persoonlijkheden te spelen; te gelijk benut zijn schepper, Alfred Gross man zelf, de vrijheid die de situatie hein verschaft door een aanzienlijk talent voor karakterisering, satire, parodie en praten- in-de-ruimte uit te leven. Het is een wild vei-haal, bijna onafgebroken verbazend en vaak heel grappig. Waar het tenslotte op uitloopt is dat onze held een moordaan slag doet op een vriend van Stephanie; de jaloezie die als motief dient, heeft hij zichzelf opgedrongen, en bovendien doodt hij nog het verkeerde slachtoffer. De vrij heid is dus niet vex-wezenlijkt, noch een zin voor het leven, ontdekt, maar men mag aannemen dat Grossman zoiets ook niet zocht. Zijn manoeuvres moesten binnen de perken van de vex-geefsheid blijven, dat was de bedoeling, die met goed gevolg verwezenlijkt is. Met of zonder respekt voor de onrust waar hij zich op beroept en de constructie die hij uitwerkt, Acrobat Admits is een mooi debuut. S. M.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1960 | | pagina 14